34 642 Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

1. Inleiding

Op 1 augustus 2008 is een wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) in werking getreden die de regels over de voorzieningenplanning bij scholen moderniseerde, vereenvoudigde en beperkte.1 De doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk zijn na vijf jaar geëvalueerd. De evaluatie is op 1 mei 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden.2 De uitkomst van die evaluatie was dat het nieuwe systeem naar behoren werkt. Er was geen reden het systeem opnieuw te wijzigen. Wel bleek er behoefte aan enkele technische en licht beleidsmatige verbeteringen. Het voorliggende wetsvoorstel bevat deze verbeteringen voor zover daarvoor wijziging nodig is op wetsniveau. De voorgestelde wijzigingen worden in paragraaf 3 uiteengezet. Andere wijzigingen zijn opgenomen in de Regeling voorzieningenplanning VO. Het doel van deze wijzigingen is te komen tot verduidelijking van de wet- en regelgeving en het voorkomen van onnodige uitvoerings- en administratieve lasten.

Bij het doorvoeren van deze technische en licht beleidsmatige verbeteringen is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de gehele afdeling over de voorzieningenplanning moderner, inzichtelijker en beter leesbaar vorm te geven. Hiermee zijn verder geen inhoudelijke wijzigingen gemoeid.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is een inhoudelijk onderwerp aan het wetsvoorstel toegevoegd. Dat betreft het afbakenen van «de verlangde richting» die moet worden aangegeven bij een aanvraag voor bekostiging van een school voor bijzonder onderwijs. Aangezien dezelfde terminologie ook voorkomt in de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES), de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet primair onderwijs BES (WPO BES), worden ook die wetten op dit punt aangepast.

2. Achtergrond en probleemstelling

Aanpassing wet- en regelgeving voorzieningenplanning 2008

Voorzieningenplanning gaat over alle wet- en regelgeving die van toepassing is op de vraag wie, waar, onder welke omstandigheden, welke soort onderwijs mag aanbieden. Hieronder vallen onder meer de regels voor stichting, opheffing, omzetting, splitsing, verplaatsing en nevenvestigingen. De voorzieningenplanning vormt het fundament van het onderwijsbestel.

In augustus 2008 zijn de regels omtrent de voorzieningenplanning in het voortgezet onderwijs ingrijpend gewijzigd. Van een systeem waarbij de centrale overheid over alle aspecten beslissingsbevoegdheid had, is overgegaan naar een systeem waarbij de verantwoordelijkheid voor een goede afstemming tussen vraag en aanbod grotendeels kwam te liggen bij de samenwerkende schoolbesturen in de regio. De gedachte hierachter is dat men in de regio de lokale situatie veel beter kent en daardoor betere keuzes kan maken over veranderingen in het onderwijsaanbod. Het huidige systeem kenmerkt zich door meer autonomie voor scholen en daarmee minder administratieve lasten op voorwaarde van goede samenwerking en afstemming onderling en met de betrokken andere partijen.

Wetsevaluatie in 2013

Zoals in de inleiding is aangegeven is die wetswijziging, zoals gebruikelijk bij nieuwe wetgeving, na vijf jaar geëvalueerd. De conclusie was dat het nieuwe systeem naar behoren werkt. Gebruikers zijn tevreden en de beoogde doelen van de wetswijziging (modernisering, vereenvoudiging, meer autonomie en minder administratieve lasten) zijn gerealiseerd. Er is op basis van dit onderzoek geen reden het systeem te wijzigen. Wel bleek er aanleiding het systeem op enkele technische en licht beleidsmatige punten te verbeteren. Deze punten zijn in de uitvoeringspraktijk aan het licht gekomen en aangedragen door onder meer de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en schoolbesturen.

Het betreffen meestal zaken die bij (te) strikte interpretatie zorgen voor belemmeringen of onnodige administratieve of uitvoeringslasten, maar waarvoor geen duidelijke beleidsmatige onderbouwing geldt. Het doel van de voorstellen is te komen tot begrijpelijker, logischer wet- en regelgeving waarin deze problemen worden opgelost. Administratieve en uitvoeringslasten die voortvloeien uit onduidelijkheden, interpretatiegeschillen en het geven van uitleg, worden voorkomen. Dat voorkomt ook bezwaar- en beroepsprocedures. Het beleid als zodanig wijzigt niet.

Op 12 juli 2013 heeft de regering aan de Tweede Kamer een beleidsreactie gestuurd op deze evaluatie.3 Daarin is ook uiteengezet op welke wijze de technische en licht beleidsmatige verbeteringen vorm zullen krijgen. Op 5 februari 2014 heeft hierover een Algemeen Overleg met de TK plaatsgevonden.4

Wat betreft de rol van de gemeente en de provincie bij de totstandkoming van het regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO) worden in dit wetsvoorstel geen wijzigingen voorgesteld. In de beleidsreactie is aangekondigd dat ik in gesprek zou gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de VO-raad en de provincies over die rol. Naar aanleiding hiervan zou ik onderzoeken of er op dit punt aanpassingen nodig zijn in wet- en regelgeving of dat volstaan kan worden met afspraken over de uitvoering.

Met de betreffende gemeente(n) dient op overeenstemming gericht overleg (OOGO) over het ontwerp-RPO te worden gevoerd, terwijl de evaluatie liet zien dat gemeenten vaak niet goed op de hoogte zijn van de wet- en regelgeving en het OOGO niet altijd plaatsvindt. In contact met de VNG is mij gebleken dat de betrokkenheid van gemeenten bij het RPO naar verwachting een impuls zal krijgen bij de uitwerking van de landelijke onderwijsagenda die in samenwerking tussen PO- en VO-raad en VNG onder meer aandacht zal besteden aan onderwijshuisvesting en de gezamenlijke aanpak van de gevolgen van de leerlingdaling voor het onderwijsaanbod. Daarnaast heb ik met de VNG afgesproken te bezien op welke manier de kennis bij gemeenten over de wet- en regelgeving ten aanzien van het RPO verbeterd kan worden. Overigens zijn er in de afgelopen jaren sinds de wetsevaluatie in 2013 bij de VO-raad geen signalen bekend van onvrede bij schoolbesturen over de betrokkenheid van gemeenten (en provincie) bij het RPO.

De wettelijke rol van de provincie is er in gelegen dat het ontwerp-RPO met dit overheidsorgaan afgestemd moet worden. Bij de wetsevaluatie is geconstateerd dat provincies de concept-RPO’s vaak ter kennisgeving aannemen. Ook toen al leken provincies die te maken hebben met demografische krimp hun rol actiever op te pakken. Dat beeld blijft onveranderd: de meeste provincies spelen geen of slechts een marginale rol bij de afstemming over de RPO’s, maar sommige provincies nemen die rol wel serieus. Meer provincies krijgen nu te maken met leerlingendaling in het voortgezet onderwijs en pakken mogelijk een actievere rol bij de afstemming over en wellicht de totstandkoming van de RPO’s. Al met al acht ik aanpassing van de wet- en regelgeving over de rol van gemeente en provincie bij het RPO vooralsnog niet noodzakelijk, maar zal ik de vinger aan de pols houden over de wijze van uitvoering van die rol.

Relatie tot wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen

Op 12 juli 20135 heeft de regering aan de Tweede Kamer een beleidsreactie gestuurd op het advies van de Onderwijsraad «Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief». Daarin heeft de raad de maatschappelijke wens voor vergroting van de diversiteit van het onderwijsaanbod en voor mogelijkheden tot vernieuwing gesignaleerd. Dat advies heeft het kabinet ter harte genomen en uitgewerkt in het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen, dat in oktober 2016 aan de Koning is aangeboden ten behoeve van advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State. Het doel van dit wetsvoorstel is om meer recht te doen aan de grondwettelijke vrijheid van onderwijs, opdat er scholen kunnen starten die aantoonbaar aansluiten bij de behoefte van ouders en leerlingen, mits ze van goede kwaliteit zijn. Om dat te bereiken wijzigt dit wetsvoorstel de procedure voor het starten van nieuwe openbare en bijzondere scholen in het funderend onderwijs. Daarmee komt er meer ruimte voor nieuwe initiatieven. Dat kan een initiatief voor een school op grond van een bepaalde geloofs- of levensovertuiging zijn – als die behoefte bestaat – en het kan ook een initiatief voor een school op pedagogische of andersoortige grondslag zijn. Dit draagt bij aan meer variëteit in het onderwijs. Daarnaast stelt de regering voor om het oordeel over een nieuwe school te baseren op waarborgen voor de te verwachten kwaliteit. De voorstellen tot wijziging van de voorzieningenplanning voor het creëren van meer ruimte voor nieuwe scholen zien op de procedure voor het starten van een bekostigde school, waaronder vervanging van de huidige prognosesystematiek, introductie van een kwaliteitstoets voorafgaand aan de start van een school en andere voorwaarden voor het starten van een nieuwe school. De voorzieningenplanning betreft een geheel van regels die onderling samenhangen en die in samenhang bepaalde effecten sorteren op het onderwijsaanbod. Dit geheel moet worden omgevormd tot een nieuw evenwichtig systeem.

Totdat het nieuwe systeem er is, wordt binnen de huidige systematiek – waarbij het richtingbegrip nog als uitgangspunt wordt gehanteerd – getracht de voorzieningenplanning zo optimaal mogelijk te laten verlopen. In paragraaf 3 wordt nader toegelicht welke wijzigingen daartoe nu worden voorgesteld.

Op enig moment zullen bepalingen worden opgenomen om beide wetsvoorstellen waar nodig op elkaar af te stemmen.

Relatie tot wetsvoorstel Modernisering WVO

In het nu voorliggende wetsvoorstel worden net iets andere wetgevingstechnische uitgangspunten gehanteerd dan in het wetsvoorstel modernisering WVO (dat gaat leiden tot de WVO 20xx, waarbij in elk geval de gehele WVO – samen met de WVO BES – technisch wordt herzien). Dat betekent dat er verschillen tussen de teksten van beide wetsvoorstellen te zien zijn voor zover het gaat om de voorzieningenplanning.

In de eerste plaats kent de WVO 20xx als geheel een andere indeling dan de (huidige) WVO. Dat betekent ook iets voor de plaats van de bepalingen over de voorzieningenplanning. In de WVO zijn de bepalingen over de voorzieningenplanning vo verspreid opgenomen over de titel Aanvang, grondslagen, wijze en beëindiging der bekostiging. De bepalingen zijn daarbij verdeeld over de afdelingen I (Aanvang van de bekostiging) en III (Beëindiging der bekostiging). Daartussen zit afdeling II met bepalingen over de grondslagen en wijze van de bekostiging. In de opzet van de WVO 20xx worden de bepalingen over de voorzieningenplanning vo bij elkaar gebracht in een apart hoofdstuk Voorzieningenplanning. De bepalingen over de grondslagen en wijze van bekostiging zitten in een volgend hoofdstuk (Bekostiging).

In de tweede plaats worden bij de modernisering WVO (behalve bij de bekostigingsbepalingen) in principe geen beleidsmatige wijzigingen aangebracht. Dat betekent dat in de WVO 20xx wel de nieuwe indeling van de afdeling Aanvang van de bekostiging volgend uit dit wetsvoorstel wordt overgenomen in het hoofdstuk Voorzieningenplanning. Ook de in dit wetsvoorstel opgenomen technische wijzigingen worden meegenomen bij de modernisering WVO. De beleidsmatige wijzigingen daarentegen worden daarin nog niet meegenomen. Pas op het moment dat dit wetsvoorstel ver genoeg in de parlementaire procedure is gevorderd, zullen ook de beleidsmatige wijzigingen worden verwerkt in de WVO 20xx.

3. Voorgestelde maatregelen

In deze paragraaf volgt allereerst in tabelvorm een opsomming van de verbeteringen die uitgangspunt zijn voor het wetsvoorstel. Een gedetailleerde, specifieke uiteenzetting van de inhoud van de diverse voorgestelde wijzigingen is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting.

Daarna wordt ingegaan op de inhoudelijke wijzigingen die naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn toegevoegd aan het wetsvoorstel.

Bij het doorvoeren van de technische en beleidsmatige wijzigingen stelt de regering voor om de gehele afdeling Aanvang van de bekostiging te herzien. Voorgesteld wordt die afdeling te verdelen in de paragrafen «Algemeen», «Vestigingen», «Regionale samenwerking voorzieningenplanning» en «Overige bepalingen voorzieningenplanning». Ook wordt voorgesteld om bestaande artikelen op te splitsen in kortere artikelen onder een «kopje» dat steeds de inhoud van het artikel dekt. Deze voorgestelde wijzigingen dragen bij aan meer toegankelijke, overzichtelijke en moderne regelgeving. Tevens is de verdeling over de verschillende niveaus van regelgeving (wet en ministeriële regeling) bezien.

Bij deze toelichting zijn 4 bijlagen gevoegd. Daarin zijn transponeringstabellen (2 voor de WVO en 2 voor de WVO BES) opgenomen, waarin wordt aangegeven in welk voorgesteld artikel de huidige bepalingen met betrekking tot de voorzieningenplanning hun plaats krijgen en omgekeerd.

In de tabellen A en B hieronder wordt per onderwerp opgesomd wat de in de evaluatie geconstateerde problemen waren (kolom «probleem»), en welke oplossing in dit wetsvoorstel voorgesteld wordt (kolom «voorstel»).

Voorgestelde technische en licht beleidsmatige wijzigingen:

A. Conform de voorstellen in de beleidsreactie op de evaluatie van de wetswijziging 2008 over de voorzieningenplanning in het voortgezet onderwijs

 

Nieuw artikel

Onderwerp

Probleem

Voorstel

1

74c

Berekening leerling- verlies en verantwoordelijkheid voor het aantonen ervan.

Het huidige artikel 72, zesde lid, maakt niet duidelijk wie het leerlingverlies van meer dan 10% moet aantonen.

Verduidelijken in wettekst.

2

Een tijdelijke nevenvestiging voorziet in tijdelijke huisvesting en moet binnen 3 km van de hoofdvestiging staan. Het voor bekostiging in aanmerking brengen van een tijdelijke nevenvestiging wordt thans gepubliceerd in de Staatscourant.

Publicatie in de Staatscourant brengt uitvoeringslasten voor DUO met zich mee. Analoog aan verplaatsing over minder dan 3 km is dit voor een tijdelijke nevenvestiging niet nodig, daarom kan de verplichting tot publicatie vervallen.

Uit het huidige artikel 71, zesde lid, kan de verplichting tot publicatie in de Staatscourant vervallen.

3

73e en 74b, eerste lid, onderdeel a

Volgens strikte interpretatie van de wettekst kunnen alleen volledige vestigingen worden verplaatst.

Scholen hebben soms de behoefte een deel van het onderwijsaanbod te verplaatsen in plaats van de hele vestiging.

In artikel 72, derde lid, opnemen dat ook een deel van het onderwijsaanbod op een vestiging kan worden verplaatst naar een andere al bestaande vestiging.

4

74b, eerste lid, onderdelen e, f en g

Hoofd- en nevenvestiging omdraaien.

De wet gaat er van uit dat er eerst een hoofdvestiging is en dat daarna nevenvestigingen ontstaan. Na fusie wordt er een keuze gemaakt welke de hoofd- en welke de nevenvestiging wordt. Dat moet later omgedraaid kunnen worden als dat gewenst is.

In het huidige artikel 72, derde lid, onderdelen d, e en f opnemen dat deze uitbreidingen zowel aan de hoofdvestiging als aan een nevenvestiging zijn toegestaan.

5

107, derde lid

Scholen binnen een scholengemeenschap die in aanmerking zijn gebracht voor bekostiging en zijn gestart, behouden het recht om bekostigd te worden voor onbepaalde tijd, ook als er geen leerlingen meer worden ingeschreven.

Een school binnen een scholengemeenschap waarop na verloop van tijd geen leerlingen meer worden ingeschreven, belemmert de mogelijkheid van stichting voor nieuwe toetreders.

Aan artikel 107 toevoegen dat bekostiging definitief wordt beëindigd als een school binnen een scholengemeenschap twee jaar niet door leerlingen wordt bezocht.

6

72, eerste lid, onderdeel a

74b, eerste lid, onderdeel b

Er dient een overlap te zijn in voedingsgebied bij het openen van een nieuwe vestiging of bij het samenvoegen van scholen.

De wijze waarop de eis van overlap in voedingsgebieden is geregeld, is onduidelijk, lastig te berekenen en te stringent voor het beoogde doel: voorkómen van samenvoegingen van scholen of oprichten van nevenvestigingen zonder direct verband in voedingsgebied.

In de huidige artikelen 71, tweede lid, onderdeel a, en 72, derde lid, onderdeel b, regelen dat niet voor ieder van de bij samenvoeging betrokken scholen/ op te richten nieuwe vestigingen en al bestaande vestigingen een overlap in voedingsgebied aanwezig dient te zijn maar nog slechts voor één van de betrokken scholen/vestigingen.

7

74b, tweede lid

Tijdens de looptijd van een RPO is het mogelijk om nieuwe onderwijsvoorzieningen aan te vragen, ook al staan ze niet in het RPO.

In de tekst van het huidige artikel 72, vierde lid, komt dit onvoldoende helder tot uitdrukking.

In de wettekst verduidelijken dat voorzieningen ook nog gedurende de looptijd van het RPO kunnen worden aangevraagd.

8

74b, eerste lid, onderdeel c

Stichting nevenvestiging buiten RPO.

Dit is thans niet mogelijk. Het openen van deze mogelijkheid biedt schoolbesturen de mogelijkheid om het onderwijsaanbod bereikbaar te maken voor leerlingen buiten het RPO-gebied die kiezen voor onderwijs van een kleine denominatie.

Nieuwe bepaling opnemen waarin wordt geregeld dat een nieuwe nevenvestiging buiten het RPO-gebied kan worden geopend indien het eigen RPO en het andere RPO, of bij afwezigheid daarvan de afzonderlijke besturen en de gemeente, geen bezwaar hebben. Vanzelfsprekend dient te worden voldaan aan de overige voorwaarden voor het openen van een nevenvestiging.1

X Noot
1

Toezegging in Kamerstukken II 2013/14, 31 293, nr. 203, blz. 12.

Zie ook Kamerstukken II 2014/15, 31 135, nr. 51.

In de beleidsreactie op de evaluatie van de voorzieningenplanning voortgezet onderwijs waren ook nog de volgende punten opgenomen:

  • 1. De gemengde leerweg ook aan mavo binnen een scholengemeenschap mogelijk maken. Dit hoeft bij nader inzien niet tot een voorstel tot wetswijziging te leiden. De beperking dat de gemengde leerweg in een RPO alleen aan een categorale mavo (of een categorale vbo) kon worden verbonden, was ooit opgenomen in een beleidsregel. Met de introductie met ingang van 1 augustus 2008 van de voorzieningen in een RPO in artikel 72 van de WVO is deze beleidsregel komen te vervallen en kon de gemengde leerweg aan een school voor mavo of vbo worden verbonden. Daarbij is de restrictie dat het alleen aan een categorale school mogelijk was, komen te vervallen en kan de gemengde leerweg ook worden verbonden aan bijvoorbeeld een mavo binnen een scholengemeenschap voor (vwo-)havo-mavo.

