Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juni 2019, 2019-0000067601, over per 1 juli 2019 gewijzigde bedragen in enkele wetten, besluiten en regelingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2:8, tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, artikel 2, tweede en vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet, de artikelen 37, vierde lid, en 38, eerste tot en met derde en zesde lid, van de Participatiewet, artikel 2, vijfde lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, artikel 5, derde lid, van de Regeling vermogenswaardering Ioaz, de artikelen 3, zesde lid, en 8, vierde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, artikel 9 van de Toeslagenwet, artikelen 5, vijfde, zesde en negende lid, en 8, achtste, tiende, twaalfde en dertiende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 5, zevende en tiende lid, en 8, vierde, zesde en achtste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 1b, zevende en achtste lid, van de Werkloosheidswet, artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 16, eerste en tweede lid, van de Ziektewet;

Deelt mee:

Dat met ingang van 1 juli 2019 in de hierna genoemde wet- en regelgeving de bedragen en percentages zijn gewijzigd en als volgt komen te luiden:

A Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

De premie, genoemd in artikel 2:8, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, bedraagt: € 2.517,00.

B Algemene nabestaandenwet

  • 1. Het percentage, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt: 173,75%.

  • 2. De bruto-nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. in het eerste lid: € 1.214,09;

    • b. in het tweede lid: € 773,38; en

    • c. in het vijfde lid: € 773,38.

  • 3. De bruto-wezenuitkering, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. voor een kind dat jonger is dan 10 jaar: € 388,51;

    • b. voor een kind dat 10 jaar of ouder doch jonger dan 16 jaar is: € 582,76; en

    • c. voor een kind dat 16 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar is: € 777,02.

C Algemene Ouderdomswet

Het bruto-ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 1.202,99; en

  • b. in onderdeel b: € 818,55.

D Participatiewet

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 20 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in het eerste lid, onderdeel a: € 254,39;

    • b. in het eerste lid, onderdeel b: € 508,78;

    • c. in het eerste lid, onderdeel c: € 990,41;

    • d. in het tweede lid, onderdeel a: € 254,39;

    • e. in het tweede lid, onderdeel b: € 803,19; en

    • f. in het tweede lid, onderdeel c: € 1.284,82.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 21 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 1.030,42; en

    • b. in onderdeel b: € 1.472,03.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 22 van de Participatiewet, bedraagt:

    • a. in onderdeel a: € 1.154,03; en

    • b. in de onderdelen b en c: € 1.571,50.

  • 4. De bedragen, genoemd in artikel 22a, derde lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 548,80; en

    • b. in onderdeel b: € 254,39.

  • 5. De bedragen, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 326,28; en

    • b. in onderdeel b: € 507,51.

  • 6. De bedragen, genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel j: € 2.517,00;

    • b. in onderdeel n: € 211,00;

    • c. in onderdeel r: € 131,58; en

    • d. in onderdeel y: € 133,45.

  • 7. Het percentage, genoemd in artikel 37, tweede lid, van de Participatiewet, bedraagt: 173,75%.

E Regeling tegemoetkoming Wajongers

  • 1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, bedraagt:

    • a. in onderdeel a: € 17,32;

    • b. in onderdeel b: € 16,64; en

    • c. in onderdeel c: € 9,97.

F Regeling vaststelling grondslagen IOAW

De bedragen, genoemd in artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAW, bedragen:

  • a. in het eerste lid: 1.668,50;

  • b. in het tweede lid: 834,25; en

  • c. in het derde lid: € 1.299,62.

G Regeling vaststelling grondslagen IOAZ

De bedragen, genoemd in artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ, bedragen:

  • a. in het eerste lid: € 1.668,50;

  • b. in het tweede lid: € 834,25; en

  • c. in het derde lid: € 1.299,62.

H Regeling vermogenswaardering Ioaz

Het bedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling vermogenswaardering Ioaz bedraagt: € 127.820,00.

I Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 127.820,00.

  • 2. De bruto-overbruggingsuitkering voor de ongehuwde rechthebbende, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 1.203,35.

  • 3. De bruto-overbruggingsuitkering voor de gehuwde rechthebbende, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 772,45.

