Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 2019, nr. 2641601, houdende instelling van de Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s (Instellingsregeling Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s)

De Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

BESLUITEN:

Artikel 1 (Begripsbepalingen)

In deze regeling wordt verstaan onder

a. commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2;

b. de Minister:

de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel 2 (Instelling en taak)

  • 1. Er is een Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s.

  • 2. De commissie heeft tot taak de doeltreffendheid en de effecten van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en onderliggende regelgeving in de praktijk te onderzoeken en te bezien of de huidige wet bruikbaar is in het licht van actuele en toekomstige dreigingen, maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de crisisbeheersing in het algemeen.

    De commissie besteedt in dit onderzoek in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:

    • de vormgeving van (het stelsel van) de veiligheidsregio’s, mede in het licht van het gehele stelsel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing;

    • de wijze waarop de taken, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de verschillende actoren in het stelsel zich tot elkaar verhouden;

    • de samenwerking tussen de bedoelde actoren;

    • brandweer, GHOR en bevolkingszorg;

    • informatievoorziening;

    • Instituut Fysieke Veiligheid.

  • 3. De commissie informeert de bij de brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing betrokken partijen periodiek over de voortgang en de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van haar taak.

  • 4. De commissie informeert de Minister, op eigen initiatief of op verzoek van de Minister, periodiek over de voortgang en de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van haar taak.

Artikel 3 (Samenstelling, benoeming, ontslag)

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en vijf andere leden.

  • 2. De voorzitter en de andere leden worden door de Minister benoemd.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van het onderzoek door de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de Minister een ander lid benoemen.

  • 5. De voorzitter en de andere leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de Minister.

Artikel 4 (Instellingsduur en rapportageverplichting)

  • 1. De commissie zendt haar onderzoeksrapport voor 1 december 2020 aan de Minister.

  • 2. Na het uitbrengen van het onderzoeksrapport, bedoeld in het eerste lid, is de commissie opgeheven.

Artikel 5 (Werkwijze)

  • 1. De commissie stelt haar werkwijze vast.

  • 2. De commissie maakt verslag op van gesprekken met derden.

Artikel 6 (Inwinnen van inlichtingen)

  • 1. De leden van de commissie zijn bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 2. Ambtenaren werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Minister verlenen de leden van de commissie de verlangde medewerking, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak en redelijkerwijs van hen verlangd kan worden.

Artikel 7 (Kosten van de commissie)

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover door de Minister goedgekeurd, voor rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

    • c. de kosten voor publicatie van de verslagen, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning ter goedkeuring aan de Minister aan.

Artikel 8 (Archiefbescheiden)

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden, waaronder gespreksverslagen, over aan het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Artikel 9 (Inwerkingtreding en vervallen Regeling)

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en vervalt met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 10 (Citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Instellingsregeling Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

TOELICHTING

Grondslag en aanleiding

In de beleidsreactie van 22 november 2013 op het advies van de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing en op het wetsevaluatierapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum1 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aangekondigd de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) in 2019 te evalueren. Hij gaf daarbij aan dat dit een natuurlijk moment vormt, omdat de veiligheidsregio’s in 2019 een tweede planvormingscyclus hebben doorlopen, en de resultaten van de evaluatie van de Politiewet 2012 dan beschikbaar zijn. De Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft in zijn brief van 15 oktober 20182 aan de Tweede Kamer gemeld dat de in de Wvr, artikel 75A, vermelde evaluatie van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) deel uitmaakt van deze evaluatie van de Wvr. Het IFV is immers een belangrijk onderdeel van het stelsel van de veiligheidsregio’s en bundeling van deze evaluaties ligt dan ook voor de hand.

Op basis van deze regeling wordt voor de uitvoering van de bovenbedoelde evaluatie de Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s ingesteld. Hiervoor is gekozen vanwege de gewenste onafhankelijke uitvoering van de evaluatie en de omvang van de taak, en omdat deze taak gelet op haar specifieke karakter en de voor de uitvoering benodigde kennis niet goed bij een bestaande adviescommissie is onder te brengen.

Taak commissie

De evaluatie is van belang om zicht te krijgen op het functioneren van het stelsel zoals beschreven in de Wvr. Dit betreft zowel de bestuurlijke en operationele componenten alsmede de interactie daartussen. Het gaat daarbij om de realisatie van efficiënte en kwalitatief hoogwaardige brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening, bevolkingszorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing onder bestuurlijke regie.

De commissie heeft tot taak de doeltreffendheid en de effecten van de Wvr en onderliggende regelgeving in de praktijk te onderzoeken en daarbij ook te bezien of de huidige wet bruikbaar is in het licht van actuele en toekomstige dreigingen, maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de crisisbeheersing. De ontwikkelingen waarop in de taak van de commissie wordt gedoeld, kunnen betrekking hebben op de inrichting van het openbaar bestuur in Nederland, het politiebestel, de meldkamers, het staatsnoodrecht, de gezondheidszorg, decentralisatiebewegingen in de zorg en het sociaal domein, de Omgevingswet, klimaatverandering, duurzaamheid/energietransitie, demografie (vergrijzing), technologie (waaronder de digitale infrastructuur en cybersecurity), nieuwe dreigingen, langzamere crises (zoals infectieziekten), crises in meerdere veiligheidsregio’s die niet aan elkaar grenzen, en internationale ontwikkelingen.