  • 2. Verduidelijken in wettekst (huidig artikel 16) dat nieuwe (tijdelijke) nevenvestigingen een ander adres hebben dan bestaande vestigingen. Dit probleem bleek in de praktijk niet van een dermate grote omvang dat een wettelijke regeling noodzakelijk was. Bovendien is dit in de enkele gevallen die zich in een eerder stadium hebben voorgedaan, anderszins bevredigend opgelost.

B. Overige voorstellen van technische of licht beleidsmatige aard

 

Nieuw artikel

Onderwerp

Probleem

Voorstel

1

67, derde lid, juncto 69, eerste lid, onderdeel b

Vestigingsadres van een nieuwe school is meer dan 3 km verwijderd van het adres dat in de aanvraag tot bekostiging was vermeld.

Het huidige artikel 66 stelt niet expliciet dat de prognose voor het leerlingenaantal geldt voor een specifieke, beoogde plaats van vestiging terwijl dat wel het uitgangspunt is. Dit kan tot discussie leiden bij stichting op een andere locatie.

Expliciteren in wettekst dat de prognose voor het leerlingenaantal is gebonden aan een specifieke plaats van vestiging. In memorie van toelichting verduidelijken dat vestiging binnen een straal van 3 km geldt als dezelfde plaats van vestiging.

2

72, tweede lid, en 72a, tweede lid

Onderwijsaanbod na fusie. Op een nevenvestiging kan niet alleen het aanbod van voor de fusie worden geboden, zoals het huidige artikel 71, vierde lid, voorschrijft, maar alle mogelijkheden 16, vijfde lid, biedt, kunnen worden benut.

De teksten van de huidige artikelen 16, vijfde lid, en 71, vierde lid, zijn met elkaar in tegenspraak. In het huidige artikel 71, vierde lid, is bepaald dat na fusie het onderwijsaanbod gelijk blijft aan het aanbod voor de fusie. Het huidige artikel 16, vijfde lid, geeft echter ruimere mogelijkheden voor het aanbod op een nevenvestiging.

De tegenstrijdigheid in deze artikelen opheffen. Na samenvoeging kan op de vestiging hetzelfde onderwijs worden aangeboden als daarvoor, maar het bevoegd gezag kan er ook voor kiezen om een schoolsoort naar een andere vestiging te verplaatsen.

3

64, derde lid

Een school die minimaal twee keer de stichtingsnorm aan leerlingen bevat, kan worden gesplitst in twee zelfstandige scholen.

Dit wordt in de praktijk al toegepast op grond van de Regeling voorzieningenplanning VO, maar deze mogelijkheid wordt niet in de wet genoemd. Dat leidt tot interpretatievragen.

In de wettekst een bepaling opnemen waarin de mogelijkheid tot splitsing expliciet wordt genoemd.

4

74d, tweede lid

Aanvang bekostiging bij verplaatsing en bij nieuwe nevenvestiging op grond van een RPO vangt aan met een jaar vertraging (huidig artikel 72, achtste lid, WVO).

Voor de vertraging, die bij stichting van een nieuwe school geldt en die tot doel heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente voldoende in de gelegenheid te stellen in huisvesting te voorzien, is hier geen noodzaak. De gemeente is via het Op Overeenstemming Gericht Overleg met het RPO in deze gevallen immers zelf betrokken bij de aanvraag tot verplaatsing of nieuwe nevenvestiging. Het jaar vertraging in de bekostiging is om die reden in praktijk ook nooit toegepast.

De bekostiging van deze onderwijsvoorzieningen vangt aan op 1 augustus volgend op het moment waarop het bevoegd gezag heeft aangetoond dat het college van burgemeester en wethouders de huisvesting ter beschikking zal stellen.

5

64, tweede lid

In aanmerking brengen voor bekostiging is geen discretionaire maar een gebonden bevoegdheid van de Minister.

De woorden «in ieder geval» in het huidige artikel 65, tweede lid, duiden op beslissingsruimte van de Minister bij het stichten van een scholengemeenschap. Die is er niet, net zo min als die er is bij het stichten van een categorale school. Een aanvraag wordt toegekend indien aan de voorwaarden is voldaan.

De woorden «in ieder geval» ook bij een scholengemeenschap laten vervallen.

6

71, derde lid

Bijzondere school uitbreiden met een andere richting.

Vóór de wetswijziging van 2008 was het mogelijk een bijzondere school uit te breiden met een andere richting. Deze mogelijkheid is abusievelijk niet tot uitdrukking gebracht in de tekst van het huidige artikel 70. Die tekst beperkt zich alleen tot omzetting naar een andere richting terwijl de mogelijkheid tot uitbreiding elders wel wordt aangenomen1.

Naast de mogelijkheid tot omzetting naar een andere richting ook de mogelijkheid tot uitbreiding met een andere richting in de wettekst opnemen.

7

In het huidige artikel 65, eerste lid, onderdeel b, bestaat de mogelijkheid tot het stichten van een afdeling havo.

Van deze mogelijkheid wordt in praktijk al jaren geen gebruik gemaakt. Er is dus geen noodzaak tot handhaving. Bij handhaving van de mogelijkheid zou de wettelijke regeling gecompleteerd dienen te worden omdat de afdeling havo in de voorzieningenplanning alleen gesticht maar niet verplaatst kan worden. Aanpassing zou leiden tot complexe, overbodige regelgeving.

De mogelijkheid tot het stichten van een afdeling havo laten vervallen.

8

73c

Uitbreiding onderwijsaanbod vestigingen

Nu is elke uitbreiding van onderwijsaanbod met de bovenbouw onderhevig aan goedkeuring in het RPO. Ook indien de vestiging in veel gevallen op (zeer) korte afstand is gelegen van een vestiging waar de bewuste bovenbouw al aan is verbonden. Voor zover de vestiging waar de uitbreiding gewenst is, binnen 3 kilometer gelegen is van een vestiging van de school waaraan de bovenbouw al is verbonden, wordt de uitbreiding geacht geen wijziging in de bestaande leerlingstromen teweeg te brengen.

Bedoelde uitbreiding met de bovenbouw op een vestiging gelegen binnen een afstand van 3 kilometer van een vestiging waaraan de bovenbouw al is verbonden, vereist geen goedkeuring meer (noch in het RPO noch van de Minister).

9

69, eerste lid, onderdeel a

Aanvang bekostiging nieuwe school en daadwerkelijk aanbieden van onderwijs.

Een school die niet daadwerkelijk van start gaat maar die wel voor bekostiging in aanmerking is gebracht, belemmert de mogelijkheid van stichting voor nieuwe toetreders.

In het huidige artikel 65 een nieuw lid toevoegen waarin wordt bepaald wanneer de school of scholengemeenschap uiterlijk van start moet zijn gegaan. Daarna vervalt het recht op bekostiging.

X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 32 134, nr. 3, blz. 7

* De artikelen in deze kolommen verwijzen naar de huidige bepalingen in de WVO. De tweede kolom geeft het nummer van het voorgestelde artikel weer.

Nevenvestigingen buiten het RPO-gebied (schema A, onderdeel 8)

Op grond van het nieuw voorgestelde artikel 74b, eerste lid, onderdeel c, van de WVO krijgen schoolbesturen nu ook de mogelijkheid om een nevenvestiging te openen buiten het eigen regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO). Dit betreft een licht beleidsmatige wijziging.

Bij de modernisering en vereenvoudiging van de voorzieningenplanning voor voortgezet onderwijs in 2008 is onder meer het regionaal plan onderwijsvoorzieningen geïntroduceerd. Samenwerkende schoolbesturen in een of meer aangrenzende gemeenten stemmen op basis van het RPO hun onderwijsaanbod af. Sinds de invoering van het RPO is in een handvol gevallen de behoefte gebleken aan een nieuwe nevenvestiging buiten het RPO-gebied. Wettelijk kan dat niet, omdat de schoolbesturen alleen binnen hun eigen RPO-gemeente(n) nieuwe voorzieningen overeen kunnen komen. De behoefte aan de grensoverschrijdende nevenvestiging doet zich tot dusver alleen voor bij kleine richtingen, de facto bij gereformeerde en reformatorische scholen. Daarnaast kan vergroting van de diversiteit van het onderwijsaanbod een reden zijn voor de wens van een nieuwe nevenvestiging buiten het RPO-gebied. Dit kan de wens voor uitbreiding van het aanbod met een bepaalde (kleine) richting betreffen, maar ook een andere inrichting van het onderwijs. Vooralsnog zijn er geen signalen dat scholen op grote schaal van de mogelijkheid gebruik zullen gaan maken Naast de genoemde gereformeerde en reformatorische scholen, is van een aantal andere scholen bekend dat die interesse hebben in het vestigen van een grensoverschrijdende nevenvestiging. Het grootste aandeel daarin hebben scholen met expertise in de opvang van nieuwkomers. Een nieuwe nevenvestiging bij die scholen ligt bij voorkeur dicht bij de opvanglocatie van de nieuwkomers, waarbij het eigen RPO-gebied van deze scholen wordt overschreden.

Over het mogelijk maken van een grensoverschrijdende nevenvestiging is met de Tweede Kamer gesproken tijdens het notaoverleg over samenwerkingsscholen van 30 juni 2014. De leden Straus en Rog hebben gevraagd te onderzoeken op welke verschillende manieren een nevenvestiging in een ander RPO-gebied tot stand zou kunnen worden gebracht. Bij brief van 24 maart 2015 is het uitgangspunt toegelicht om het mogelijk maken van een grensoverschrijdende nevenvestiging zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de huidige systematiek van de wet- en regelgeving voor de RPO’s.6 De totstandkoming van een grensoverschrijdende nevenvestiging komt deels overeen met de effecten van het stichten van een nieuwe school en moet daarom niet makkelijker worden dan het stichten van een nieuwe school. Een belangrijk aspect daarbij is het voorkomen van een ongebreidelde vorming van nieuwe nevenvestigingen en navenante extra huisvestingslasten voor de gemeenten.

In dat licht is voor de totstandkoming van een grensoverschrijdende nevenvestiging gekozen om het criterium te hanteren van een verklaring van geen bezwaar van alle besturen in het aangrenzende RPO of eenzelfde verklaring van de besturen in de andere gemeente, in het geval daar geen RPO is gesloten. Daarnaast gelden de wettelijke voorwaarden voor een nieuwe nevenvestiging, te weten:

  • 1. Voor de totstandkoming van een nieuwe nevenvestiging moet er sprake zijn van minimaal twintig procent leerlingenoverlap in de voedingsgebieden van de nieuwe nevenvestiging met een van de al bestaande vestigingen van de betreffende school. Deze wettelijke voorwaarde geldt ter voorkoming van de vorming van bijvoorbeeld een nevenvestiging in Maastricht van een school in Groningen.

  • 2. Het bestuur voert op overeenstemming gericht overleg met de gemeente waar de grensoverschrijdende nevenvestiging gewenst is.

Er zijn elf gereformeerde en reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland. Deze scholen hebben door hun gespreide ligging elk een groot voedingsgebied. De nieuwe nevenvestigingen die men in de praktijk wenst, liggen aan de randen van de voedingsgebieden, buiten het eigen RPO-gebied. De desbetreffende leerlingen reizen nu dagelijks over grote afstand naar hun school; een nieuwe nevenvestiging bespaart reistijd en -kosten. Van concurrentie met omliggende scholen is bij de komst van de nieuwe nevenvestiging niet of nauwelijks sprake. De bewuste leerlingen en ouders kiezen bewust voor gereformeerd dan wel reformatorisch onderwijs. Om die reden is er geen aanleiding om te verwachten dat de schoolbesturen in de andere regio een verklaring van geen bezwaar zullen onthouden. Bovendien kunnen deze scholen naar verwachting voldoen aan de wettelijk vereiste leerlingenoverlap vanwege hun grote voedingsgebieden.

Hoewel de vraag naar en aanleiding voor een grensoverschrijdende nevenvestiging de situatie van de in de vorige alinea genoemde gereformeerde en reformatorische scholen betreft, zal deze nieuwe mogelijkheid open staan voor alle scholen die aan de voorwaarden voldoen, ongeacht de specifieke richting of inrichting van het onderwijs. In die gevallen zou het ook leerlingen kunnen betreffen die nu over grotere afstand naar hun specifiek gewenste school reizen. Dit biedt dus tevens een mogelijkheid voor situaties waarin een nieuwe nevenvestiging gewenst wordt ter vergroting van de diversiteit van het aanbod.

Zoals toegelicht in paragraaf 2 vormt de werking van het huidige systeem van voorzieningenplanning het uitgangspunt voor de onderdelen van dit wetsvoorstel. Volgens de huidige wet- en regelgeving besluit het schoolbestuur over de vorming van een nieuwe nevenvestiging. Het bestuur neemt in de meeste gevallen zelf het initiatief, maar kan die mogelijkheid ook onderzoeken nadat ouders die wens kenbaar hebben gemaakt. Voor het bepalen van de voorwaarde voor de totstandkoming van een nevenvestiging moet ook rekening gehouden worden met het bestaande onderwijsaanbod. Het hele systeem van de voorzieningenplanning is daarop gebaseerd. Daarom is ervoor gekozen de voorwaarden waaronder een grensoverschrijdende nevenvestiging mogelijk wordt, zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de huidige voorwaarden voor het openen van een nevenvestiging. Dat betekent dat geen bezwaar van het betreffende RPO dan wel de betreffende besturen het uitgangspunt is. Uitbreiding van het onderwijsaanbod waar geen instemming van de besturen in het betreffende gebied voor nodig is, is in feite scholenstichting. Voor aanpassing van de stichtingssystematiek is het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen voor het funderend onderwijs in voorbereiding.

Afbakening begrip richting bij stichting

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is een inhoudelijk onderwerp aan het wetsvoorstel toegevoegd. Dat betreft het afbakenen van «de verlangde richting» die moet worden aangegeven bij een aanvraag voor bekostiging van een school voor bijzonder onderwijs. Met deze wijziging wordt beoogd te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid voor een ongelimiteerde samenvoeging van alle denkbare richtingen, enkel om aan de vereiste stichtingsnorm te voldoen. In de WVO wordt nu geëxpliciteerd dat een aanvraag voor bekostiging van een school voor bijzonder onderwijs van een of meer richtingen uit kan gaan. Daarbij worden wel enkele voorwaarden gesteld. Als er sprake is van meer richtingen, zal dat uit de statuten van de aanvrager moeten blijken. Daarin moet worden aangegeven om welke richtingen het kan gaan en ook hoe wordt gewaarborgd dat alle bij de aanvraag betrokken richtingen in het onderwijs van de school aan bod komen. Het moet ook gaan om een combinatie van richtingen die een zekere mate van geworteldheid kent in de samenleving. Indien bij een aanvraag sprake is van een nieuwe combinatie, zal voordat tot besluitvorming wordt overgegaan, door de Minister hierover advies worden gevraagd – net zoals dat al gebeurt bij een nieuwe enkele richting – aan de Onderwijsraad. Zie het voorgestelde artikel 67 WVO en de daarbij behorende artikelsgewijze toelichting.

Aangezien dezelfde terminologie ook voorkomt in de WVO BES (zie in artikel II, onderdeel D, het voorgestelde artikel 123), de WPO (zie artikel III) en de WPO BES (zie artikel IV), worden ook die wetten op dit punt aangepast.

4. Toepassing van het wetsvoorstel in het Caribische deel van Nederland

Dit wetsvoorstel heeft mede betrekking op Caribisch Nederland. In 2010 is ervoor gekozen om de Europees-Nederlandse wetgeving als uitgangspunt te nemen voor de onderwijswetgeving in het Caribische deel van Nederland. Dit heeft geleid tot BES-wetten die slechts van de Europees-Nederlandse wetten afwijken voor zover de specifieke situatie op de Caribische eilanden daartoe aanleiding geeft.

De Rijksdienst Caribisch Nederland heeft een concept van het wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd in Caribisch Nederland. Naar aanleiding van de consultatie zijn geen vragen en opmerkingen ontvangen en is het wetsvoorstel ten gevolge daarvan ongewijzigd gebleven.

Ten aanzien van voorzieningenplanning gelden in de WVO BES dezelfde uitgangspunten als in Europees Nederland, zij het dat dit gezien de verschillen in schaal tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland in 2011 heeft geleid tot een deels andere, vereenvoudigde systematiek. In Caribisch Nederland is immers maar één school voor voortgezet onderwijs per openbaar lichaam. Zo gelden andere stichtingsnormen en worden diverse normen op het niveau van lagere regelgeving (in de Regeling voorzieningenplanning VO BES) uitgewerkt teneinde meer rekening te kunnen houden met de lokale situaties op de verschillende eilanden. Er bestaat bijvoorbeeld geen onderscheid tussen tijdelijke en permanente nevenvestigingen. Ieder openbaar lichaam wordt afzonderlijk als voedingsgebied beschouwd, waarbinnen scholen – om onderwijskundige redenen of redenen van huisvesting – nevenvestigingen kunnen openen, indien het eilandbestuur daarvoor huisvesting ter beschikking stelt. Op de nevenvestigingen kunnen dezelfde soorten onderwijs worden verzorgd als op de hoofdvestiging. Zolang het eilandbestuur voorziet in de huisvesting, kunnen scholen hun vestigingen verplaatsen binnen de grenzen van het openbaar lichaam.

Bij wijzigingen van de Europees-Nederlandse onderwijswetten is het uitgangspunt dat de wijzigingen ook in de BES-equivalenten worden voorgesteld, tenzij de specifieke situatie op de eilanden zich tegen een voorgenomen wijziging verzet: harmonisatie waar mogelijk, afwijking waar nodig. Die afweging wordt bij elke voorgenomen wijziging gemaakt. Nu bij deze wet voor Europees Nederland de bepalingen voor de voorzieningenplanning geheel worden herschreven, is bezien of deze wijziging ook moet worden doorgevoerd in Caribisch Nederland. In 2011 is in de WVO BES op enkele uitzonderingen na een identieke tekst als in de WVO opgenomen. Bij deze wijziging is er geen aanleiding die teksten uiteen te laten lopen. Daar waar de Europese bepalingen nu identiek zijn aan die voor Caribisch Nederland, zullen de wijzigingen in de Europese wetgeving in principe ook in de daarmee overeenkomende bepalingen voor Caribisch Nederland doorwerken. Maar net zoals in 2011 is het niet zo dat de wijzigingen in de bepalingen inzake de voorzieningenplanning integraal worden overgenomen. Ook nu is weer rekening gehouden met de kleinschaligheid van de eilanden, waarbij in de wet- en regelgeving een balans is gezocht tussen de wijziging van de uitgangspunten van de voorzieningenplanning in Europees Nederland, het belang dat de onderwijsinstellingen op de eilanden voldoende omvang hebben om qua voorzieningen goed op peil te blijven, maar ook met het feit dat als de wens bestaat om een nieuwe school te stichten dit niet onmogelijk moet worden gemaakt door wet- en regelgeving. Er blijft een grondslag voor de ministeriële regeling voor Caribisch Nederland met daarin eigen normen voor onder meer stichting en opheffing. De inschatting is dat een gewijzigde regeling inzake de voorzieningenplanning voor het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland niet zal leiden tot een onmiddellijke aanvraag voor een nieuwe vo school op een van de eilanden. In de artikelsgewijze toelichting op de in de WVO BES voorgestelde wijzigingen wordt nader ingegaan op de wijzigingen die daarvoor wel in aanmerking komen.

