TOELICHTING
Grondslag en aanleiding
In de beleidsreactie van 22 november 2013 op het advies van de Evaluatiecommissie
Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing en
op het wetsevaluatierapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum1 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aangekondigd de Wet veiligheidsregio’s
(Wvr) in 2019 te evalueren. Hij gaf daarbij aan dat dit een natuurlijk moment vormt,
omdat de veiligheidsregio’s in 2019 een tweede planvormingscyclus hebben doorlopen,
en de resultaten van de evaluatie van de Politiewet 2012 dan beschikbaar zijn. De
Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft in zijn brief van 15 oktober 20182 aan de Tweede Kamer gemeld dat de in de Wvr, artikel 75A, vermelde evaluatie van
het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) deel uitmaakt van deze evaluatie van de Wvr.
Het IFV is immers een belangrijk onderdeel van het stelsel van de veiligheidsregio’s
en bundeling van deze evaluaties ligt dan ook voor de hand.
Op basis van deze regeling wordt voor de uitvoering van de bovenbedoelde evaluatie
de Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s ingesteld. Hiervoor is gekozen vanwege
de gewenste onafhankelijke uitvoering van de evaluatie en de omvang van de taak, en
omdat deze taak gelet op haar specifieke karakter en de voor de uitvoering benodigde
kennis niet goed bij een bestaande adviescommissie is onder te brengen.
Taak commissie
De evaluatie is van belang om zicht te krijgen op het functioneren van het stelsel
zoals beschreven in de Wvr. Dit betreft zowel de bestuurlijke en operationele componenten
alsmede de interactie daartussen. Het gaat daarbij om de realisatie van efficiënte
en kwalitatief hoogwaardige brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening, bevolkingszorg,
rampenbestrijding en crisisbeheersing onder bestuurlijke regie.
De commissie heeft tot taak de doeltreffendheid en de effecten van de Wvr en onderliggende
regelgeving in de praktijk te onderzoeken en daarbij ook te bezien of de huidige wet
bruikbaar is in het licht van actuele en toekomstige dreigingen, maatschappelijke
ontwikkelingen en ontwikkelingen in de crisisbeheersing. De ontwikkelingen waarop
in de taak van de commissie wordt gedoeld, kunnen betrekking hebben op de inrichting
van het openbaar bestuur in Nederland, het politiebestel, de meldkamers, het staatsnoodrecht,
de gezondheidszorg, decentralisatiebewegingen in de zorg en het sociaal domein, de
Omgevingswet, klimaatverandering, duurzaamheid/energietransitie, demografie (vergrijzing),
technologie (waaronder de digitale infrastructuur en cybersecurity), nieuwe dreigingen,
langzamere crises (zoals infectieziekten), crises in meerdere veiligheidsregio’s die
niet aan elkaar grenzen, en internationale ontwikkelingen.
Het is de bedoeling dat de evaluatie zo wordt uitgevoerd dat deze inzicht biedt in
wat goed werkt, waar er verbetermogelijkheden zijn, en wat bij knelpunten de oplossingsrichtingen
zijn.
De commissie dient aan een aantal onderwerpen in ieder geval aandacht te besteden:
-
A. De vormgeving van (het stelsel van) de veiligheidsregio’s, mede in het licht van het
gehele stelsel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing
Aspecten die hierbij aandacht behoeven zijn: de in de Wvr gehanteerde definities van
ramp, crisis, rampenbestrijding en crisisbeheersing, de omvang van de veiligheidsregio’,
de reikwijdte/taakvelden/inrichting van de veiligheidsregio’s, democratische legitimiteit
en de rol van de gemeenteraden, financiën/financieringswijze, toezicht, de rol van
de commissaris van de Koning, de positie van de Veiligheidsberaad, de relatie van
het stelsel van de veiligheidsregio’s met het politiebestel, de waterschappen en het
Rijk (bijvoorbeeld de Rijkscrisisstructuur, Defensie en Rijkswaterstaat), en de bestuurlijke
en operationele organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing (in koude
en warme fase). Hierbij behoeft ook aandacht de relatie en interactie tussen de nationale
crisisstructuur en het stelsel zoals beschreven in de Wet veiligheidsregio’s.