Het is de bedoeling dat de evaluatie zo wordt uitgevoerd dat deze inzicht biedt in wat goed werkt, waar er verbetermogelijkheden zijn, en wat bij knelpunten de oplossingsrichtingen zijn.

De commissie dient aan een aantal onderwerpen in ieder geval aandacht te besteden:

  • A. De vormgeving van (het stelsel van) de veiligheidsregio’s, mede in het licht van het gehele stelsel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing

    Aspecten die hierbij aandacht behoeven zijn: de in de Wvr gehanteerde definities van ramp, crisis, rampenbestrijding en crisisbeheersing, de omvang van de veiligheidsregio’, de reikwijdte/taakvelden/inrichting van de veiligheidsregio’s, democratische legitimiteit en de rol van de gemeenteraden, financiën/financieringswijze, toezicht, de rol van de commissaris van de Koning, de positie van de Veiligheidsberaad, de relatie van het stelsel van de veiligheidsregio’s met het politiebestel, de waterschappen en het Rijk (bijvoorbeeld de Rijkscrisisstructuur, Defensie en Rijkswaterstaat), en de bestuurlijke en operationele organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing (in koude en warme fase). Hierbij behoeft ook aandacht de relatie en interactie tussen de nationale crisisstructuur en het stelsel zoals beschreven in de Wet veiligheidsregio’s.

    Maar ook kan hierbij gedacht worden aan aspecten die de kwaliteit betreffen, zoals eisen en normen die al dan niet in de Wvr of andere regelgeving zijn opgenomen en het lerend en presterend vermogen.

    Een ander aspect dat aandacht behoeft is de vraag in welke mate de op de veiligheidsregio’s van toepassing zijnde regelgeving – dus ook de regelgeving anders dan de Wvr en onderliggende regelgeving – sluitend is. Met andere woorden: wordt er iets gemist in de regelgeving? De commissie behoeft niet alle andere wetten en onderliggende regelgeving te onderzoeken, maar wel wordt verwacht dat de commissie rapporteert over bij de evaluatie tegengekomen omissies in andere wetten en regelgeving met betrekking tot de veiligheidsregio’s.

  • B. De wijze waarop de taken, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende actoren in het stelsel zich tot elkaar verhouden

    Hierbij behoeven in ieder geval de volgende dimensies aandacht:

    • binnen en tussen de veiligheidsregio’s;

    • tussen veiligheidsregio’s en publieke en private ketenpartners (zoals politie, waterschappen en vitale partners) en het Rijk;

    • bij landgrensoverschrijdende en internationale samenwerking (bijvoorbeeld in het kader van de Europese Unie);

    • tussen veiligheidsregio’s en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV);

    • de stelselverantwoordelijkheid van de Minister van JenV, in ieder geval ten aanzien van de veiligheidsregio’s en het IFV.

    Het onderwerp betreft de risicobeheersing (proactie- en preventie), de voorbereiding op branden, rampen en crises (waaronder de planvorming, de uniformering en standaardisatie van processen en het opleiden, trainen en oefenen) en de feitelijke bestrijding van lokale, regionale, bovenregionale en nationale rampen en crises.

    Bij dit onderwerp behoeft de vraag aandacht in welke mate de van toepassing zijnde regelgeving aansluit bij de legitieme behoefte van de praktijk.

  • C. De samenwerking tussen de bedoelde actoren

    Dit betreft de bestuurlijke en operationele samenwerking bij de risicobeheersing, de voorbereiding en de feitelijke bestrijding van lokale, regionale, bovenregionale en nationale rampen en crises tussen de verschillende actoren in het stelsel en de interactie tussen de bestuurlijke en operationele niveaus. Bijzondere aandacht verdient de spanning tussen lokale autonomie van gemeenten en veiligheidsregio’s en het nemen van (gezamenlijke) verantwoordelijkheid voor bovenregionale vraagstukken3/de daartoe vereiste uniformiteit en voor de samenwerking met ketenpartners en het Rijk.

  • D. Brandweer, GHOR en bevolkingszorg

    Aspecten die bij de brandweer aan bod aandacht behoeven, zijn bijvoorbeeld de effecten van de regionalisering van de brandweer, de positie van het personeel (beroeps en vrijwilligers) en de rol, taken en organisatie van de brandweer op het gebied van risicobeheersing en incidentbestrijding. De incidentbestrijding is gericht op zowel regulier optreden als incidenten zoals ongevallen met gevaarlijke stoffen en incidenten in/op het water, waarbij specialistische kennis en vaardigheden nodig zijn.