De wijzigingen in dit wetsvoorstel met betrekking tot de Wet voortgezet onderwijs BES treden op hetzelfde tijdstip in werking als de overige wijzigingen in dit wetsvoorstel.

5. Internetconsultatie

Dit wetsvoorstel is in februari 2016 voorgelegd voor een openbare internetconsultatie. Naar aanleiding van de reacties is de toelichting op het wetsvoorstel op drie punten aangepast.

Het eerste punt betreft de nevenvestiging buiten het eigen RPO-gebied. De toelichting in de versie van de internetconsultatie wekte de indruk dat de behoefte aan nevenvestigingen buiten het eigen RPO-gebied alleen scholengemeenschappen met specifieke richtingen betreft. Dat is weliswaar in de praktijk tot dusverre het geval, maar de regering maakt de grensoverschrijdende nevenvestiging mogelijk voor alle scholen. De toelichting op dit punt is verduidelijkt in de zin dat deze nieuwe optie open staat voor scholen van welke richting dan ook, mits uiteraard aan de aanvullende voorwaarden wordt voldaan.

Het tweede punt betreft de aandacht die wordt gevraagd voor de bijzondere situatie van scholen voor mavo die zijn verbonden aan aoc’s en de gevolgen die het beëindigen van de bekostiging van een dergelijke school voor mavo zou hebben voor het mogen verzorgen van de gemengde leerweg aan die aoc’s. Scholen voor mavo kunnen onderdeel uitmaken van een verticale scholengemeenschap waar ook een aoc in zit. Artikel 10d WVO bepaalt dat in een dergelijk geval op de vbo-groen vestiging van het aoc waarvan de leerlingen gedeeltelijk uit hetzelfde voedingsgebied komen als de leerlingen van die school voor mavo, de gemengde leerweg mag worden verzorgd. Sluiting van de school voor mavo zorgt ervoor dat niet meer aan die voorwaarde wordt voldaan, vandaar de zorgen over het verlies van de licentie voor de gemengde leerweg. In de praktijk is het echter zo dat aoc’s de licentie voor de gemengde leerweg voor hun vbo-groenvestigingen – en deels ook op andere voorwaarden dan een fusie met een school voor mavo – hebben verkregen vóór 1 augustus 2008. Op dat moment is via het overgangsrecht bij de wetswijzigingen inzake de voorzieningenplanning (zie Stb. 2008, 296, artikel III, twaalfde lid, laatste volzin) bepaald dat aoc’s hun eerder verkregen licenties voor de gemengde leerweg zouden behouden. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt over het al dan niet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Aoc’s hoeven zich dus geen zorgen te maken over de voor 1 augustus 2008 verkregen licenties voor de gemengde leerweg, die raken zij niet kwijt mocht de bekostiging worden beëindigd van een school voor mavo waarmee het aoc een verticale scholengemeenschap vormt.

Het derde punt betreft het tijdpad van dit wetsvoorstel ten opzichte van dat van het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen. In de internetconsultatie kwam de vraag op of men hieruit kan afleiden dat richtingvrije planning onzeker is. De wetsvoorstellen zijn verschillend van aard. De regering hecht er aan het huidige wettelijke systeem van scholenstichting dat specifiek op het voortgezet onderwijs van toepassing is te moderniseren. Dit gebeurt naast het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen, waarmee een andere startprocedure wordt voorgesteld voor zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs. Zoals gebruikelijk worden de wetsvoorstellen onafhankelijk van elkaar geformuleerd als wijziging van de huidige WVO, maar zullen op een later moment in de procedure waar nodig bepalingen ter afstemming van beide wetsvoorstellen worden geformuleerd. Naar aanleiding van deze vraag is de toelichting op dit wetsvoorstel aangevuld met name op het punt van de afstemming op het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen.

6. Uitvoeringsgevolgen

Het ontwerp van dit voorstel is voorgelegd aan DUO voor een beoordeling van de uitvoeringsgevolgen. DUO heeft geoordeeld dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is. DUO wijst er nog wel op dat de uitvoerbaarheid afhankelijk is van de nadere uitwerking van dit wetsvoorstel in lagere regelgeving. Te zijner tijd zal de met dit wetsvoorstel samenhangende wijziging van onder meer de Regeling voorzieningenplanning afzonderlijk aan DUO worden voorgelegd.

Naar aanleiding van de opmerkingen van DUO is het wetsvoorstel op enkele punten aangepast. De toelichting is bovendien verduidelijkt en aangevuld daar waar dat op grond van de beoordeling door DUO van de uitvoeringsgevolgen nodig werd geacht.

In het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen is het wetsvoorstel ook voorgelegd aan de VNG. Aangezien de invloed van de voorgestelde wetswijzigingen voor gemeenten gering is, is van die zijde ambtelijk akkoord verkregen.

7. Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is nagegaan of sprake is van administratieve lasten. Administratieve lasten zijn de kosten (tijd en geld) om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid.

De uitkomst van de interne, ambtelijke toets is dat op grond van dit voorstel de structurele of eenmalige administratieve lasten niet kunnen worden vastgesteld. Dat zal wel het geval zijn als de gevolgen van het voorstel in de lagere regelgeving worden uitgewerkt. Met name zal dat gebeuren in de Regeling voorzieningenplanning VO en de Regeling voorzieningenplanning VO BES.

8. Financiële gevolgen

Aan de technische aanpassingen in het wetsvoorstel zijn geen financiële gevolgen verbonden. Aan de mogelijkheid voor het openen van een nieuwe nevenvestiging buiten het RPO-gebied zijn voor de rijksoverheid geen extra kosten verbonden, aangezien een nevenvestiging geen vaste voet ontvangt. Wel zijn er huisvestingskosten voor de desbetreffende gemeente verbonden aan een nieuwe vestiging. Om die reden is een van de voorwaarden voor de totstandkoming van een nevenvestiging buiten het RPO-gebied dat het schoolbestuur op overeenstemming gericht overleg voert met de gemeente waar de nevenvestiging gewenst is. Dat is analoog aan de voorwaarde voor een nieuwe nevenvestiging binnen het RPO-gebied.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

Onderdeel A (Artikel 1 WVO)

In artikel 1 worden enkele nieuwe begripsbepalingen toegevoegd om te verduidelijken dat er twee soorten scholengemeenschappen zijn, te weten:

  • a. scholengemeenschappen die louter uit scholen voor voortgezet onderwijs bestaan, en

  • b. scholengemeenschappen die bestaan uit een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en een of meer instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs, in de praktijk meestal aangeduid als verticale scholengemeenschappen. Voor deze categorie scholengemeenschappen gelden soms andere voorschriften, maar dat was niet altijd even duidelijk. Vandaar dat nu ook in de wet het begrip verticale scholengemeenschap wordt geïntroduceerd.

Onderdelen B, V en W (Artikelen 6g, 110 en 110a WVO)

De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 6g, 110 en 110a hebben alle te maken met het schrappen van de mogelijkheid voor een afdeling havo aan een school voor mavo (zie hiervoor onderdeel C en onderdeel K voor zover het betreft artikel 64, eerste lid, onderdeel b). De voor die afdelingen geregelde urennorm voor de onderwijstijd (artikel 6g) en opheffingsnorm (artikel 110) moeten komen te vervallen. De voorgestelde wijziging van artikel 110a betreft een technische wijziging als gevolg van het vervallen van artikel 110.

Onderdeel C (Artikel 8 WVO)

Artikel 8 wordt gewijzigd omdat de mogelijkheid om een afdeling voor havo aan een school voor mavo te stichten, vervalt (zie voorgesteld artikel 64, eerste lid, onderdeel b).

In het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen was al voorgesteld deze mogelijkheid te laten vervallen omdat er geen havo-afdelingen meer waren en er ook geen behoefte aan was (Kamerstukken II 2007/08, 31 310, nr. 2, zie artikel I, onderdelen C en V). Door het aannemen van een amendement (Kamerstukken II 2007/08, 31 310, nr. 18) heeft de Tweede Kamer ervoor gezorgd dat de mogelijkheid deze «havo-route» bij mavo-scholen aan te bieden, is behouden. Na de inwerkingtreding van die wetswijziging met ingang van 1 augustus 2008 is van deze mogelijkheid nog altijd geen enkel gebruik gemaakt. De regering concludeert dan ook dat er in de praktijk geen behoefte meer is aan de mogelijkheid om een afdeling voor havo aan een school voor mavo te stichten.

Onderdelen F, H, I, J, M, onderdeel 2, N, O, P, Q, T, onderdelen 1 en 2, en U (Artikelen 17a1, 53 e, 53g, 53h, 77, 84, 85b1, 86, 89a1, 107 en 109 WVO)

Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen van enkele artikelen in verband met de nieuwe artikelen in de afdeling Aanvang van de bekostiging. Deze nieuwe artikelen hebben tot gevolg dat een aantal verwijzingen moet worden aangepast.

Onderdelen E, G, L, M, onderdeel 1, R en S (Artikelen 10d, 37f, 76v.1, 77, 99 en 103b WVO)

Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen van enkele artikelen in verband met de in artikel 1 opgenomen begripsbepalingen van scholengemeenschap en verticale scholengemeenschap.

Onderdeel E (Artikel 16 WVO)

Voorgesteld wordt de inhoud van het tweede tot en met zesde lid van artikel 16 (oud) van de WVO grotendeels over te hevelen naar de artikelen 73, eerste lid, 73a, 73b en 73d (nieuw). Het eerste lid van artikel 16 (oud) betreft feitelijk de definitie van een scholengemeenschap. Deze is overgebracht naar artikel 1 WVO, waar nu vanwege de duidelijkheid een onderscheid gemaakt tussen een scholengemeenschap en een verticale scholengemeenschap. Nu de gehele inhoud van artikel 16 naar andere artikelen is overgebracht, kan artikel 16 zelf komen te vervallen.

Onderdeel K

Met onderdeel K wordt voorgesteld afdeling I van titel III van de WVO, die betrekking heeft op (datgene wat moet gebeuren voor) de aanvang van de bekostiging, in zijn geheel te vervangen. Zoals in het algemeen deel aan het slot van de Inleiding uiteen is gezet, worden daarbij niet alleen de technische en licht beleidsmatige wijzigingen aangebracht die grotendeels het gevolg zijn van de evaluatie van de wetswijziging uit 2008, maar wordt ook de stijl van de tekst gemoderniseerd. Ondanks dat het aantal wijzigingen van technische of licht beleidsmatige aard beperkt is, kiest de regering er toch voor om afdeling I in zijn geheel te vervangen door een nieuwe tekst. Door middel van een overzichtelijke indeling, kortere artikelen, kortere zinnen en eenvoudiger taalgebruik beoogt de regering de tekst beter leesbaar en eenduidiger te maken.

Leeswijzer

Voor elk artikel is hierna een artikelsgewijze toelichting geschreven, ongeacht of er inhoudelijk iets wordt gewijzigd of niet. Daarin wordt telkens in het kort de strekking van het artikel aangegeven, waarbij zo veel mogelijk is aangesloten bij de oorspronkelijke toelichting op het artikel uit 2008, waar nodig aangevuld met toelichtingen op aangenomen amendementen, latere wijzigingen of verwijzingen naar jurisprudentie. Op deze wijze ontstaat een geactualiseerde doorlopende toelichting op de Afdeling Aanvang van de bekostiging. De opbouw van de toelichting op de artikelen is telkens hetzelfde:

Artikel x. Opschrift (Oud: artikel y)

Redactioneel aangepast: ...

Vervallen: ...

Nieuw: ...

Hierbij staat artikel x voor het nieuwe artikelnummer, met daarachter het opschrift van het nieuwe artikel. Oud staat voor het artikel of onderdeel van een of meer artikelen uit de huidige tekst. In sommige gevallen zijn lange oude artikelen gesplitst in verschillende nieuwe artikelen. Soms vervallen nu delen van artikelen, worden ze verplaatst naar andere artikelen of komen er nieuwe onderdelen bij. Dat wordt telkens aangegeven.

In de bijlagen 1 en 2 bij deze memorie van toelichting zijn transponeringstabellen opgenomen van de artikelen van de huidige tekst naar de nieuwe tekst en omgekeerd. In de transponeringstabel van oud naar nieuw wordt in voorkomende gevallen de motivering opgenomen bij artikelen of artikelleden die nu geheel vervallen.

Afdeling I. AANVANG VAN DE BEKOSTIGING

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 62. Begripsbepalingen (Oud: –)

Redactioneel aangepast: Niet van toepassing.

Vervallen: Niet van toepassing.

Nieuw: Geheel.

In de bepalingen over de voorzieningenplanning worden de verschillende schoolsoorten veelvuldig genoemd. Om te voorkomen dat die termen iedere keer volledig moeten worden uitgeschreven, worden in deze afdeling de afkortingen van de schoolsoorten gebruikt die ook in de praktijk gangbaar zijn: vwo, havo, mavo, vbo.

Artikel 63. Bekostiging en voorzieningenplanning (Oud: artikel 64 WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: In het eerste lid wordt nu naast een school ook een scholengemeenschap genoemd, om expliciet aan te geven dat het niet alleen categorale scholen betreft.

Eerste lid

Hier wordt tot uitdrukking gebracht dat het Rijk verantwoordelijk is voor het beoordelen van aanvragen voor het voor bekostiging in aanmerking brengen van zowel openbare als bijzondere scholen en scholengemeenschappen. Indien de aangevraagde voorzieningen voldoen aan de bepalingen in deze paragraaf, komen zij in aanmerking voor bekostiging van rijkswege. Lagere overheden (in feite gemeenten) mogen nieuwe scholen of scholengemeenschappen niet voor bekostiging in aanmerking brengen. Gemeenten hebben alleen een zorgplicht voor de huisvesting van nieuwe scholen (zie hiervoor artikel 68).

Tweede lid

Op grond van artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht moet een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen worden verleend voor een bepaald tijdvak, dat in de verleningsbeschikking moet worden vermeld. Omdat bekostiging van scholen en scholengemeenschappen in beginsel van rechtswege voor onbepaalde tijd doorloopt, wordt die bepaling hier uitdrukkelijk uitgesloten.

Artikel 64. Nieuwe school of scholengemeenschap (Oud: artikel 65, een deel van het eerste lid, tweede en vierde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: 1. In het eerste lid komen de onderdelen d en e overeen met het vroegere onderdeel d, dat omwille van de leesbaarheid is gesplitst.

2. Omdat wordt voorgesteld in artikel 1 WVO een begripsbepaling van scholengemeenschap op te nemen, kan het tweede lid korter geformuleerd worden.

Vervallen: De mogelijkheid om aan een school voor mavo een afdeling voor havo te stichten. Zie hiervoor de toelichting op onderdeel C (artikel 8 WVO).

Nieuw: 1. In het eerste en tweede lid is geëxpliciteerd dat de regels voor stichting zowel voor openbare als voor bijzondere scholen en scholengemeenschappen gelden.

2. De mogelijkheid om een school of scholengemeenschap te splitsen, zie het derde lid.

Eerste lid

De wet kent de schoolsoorten vwo, havo, mavo, vbo (en daarbinnen weer onderscheiden naar profielen) en praktijkonderwijs. In het eerste lid zijn voor die schoolsoorten getalsnormen opgenomen die in de praktijk meestal stichtingsnormen worden genoemd. Feitelijk is dat een onjuiste term, omdat het niet gaat om het stichten (daar zijn geen normen voor), maar om getalsnormen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor bekostiging door het Rijk. Omdat de term stichtingsnorm echter ingeburgerd en bovendien kort is, wordt die in deze toelichting toch gehanteerd.

Als een bevoegd gezag met een aanvraag kan aantonen dat aan de stichtingsnorm wordt voldaan, brengt de Minister de school voor bekostiging in aanmerking. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel 67.

De hoogte van de stichtingsnormen voor vwo, havo, mavo en vbo (met 1 profiel) is vastgesteld uitgaande van 65 leerlingen per leerjaar, zie de onderdelen a tot en met d. In onderdeel e is vervolgens geregeld dat indien bij de aanvraag voor stichting aannemelijk kan worden gemaakt dat er voor 2 of meer vbo-profielen (zie artikel 10c WVO) telkens een aantal van 160 leerlingen zal instromen, toestemming kan worden verkregen voor het starten met meer profielen. Stichting kan ook profielen in verschillende sectoren (zie artikel 10b, derde lid, WVO) omvatten.

Het praktijkonderwijs kent geen systeem met leerjaren. Bij het bepalen van de stichtingsnorm kan dan ook niet worden uitgegaan van dezelfde systematiek als bij de overige schoolsoorten. De stichtingsnorm voor deze kleinschalige schoolsoort is in 2002 vastgesteld op 120 leerlingen.

De getalsnormen gelden zowel voor de stichting van een bijzondere als voor een openbare school. Indien een gemeente uit eigen beweging een nieuwe openbare school wil stichten, gelden zodoende dezelfde getalsnormen als die voor bijzondere school. Ter invulling van de garantiefunctie voor voldoende openbaar onderwijs is daarnaast artikel 66 opgenomen.

De passage «gelet op de belangstelling door de desbetreffende schoolsoort, de verlangde richting en het leerling verloop, blijkens statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal bureau voor de Statistiek, « is verplaatst naar artikel 67 (zie het derde lid).

Tweede lid

In het tweede lid wordt geregeld aan welke getalsnormen moet worden voldaan bij een scholengemeenschap: voor elk van de samenstellende scholen moet worden voldaan aan drie kwart van de stichtingsnorm die voor een gelijksoortige categorale school in het eerste lid is geregeld.

Bij de wetswijziging van 2008 was in artikel 65, tweede lid (oud), per abuis blijven staan dat een scholengemeenschap in ieder geval voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht als aan drie kwart van de stichtingsnormen wordt voldaan. De discretionaire bevoegdheid, die door de woorden in ieder geval wordt uitgedrukt, om een aanvraag toch goed te keuren ook al wordt niet voldaan aan de stichtingsnorm, wordt nu geschrapt. De Minister brengt (net als bij de categorale scholen al sinds 2008 het geval is) een scholengemeenschap alleen voor bekostiging in aanmerking als aan de stichtingsnorm wordt voldaan. Overigens heeft de Minister tot nu toe nooit van de discretionaire bevoegdheid gebruik gemaakt.