Maar ook kan hierbij gedacht worden aan aspecten die de kwaliteit betreffen, zoals
eisen en normen die al dan niet in de Wvr of andere regelgeving zijn opgenomen en
het lerend en presterend vermogen.
Een ander aspect dat aandacht behoeft is de vraag in welke mate de op de veiligheidsregio’s
van toepassing zijnde regelgeving – dus ook de regelgeving anders dan de Wvr en onderliggende
regelgeving – sluitend is. Met andere woorden: wordt er iets gemist in de regelgeving?
De commissie behoeft niet alle andere wetten en onderliggende regelgeving te onderzoeken,
maar wel wordt verwacht dat de commissie rapporteert over bij de evaluatie tegengekomen
omissies in andere wetten en regelgeving met betrekking tot de veiligheidsregio’s.
-
B. De wijze waarop de taken, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende
actoren in het stelsel zich tot elkaar verhouden
Hierbij behoeven in ieder geval de volgende dimensies aandacht:
-
– binnen en tussen de veiligheidsregio’s;
-
– tussen veiligheidsregio’s en publieke en private ketenpartners (zoals politie, waterschappen
en vitale partners) en het Rijk;
-
– bij landgrensoverschrijdende en internationale samenwerking (bijvoorbeeld in het kader
van de Europese Unie);
-
– tussen veiligheidsregio’s en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV);
-
– de stelselverantwoordelijkheid van de Minister van JenV, in ieder geval ten aanzien
van de veiligheidsregio’s en het IFV.
Het onderwerp betreft de risicobeheersing (proactie- en preventie), de voorbereiding
op branden, rampen en crises (waaronder de planvorming, de uniformering en standaardisatie
van processen en het opleiden, trainen en oefenen) en de feitelijke bestrijding van
lokale, regionale, bovenregionale en nationale rampen en crises.
Bij dit onderwerp behoeft de vraag aandacht in welke mate de van toepassing zijnde
regelgeving aansluit bij de legitieme behoefte van de praktijk.
-
C. De samenwerking tussen de bedoelde actoren
Dit betreft de bestuurlijke en operationele samenwerking bij de risicobeheersing,
de voorbereiding en de feitelijke bestrijding van lokale, regionale, bovenregionale
en nationale rampen en crises tussen de verschillende actoren in het stelsel en de
interactie tussen de bestuurlijke en operationele niveaus. Bijzondere aandacht verdient
de spanning tussen lokale autonomie van gemeenten en veiligheidsregio’s en het nemen
van (gezamenlijke) verantwoordelijkheid voor bovenregionale vraagstukken3/de daartoe vereiste uniformiteit en voor de samenwerking met ketenpartners en het
Rijk.
-
D. Brandweer, GHOR en bevolkingszorg
Aspecten die bij de brandweer aan bod aandacht behoeven, zijn bijvoorbeeld de effecten
van de regionalisering van de brandweer, de positie van het personeel (beroeps en
vrijwilligers) en de rol, taken en organisatie van de brandweer op het gebied van
risicobeheersing en incidentbestrijding. De incidentbestrijding is gericht op zowel
regulier optreden als incidenten zoals ongevallen met gevaarlijke stoffen en incidenten
in/op het water, waarbij specialistische kennis en vaardigheden nodig zijn.
Aspecten die bij de GHOR en bevolkingszorg aan bod kunnen komen, zijn hun positie,
rol en ophanging in het stelsel van de Wet veiligheidsregio’s. Bij de GHOR verdient
de spanning tussen veiligheid en gezondheidszorg aandacht en bij bevolkingszorg de
relatie in verantwoordelijkheden van de individuele gemeenten en de veiligheidsregio.
-
E. Informatievoorziening
Met informatie- en communicatievoorziening wordt o.a. gedoeld op de informatie-uitwisseling
tijdens rampen en crisis (zowel binnen veiligheidsregio’s, als tussen veiligheidsregio’s,
hulpverleningsdiensten en overige crisispartners), het risicoprofiel, de risico- en
crisiscommunicatie, met inbegrip van de risicokaart en het waarschuwen van de bevolking.