  • 4. De bruto-partneruitkering, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 772,45.

J Toeslagenwet

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 75,20.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedragen:

    • a. onder 1°: € 55,33;

    • b. onder 2°: € 41,56;

    • c. onder 3°: € 30,35; en

    • d. onder 4°: € 24,47.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 2, zevende lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 35,52.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 75,20.

K Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedraagt:

    • a. in het tweede lid, onder 3o: € 26.586,00;

    • b. in het vierde lid, onderdeel a: € 736,02;

    • c. in het vierde lid, onderdeel b: € 1.030,42; en

    • d. in het vierde lid, onderdeel c: € 736,02.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedraagt:

    • a. in het derde lid: € 332,20;

    • b. in het negende lid: € 206,44; en

    • c. in het elfde lid: € 210,07.

L Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 5, derde lid, onderdelen a en b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 736,02.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 5, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 1.030,42.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 332,20.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 206,44.

  • 5. Het bedrag, genoemd in artikel 8, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 210,07.

M Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

Het percentage, bedoeld in artikel 1b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, artikel 15, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 14, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 16, eerste lid, van de Ziektewet, bedraagt: 1,23%.

Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 juni 2019

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Per 1 juli 2019 worden verschillende bedragen in de SZW-wet- en regelgeving herzien. In deze bekendmaking worden de nieuwe bedragen en percentages gepubliceerd, zoals voorgeschreven door de genoemde wetten, besluiten en regelingen. De wijzigingen zijn zo veel mogelijk gebundeld.

Naast deze mededeling zullen de bedragen in de Algemene Kinderbijslagwet in een tweede mededeling worden gepubliceerd.

Onderstaand wordt per wet, besluit of regeling toegelicht op welke wijze de bedragen zijn herzien.

Wijziging minimumloon

Bij Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 april 2019, tot aanpassing wettelijk minimumloon per 1 juli 2019 (Stcrt. 2019, 20730) is het wettelijk minimumloon met ingang van 1 juli 2019 vastgesteld op € 1.635,60 bruto per maand. Dit bedrag is exclusief de vakantie-uitkering van 8%. De bedragen in de onderstaande regelingen zijn aangepast aan de ontwikkeling van het minimumloon. Per regeling is, waar nodig, onderstaand een nadere toelichting gegeven.

• Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, Participatiewet, Regeling vermogenswaardering Ioaz, IOAW en IOAZ

Het netto minimumloon, genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Participatiewet (hierna: PW) zal eveneens veranderen.

Hieronder volgt de berekening van het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de PW. In de bijstandsnormen is 5% vakantiegeld begrepen.

Berekening netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de PW, per 1 juli 2019

bruto minimumloon inclusief vakantie-uitkering

€ 

1.766,45

loonheffing

294,42

netto minimumloon ex artikel 37, eerste lid, PW

1.472,03

Als gevolg van de verhoging van het minimumloon per 1 juli, wijzigen de in artikel 37a en artikel 38 PW genoemde normbedragen van rechtswege.

In de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ) zijn de netto bedragen opgenomen waaraan de op grond van artikel 5 IOAW en IOAZ door de Minister vast te stellen grondslagen netto gelijk dienen te zijn. De genoemde bedragen wijzigen van rechtswege met ingang van de dag waarop het netto minimumloon en het netto minimumjeugdloon wijzigen, zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag.

Aangezien met ingang van 1 juli 2019 het bruto minimumloon met 1,23% wordt verhoogd, dienen de in de IOAW en de IOAZ genoemde netto bedragen eveneens te worden aangepast. Ook de grondslagen IOAW en IOAZ en enkele bedragen genoemd in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en de Regeling vermogenswaardering Ioaz worden gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het netto minimumloon. Met deze mededeling worden deze bedragen bekendgemaakt.

• Algemene nabestaandenwet

Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) zijn de bedragen, bedoeld in de artikelen 17 (bruto nabestaandenuitkering) en 29 (bruto wezenuitkering) van die wet aangepast aan de wijziging van het netto-minimumloon.

In de berekeningen is rekening gehouden met de temporisering van de afbouw van de dubbele heffingskorting, genoemd in artikel 2, vijfde lid, Anw.