Derde lid

In het nieuwe derde lid wordt de mogelijkheid voorgesteld om een school of scholengemeenschap in 2 of meer delen te splitsen. Voorwaarde is dat op één van de nieuwe scholen of scholengemeenschappen de oorspronkelijke schoolsoorten volledig behouden blijven. Daarnaast ontstaan er een school, scholen, een scholengemeenschap of scholengemeenschappen waarop onderwijs in één of meer van de oorspronkelijke schoolsoorten (en in het geval er vbo bij is betrokken ook in één of meer vbo-profielen) wordt verzorgd. Voorbeeld: vóór splitsing is er een scholengemeenschap vwo/havo/mavo en na splitsing een scholengemeenschap vwo/havo/mavo en een categorale havo. Of een scholengemeenschap vwo/havo/mavo en een scholengemeenschap havo/mavo.

Splitsen is iets anders dan afsplitsen, waarmee wordt bedoeld dat een schoolsoort uit een scholengemeenschap wordt gehaald en al dan niet zelfstandig verdergaat. De betreffende schoolsoort blijft dan niet meer binnen de scholengemeenschap bestaan. Het afsplitsen van een schoolsoort kan op grond van artikel 74b, eerste lid, onderdeel d, binnen een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO). Voor het afsplitsen van een school buiten een RPO bestaat geen procedure. In dat geval kan een bevoegd gezag de school die moet worden verzelfstandigd, sluiten en een nieuwe school stichten volgens de stichtingsprocedure.

Op dit moment is niet in de wet geregeld dat het mogelijk is om een school of scholengemeenschap in twee delen te splitsen. Soms is er echter wel behoefte aan, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van de «menselijke maat». In de huidige systematiek zou het bevoegd gezag dan volgens de stichtingsprocedure moeten aantonen dat er voldoende belangstelling is. Dat kan een bevoegd gezag in feite nooit aantonen, omdat in de berekening van dat percentage de plaatsruimte voor leerlingen op bestaande scholen verrekend wordt. Dat komt erop neer dat het bevoegd gezag de leerlingen van de eigen school niet mee mag tellen voor het potentieel van de te splitsen school. De mogelijkheid tot splitsing is wel in de Regeling voorzieningenplanning VO opgenomen, maar met het oog op de juiste verdeling van regelgeving over niveaus, wordt nu in de wet een expliciete grondslag voor een splitsingsprocedure opgenomen.

Een bevoegd gezag kan een school of een scholengemeenschap – of een of meer scholen die deel uitmaken van een scholengemeenschap – splitsen wanneer is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zullen onder meer betrekking hebben op het aantal leerlingen voor en na splitsing. Ook moet een splitsingsplan worden opgesteld ter verdeling van het voedingsgebied van de oude en nieuwe school. Na splitsing wordt gekeken naar zowel de nieuwe als de achterblijvende scholen of scholengemeenschappen. De voorwaarden zullen tevens afhangen van de soort school of scholengemeenschap die wordt gesplitst, maar vooral van wat er na de splitsing ontstaat (1 of meer scholen of scholengemeenschappen). Deze voorwaarden worden nader uitgewerkt in de ministeriële regeling op grond van artikel 76 (de Regeling voorzieningenplanning VO).

Wat betreft het aantal leerlingen voor splitsing moet het gaan om het leerlingenaantal op de teldatum (1 oktober) in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. De reden hiervoor is dat de aanvraag moet worden ingediend voor 1 november en dan staat het leerlingenaantal voor dat jaar nog niet geheel vast.

Vierde lid

Deze bepaling geeft inhoud aan de garantiefunctie van het openbaar onderwijs. Op grond van het eerste lid kan de gemeente uit eigen beweging een openbare school of scholengemeenschap stichten. Indien ouders behoefte hebben aan openbaar onderwijs en de gemeente voorziet daar niet in, dan beziet gedeputeerde staten of er inderdaad behoefte bestaat aan nieuw openbaar onderwijs op provinciaal niveau, in dat kader kan de Minister scholen die naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk zijn om te voorzien in voldoende openbaar onderwijs (zie artikel 23, vierde lid, Grondwet), voor bekostiging in aanmerking brengen. Het gaat hierbij om scholen waarvoor een gemeente ingevolge artikel 66, eerste lid, een aanvraag indient. Zie ook de toelichting op dat artikel. Voor deze scholen (of scholengemeenschappen) hoeft niet te worden voldaan aan de stichtingsnormen zoals opgenomen in het eerste (of tweede) lid.

Een openbare school of scholengemeenschap waarvoor een gemeente op grond van artikel 66, tweede lid, in opdracht van de Minister, een aanvraag indient, wordt in elk geval door de Minister voor bekostiging in aanmerking gebracht. Ook dan hoeft niet te worden voldaan aan de stichtingsnormen.

Artikel 65. Toevoegen profiel vbo of school (Oud: artikel 68 WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: De zinsnede in het eerste lid over het op de juiste wijze aantonen van de belangstelling alsmede het tweede lid, waarin verwijzingen naar bepalingen over de aanvraagprocedure waren opgenomen. Deze zinsnede en verwijzingen zijn overgeheveld naar het nieuw voorgestelde artikel 67.

Nieuw: Het tweede lid: de mogelijkheid om aan een bestaande school of scholengemeenschap een of meer scholen toe te voegen, zodat een scholengemeenschap wordt gevormd of uitgebreid met een of meer schoolsoorten.

In artikel 65 worden twee vormen van stichting geregeld waarbij een nieuwe school of een nieuw profiel wordt toegevoegd aan een al bestaande school of scholengemeenschap. Daarbij geldt globaal dezelfde systematiek als bij het stichten van een geheel nieuwe school of scholengemeenschap. Dit vanuit de gedachte dat er deels overlap zal zijn van het onderwijs in de verschillende schoolsoorten, met name in de onderbouw.

Eerste lid

Het eerste lid regelt de toevoeging van een nieuw profiel (zie artikel 10b, derde lid, WVO) aan een bestaande vbo-school. De stichtingsnormen voor een nieuw profiel voor vbo zijn lager dan in het oude artikel 68 WVO. Voor het toevoegen van een profiel voor vbo aan een al bestaande school voor vbo gaat de stichtingsnorm gelden die ook van toepassing zou zijn als de reeds bestaande profiel(en) en het nieuwe profiel op grond van artikel 64, eerste lid, in 1 keer zouden worden gesticht. Wanneer aan een bestaande school voor vbo met een of meer profielen een nieuw profiel wordt toegevoegd, zal er deels overlap zijn in het onderwijs dat wordt gegeven. Dat is de achtergrond van het voorstel tot verlaging van de stichtingsnorm voor een nieuw profiel aan een vbo-school van 260 naar 160 (zie onderdeel a).

Daarnaast geldt (zie onderdeel b) dat op een profiel die wordt toegevoegd aan een school voor vbo die deel uitmaakt van een scholengemeenschap – dus bijvoorbeeld een scholengemeenschap voor vmbo waar niet alleen onderwijs in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg maar ook in de theoretische leerweg wordt gegeven – nog meer overlap in het onderwijsaanbod zal zijn. De stichtingsnorm voor een dergelijk profiel wordt dan ook drie kwart van 160, te weten 120.

Tweede lid

De gedachte dat er overlap in het onderwijs zal zijn, en dat de bekostiging in een scholengemeenschap dus efficiënter kan worden besteed dan in een categorale school, is ook de achtergrond van het tweede lid van het voorgestelde artikel 65. In het tweede lid wordt expliciet tot uitdrukking gebracht dat wanneer een nieuwe schoolsoort wordt toegevoegd aan een bestaande scholengemeenschap, of wanneer een scholengemeenschap wordt gevormd door het toevoegen van een schoolsoort aan een al bestaande categorale school, ook een stichtingsnorm geldt van drie kwart van de norm voor een categorale school. In de praktijk werd deze norm al gehanteerd, dat volgt ook wel uit het systeem van de huidige wet, maar in het voorstel wordt deze mogelijkheid geëxpliciteerd.

Artikel 66. Voldoende openbaar onderwijs (Oud: artikel 67, eerste tot en met derde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: Het vierde lid (tijdstip aanvang van de bekostiging) van het oude artikel 67 ontbreekt in het voorgestelde artikel 66: dat is verplaatst naar het nieuwe artikel 68.

Nieuw: In het artikel is geëxpliciteerd dat het niet alleen om een school, maar ook om een scholengemeenschap kan gaan.

In artikel 23, vierde lid, Grondwet is geregeld dat in elke gemeente in principe van overheidswege voldoende openbaar onderwijs wordt gegeven. Vanwege deze garantiefunctie wordt in artikel 66 expliciet geregeld dat:

  • a. gedeputeerde staten een zorgplicht hebben om te voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een voldoende aantal scholen in de provincie, en

  • b. een gemeente verplicht is een openbare school of scholengemeenschap te stichten, indien de Minister een (onherroepelijk) besluit tot bekostiging heeft genomen.

Bij het criterium «voldoende groot aantal leerlingen» voor stichting wordt aan het volgende gedacht. Als ouders openbaar onderwijs wensen en in het betreffende voedingsgebied een potentieel van twee derde van de stichtingsnorm voor de school of scholengemeenschap kan worden aangetoond, is de gemeente waarin de meeste ouders die openbaar onderwijs wensen woonachtig zijn, verplicht om daarin te voorzien.

Eerste lid

Gedeputeerde staten komen pas in actie als een groep ouders bij een gemeente op hun verzoek om een nieuwe openbare school of scholengemeenschap te starten, nul op het rekest hebben gekregen.

Tweede lid

Indien gedeputeerde staten geen gehoor geven aan een verzoek van een groep ouders, kunnen deze ouders zich tot de Minister wenden. De Minister zal dat verzoek dan beoordelen en indien nodig de gemeente opdracht geven alsnog een aanvraag tot hem te richten voor het voor bekostiging in aanmerking brengen van een openbare school of scholengemeenschap.

Derde lid

Als een besluit van de Minister op grond van het tweede lid onherroepelijk is geworden, moet de gemeente overgaan tot stichting.

Artikel 67. Aanvraagprocedure nieuwe school, scholengemeenschap of profiel vbo (Oud: artikel 65, eerste lid (deels), artikel 65, vijfde lid, en artikel 66, eerste tot en met derde lid)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: 1. De laatste volzin van artikel 66, derde lid: artikel 4:14 Awb regelt al dat de aanvrager in kennis kan worden gesteld indien een besluit niet voor de vastgestelde datum kan worden genomen en dat daarbij een termijn moet worden genoemd waarbinnen het besluit wel zal worden genomen.

2. De term leerlingenverloop. Deze term is niet meer nodig, omdat deze in feite valt onder het begrip prognose dat nu (doordat delen van verschillende oude artikelen bij elkaar zijn gebracht) in ditzelfde artikel voorkomt. In de Regeling voorzieningenplanning VO wordt uitgewerkt wat onder prognose wordt verstaan. Daaruit blijkt onder meer dat gegevens moeten worden aangeleverd om aan te tonen dat het vereiste aantal leerlingen zowel in het zesde als in het tiende schooljaar na de datum van de aanvraag wordt gehaald en dat betreft dus in feite het leerlingenverloop.

Nieuw: 1. De berekening voor het belangstellingspercentage wordt uitgevoerd voor het beoogde vestigingsadres (zie het derde lid, tweede volzin).

2. De mogelijkheid dat een aanvraag ook van meer dan 1 richting uit kan gaan en de voorwaarden die daarbij gelden.

Eerste lid

Het eerste lid komt overeen met het eerste lid van het huidige artikel 66. Dat artikel is in de huidige wet ook van toepassing op het toevoegen van een profiel aan een bestaande school voor vbo. In het voorstel komt dat tot uitdrukking in het eerste lid, in combinatie met het zevende lid.

Tweede en derde lid

In het tweede en derde lid, die gedeeltelijk overeenkomen met de aanhef van het huidige eerste lid, wordt de wijze vastgelegd waarop het belangstellingspercentage wordt berekend. De belangstelling wordt per schoolsoort of profiel berekend. Daarbij is toegevoegd dat de berekening wordt uitgevoerd voor het beoogde vestigingsadres. Indien ten tijde van de aanvraag nog geen definitief adres bekend is, wordt gerekend vanuit het centrum van de wijk waar de aanvrager de school zou willen vestigen. Hierbij wordt ervan uit gegaan dat het uiteindelijke vestigingsadres waar de gemeente huisvesting ter beschikking stelt, minder dan 3 kilometer hemelsbreed gemeten van het beoogde vestigingsadres ligt. Dat is in lijn met artikel 73e, waarin bij de verplaatsing van een vestiging ook een norm van 3 kilometer wordt gehanteerd. Als het uiteindelijke vestigingsadres wel op 3 kilometer of meer van het beoogde vestigingsadres zou komen te liggen, vervalt de aanspraak op bekostiging. Dat wordt geregeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b. Het verdient dan ook aanbeveling dat het bevoegd gezag voordat het een aanvraag om bekostiging bij de Minister indient, eerst met de gemeente overleg gaat voeren over een mogelijk vestigingsadres.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State op dit wetsvoorstel is de zinsnede «de verlangde richting» aangepast. Daarmee wordt de uitleg daarvan in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 augustus 2013 ingekaderd, om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid voor een ongelimiteerde samenvoeging van alle denkbare richtingen, enkel om aan de vereiste stichtingsnorm te voldoen.7 Die uitspraken hielden in het kort in dat ook nieuwe scholen of scholengemeenschappen die uitgaan van meer dan één richting voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht en dat leerlingpotentiëlen van die richtingen zonder meer bij elkaar mogen worden opgeteld om aan de stichtingsnorm te voldoen. In het tweede lid wordt nu geëxpliciteerd dat een aanvraag voor een school voor bijzonder onderwijs van een of meer richtingen uit kan gaan. Als er sprake is van meer richtingen, zal dat uit de statuten van de aanvrager moeten blijken. Daarin moet worden aangegeven om welke richtingen het kan gaan en ook hoe wordt gewaarborgd dat alle bij de aanvraag betrokken richtingen in het onderwijs van de school aan bod komen. Er kan niet worden volstaan met een verwijzing naar bijvoorbeeld een schoolplan waarin aandacht aan dit onderwerp zal worden besteed.

Het moet ook gaan om een combinatie van richtingen die een zekere mate van geworteldheid kent in de samenleving. Daarvan is met name sprake als ook in het primair onderwijs voor 1 augustus 2017 scholen zijn gesticht met eenzelfde combinatie. In het primair onderwijs gaat het tot nu toe om:

  • 1. combinaties van richtingen binnen het christendom (zoals de protestants-christelijke richting met de rooms-katholieke richting),

  • 2. combinaties van 2 of 3 van de onderscheiden richtingen binnen het hindoeïsme, te weten de richtingen hindoe-algemeen, hindoe-janmavidisch en hindoe-karmavidisch, en

  • 3. combinaties van de beide richtingen binnen de islam (de liberaal islamitische richting met de orthodox islamitische richting).

Mocht er een school met een ten opzichte van het primair onderwijs nieuwe combinatie van richtingen worden aangevraagd, dan zal de Minister eerst advies vragen aan de Onderwijsraad, net zoals dat nu al het geval is bij een nieuwe (enkelvoudige) richting. De reden daarvoor is dat daarmee zowel bij de enkelvoudige richting als bij combinaties van richtingen de scheiding van kerk en staat en de daaruit voortvloeiende constitutionele neutraliteit in acht wordt genomen en de overheid dus zelf geen oordeel velt over de invulling van het richtingbegrip.

De Onderwijsraad beziet bij een aanvraag voor een nieuwe enkelvoudige richting of er sprake is van een richting in de zin van een «geestelijke stroming die zich in een binnen Nederland waarneembare beweging openbaart en ook op andere terreinen van het leven doorwerkt»8. De Onderwijsraad bestudeert tot nu toe de statuten of (als die onvoldoende duidelijkheid verschaffen) andere bescheiden waarin door de aanvrager wordt toegelicht wat de specifieke uitgangspunten van de voorgestane richting zijn en hoe zich dat in de onderwijspraktijk vertaalt. Tevens moet er volgens de Onderwijsraad een bepaalde organisatievorm in de samenleving bestaan (bijvoorbeeld een omroep). Indien het gaat om een richting waarbij godsdienst een rol speelt, wordt ook gekeken naar bepaalde rituelen, symbolen of uiterlijke kenmerken. De Onderwijsraad geeft tenslotte op grond van de bevindingen een advies aan de Minister of de aanvrager al dan niet een (nog niet erkende) richting in de zin van de WVO vertegenwoordigt.

Na inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen zal de Onderwijsraad een oordeel moeten vormen over de mate waarin de combinatie van richtingen zoals aangegeven in een aanvraag voor bekostiging van een nieuwe school, in de samenleving geworteld is. Bijvoorbeeld doordat in het primair onderwijs ook scholen met die specifieke combinatie zijn gesticht of als er een omroep is die uitgaat van de aangegeven richtingen gezamenlijk. Op deze wijze wordt beoogd de ongelimiteerde samenvoeging van alle denkbare richtingen alleen om aan de door de in het kader van de stichtingsnorm vereiste prognoses voor de verlangde schoolsoort(en) te voldoen, en daarmee ook de door de Raad van State gesignaleerde uitholling van het begrip richting (zo lang dat begrip nog uitgangspunt is bij de voorzieningenplanning) te beperken. Ook kan op deze wijze worden voorkomen dat overheidsgeld wordt verspild omdat er om puur getalsmatige redenen een school wordt gesticht die naderhand niet levensvatbaar blijkt te zijn. Het zou kunnen dat de berekende leerlingaantallen niet worden gehaald, omdat ouders hun kinderen niet naar een school laten gaan die blijkens de statuten mede uitgaat van een richting waar zij geen enkele affiniteit mee hebben of zelfs het tegendeel.

Tot slot moeten de ten tijde van de beoordeling van de aanvraag in de statuten opgenomen richtingen daarin blijven staan tot minimaal 5 jaar na aanvang van de bekostiging van de nieuwe school. Uitbreiden met meer richtingen is in die periode wel toegestaan (zie ook het voorgestelde artikel 71, derde lid, WVO), het schrappen van richtingen niet. Ook deze toevoeging is bedoeld om het louter strategisch gebruik van een richting te voorkomen.

Deze nieuwe bepalingen hebben overigens geen consequenties voor bestaande bijzondere scholen met meer richtingen. Dat geldt zowel voor de scholen die al met meer richtingen zijn gesticht als voor de scholen waarbij sprake is van meer richtingen doordat het onderwijs is uitgebreid met onderwijs van een andere richting. Die scholen zijn conform het op dat moment geldende recht tot stand gekomen en blijven dus gewoon bestaan.

Vierde lid

Voordat een aanvraag voor een school voor praktijkonderwijs wordt ingediend, moet overleg worden gevoerd met de gemeente. Dit overleg houdt verband met de instrumenten en contacten waarover de gemeente beschikt als het gaat om toeleiding naar de arbeidsmarkt van in het bijzonder de leerlingen van het praktijkonderwijs.