-
F. Instituut Fysieke Veiligheid
De in de Wvr, artikel 75a, vermelde evaluatie van het Instituut Fysieke Veiligheid
(IFV) maakt deel uit van deze evaluatie4. Aspecten die hierbij aandacht behoeven, zijn onder meer de governance IFV, de positie,
scope en rol IFV, de taken van het IFV, waaronder de taken op het gebied van de kennisontwikkeling
en -borging, de financiering en de bepaling over de betrokkenheid van het in de brandweerzorg
werkzame personeel bij de besluitvorming (Wvr, artikel 68, tweede lid).
De commissie zal de verschillende bij de brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing
betrokken partijen periodiek informeren over de voortgang en de stand van zaken met
betrekking tot de evaluatie. Het is aan de commissie om hier, in overleg met de betrokken
partijen, verder vorm en inhoud aan te geven.
Tevens heeft de commissie tot taak de Minister periodiek, op eigen initiatief of op
verzoek van de Minister, te informeren over de voortgang en de stand van zaken met
betrekking tot de evaluatie.
Proces formulering taak commissie
Bij de formulering van de taak van de commissie is gebruikgemaakt van adviezen van
het Veiligheidsberaad, het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), de
Kring van de Commissarissen van de Koning, de Vereniging van Nederlandse gemeenten,
de Politie, de Unie van Waterschappen, het College van procureurs-generaal, de Inspectie
Justitie en Veiligheid, de commissie Vitale infrastructuur van VNO-NCW, FNV Overheid,
CNV Connectief, de CMHF, de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers en betrokken
ministeries. Tijdens de Algemene Overleggen Nationale Veiligheid van 21 december 2017
en 19 december 2018 en het Algemene Overleg Brandweer van 18 oktober 2018 zijn vanuit
de Tweede Kamer suggesties aangedragen voor aspecten die bij de evaluatie aandacht
behoeven. Dit betreft «samenwerking met ketenpartners», «bovenregionale en landgrensoverschrijdende
samenwerking», «samenwerking met het EU-beschermingsmechanisme», «omvang van de veiligheidsregio’s»,
«democratische legitimiteit en rol gemeenteraad», «positie brandweervrijwilligers»
en «inrichting veiligheidsregio’s». Deze aspecten vallen binnen de reikwijdte van
de taak van de commissie. De antwoorden op de Kamervragen die de Minister van Justitie
en Veiligheid op 18 juni 2019 aan de Tweede Kamer heeft gezonden, hebben geleid tot
enkele verduidelijkingen in deze toelichting.
De Minister van JenV heeft naar aanleiding van een toezegging tijdens het AO Veiligheids-
en Justitieketen BES van 14 februari jl. de gezaghebbers van Bonaire, Saba en Sint
Eustatius en de wnd. Rijksvertegenwoordiger in Caribisch Nederland in de gelegenheid
gesteld om punten in te brengen waarvan zij graag zouden zien dat de commissie deze
in beschouwing neemt. Nadat de Minister van JenV de punten heeft ontvangen, brengt
hij ze onder de aandacht van de commissie.
Samenstelling en instelling van de commissie
De commissie zal bestaan uit een voorzitter en vijf andere leden die elkaar aanvullen
in hun professionele achtergrond, kennis en ervaring, die een autoriteit zijn binnen
hun vakgebied en die vanuit hun professie niet direct verbonden zijn aan organisaties
die een formele verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de brandweerzorg, rampenbestrijding
en crisisbeheersing. Bij de samenstelling van de commissie wordt conform artikel 12,
derde lid, van de Kaderwet adviescolleges gestreefd naar een evenredige vertegenwoordiging
van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen. De
voorzitter en de leden zullen door de Minister van JenV worden benoemd. De leden van
de commissie nemen deel aan de beraadslagingen en besluitvorming zonder last.
De instelling van de commissie is gebaseerd op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet
adviescolleges, dat het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling een adviescollege
in te stellen voor de duur van de advisering. De commissie moet vóór 1 december 2020
haar onderzoeksrapport hebben uitgebracht. Met het oog daarop bevat deze regeling
een horizonbepaling (artikel 9), inhoudende dat de regeling per 1 januari 2021 vervalt.
Werkwijze commissie
Als onafhankelijke commissie stelt de commissie haar werkwijze vast, bijvoorbeeld
in een onderzoeksprotocol.