• Algemene Ouderdomswet

Op grond van artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt het bruto-ouderdomspensioen herzien wanneer het netto-minimumloon wijzigt. Het bruto wettelijk minimumloon is met ingang van 1 juli 2019 gewijzigd. Het netto-minimumloon is in het verlengde daarvan gewijzigd.

• Regeling tegemoetkoming Wajongers

Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers wordt de hoogte van de tegemoetkoming aangepast met het percentage van de verhoging van het bruto wettelijk minimumloon met ingang van 1 juli 2019.

De Regeling tegemoetkoming Wajongers zorgt ervoor dat Wajongers die op 1 januari 18 jaar of ouder zijn, maar nog niet de leeftijd hebben bereikt waarop werknemers recht hebben op het wettelijk minimumloon, een tegemoetkoming krijgen in aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze tegemoetkoming Wajongers is in 20061 ingevoerd om het koopkrachtverlies te compenseren voor Wajongers die een uitkering op basis van het wettelijk minimumjeugdloon ontvangen vanwege de invoering van de Zorgverzekeringswet en de Wet op de zorgtoeslag.2

Met de wijzigingen van het wettelijk minimumjeugdloon per 1 juli 2017 en per 1 juli 20193 is de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon eerst per 1 juli 2017 verlaagd van 23 jaar naar 22 jaar en per 1 juli 2019 van 22 jaar naar 21 jaar. Op basis van artikel 1a:4 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2019 krijgen Wajongers van 21 jaar en ouder een uitkering gebaseerd op het volledig wettelijk minimumloon. Doordat deze groep Wajongers niet langer een uitkering krijgt gebaseerd op het wettelijk minimumjeugdloon komt de tegemoetkoming voor 21- en 22-jarige Wajongers te vervallen. Dit wordt separaat geregeld door middel van een wijziging van de Regeling tegemoetkoming Wajongers.

• Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

Het bedrag genoemd in artikel 3, derde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt herzien in verband met een wijziging van het netto-minimumloon zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag. Het bruto wettelijk minimumloon is met ingang van 1 juli 2019 gewijzigd. Het percentage van deze herziening van het netto-minimumloon bedraagt 0,67%. Het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, onderdeel d, is met ditzelfde percentage herzien.

De bruto bedragen, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a en b, en het derde lid, worden herzien op zodanige wijze dat de netto-uitkering wordt gewijzigd met het percentage van de herziening van het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37 PW. Het percentage van deze herziening van het netto-minimumloon bedraagt 0,48%.

• Toeslagenwet

De bedragen zijn gewijzigd overeenkomstig de wijze waarop de bedragen, genoemd in hoofdstuk 3 van de PW zijn gewijzigd. De bedragen in de PW zijn aangepast aan de wijziging van het netto-minimumloon.

• Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

Het dagloon, berekend op grond van deze wetten en de daarop berustende bepalingen, wordt herzien met ingang van de dag waarop en in de mate waarin het bedrag van het wettelijke minimumloon wordt herzien. Het maximumdagloon is het onafgeronde maximumpremieloon (jaarbedrag) per 1 januari, gedeeld door 261. In de Staatscourant wordt medegedeeld met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening plaatsvindt. Herziening van de uitkeringen als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

Regeldruk

Er wordt geen extra regeldruk voorzien als gevolg van de mededeling. Er zijn, met uitzondering van de aanpassing van het wettelijke minimumloon, geen extra handelingen vereist van burgers of bedrijven, er worden alleen bedragen medegedeeld. Werkgevers zullen de lonen van werknemers met het wettelijke minimumloon moeten aanpassen met ingang van 1 juli 2019.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Zie artikel VIIIA, onderdeel A, van de Wet van 22 december 2005 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet op de huurtoeslag en enige andere wetten in verband met het toekennen van tegemoetkomingen aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele aanpassingen in de berekening van de uitkeringen (Stb. 2005, 713).

X Noot
2

Kamerstukken II 2005/06, 30 314, nr. 6, p. 4 en 5.

X Noot
3

Stb. 2017, 24.

Naar boven