Vijfde lid

De Minister heeft tussen 1 november (dan moet een aanvraag binnen zijn) en uiterlijk 1 mei daaropvolgend de gelegenheid om op een aanvraag te beslissen. Wel geeft artikel 4:14 Awb de Minister de mogelijkheid om een aanvrager te melden dat het besluit niet voor de 1 mei kan worden genomen, waarbij moet worden aangegeven wanneer het besluit dan wel tegemoet kan worden gezien.

Zesde lid

Op grond van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot 1 of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Omliggende scholen kunnen weliswaar belanghebbend zijn bij besluiten als bedoeld in het vijfde lid, maar deze besluiten zijn niet tot hen gericht en hoeven dan ook niet aan hen te worden toegezonden of uitgereikt. Om deze scholen toch kennis te kunnen laten nemen van de genomen besluiten, mede met het oog op de mogelijkheid van bezwaar en beroep, wordt in het zesde lid bepaald dat de besluiten (tevens) worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Zevende lid

Omwille van de leesbaarheid van het artikel is niet in elk artikellid telkens de reeks school, scholengemeenschap en profiel vbo vermeld, maar is het beperkt tot school. In het zevende lid is aangegeven dat het artikel van overeenkomstige toepassing is bij een aanvraag voor een scholengemeenschap of voor een profiel vbo. Van overeenkomstige toepassing omdat het bij een scholengemeenschap niet gaat om het vermelden van de schoolsoort, maar om de schoolsoorten en bij een profiel niet om een schoolsoort, maar om het juiste profiel.

Artikel 68. Huisvesting en aanvang bekostiging (Oud: artikel 66, vierde lid, en 67, vierde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: 1. In het eerste lid wordt geëxpliciteerd dat de gemeente tijdig moet zorgdragen voor huisvesting voor een nieuwe school of scholengemeenschap. Tevens wordt geregeld dat het op aanvraag van het bevoegd gezag zal zijn. In het verlengde daarvan wordt bij het tijdstip van aanvang van de bekostiging verschil gemaakt tussen gevallen waarin wel (zie het tweede lid) en waarin geen (zie het derde lid) huisvesting nodig is.

2. In het eerste lid wordt eveneens geregeld dat de gemeente tijdig aan het bevoegd gezag moet aangeven wanneer de huisvesting ter beschikking wordt gesteld.

Eerste lid

In het eerste lid wordt vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente huisvesting ter beschikking moet stellen. Dat volgde ook uit het vierde lid van artikel 66 (oud), maar om eventuele onduidelijkheid weg te nemen, stelt de nieuwe tekst expliciet dat het college van burgemeester en wethouders geen discretionaire bevoegdheid heeft als het gaat om het besluit om huisvesting voor een nieuwe school ter beschikking te stellen. Dit geldt voor alle openbare en bijzondere scholen op het grondgebied van de gemeente. Het college stelt de huisvesting uiterlijk ter beschikking in het zesde jaar na het besluit van de Minister om een school voor bekostiging in aanmerking te brengen. Dit besluit maakt zij wel minimaal 1 jaar eerder bekend, zodat het bevoegd gezag de tijd heeft om de school daadwerkelijk van start te laten gaan.

In het eerste lid is expliciet geregeld dat de beschikbaarstelling alleen hoeft plaats te vinden indien het bevoegd gezag erom vraagt. In het geval van stichting van een geheel nieuwe school zal dat waarschijnlijk altijd wel aan de orde zijn. Dit artikel heeft echter ook betrekking op de aanvraagprocedure voor bijvoorbeeld splitsing, een nieuw vbo-profiel aan een bestaande school of het toevoegen van een school aan een bestaande school of scholengemeenschap. In een dergelijk geval zal niet altijd in nieuwe huisvesting hoeven te worden voorzien. Overigens kan het – indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van doordecentralisatie als bedoeld in artikel 76v – in alle gevallen ook gaan om een (jaarlijks) bedrag voor huisvestingskosten, waarmee het bevoegd gezag zelf in de huisvesting kan voorzien.

Tweede lid

Het tweede lid komt overeen met artikel 66, vierde lid (oud): het bevoegd gezag toont aan dat het college van burgemeester en wethouders huisvesting ter beschikking zal stellen. De bekostiging van de school vangt dan aan in het volgende kalenderjaar, op het moment dat de huisvesting ook daadwerkelijk beschikbaar is.

Derde lid

Bij splitsing, voor het toevoegen van een school of profiel aan een bestaande school of scholengemeenschap zal in de regel geen huisvesting nodig zijn. In de Regeling voorzieningenplanning VO op grond van artikel 76 zal worden geregeld dat het bevoegd gezag hiervan melding moet doen. De bekostiging kan in dat geval al starten op 1 augustus volgend op het besluit van de Minister de nieuwe school of het nieuwe profiel voor bekostiging in aanmerking te brengen.

Artikel 69. Vervallen aanspraak op bekostiging (Oud: –)

Redactioneel aangepast: Niet van toepassing.

Vervallen: Niet van toepassing.

Nieuw: Geheel.

Eerste lid

Als een school die voor bekostiging in aanmerking is gebracht, niet daadwerkelijk van start gaat, belemmert dat de mogelijkheid van stichting van nieuwe scholen. Bij het beoordelen van een nieuwe stichtingsaanvraag wordt rekening gehouden met het potentieel (en dus niet met het daadwerkelijk aantal leerlingen) van omliggende scholen, ook als ze nog niet van start zijn gegaan. Artikel 69 bevat een nieuwe bepaling, namelijk dat de aanspraak op bekostiging van een nieuwe school of scholengemeenschap vervalt als er na aanvang van de bekostiging niet daadwerkelijk onderwijs wordt gegeven (zie onderdeel a).

Voor een nieuwe school of scholengemeenschap, waarvoor de gemeente huisvesting beschikbaar moet stellen, geldt dat de bekostiging pas aanvangt nadat die huisvesting ter beschikking is gesteld. Op grond van artikel 68 moet de gemeente daar uiterlijk op 1 augustus van het zesde kalenderjaar na het besluit van de Minister voor zorgdragen (en dat bovendien minstens een jaar daarvoor aan het bevoegd gezag melden).

In onderdeel b is geregeld dat de aanspraak op bekostiging eveneens vervalt als het vestigingsadres hemelsbreed gemeten 3 kilometer of meer komt te liggen van het beoogde vestigingsadres zoals die is aangegeven bij de aanvraag voor bekostiging. Bij de berekeningen over de te verwachten leerlingenaantallen die voor de beoordeling van de aanvraag zijn uitgevoerd, wordt immers uitgegaan van dat beoogde vestigingsadres (of, als dat nog niet exact bekend is, van het centrum van de wijk). Indien het daadwerkelijke vestigingsadres daar te ver vandaan komt te liggen, kloppen de berekeningen niet meer. Een bevoegd gezag zal daarom een nieuwe aanvraag moeten indienen, waarbij berekeningen zijn gevoegd over het leerlingpotentieel voor het nieuwe beoogde vestigingsadres.

Tweede lid

Het eerste lid gaat over een geheel nieuwe school of scholengemeenschap. In het tweede lid wordt geregeld dat ook indien aan een bestaande school een school wordt toegevoegd, de aanspraak op bekostiging van die toegevoegde school vervalt als er niet binnen 1 jaar daadwerkelijk onderwijs wordt verzorgd. Door deze aanspraak kan een nieuwe aanvraag voor bekostiging van een ander bevoegd gezag mogelijk niet worden toegewezen, omdat bij het beoordelen van de aanvraag rekening wordt gehouden met het potentieel van de omliggende scholen en niet met de daadwerkelijke leerlingenaantallen. Dus tellen ook de leerlingen mee die op de school hadden kunnen zitten, maar er in werkelijkheid niet zitten omdat het verzorgen van het onderwijs niet is gestart.

Derde lid

Het is altijd mogelijk dat om redenen die buiten de macht van een bevoegd gezag liggen, het onderwijs niet kan worden gestart binnen de termijnen die daarvoor in het eerste en tweede lid zijn aangegeven. Denk aan een calamiteit bij de beoogde huisvesting, of aan een beroepsprocedure over de aanspraak op bekostiging. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bij de Minister een aanvraag indienen om de aanspraak toch te kunnen behouden. Afhankelijk van de aangevoerde reden kan de Minister besluiten de aanspraak voor korte tijd te handhaven. Het gaat hier om bijzondere gevallen die niet op voorhand te voorzien zijn. Daarom wordt de termijn waarbinnen de aanspraak op bekostiging gehandhaafd kan worden, niet vastgelegd. In beginsel zal deze termijn beperkt zijn tot hooguit 1 of 2 jaar.

Artikel 70. Leerwegondersteunend onderwijs (Oud: artikel 69 WVO)

Redactioneel aangepast: Het artikel is in zijn geheel herschreven.

Vervallen: Het tweede lid.

Nieuw: –.

Het artikel over de bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs wordt ingrijpend vereenvoudigd. Het merendeel van de scholen voor vbo of mavo biedt al leerwegondersteunend onderwijs aan, en dat verandert niet met dit wetsvoorstel. Het bevoegd gezag van een school waar nog geen leerwegondersteunend onderwijs wordt aangeboden, kan de Minister verzoeken om dat voor bekostiging in aanmerking te brengen. Met ingang van 1 januari 2016 is in artikel 17a1, derde lid, WVO ook de mogelijkheid geïntroduceerd dat het samenwerkingsverband waar een bevoegd gezag bij aangesloten is, verzoekt om bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs aan een school. De bepaling in artikel 69, tweede lid (oud), dat een bevoegd gezag aangesloten moet zijn bij een samenwerkingsverband vervalt: sinds de inwerkingtreding van de Wet passend onderwijs (Stb. 2012, 533) zijn alle bevoegde gezagsorganen aangesloten bij een samenwerkingsverband. Gebleven is de eis dat de overige schoolbesturen in het samenwerkingsverband in moeten stemmen met de aanvraag.

Artikel 71. Omzetting en uitbreiding met een richting (Oud: artikel 70 WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: 1. In het artikel wordt geëxpliciteerd dat binnen het bijzonder onderwijsuitbreiden met een richting mogelijk is (zie het derde lid).

2. In het artikel wordt geëxpliciteerd dat het ook van toepassing is op scholengemeenschappen (zie het vijfde lid).

Eerste lid

In het eerste lid is geregeld dat er bij omzetting van een openbare school in een gelijksoortige bijzondere school nog een rol is weggelegd voor de Minister. Dat heeft te maken met het feit dat er op grond van artikel 23, vierde lid, Grondwet, voldoende openbaar onderwijs moet worden verzorgd. De omzetting wordt op een gemakkelijke wijze mogelijk gemaakt, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat er sprake is van een karakterverandering die een beslissing over de bekostiging van een nieuwe school nodig maakt. Dit artikellid geeft de basis voor een bekostigingsbesluit, waarbij geen sprake is van voldoen aan stichtingsnormen.

Tweede lid

Een omzetting van een bijzondere naar een openbare gelijksoortige school dan wel van een bijzondere school naar een bijzondere gelijksoortige school van een andere richting vergt geen besluit van de Minister.

Derde lid

In dit artikellid is de mogelijkheid geëxpliciteerd dat het bevoegd gezag het onderwijs aan een school kan uitbreiden met onderwijs van een of meer andere richtingen binnen het bijzonder onderwijs. De school met bijzonder onderwijs in verschillende richtingen wordt dan voor bekostiging in aanmerking gebracht.

Vierde lid

Alle gevallen van omzetting en ook uitbreiding met een richting kunnen alleen maar plaatsvinden met ingang van 1 augustus, het begin van een schooljaar.

De mogelijkheid tot «van kleur verschieten» (omzetting) of uitbreiden met een richting bestaat overigens niet voor het vbo-groen in een aoc. Dat maakt immers onverbrekelijk onderdeel uit van een instelling op grond van de WEB.

Vijfde lid

In het vijfde lid wordt geëxpliciteerd dat omzetting en uitbreiding ook mogelijk zijn bij een scholengemeenschap.

Artikel 72. Samenvoeging scholen of scholengemeenschappen (Oud: artikel 71, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: 1. Bepaling dat voor alle bij een samenvoeging betrokken (vestigingen van) scholen geldt dat voor een bepaald percentage van de leerlingen een overlap in voedingsgebied aanwezig moet zijn (wordt nu: op een van de betrokken scholen).

2. Verplichting om na een samenvoeging op een vestiging hetzelfde onderwijs te verzorgen als voor de samenvoeging (wordt een kan-bepaling).

3. Verplichting tot publicatie van besluiten over samenvoeging in de Staatscourant (artikel 71, zesde lid, oud). Dat is bij fusiebesluiten niet nodig, omdat besluiten in het kader van de fusietoetsprocedure altijd op een aparte site worden geplaatst.

Nieuw: Verwijzing naar fusietoetsbepalingen (zie de aanhef van het eerste lid).

Voor de duidelijkheid worden van de bepalingen over samenvoeging twee aparte artikelen gemaakt. Artikel 72 heeft betrekking op het samenvoegen van scholen of scholengemeenschappen in de zin van de WVO. Artikel 72a gaat over het samenvoegen van scholen of scholengemeenschappen met een regionaal opleidingencentrum (hierna: roc) of een aoc tot een verticale scholengemeenschap.

Eerste lid

In de aanhef wordt tot uitdrukking gebracht dat de Minister de bepalingen over de fusietoets in acht neemt bij het besluit om een school of scholengemeenschap na samenvoeging te bekostigen.

De voorwaarde van de zogenaamde overlap in voedingsgebieden tussen ten minste een vestiging van beide samen te voegen scholen of scholengemeenschappen voorkomt dat samenvoeging plaats vindt tussen scholen of scholengemeenschappen op grote afstand van elkaar. In dat geval kan van een inhoudelijke samenvoeging geen sprake zijn of wordt op z’n minst ernstig bemoeilijkt.

De berekeningswijze voor overlap in voedingsgebieden wordt versoepeld. In het oude artikel was bepaald dat voor alle bij een samenvoeging betrokken scholen of vestigingen gold dat voor een percentage van de leerlingen een overlap in voedingsgebied aanwezig moest zijn. Deze wijze van berekenen blijkt echter te stringent voor het beoogde doel, namelijk het voorkomen van samenvoegingen zonder direct verband in voedingsgebied. In het voorgestelde artikel 71 wordt bepaald dat voor slechts 1 van de bij een samenvoeging betrokken vestigingen geldt dat een percentage van de leerlingen in het voedingsgebied van een andere vestiging moet wonen.

Tweede lid

In het tweede lid wordt verduidelijkt welk onderwijs na samenvoeging mag worden gegeven op een vestiging. Deze bepaling wijkt enigszins af van artikel 71, vierde lid (oud). In het voorgestelde tweede lid wordt bepaald dat hetzelfde onderwijs kán worden aangeboden als voor de samenvoeging op de desbetreffende vestiging. Dat hoeft echter niet: het bevoegd gezag kan er ook voor kiezen om na de samenvoeging een schoolsoort naar een andere vestiging te verplaatsen. Het bevoegd gezag is daarin overigens niet geheel vrij: er moet wel worden voldaan aan eventuele andere voorwaarden over verplaatsing van het toegestane onderwijsaanbod, zie onder meer artikel 73e.

Derde lid

Net als omzetting en uitbreiding met een richting kan een samenvoeging alleen maar plaatsvinden met ingang van 1 augustus, het begin van een schooljaar. Bij de invoering van de fusietoets in 2011 was de datum waarop een fusie zou kunnen ingaan, vrijgegeven. Dat gold zowel voor de bestuurlijke als voor de institutionele fusies. Bij de samenvoeging (institutionele fusie) werkt dat in de praktijk niet goed uit. Er kunnen problemen ontstaan met de leerlingentelling en daarmee met de bekostiging. Samenvoegingen vinden dan ook feitelijk altijd plaats met ingang van 1 augustus. Met dit derde lid wordt deze praktijk geformaliseerd. De ingangsdatum voor bestuurlijke fusies blijft vrij, deze bepaling ziet alleen op de institutionele fusies.

Artikel 72a. Verticale scholengemeenschappen (Oud: artikel 71, tweede lid, onderdeel b, WVO)

Redactioneel aangepast: In de tekst wordt verduidelijkt dat het alleen het vo-gedeelte van een verticale scholengemeenschap is waarvoor iets over de bekostiging wordt geregeld en niet voor de gehele verticale scholengemeenschap.

Vervallen: –

Nieuw: Ook een school voor praktijkonderwijs kan met een roc worden samengevoegd tot een verticale scholengemeenschap (zie het eerste lid, onderdeel a, en het derde lid).

Het zogenaamde vbo-groen maakt – anders dan voortgezet onderwijs dat in een verticale scholengemeenschap met een roc wordt gegeven – onlosmakelijk deel uit van het aoc. In het algemeen geldt dat op het vbo-groen in een aoc de onderwijsinhoudelijke bepalingen uit de WVO van toepassing zijn en op zaken als stichting en opheffing, huisvesting en bestuurlijke aangelegenheden de desbetreffende bepalingen uit de WEB. In het Besluit vbo-groen in een AOC 2016 is expliciet vastgelegd welke bepalingen van beide wetten niet dan wel niet geheel van toepassing zijn op het vbo-groen in een aoc.

Eerste lid, onderdeel a

Een scholengemeenschap die bestaat uit een roc en een school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs, wordt een verticale scholengemeenschap genoemd. Daarmee wordt iets anders bedoeld dan een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs. Bij een verticale scholengemeenschap is de WEB van toepassing op het roc dat onderdeel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap. Op een school voor voortgezet onderwijs in de verticale scholengemeenschap is de WVO in beginsel van toepassing, behoudens de uitzonderingen die bij wet (zie artikel 76v.1 WVO ten aanzien van de huisvesting of artikel 8a.1.3, derde lid, WEB ten aanzien van de medezeggenschap) zijn geregeld. In artikel 72a, eerste lid, onderdeel a, wordt uiteengezet onder welke voorwaarden een school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs die wordt samengevoegd met een bestaande verticale scholengemeenschap, wordt bekostigd. Vanzelfsprekend wordt na een samenvoeging van een school of scholengemeenschap in de zin van de WVO met een verticale scholengemeenschap waar een roc onderdeel van uitmaakt, alleen de vo-school of vo-scholengemeenschap binnen de verticale scholengemeenschap op grond van de WVO bekostigd.

In artikel 71, tweede lid, onderdeel b (oud), was ten onrechte niet de mogelijkheid opgenomen om een school voor praktijkonderwijs samen te voegen met een bestaande verticale scholengemeenschap waar een roc onderdeel van uitmaakt. Dat wordt met het voorgestelde onderdeel b rechtgezet: van een verticale scholengemeenschap waar een roc in zit, kan een school voor mavo, voor vbo of voor praktijkonderwijs deel uitmaken.