    Aspecten die bij de GHOR en bevolkingszorg aan bod kunnen komen, zijn hun positie, rol en ophanging in het stelsel van de Wet veiligheidsregio’s. Bij de GHOR verdient de spanning tussen veiligheid en gezondheidszorg aandacht en bij bevolkingszorg de relatie in verantwoordelijkheden van de individuele gemeenten en de veiligheidsregio.

  • E. Informatievoorziening

    Met informatie- en communicatievoorziening wordt o.a. gedoeld op de informatie-uitwisseling tijdens rampen en crisis (zowel binnen veiligheidsregio’s, als tussen veiligheidsregio’s, hulpverleningsdiensten en overige crisispartners), het risicoprofiel, de risico- en crisiscommunicatie, met inbegrip van de risicokaart en het waarschuwen van de bevolking.

  • F. Instituut Fysieke Veiligheid

    De in de Wvr, artikel 75a, vermelde evaluatie van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) maakt deel uit van deze evaluatie4. Aspecten die hierbij aandacht behoeven, zijn onder meer de governance IFV, de positie, scope en rol IFV, de taken van het IFV, waaronder de taken op het gebied van de kennisontwikkeling en -borging, de financiering en de bepaling over de betrokkenheid van het in de brandweerzorg werkzame personeel bij de besluitvorming (Wvr, artikel 68, tweede lid).

De commissie zal de verschillende bij de brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing betrokken partijen periodiek informeren over de voortgang en de stand van zaken met betrekking tot de evaluatie. Het is aan de commissie om hier, in overleg met de betrokken partijen, verder vorm en inhoud aan te geven.

Tevens heeft de commissie tot taak de Minister periodiek, op eigen initiatief of op verzoek van de Minister, te informeren over de voortgang en de stand van zaken met betrekking tot de evaluatie.

Proces formulering taak commissie

Bij de formulering van de taak van de commissie is gebruikgemaakt van adviezen van het Veiligheidsberaad, het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), de Kring van de Commissarissen van de Koning, de Vereniging van Nederlandse gemeenten, de Politie, de Unie van Waterschappen, het College van procureurs-generaal, de Inspectie Justitie en Veiligheid, de commissie Vitale infrastructuur van VNO-NCW, FNV Overheid, CNV Connectief, de CMHF, de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers en betrokken ministeries. Tijdens de Algemene Overleggen Nationale Veiligheid van 21 december 2017 en 19 december 2018 en het Algemene Overleg Brandweer van 18 oktober 2018 zijn vanuit de Tweede Kamer suggesties aangedragen voor aspecten die bij de evaluatie aandacht behoeven. Dit betreft «samenwerking met ketenpartners», «bovenregionale en landgrensoverschrijdende samenwerking», «samenwerking met het EU-beschermingsmechanisme», «omvang van de veiligheidsregio’s», «democratische legitimiteit en rol gemeenteraad», «positie brandweervrijwilligers» en «inrichting veiligheidsregio’s». Deze aspecten vallen binnen de reikwijdte van de taak van de commissie. De antwoorden op de Kamervragen die de Minister van Justitie en Veiligheid op 18 juni 2019 aan de Tweede Kamer heeft gezonden, hebben geleid tot enkele verduidelijkingen in deze toelichting.

De Minister van JenV heeft naar aanleiding van een toezegging tijdens het AO Veiligheids- en Justitieketen BES van 14 februari jl. de gezaghebbers van Bonaire, Saba en Sint Eustatius en de wnd. Rijksvertegenwoordiger in Caribisch Nederland in de gelegenheid gesteld om punten in te brengen waarvan zij graag zouden zien dat de commissie deze in beschouwing neemt. Nadat de Minister van JenV de punten heeft ontvangen, brengt hij ze onder de aandacht van de commissie.

Samenstelling en instelling van de commissie

De commissie zal bestaan uit een voorzitter en vijf andere leden die elkaar aanvullen in hun professionele achtergrond, kennis en ervaring, die een autoriteit zijn binnen hun vakgebied en die vanuit hun professie niet direct verbonden zijn aan organisaties die een formele verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing. Bij de samenstelling van de commissie wordt conform artikel 12, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges gestreefd naar een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen. De voorzitter en de leden zullen door de Minister van JenV worden benoemd. De leden van de commissie nemen deel aan de beraadslagingen en besluitvorming zonder last.

De instelling van de commissie is gebaseerd op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges, dat het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling een adviescollege in te stellen voor de duur van de advisering. De commissie moet vóór 1 december 2020 haar onderzoeksrapport hebben uitgebracht. Met het oog daarop bevat deze regeling een horizonbepaling (artikel 9), inhoudende dat de regeling per 1 januari 2021 vervalt.

Werkwijze commissie

Als onafhankelijke commissie stelt de commissie haar werkwijze vast, bijvoorbeeld in een onderzoeksprotocol.


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/2014, 29 517, nr. 76 (Kamerbrief)

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/2019, 29 517, nr. 166 (Kamerbrief)

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/2019, 29 517, nr. 154 (Kamerbrief)

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/2019, 29 517, nr. 144 (Kamerbrief)

Naar boven