Eerste lid, onderdeel b

In het voorgestelde onderdeel b wordt de mogelijkheid geboden om een school voor mavo of praktijkonderwijs samen te voegen met een bestaande verticale scholengemeenschap met een aoc als bedoeld in de WEB. Hierbij is niet de mogelijkheid opgenomen om een school voor vbo samen te voegen met een verticale scholengemeenschap waar een aoc onderdeel van uitmaakt. Vbo kan binnen een aoc alleen in het profiel groen worden gegeven, behoudens de mogelijkheid om aan het vbo binnen een aoc op grond van artikel 74b, eerste lid, onderdeel h, onder bepaalde voorwaarden ook het profiel dienstverlening en producten te verzorgen. Overig vbo kan niet binnen een aoc worden verzorgd, en de mogelijkheid om een school voor vbo samen te voegen met een verticale scholengemeenschap waar een aoc in zit, is dan ook niet opgenomen. Wel kan een school voor mavo of een school voor praktijkonderwijs met een verticale scholengemeenschap waar een aoc in zit, worden samengevoegd, indien er overlap is in de voedingsgebieden. Ook hier geldt, net als bij een verticale scholengemeenschap met een roc (zie onderdeel a), dat in principe de WVO van toepassing is op de school voor praktijkonderwijs en de school voor mavo.

Tweede lid

In het tweede lid is ten aanzien van het toegestane onderwijsaanbod een vergelijkbare bepaling opgenomen als in artikel 72, tweede lid. Hier wordt bepaald welk onderwijs na samenvoeging mag worden gegeven op een vestiging. Deze bepaling wijkt enigszins af van artikel 71, vierde lid (oud). In het voorgestelde tweede lid wordt bepaald dat hetzelfde onderwijs kán worden aangeboden als voor de samenvoeging op de desbetreffende vestiging. Dat hoeft echter niet: het bevoegd gezag kan er bijvoorbeeld ook voor kiezen om na de samenvoeging een schoolsoort naar een andere vestiging te verplaatsen. Het bevoegd gezag is daarin overigens niet geheel vrij: er moet wel worden voldaan aan eventuele andere voorwaarden over verplaatsing van het toegestane onderwijsaanbod, zie onder meer artikel 73e.

Derde lid

Ook bij verticale scholengemeenschappen geldt dat een samenvoeging alleen maar kan plaatsvinden met ingang van 1 augustus, de aanvang van het schooljaar in het voortgezet onderwijs.

Paragraaf 2. Vestigingen

In paragraaf 2 worden alle bepalingen over vestigingen bij elkaar gezet. Een deel daarvan is ontleend aan artikel 16 (oud), een ander deel aan de artikelen 65 en 71 (oud).

Artikel 73. Vestigingen (Oud: artikel 16, tweede lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: –.

In dit artikel wordt geregeld dat aan een school of scholengemeenschap naast de hoofdvestiging (die ontstaat door stichting) ook een of meer nevenvestigingen en/of een of meer tijdelijke nevenvestigingen kunnen zijn verbonden. Een hoofd- en nevenvestiging hebben in beginsel een permanent karakter. Daarnaast kan er bij een hoofd- of nevenvestiging een huisvestingsbehoefte met een tijdelijk karakter ontstaan als het aantal leerlingen een tijdelijke piek vertoont (te denken valt aan een periode korter dan 15 jaar). Dan kan een tijdelijke nevenvestiging worden gevormd. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 73d.

Artikel 73a. Hoofdvestiging (Oud: artikel 65, derde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: Bepaling over het onderwijsaanbod dat extra is toegestaan op een hoofdvestiging (zie het tweede lid).

Eerste lid

In het eerste lid wordt geëxpliciteerd dat een hoofdvestiging ontstaat bij de stichting van een school of scholengemeenschap op grond van artikel 64.

Indien het gaat om een school die op grond van artikel 65 voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht (en dus wordt toegevoegd aan een bestaande school of scholengemeenschap) zal veelal geen extra huisvesting nodig zijn. Het bevoegd gezag zal dan aan de Minister moeten melden op welke vestiging (hoofdvestiging, nevenvestiging of tijdelijke nevenvestiging) het onderwijsaanbod van die nieuw toegevoegde school zal worden verzorgd. Deze melding zal worden geregeld in de Regeling voorzieningenplanning VO op grond van artikel 76. Mocht voor een dergelijke school toch extra huisvesting nodig zijn, dan zal het bevoegd gezag daarvoor eerst binnen een RPO (zie paragraaf 3, artikel 74 e.v.) de instemming van de overige deelnemende bevoegde gezagsorganen moeten verkrijgen en ook huisvesting via het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente.

Tweede lid

Op een hoofdvestiging kan niet alleen onderwijs worden gegeven in de schoolsoorten of profielen die op grond van artikel 64 of 65 door middel van stichting voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht, maar ook in de onderbouw van de schoolsoorten die op andere vestigingen van de betreffende scholengemeenschap worden bekostigd. Het is een zogenaamde kan-bepaling, dat wil zeggen dat het ook is toegestaan om op de hoofdvestiging in minder schoolsoorten of profielen dan wel in minder leerjaren onderwijs te verzorgen.

Artikel 73b. Nevenvestiging (Oud: artikel 16, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: De bepalingen over het onderwijsaanbod voor enerzijds vwo en havo en anderzijds mavo en vbo zijn omwille van de leesbaarheid niet meer in 1 lid ondergebracht, maar in 2 afzonderlijke leden.

Vervallen: –

Nieuw: Het onderwijsaanbod op een nevenvestiging van een scholengemeenschap wordt geëxpliciteerd (zie het vierde lid).

Eerste lid

Een nevenvestiging kan op twee manieren tot stand komen, namelijk door samenvoeging van 2 voormalige hoofdvestigingen (scholen of scholengemeenschappen), waardoor 1 vestiging nevenvestiging wordt, maar ook door vorming van een nieuwe nevenvestiging binnen een regionaal plan onderwijsvoorzieningen. Zie ook de toelichting bij artikel 74b.

Tweede en derde lid

Op een nevenvestiging kan in beginsel onderwijs worden verzorgd in de onderbouw van de schoolsoorten die in de school of scholengemeenschap worden verzorgd. Daarnaast kan op een nevenvestiging zogenaamd afsluitend onderwijs, vanaf het derde leerjaar vmbo of vanaf het vierde leerjaar havo of vwo, worden verzorgd. Op een nevenvestiging ontstaan door samenvoeging mag hetzelfde afsluitend onderwijs worden gegeven als voor de samenvoeging. Daarnaast kan in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen worden afgesproken dat een aanvraag wordt ingediend voor bekostiging van afsluitend onderwijs.

Vierde lid

Voor alle duidelijkheid wordt nu ook een aparte bepaling opgenomen over het toegestane onderwijsaanbod voor een nevenvestiging van een scholengemeenschap.

Artikel 73c. Uitbreiding onderwijsaanbod vestigingen (Oud: –)

Redactioneel aangepast: n.v.t.

Vervallen: n.v.t.

Nieuw: geheel.

Voorgesteld wordt om niet meer elke uitbreiding van onderwijsaanbod met de bovenbouw op een vestiging aan goedkeuring in het RPO te onderwerpen, maar dit te beperken tot vestigingen die 3 kilometer of meer afliggen van een andere vestiging van dezelfde school waar de bewuste bovenbouw al aan is verbonden. Zie hiervoor artikel 74b, eerste lid, onderdeel e.

Voor zover de vestiging waar de uitbreiding gewenst is, binnen 3 kilometer gelegen is van een vestiging van de school waaraan de bovenbouw al is verbonden, wordt de uitbreiding geacht geen wijziging in de bestaande leerlingstromen teweeg te brengen. Daarom wordt via dit nieuwe artikel 73c voorgesteld om in dat geval de uitbreiding van het onderwijsaanbod zonder meer toe te staan, vergelijkbaar met de situatie bij verplaatsing van een vestiging binnen 3 kilometer (zie hierna bij artikel 73e). Er is geen goedkeuring in het RPO meer nodig en er hoeft ook geen aanvraag bij de Minister te worden ingediend. Een melding aan de Minister volstaat. Dit laatste zal worden geregeld in de Regeling voorzieningenplanning VO op grond van artikel 76.

Over de teksten van dit wetsvoorstel is ook contact geweest met de VO-raad. De raad merkte op dat de verandering in leerlingstromen zich in dunbevolkte gebieden normaal gesproken niet voordoet. In grote steden zou dit echter wel het geval kunnen zijn omdat de wijziging van onderwijsaanbod binnen drie kilometer aldaar wel van invloed kan zijn op de schoolkeuze van leerlingen. De regering neemt dit signaal serieus en zal de gevolgen van de toepassing van dit nieuwe artikel in de praktijk van de grote steden monitoren en de resultaten daarvan met de VO-raad bespreken.

Artikel 73d. Tijdelijke nevenvestiging (Oud: artikel 16, derde en zesde lid, en 71, vijfde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: De in artikel 71, zesde lid, geregelde verplichting om een besluit een tijdelijke nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking te brengen te publiceren in de Staatscourant. Analoog aan de situatie bij verplaatsing van een vestiging binnen3 kilometer, is dit niet nodig. Een tijdelijke nevenvestiging ligt altijd binnen 3 kilometer van de betrokken hoofd- of nevenvestiging en zal dan ook nagenoeg geen wijziging in de leerlingstromen veroorzaken.

Nieuw: –.

Eerste lid

Indien bij een hoofd- of nevenvestiging van een school of scholengemeenschap tijdelijk ruimtegebrek ontstaat door een tijdelijke piek (te denken valt aan een periode korter dan 15 jaar) in het aantal leerlingen, kan een tijdelijke nevenvestiging worden gevormd. Voorwaarde is dat de tijdelijke nevenvestiging wordt gevestigd binnen een afstand van 3 kilometer van de hoofd- of nevenvestiging waar de tijdelijke huisvestingsbehoefte zich voordoet.

Tweede lid

De leerlingen die op de tijdelijke nevenvestiging onderwijs krijgen, mogen worden meegeteld voor de bekostiging. Deze leerlingen zullen apart worden geteld. Duidelijk moet zijn dat de gemeente de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen (met ingang van de datum waarop de bekostiging ingaat). Deze verplichting geldt niet voor scholen die deel uitmaken van een verticale scholengemeenschap of waarbij sprake is van doordecentralisatie. Een verticale scholengemeenschap valt wat betreft de huisvesting in zijn geheel onder de WEB'se systematiek (zie artikel 76v.1). Een school waarbij sprake is van doordecentralisatie ontvangt van de gemeente jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten (zie artikel 76v) en zal dus voor extra huisvesting geen aanvraag hoeven in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders.

Derde lid

Aan de tijdelijke nevenvestiging mag in principe hetzelfde onderwijs worden verzorgd als op de hoofd- of nevenvestiging waar de tijdelijke huisvestingsbehoefte zich voordoet.

In de Regeling voorzieningenplanning VO (vastgesteld op grond van artikel 76) wordt geregeld dat bij een aanvraag voor een tijdelijke nevenvestiging moet worden aangegeven van welke hoofd- of nevenvestiging het huisvestingsprobleem wordt opgelost. Daaruit volgt welk onderwijsaanbod mag worden verzorgd op de tijdelijke nevenvestiging.

Artikel 73e. Verplaatsing vestiging en gevolgen voor bekostigingsaanspraak (Oud: artikel 71, eerste lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: Ook een deel van het onderwijsaanbod op een vestiging mag onder voorwaarden worden verplaatst naar een andere vestiging (zie aanhef en onderdeel b).

Het bevoegd gezag heeft op grond van onderdeel a de volledige vrijheid al dan niet te besluiten tot verplaatsing van het vestigingsadres van een school of scholengemeenschap zolang het nieuwe vestigingsadres ligt binnen 3 kilometer (hemelsbreed gemeten) van het oude vestigingsadres.

Onderdeel b geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om niet een gehele vestiging te verplaatsen, maar slechts een deel van het onderwijsaanbod van een vestiging. Denk aan het verplaatsen van het onderwijs in de onderbouw van een school of het onderwijs in een of meer schoolsoorten van een scholengemeenschap. Het moet dan wel worden verplaatst naar een andere reeds bestaande vestiging van de school of scholengemeenschap, die bovendien ook binnen 3 kilometer (hemelsbreed gemeten) van het oude vestigingsadres moet liggen.

Indien het bevoegd gezag een vestiging of een deel van het onderwijsaanbod van een vestiging over een grotere afstand wil verplaatsen, kan dat alleen binnen een RPO. Zie hiervoor artikel 74b, eerste lid, onderdeel a.

Paragraaf 3. Regionale samenwerking voorzieningenplanning

In paragraaf 3 worden de regels voor regionale samenwerking in het kader van de voorzieningenplanning uiteen gezet. Die zijn grotendeels ontleend aan artikel 72 (oud); de tekst van dat artikel is gemoderniseerd en verdeeld over verschillende artikelen, zodat het geheel beter leesbaar wordt.

Artikel 74. Regionale samenwerking (Oud: artikel 72, eerste lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: –.

Eerste lid

Ten minste 2 bevoegde gezagsorganen in een regio kunnen samenwerken. Het doel van de samenwerking is het afstemmen van het onderwijsaanbod op de vraag van leerlingen, ouders en andere belanghebbenden in het gezamenlijke werkgebied.

Tweede lid

Een regio betreft het totale grondgebied van een of meer gemeenten. Een regio kan tevens provinciegrensoverstijgend zijn en delen van twee of meer provincies omvatten. Bevoegde gezagsorganen kunnen voor verschillende scholen of scholengemeenschappen en ook voor verschillende vestigingen van één en dezelfde school of scholengemeenschap aan verschillende samenwerkingen deelnemen. Op de vestigingen van de samenwerkende scholen in een regio moet in elke gemeente die in de regio valt, samen minimaal 60% van alle leerlingen zitten die in die gemeente voortgezet onderwijs volgen (zie onderdeel a). Om het draagvlak voor de regionale samenwerking zo groot mogelijk te maken, moet daarnaast (zie onderdeel b) bij de samenwerking ook minimaal 65% van de bevoegde gezagsorganen in een gemeente binnen de regio zijn betrokken.

Artikel 74a. Regionaal plan onderwijsvoorzieningen (Oud: artikel 72, tweede lid, WVO)

Redactioneel aangepast: Het zeer lange tweede lid van artikel 72 (oud) is opgeknipt in vijf leden.

Vervallen: –

Nieuw: –.

Eerste en derde lid

Samenwerkende bevoegde gezagsorganen stellen samen voor een periode van 5 jaar een RPO op. Deze periode loopt altijd van 1 augustus tot 1 augustus en heeft daarmee betrekking op een periode van 5 schooljaren. De vijfjaarsperiode waarborgt een zekere duurzaamheid, continuïteit en echte gezamenlijkheid van belangen en de duur is naar redelijke inschatting optimaal. Deze periode is van belang met het oog op een bestendige samenwerking tussen de scholen, de vorming van een gezamenlijke visie op onderwijs en het daaruit voortvloeiende gewenste onderwijsaanbod. Na een periode van 5 jaar zullen weer nieuwe afspraken over het onderwijsaanbod nodig zijn. Daarbij ligt het voor de hand om de bestaande samenwerking voort te zetten.

Tweede lid

Het RPO moet aan een aantal vereisten voldoen, zodat duidelijk wordt welke bevoegde gezagsorganen samenwerken voor welke (vestigingen) van scholen of scholengemeenschappen, wat de afbakening is van de regio, welk onderwijsaanbod daar voorafgaand aan de periode van het RPO wordt verzorgd en welk onderwijsaanbod men daar gedurende de looptijd aan toe wil voegen. Daarnaast is ook van belang hoe het bestaande en het nieuwe onderwijsaanbod zich verhoudt tot het vervolgonderwijs en tot de arbeidsmarkt. Op grond van het vierde en vijfde lid moet voor de vaststelling van het RPO worden overlegd met diverse partijen. In het RPO moeten ook hun opvattingen over het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod in relatie tot het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en de onderwijshuisvesting worden vastgelegd.

Vierde lid

Over een concept van het RPO wordt in de eerste plaats overlegd met de bevoegde gezagsorganen van de (vestigingen van de) scholen en scholengemeenschappen die in de regio zijn gelegen, maar die niet meedoen aan de samenwerking. De plannen voor nieuwe onderwijsvoorzieningen die in het concept staan, kunnen namelijk van invloed zijn op de mogelijkheden voor de niet-deelnemers.

Ook moet worden overlegd met vertegenwoordigers van de betrokken provincie(s). De provincie kan een procesrol spelen bij het tot stand komen van de regiovisie die leidt tot een RPO. Zo kan een provincie helpen een impasse te doorbreken. De provincie besteedt bij haar inbreng in het bijzonder aandacht aan de aspecten arbeidsmarkt, zorgstructuur, bereikbaarheid en doelmatigheid, wat belangrijke aandachtspunten zijn in de regiovisie.

De samenwerkende besturen van vmbo-scholen moeten tevens overleggen met de besturen van mbo-instellingen (roc’s en aoc’s) over de afstemming van hun aanbod op dat van die instellingen.

Overleg met het bedrijfsleven over de relatie van het onderwijsaanbod met de arbeidsmarkt is van belang voor het vmbo voor het verkrijgen van stageplaatsen en van inzicht in het arbeidsmarktperspectief van de leerlingen.

Vijfde lid

Een gemeente heeft belang bij een RPO. Dit geldt vooral voor de doelmatigheid van het aanbod en de eventuele huisvestingseffecten, met name waar het gaat om eventuele verplaatsingen, de vorming van nevenvestigingen en te verwachten (belangrijke) verschuivingen van leerlingenaantallen, die niet binnen de beschikbare huisvesting kunnen worden opgevangen. De gemeente heeft een zorgplicht voor de huisvesting van scholen in het primair onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs.

Het overleg met de gemeente moet op overeenstemming gericht zijn. Dat betekent dat het meer is dan vrijblijvend van gedachten wisselen: de overlegpartners hebben een inspanningsverplichting om inhoudelijk tot overeenstemming te komen. Het college van burgemeester en wethouders en de samenwerkende bevoegde gezagsorganen stellen voor dit overleg een procedure vast. Aan het op overeenstemming gericht overleg wordt altijd een geschillenregeling verbonden. Indien tijdens het overleg een geschil rijst waardoor geen overeenstemming kan worden bereikt, zullen partijen dit geschil op een door hen zelf te bepalen wijze dienen te beslechten.

Artikel 74b. Aanvraag onderwijsvoorzieningen deelnemers RPO (Oud: artikel 66, derde lid, en 72, derde, vierde en zevende lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: 1. De mogelijkheid tot verplaatsing van een deel van het onderwijsaanbod van een vestiging (zie het eerste lid, onderdeel a, dat overigens ook de mogelijkheid tot verplaatsing van een volledige vestiging regelt).

2. De mogelijkheid tot het stichten van een nieuwe nevenvestiging buiten de regio (zie het eerste lid, onderdeel c). Zie hiervoor uitgebreid paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

3. De beperking van het toevoegen van afsluitend onderwijs op een vestiging tot vestigingen die op een hemelsbreed gemeten afstand van 3 kilometer of meer liggen van een vestiging van de school of scholengemeenschap waar dat afsluitend onderwijs al is toegestaan (zie onderdeel e). Voor de overige vestigingen is het in artikel 73c geregeld.

4. Bij de onderdelen e, f en g is nu geëxpliciteerd dat dit zowel op hoofd- als op nevenvestigingen mogelijk is.

Artikel 74b regelt dat een bevoegd gezag dat deelneemt aan een RPO op grond van wat er aan toekomstig onderwijsaanbod is opgenomen in het RPO aanvragen bij de Minister kan indienen voor een aantal nieuwe onderwijsvoorzieningen op de onder dat gezag ressorterende (vestiging van een) school of scholengemeenschap in de regio. Als alle andere deelnemende bevoegde gezagsorganen ermee instemmen, kan een deelnemend bevoegd gezag overigens ook een aantal onderwijsvoorzieningen aanvragen die niet in het RPO zijn opgenomen (zie het tweede lid).

Eerste lid

De Minister honoreert aanvragen van een bevoegd gezag voor een aantal met name genoemde onderwijsvoorzieningen, onder de daarbij genoemde voorwaarden. De enige weigeringsgrond die de Minister heeft, staat in artikel 74c en heeft te maken met de positie van (vestigingen van) scholen of scholengemeenschappen waarvoor niet aan de samenwerking wordt deelgenomen.

Er kunnen door een aan een RPO deelnemend bevoegd gezag aanvragen worden ingediend voor de volgende voorzieningen voor zover ze in dat RPO zijn opgenomen:

  • verplaatsing van een vestiging of van een deel van het onderwijsaanbod van een vestiging (onderdeel a),

  • vorming van een nieuwe nevenvestiging binnen de regio (onderdeel b),

  • vorming van een nieuwe nevenvestiging buiten de regio (onderdeel c),

  • afsplitsing van een of meer scholen van een scholengemeenschap (onderdeel d), bijvoorbeeld: voor afsplitsing is er een vwo/havo/mavo scholengemeenschap en erna een scholengemeenschap vwo/havo en een school voor mavo, of erna een school voor vwo, een school voor havo en een school voor mavo,

  • toevoeging van het afsluitend onderwijs aan het onderwijsaanbod van een nevenvestiging (onderdeel e), voor zover het althans gaat om een vestiging die 3 kilometer of meer is gelegen van een andere vestiging van de school of scholengemeenschap waar dat afsluitend onderwijs al mag worden verzorgd; ligt de vestiging binnen de 3 kilometer, dan is dat op grond van artikel 73c altijd (binnen, maar ook buiten een RPO) al toegestaan,

  • toevoeging aan het onderwijsaanbod van onderwijs in de gemengde leerweg op een school (binnen of buiten een scholengemeenschap) voor mavo of vbo of bij het vbo-groen binnen een aoc (onderdeel f),

  • toevoeging van profielen aan vbo-scholen (onderdeel g), en

  • toevoeging van het nieuwe profiel dienstverlening en producten aan een aoc (onderdeel h), zoals mogelijk gemaakt door de wetswijzigingen rondom de invoering van profielen in het vmbo.

Er hoeft bij de aanvragen tot toevoeging van vbo-profielen naar aanleiding van een RPO niet te worden voldaan aan de stichtingsnormen. Als in het kader van een RPO wordt besloten tot een aanvraag tot afsplitsing, gelden evenmin getalsnormen.

In onderdeel c, onder 1°, wordt vastgelegd dat het percentage van de leerlingenoverlap in de Regeling voorzieningenplanning wordt opgenomen. Daarmee wordt aangesloten bij de reeds bestaande systematiek van het stichten van een nieuwe nevenvestiging binnen een RPO: ook daarvoor is in de Regeling voorzieningenplanning opgenomen dat er 20 procent leerlingenoverlap moet zijn.

Over de teksten van dit wetsvoorstel is ook contact geweest met de VO-raad. Op verzoek van de raad zal de regering monitoren welke scholen gebruik maken van de vorming van een nieuwe nevenvestiging buiten de regio en de uitkomsten daarvan met de raad bespreken.

Tweede lid

Het tweede lid regelt dat de Minister ook aanvragen van aan een RPO deelnemende bevoegde gezagsorganen kan honoreren voor voorzieningen die niet in dat RPO zijn opgenomen. De verplaatsing en de vorming van een nieuwe nevenvestiging zijn hiervan uitgezonderd vanwege de huisvestingsconsequenties die daaraan vastzitten. Het volstaat als de aanvraag is voorzien van de handtekening van de overige bevoegde gezagsorganen die aan de samenwerking deelnemen.

Derde lid

In de aanhef van het eerste lid is al geregeld dat ook deze aanvragen moeten worden ingediend voor 1 november, net zoals dat het geval is bij de aanvragen voor stichting van een nieuwe school, scholengemeenschap of een nieuw profiel. In het derde lid is geregeld dat die uniformering ook betrekking heeft op de datum waarvoor de Minister een besluit moet hebben genomen, te weten voor 1 mei van het jaar na indiening van de aanvraag.

In de Regeling voorzieningenplanning VO op grond van artikel 76c WVO zal de aanvraagprocedure nader worden uitgewerkt.

Vierde lid

Op grond van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot 1 of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Omliggende scholen kunnen weliswaar belanghebbend zijn bij besluiten als bedoeld in het vijfde lid, maar deze besluiten zijn niet tot hen gericht en hoeven dan ook niet aan hen te worden toegezonden of uitgereikt. Om deze scholen toch kennis te kunnen laten nemen van de genomen besluiten, mede met het oog op de mogelijkheid van bezwaar en beroep, wordt in het vierde lid bepaald dat de besluiten (tevens) worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 74c. Weigeringsgrond (Oud: artikel 72, zesde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: In de tekst van artikel 72, zesde lid (oud), was niet duidelijk wie verantwoordelijk was voor het aantonen van het leerlingverlies. Nu wordt geregeld dat het desbetreffende bevoegd gezag daarvoor verantwoordelijk is.

De aanvraag om een nieuwe onderwijsvoorziening voor bekostiging in aanmerking te brengen wordt door de Minister afgewezen als de voorziening tot gevolg zou hebben dat bij een vestiging van een school of scholengemeenschap waarvoor niet wordt deelgenomen aan de samenwerking sprake zou zijn van een leerlingverlies van 10% of meer, tenzij het desbetreffende bevoegd gezag heeft aangegeven daarmee in te stemmen. Als een bevoegd gezag niet instemt, toont het zelf aan dat er sprake zal zijn van een leerlingverlies van die omvang.

Artikel 74d. Huisvesting en aanvang bekostiging onderwijsvoorziening deelnemers RPO (Oud: artikel 72, achtste lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: –.

Eerste lid

Analoog aan artikel 68 bij aanvragen voor stichting van nieuwe scholen, scholengemeenschappen en profielen, is in artikel 74d, eerste lid, geregeld hoe het zit met de huisvesting indien sprake is van verplaatsing van een vestiging of van een deel van het onderwijsaanbod dan wel van een nieuwe nevenvestiging in of buiten de regio (op grond van artikel 74b, eerste lid, onderdelen a tot en met c).

Tweede lid

Het tweede lid regelt de aanvang van de bekostiging, zowel voor gevallen waarin huisvesting is vereist als voor die gevallen waarin geen huisvesting is vereist, dat wil zeggen ook over de andere onderwijsvoorzieningen die in het kader van een regionale samenwerking kunnen worden aangevraagd: afsplitsing, licentie bovenbouw (3 kilometer of meer gelegen van andere vestiging met bovenbouw), licentie gemengde leerweg, extra profiel.

Nadat de Minister heeft besloten dat een dergelijke onderwijsvoorziening voor bekostiging in aanmerking zal worden gebracht, vangt de bekostiging aan op 1 augustus van enig kalenderjaar. In de aanvraag voor een voorziening in het kader van een regionale samenwerking staat eigenlijk altijd een datum waarop het bevoegd gezag met de voorziening zou willen starten. Die volgt uit de afspraken die regionaal zijn gemaakt, zijn dus ook afgestemd met de overige bevoegde gezagsorganen en ook met de gemeente (met het oog op de huisvesting). Vaak is dat 1 augustus direct volgend op het besluit van de Minister, maar soms is dat ook in een later kalenderjaar.

Artikel 74e. Voorbereiding besluiten (Oud: artikel 72, vijfde lid, WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: –.

Dit artikel regelt dat bij aanvragen de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dat houdt in dat het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken (aanvraag, RPO) gedurende zes weken ter inzage worden gelegd (artikelen 3:11 en 3:16 Awb). Binnen die termijn kunnen belanghebbenden hun zienswijze naar voren brengen bij de Minister. Op deze wijze verkrijgt de Minister de informatie die benodigd is voor de beoordeling van de aanvraag, zoals de gegevens over het leerlingverlies bij omliggende scholen (zie ook artikel 74c). De terinzagelegging wordt aangekondigd in de Staatscourant (artikel 3:12, tweede lid, Awb). Belanghebbenden kunnen hun zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren brengen en de aanvrager wordt zo nodig in de gelegenheid gesteld op de zienswijzen te reageren (artikel 3:15 Awb).

Nadat de openbare voorbereidingsprocedure doorlopen is, neemt de Minister het besluit op de aanvraag. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Awb volgt daarop geen bezwaarschriftprocedure, maar direct de beroepsprocedure bij de bestuursrechter, in dit geval de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijlage 2, hoofdstuk 2, artikel 2, Awb).

Artikel 3:18 Awb blijft buiten toepassing omdat artikel 74b, derde lid, een bijzondere regeling voor de beslistermijn bevat.

Paragraaf 4. Overige bepalingen voorzieningenplanning

Artikel 75. Cursussen (Oud: artikel 73 WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: –.

Dit artikel biedt de grondslag om onder bepaalde voorwaarden cursussen voortgezet onderwijs te bekostigen. Op dit moment wordt de Europese School in Den Haag op grond van dit artikel bekostigd. Het betreft een instelling die niet tot de in artikel 5 genoemde schoolsoorten of leerwegen kan worden gerekend en tevens geen bijzondere inrichting is in de zin van artikel 61.

In Nederland zijn twee typen Europese scholen. In Bergen staat een zogenoemde Europese School «type I». Dit type school maakt geen onderdeel uit van het nationale onderwijsstelsel en verzorgt onderwijs aan kinderen van het personeel van de Europese Unie, maar kan onder voorwaarden ook andere leerlingen kan toelaten. De Europese school in Den Haag is een type II school en laat ook andere leerlingen toe. Een type II school maakt deel uit van het nationale onderwijsbestel. Het bestaansrecht van deze scholen is verbonden aan de aanwezigheid van Europese instellingen in de nabijheid van de school. De bekostiging van deze school is de verantwoordelijkheid van de lidstaat van de desbetreffende school. Ook leerlingen die voldoen aan de criteria voor het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs kunnen tot deze school worden toegelaten. Voor de leerlingen aan de Europese School te Den Haag wordt de bekostiging conform de bekostiging als bedoeld in artikel 61 verstrekt.

Artikel 75a. Aanvullende middelen (Oud: artikel 74 WVO)

Redactioneel aangepast: De terminologie van de laatste volzin is aangepast, omdat in de eerste volzin per definitie sprake is van subsidie. Bovendien is de verwijzing naar de WOOS veranderd, omdat daarin een aantal artikelen zijn vervallen.

Vervallen: –

Nieuw: –.

De Minister kan onder voorwaarden ook subsidies verstrekken die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs. Op dit artikel is onder meer de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gebaseerd, waarin de voorwaarden voor de subsidies zijn opgenomen.

Artikel 76. Uitvoeringsvoorschriften (Oud: artikel 76 WVO)

Redactioneel aangepast: –

Vervallen: –

Nieuw: –.

In dit artikel wordt (net als in het oude artikel 76) de grondslag gelegd voor de Regeling voorzieningenplanning VO, waarin nadere voorschriften worden gegeven voor allerlei aanvraagprocedures voor nieuwe onderwijsvoorzieningen, al dan niet in het kader van een RPO.

Onderdeel T, onderdeel 3 (Artikel 107 WVO)

Het voorgestelde onderdeel T, onderdeel 3, voegt een nieuw lid toe aan artikel 107. Dit lid stond er voor de wetswijziging van 2008 ook al, maar is bij die wijziging vervallen. Inmiddels blijkt dat de behoefte bestaat om de bepaling weer op te nemen.

In het nieuw voorgestelde derde lid wordt geregeld dat de bekostiging van een school binnen een (horizontale) scholengemeenschap wordt beëindigd als er een aantal jaren achter elkaar geen leerlingen worden ingeschreven en geen onderwijs wordt gegeven. Een school die voor bekostiging in aanmerking is gebracht, maar waar geen onderwijs wordt gegeven, belemmert de stichting van een nieuwe school als behoefte bestaat aan de betreffende schoolsoort en richting. Bovendien is de hoogte van de bekostiging van een scholengemeenschap afhankelijk van de schoolsoorten die worden aangeboden. Wanneer aan een schoolsoort binnen een scholengemeenschap drie jaren achtereen geen leerlingen staan ingeschreven, wordt de bekostiging ervan beëindigd. Bij het praktijkonderwijs wordt daarbij naar de gehele opleidingsduur gekeken. Het praktijkonderwijs kent immers geen leerjaren. Bij de andere schoolsoorten wordt alleen naar het aantal leerlingen in de hoogste twee leerjaren gekeken. De reden hiervoor is dat in de eerste leerjaren op een scholengemeenschap vaak sprake is van gemeenschappelijke leerjaren van verschillende schoolsoorten, waardoor het niet mogelijk is onderscheid te maken tussen leerlingen van de ene en de andere schoolsoort. Daardoor is het niet mogelijk te bepalen hoeveel leerlingen er gedurende de gehele opleidingsduur van een schoolsoort zijn ingeschreven.

Onderdeel X (Artikel 118dd WVO)

In dit artikel wordt geregeld dat de nieuwe bepalingen over het vervallen van de aanspraak op bekostiging als een school niet daadwerkelijk start (artikel 69) en het binnen een scholengemeenschap opheffen van een openbare school of beëindigen van de bekostiging van een bijzondere school (artikel 107, derde lid) niet al onmiddellijk na inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen zullen leiden tot de daarin geregelde gevolgen voor scholen. De gevolgen zullen voor alle gevallen pas na de in de bepalingen genoemde termijnen optreden.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES

De wijzigingen in die dit wetsvoorstel aanbrengt in de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) komen grotendeels overeen met de wijzigingen die in de overeenkomstige artikelen van de WVO worden aangebracht. Voor de toelichting bij de verschillende onderdelen van artikel II wordt hieronder dan ook meestal verwezen naar de toelichting bij de overeenkomstige artikelen van de WVO.

Onderdeel A (Artikel 1 WVO BES)

In artikel 1 wordt een nieuwe begripsbepaling opgenomen, te weten die van scholengemeenschap. Deze is nu identiek aan de nieuwe begripsbepaling in de WVO en komt in de plaats van de omschrijving in artikel 123, eerste lid, WVO BES (oud).

Hier wordt geen begripsbepaling van verticale scholengemeenschap toegevoegd, omdat dit type scholengemeenschap in Caribisch Nederland niet voorkomt.

Onderdeel B (Artikel 12a WVO BES)

Voor de toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6g WVO (artikel I, onderdeel B).

Onderdeel C (artikel 14 WVO BES)

Voor de toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op artikel 8 WVO (artikel I, onderdeel C).

Onderdeel D (Artikelen 118 tot en met 127g WVO BES)

Met onderdeel D wordt voorgesteld afdeling I van titel III van de WVO BES, die betrekking heeft op (datgene wat gebeuren moet voor) de aanvang van de bekostiging, in zijn geheel te vervangen. Deze bepalingen komen grotendeels overeen met de wijzigingen die in artikel I, onderdeel L, worden voorgesteld voor de WVO. Bij de toelichting op de artikelen wordt ook telkens aangegeven op welk oud artikel of op welke onderdelen van oude artikelen het nieuwe artikel is terug te voeren.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 118. Begripsbepalingen (Oud: –)

Dit artikel komt overeen met het voorgestelde artikel 62 WVO.

Artikel 119. Bekostiging en voorzieningenplanning (Oud: artikel 118 WVO BES)

Dit artikel komt grotendeels overeen met het voorgestelde artikel 63 WVO. Het tweede lid daarvan ontbreekt in de WVO BES omdat in Caribisch Nederland de Algemene wet bestuursrecht in het algemeen niet van toepassing is. Waar dat aan de orde is, zijn enkele specifieke bepalingen wel van toepassing, maar dat wordt dan telkens expliciet geregeld (zie bijvoorbeeld artikel 127e).

Artikel 120. Nieuwe school of scholengemeenschap (Oud: artikel 119, eerste lid deels, tweede en vijfde lid, WVO BES)

Dit artikel komt deels overeen met het voorgestelde artikel 64 WVO, maar de stichtingsnormen voor de verschillende eilanden worden in de Regeling voorzieningenplanning VO BES uitgewerkt. Daarom ontbreekt ook in het voorgestelde artikel 120 WVO BES een equivalent van het voorgestelde artikel 64, derde lid, WVO: de normen voor het splitsen van een school of scholengemeenschap worden ook in de genoemde regeling opgenomen. De normen voor stichting en splitsing hangen samen met de hoogte van de bekostiging, die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Daarom worden ook de normen voor de aantallen leerlingen bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 121. Toevoegen profiel vbo of school (Oud: artikel 119, derde lid, WVO BES)

Dit artikel komt voor zover het betreft het toevoegen van een profiel overeen met artikel 119, derde lid, WVO BES (oud).

Nieuw is de mogelijkheid aan een bestaande school of scholengemeenschap een of meer scholen toe te voegen. Zie hiervoor de toelichting op artikel 65, tweede lid, WVO.

Artikel 122. Voldoende openbaar onderwijs (Oud: artikel 121, eerste tot en met derde lid, WVO BES)

Dit artikel komt overeen met het voorgestelde artikel 66 van de WVO, behoudens de gebruikelijke andere terminologie omdat Caribisch Nederland geen gemeente(bestuur), provincie of gedeputeerde staten kent.

Artikel 123. Aanvraagprocedure nieuwe school, scholengemeenschap of profiel vbo (Oud: artikel 119, eerste lid deels, en zesde lid, en artikel 120, eerste tot en met derde lid, WVO BES)

Dit artikel komt overeen met het voorgestelde artikel 67 WVO. Het vierde en vijfde lid komen niet respectievelijk niet geheel overeen, omdat Caribisch Nederland geen scholen voor praktijkonderwijs kent en daar ook de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is. Vanwege dat laatste ontbreekt ook een equivalent van artikel 67, zesde lid, WVO.

Artikel 124. Huisvesting en aanvang bekostiging (Oud: artikel 120, vierde lid, en artikel 121, vierde lid, WVO BES)

Dit artikel komt behoudens de terminologie inzake het gemeente(bestuur) overeen met het voorgestelde artikel 68 WVO.

Artikel 125. Vervallen aanspraak op bekostiging (Oud: –)

Dit nieuwe artikel komt grotendeels overeen met het voorgestelde artikel 69 WVO. In het eerste lid ontbreekt alleen de voorwaarde zoals opgenomen in artikel 69, eerste lid, onderdeel b, over het uiteindelijke vestigingsadres. In Caribisch Nederland geldt niet de eis dat deze binnen 3 kilometer van het beoogde vestigingsadres moet liggen, maar in hetzelfde openbaar lichaam.

Artikel 126. Omzetting en uitbreiding met een richting (Oud: artikel 122 WVO BES)

Dit artikel komt overeen met het voorgestelde artikel 71 WVO.

Artikel 127. Samenvoeging en afsplitsing scholen of scholengemeenschappen (Oud: artikel 124, tweede en derde lid, WVO BES)

Dit artikel komt overeen met artikel 124, tweede en derde lid, van de WVO BES (oud) en komt wat betreft de samenvoeging overeen met het voorgestelde artikel 72 WVO.

Aangezien in Caribisch Nederland 1 school voor voortgezet onderwijs per openbaar lichaam bestaat, zijn er geen bepalingen opgenomen over regionale samenwerking, zoals die voor Europees Nederland worden voorgesteld (zie artikel I, onderdeel L, paragraaf 3: de artikelen 74 tot en met 74e). Om in Caribisch Nederland toch ook afsplitsing van een of meer scholen van een scholengemeenschap mogelijk te maken, is in artikel 127, eerste lid, onderdeel c, daarvoor een voorziening getroffen.

Paragraaf 2. Vestigingen

Artikel 127a. Vestigingen (Oud: artikel 123, tweede en derde lid, WVO BES)

Dit artikel komt grotendeels overeen met het voorgestelde artikel 73 WVO. Wel ontbreekt de mogelijkheid van een tijdelijke nevenvestiging. Dit type nevenvestiging is in Caribisch Nederland niet nodig, want deze heeft te maken met de situatie in Europees Nederland, waarbij soms een huisvestingsbehoefte met een tijdelijk karakter bestaat als het aantal leerlingen een tijdelijke piek vertoont (zie de toelichting op het voorgestelde artikel 73d WVO).

Bovendien wordt in artikel 127a, eerste lid, laatste volzin opgenomen een bepaling die nu nog in artikel 123, derde lid, WVO BES staat, namelijk dat een nevenvestiging altijd gelegen moet zijn in hetzelfde openbaar lichaam als de bijbehorende hoofdvestiging.

Artikel 127b. Hoofdvestiging (Oud: artikel 119, vierde lid, WVO BES)

Dit artikel komt deels overeen met het voorgestelde artikel 73a WVO. In het tweede lid wordt aangegeven wat in Caribisch Nederland het toegestane onderwijsaanbod op een hoofdvestiging van een scholengemeenschap is. Daar mag onderwijs worden gegeven in alle leerjaren van alle schoolsoorten waarvoor de scholengemeenschap een licentie heeft.

Artikel 127c. Nevenvestiging (Oud: artikel 123, vierde en vijfde lid, en artikel 124, vierde lid, WVO BES)

Dit artikel komt deels overeen met het voorgestelde artikel 73b WVO. Aangezien voor Caribisch Nederland zoals eerder vermeld (zie de toelichting op artikel 127) geen bepalingen over regionale samenwerking worden voorgesteld, wordt in het tweede lid een voorziening getroffen op grond waarvan een nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht (anders dan op grond van een samenvoeging als bedoeld in artikel 127). Het toegestane onderwijsaanbod op een nevenvestiging is identiek aan dat op de hoofdvestiging.

Artikel 127d. Verplaatsing vestiging en gevolgen voor bekostigingsaanspraak (Oud: artikel 124, eerste lid, WVO BES)

Dit artikel komt grotendeels overeen met het voorgestelde artikel 73d WVO. Alleen gaat het in Caribisch Nederland ook nu weer niet over de eis dat een nevenvestiging alleen over een afstand van minder dan 3 kilometer zonder meer mag worden verplaatst. Een nevenvestiging in Caribisch Nederland moet wel, ongeacht de afstand, binnen hetzelfde openbaar lichaam blijven.

Paragraaf 3. Overige bepalingen voorzieningenplanning

Artikel 127e. Aanvullende middelen (Oud: artikel 125 WVO BES)

Dit artikel komt grotendeels overeen met het voorgestelde artikel 75a WVO. Alleen is in artikel 127e WVO BES een extra bepaling toegevoegd in verband met het feit dat in Caribisch Nederland de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.

Artikel 127f. Beroep (Oud: artikel 126 WVO BES)

Dit artikel komt overeen met artikel 126 WVO BES (oud) en heeft ook weer te maken met het feit dat in Caribisch Nederland de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.

Artikel 127g. Uitvoeringsregels (Oud: artikel 127 WVO BES)

Dit artikel komt overeen met het voorgestelde artikel 76 WVO.

Onderdeel E (Artikel 179, tweede lid, WVO BES)

In artikel 179, tweede lid, onderdeel i, WVO BES was abusievelijk een verwijzing opgenomen naar een tijdelijke nevenvestiging. Zoals al in de artikelsgewijze toelichting op artikel 127a WVO BES is aangegeven, kent Caribisch Nederland dit type nevenvestiging niet. De verwijzing wordt daarom geschrapt.

Onderdeel F (Artikel 207 WVO BES)

In artikel 207 WVO BES wordt op een paar punten een technische wijziging aangebracht in verband met het opnemen in artikel 1 WVO BES (zie de toelichting op onderdeel A) van een begripsbepaling van scholengemeenschap.

Onderdeel G (Artikel 214c WVO)

In dit artikel wordt geregeld dat de nieuwe bepalingen over het vervallen van de aanspraak op bekostiging als een school niet daadwerkelijk start (artikel 125) niet al onmiddellijk na inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen zullen leiden tot de daarin geregelde gevolgen voor scholen. De gevolgen zullen voor alle gevallen pas na de in de bepaling genoemde termijn optreden.

ARTIKELEN III EN IV. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS EN WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

In de Wet op het primair onderwijs wordt hetzelfde begrip «richting» gebruikt als in de Wet op het voortgezet onderwijs. Dat wordt daar al vele jaren geïnterpreteerd als «een of meer richtingen». Dat heeft in 2013 geleid tot de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij ook voor de Wet op het voortgezet onderwijs die interpretatie is toegestaan. Nu naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES op dit punt worden aangepast, worden ook de Wet op het primair onderwijs en de Wet primair onderwijs BES aangepast. Dat gebeurt op eenzelfde manier als bij de Wet op het voortgezet onderwijs (zie met name in artikel I, onderdeel K, het voorgestelde artikel 67, tweede lid, WVO en de daarbij behorende artikelsgewijze toelichting) en de Wet voortgezet onderwijs BES. Voor een verdere toelichting wordt dan ook verwezen naar de overeenkomstige wijzigingen van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES.

ARTIKEL V. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Dit artikel bevat een technische wijziging van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht als gevolg van een vernummering van een artikel in de Wet op het voortgezet onderwijs.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Bijlage 1, behorende bij de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning

Transponeringstabel van de oude bepalingen in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) naar de nieuwe bepalingen.

Oude bepalingen voorzieningenplanning WVO

Nieuwe bepalingen voorzieningenplanning WVO

opmerkingen

16, eerste lid

1

In artikel 1 WVO zijn begripsbepalingen van scholengemeenschap en van verticale scholengemeenschap opgenomen

16, tweede lid

73, eerste lid

 

16, derde lid

73d, eerste lid

 

16, vierde lid, eerste volzin

73b, eerste lid

 

16, vierde lid, tweede volzin

73d, tweede lid

 

16, vijfde lid

73, tweede en derde lid

 

16, zesde lid

73d, derde lid

 

64

63

 

65, eerste lid

64, eerste lid, en 67, tweede en derde lid

 

65, tweede lid

64, tweede lid

 

65, derde lid

73a, eerste lid

 

65, vierde lid

64, vierde lid

 

65, vijfde lid

67, zesde lid

 

66, eerste lid

67, eerste lid

 

66, tweede lid, eerste volzin

67, tweede lid

 

66, tweede lid, tweede volzin

67, vierde lid

 

66, derde lid

67, vijfde lid, en 74b, derde lid

 

66, vierde lid

68, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid

 

67, eerste lid

66, eerste lid

 

67, tweede lid

66, tweede lid

 

67, derde lid

66, derde lid

 

67, vierde lid

68, eerste en tweede lid

 

68, eerste lid

65, eerste lid, en 67, tweede en derde lid

 

68, tweede lid

67, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 68, eerste en tweede lid

 

69, eerste lid

 

69, tweede lid

70

 

70, eerste lid

71, eerste lid

 

70, tweede lid

71, tweede lid

 

70, derde lid

71, vierde lid

 

71, eerste lid

73e, onderdeel a

 

71, tweede lid, onderdeel a

72, eerste lid

 

71, tweede lid, onderdeel b

72a, eerste lid, onderdeel a

 

71, derde lid

72a, eerste lid, onderdeel b

 

71, vierde lid

72, tweede lid, en 72a, derde lid

 

71, vijfde lid

73d, tweede lid

 

71, zesde lid

publicatie in de Staatscourant is niet meer nodig:

a. bij tijdelijke nevenvestiging (ligt per definitie binnen 3 km van de bijbehorende hoofd- of nevenvestiging) is het niet nodig, analoog aan situatie bij verplaatsing over minder dan 3 km,

b. bij samenvoeging is het ook niet nodig, omdat in het kader van de fusietoetsprocedure plaatsing op een aparte site al plaatsvindt.

72, eerste lid

74

 

72, tweede lid

74a

 

72, derde lid

74b, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d, e, f en g

 

72, vierde lid

74b, tweede lid

 

72, vijfde lid

74e

 

72, zesde lid

74c

 

72, zevende lid

74b, eerste lid, aanhef, en 74b, vierde lid

 

72, achtste lid

74d

 

73

75

 

74

75a

 

75

Beroep in 1 instantie is inmiddels geregeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, artikel 2 Awb.

76

76

 

Bijlage 2, behorende bij de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning

Transponeringstabel van de nieuwe bepalingen in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) naar de oude bepalingen.

Nieuwe bepalingen voorzieningenplanning in WVO

Oude bepalingen voorzieningenplanning in WVO

Opmerkingen

62

nieuw (afkortingen)

63

64

 

64, eerste lid

65, eerste lid (deels)

 

64, tweede lid

65, tweede lid

 

64, derde lid

nieuw (afsplitsing zat al in art. 72, derde lid, onderdeel c, splitsing in de zin van celdeling – na splitsing 2 identieke scholen of scholengemeenschappen – was niet in de wet geregeld)

64, vierde lid

65, vierde lid

 

65, eerste lid

68, eerste lid

 

65, tweede lid

nieuw (vorming nieuwe of uitbreiding bestaande scholengemeenschap was tot nu toe niet geregeld in de wet)

66, eerste lid

67, eerste lid

 

66, tweede lid

67, tweede lid

 

66, derde lid

67, derde lid

 

67, eerste lid

66, eerste lid (deels)

 

67, tweede lid, eerste en tweede volzin

66, tweede lid, eerste volzin

 

67, tweede lid, derde tot en met vijfde volzin

nieuw (afbakening richtingbegrip)

67, derde lid

66, eerste lid (deels)

 

67, vierde lid

66, tweede lid, tweede volzin

 

67, vijfde lid

66, derde lid

 

68, eerste lid, eerste volzin

nieuw (koppeling huisvesting door BenW en start bekostiging was tot nu toe niet expliciet geregeld, vloeide alleen voort uit systeem)

68, eerste lid, tweede volzin

66, vierde lid

(deels)

 

68, tweede lid

66, vierde lid (deels), en 67, vierde lid

 

68, derde lid

nieuw (als geen huisvesting nodig is, kan voorziening snel starten)

69

nieuw (om te voorkomen dat puur door stichting-op-papier nieuwe toetreders worden geblokkeerd)

70

69, tweede lid

 

71, eerste lid

70, eerste lid

 

71, tweede lid

70, tweede lid

 

71, derde lid

nieuw (omzetting tot nu toe niet geregeld, nu geëxpliciteerd om duidelijkheid te bieden)

71, vierde lid

70, derde lid

 

71, vijfde lid

nieuw (om duidelijkheid te bieden geëxpliciteerd dat dit ook geldt voor scholengemeenschappen)

72, eerste lid

71, tweede lid, onderdeel a

 

72, tweede lid

71, vierde lid

 

72a, eerste lid, onderdeel a

71, tweede lid, onderdeel b

 

72a, eerste lid, onderdeel b

72, derde lid

 

72a, tweede lid

71, vierde lid

 

73

16, tweede lid

 

73a, eerste lid

65, derde lid

 

73a, tweede lid

nieuw (toegestaan aanbod op hoofdvestiging)

73b, eerste lid

16, vierde lid

 

73b, tweede lid

16, vijfde lid, onderdeel a

 

73b, derde lid

16, vijfde lid, onderdeel b

 

73b, vierde lid

nieuw (toegestaan aanbod op nevenvestiging scholengemeenschap)

73c

nieuw (dubbelaanbod)

73d, eerste lid

16, derde lid

 

73d, tweede lid

71, vijfde lid, juncto 16, vierde lid, tweede volzin

 

73d, derde lid

16, zesde lid

 

73 e, aanhef en onderdeel a

71, eerste lid

 

73 e, aanhef en onderdeel b

nieuw (ook onderdeel vestiging = onderdeel onderwijsaanbod te verplaatsen)

74

72, eerste lid

 

74a

72, tweede lid

 

74b, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d, e, f en g

72, derde lid

 

74b, eerste lid, onderdeel c

nieuw (mogelijkheid nevenvestiging buiten regio RPO)

74b, tweede lid

72, vierde lid

 

74b, derde lid

66, derde lid

 

74b, vierde lid

72, zevende lid

 

74c

72, zesde lid

 

74d

72, achtste lid

 

74e

72, vijfde lid

 

75

73

 

75a

74

 

76

76

 

Bijlage 3, behorende bij de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning

Transponeringstabel van de oude bepalingen in de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) naar de nieuwe bepalingen.

Oude bepalingen voorzieningenplanning in WVO BES

Nieuwe bepalingen voorzieningenplanning in WVO BES

Opmerkingen

118

119

 

119, eerste lid

120, eerste en tweede lid, en 123, tweede en derde lid

onderscheid school en scholengemeenschap

119, tweede lid

120, vierde lid

 

119, derde lid

121, eerste lid

 

119, vierde lid

127b, eerste lid

 

119, vijfde lid

120, derde lid

 

119, zesde lid

123, vijfde lid

 

120, eerste tot en met derde lid

123, eerste, tweede en vierde lid

 

120, vierde lid

124, eerste en tweede lid

 

121, eerste tot en met derde lid

122, eerste tot en met derde lid

 

121, vierde lid

124, eerste en tweede lid

 

122

126, eerste, tweede en vierde lid

 

123, eerste lid

1

In artikel 1 WVO BES is een begripsbepaling van scholengemeenschap opgenomen

123, tweede lid

127a, eerste lid (deels)

 

123, derde lid

127a, eerste lid (deels

 

123, vierde lid

127c, eerste lid

 

123, vijfde lid

127c, derde lid

 

124, eerste lid

127d, aanhef en onderdeel a

 

124, tweede lid

127, eerste lid

 

124, derde lid

127, tweede lid

 

124, vierde lid

127c, tweede lid

 

124, vijfde lid

 

125

127e

 

126

127f

 

127

127g

 

Bijlage 4, behorende bij de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning

Transponeringstabel van de nieuwe bepalingen in de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) naar de oude bepalingen.

Nieuwe bepalingen voorzieningenplanning in WVO BES

Oude bepalingen voorzieningenplanning in WVO BES

Opmerkingen

118

nieuw (afkortingen)

119

118

 

120, eerste lid

119, eerste lid (deels)

 

120, tweede lid

119, eerste lid (deels)

 

120, derde lid

119, vijfde lid

 

120, vierde lid

119, tweede lid

 

121, eerste lid

119, derde lid

 

121, tweede lid

nieuw (vorming nieuwe of uitbreiding bestaande scholengemeenschap was tot nu toe niet geregeld in de WVO BES)

122

121, eerste tot en met derde lid

 

123, eerste lid

120, eerste lid

 

123, tweede lid, eerste en tweede volzin

120, tweede lid

 

123, tweede lid, derde tot en met vijfde volzin

nieuw (afbakening richtingbegrip)

123, derde lid

119, eerste lid (deels)

 

123, vierde lid

120, derde lid

 

123, vijfde lid

119, zesde lid

 

124, eerste en tweede lid

120, vierde lid, en

121, vierde lid

deels nieuw (koppeling huisvesting door bestuurscollege en start bekostiging was tot nu toe niet expliciet geregeld, vloeide alleen voort uit systeem)

124, derde lid

nieuw (als geen huisvesting nodig is, kan voorziening snel starten)

125

nieuw (om te voorkomen dat puur door stichting-op-papier nieuwe toetreders worden geblokkeerd)

126, eerste, tweede en vierde lid

122

 

126, derde lid

nieuw (omzetting tot nu toe niet geregeld, nu geëxpliciteerd om duidelijkheid te bieden)

126, vijfde lid

nieuw (om duidelijkheid te bieden geëxpliciteerd dat dit ook geldt voor scholengemeenschappen)

127, eerste en tweede lid

124, tweede en derde lid

 

127a, eerste lid

123, tweede en derde lid

 

127b, eerste lid

119, vierde lid

 

127b, tweede lid

nieuw (toegestaan aanbod op hoofdvestiging)

127c, eerste lid

123, vierde lid

 

127c, tweede lid

124, vierde lid

 

127c, derde lid

123, vijfde lid

 

127d, aanhef en onderdeel a

124, eerste lid

 

127d, aanhef en onderdeel b

nieuw (ook onderdeel vestiging = onderdeel onderwijsaanbod te verplaatsen)

127e

125

 

127f

126

 

127g

127

 

X Noot
1

Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296).

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 33 630, nr. 1.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012/13, 33 630, nr. 2.

X Noot
4

Kamerstukken II 2013/14, 33 630, nr. 4.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012/13, 33 400 – VIII, nr. 164.

X Noot
6

Kamerstukken II 2014/15, 31 135, nr. 51.

X Noot
7

Op 21 augustus 2013 deed de Afdeling in een zestal zaken uitspraak over de uitleg van het begrip «richting» bij het stichten van scholen: Mezquita College Hengelo 201300566/1/A2; Tjalling Koopmans College Hurdegaryp 201300567/1/A2; Tjalling Koopmans College Harderwijk 201300570/1/A2; Pierre Bayle Academie Deventer 201300577/1/A2; Pierre Bayle Academie Geldermalsen 201300581/1/A2; Pierre Bayle Academie Hoorn 201300584/1/A2.

X Noot
8

ABRvS 11 februari 1997, AB 1998, 28.

Naar boven