TOELICHTING
Algemeen
1. Achtergrond van subsidieregeling
In het Regeerakkoord (Kamerstukken II 2017/18, 34 700, nr. 34) is afgesproken dat het werken aan betere naleving van de regels over het wettelijk
minimumloon, voorkoming van schijnconstructies, betere arbeidsomstandigheden en voorkoming
van uitbuiting geïntensiveerd wordt. De focus richt zich daarbij op het versterken
van de handhavingsketen om een zo groot maatschappelijk effect te bereiken. Naast
de uitbreiding van capaciteit van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW)
wordt ingezet op preventie en bewustwording. Vanuit de middelen voor het Inspectie
Control Framework (ICF), is onlangs het programma Eerlijk, Gezond en Veilig Werk gestart
met als doel bij te dragen aan een betere naleving van de regels via preventie en
bewustwording. Middels het programma wordt beoogd het eigen initiatief in sectoren,
brancheorganisaties en bedrijven te bevorderen om vanuit goed werkgeverschap te werken
aan eerlijk, gezond en veilig werk. Streven is daarnaast om met dit programma behalve
bij werkgevers ook meer bewustwording te creëren bij en voor specifieke doelgroepen
werkenden ten aanzien van de thema’s eerlijk, gezond en veilig werk. Gedacht kan worden
aan doelgroepen als arbeidsmigranten, jongeren en flexwerkers.1
Niet eerder is via een programma bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(hierna SZW) een gecombineerde inzet op de thema’s eerlijk werk én gezond en veilig
werk gehanteerd. In het verleden zijn er reeds eerder programma’s geweest om gezond
en veilig werk in branches, sectoren en bedrijven te stimuleren (bijvoorbeeld het
programma Duurzame Inzetbaarheid2 en het Actieplan Arbeidsveiligheid 2010–20123). Met het onderhavige programma wil het ministerie bezien waar eerlijk werk en gezond
en veilig werk elkaar raken en mogelijk ook kunnen versterken.
Het programma streeft er hierbij naar om een blijvende beweging in gang te zetten,
zodat ook na afloop van het programma de thema’s eerlijk, gezond en veilig werk op
de agenda blijven staan bij de partijen. Inzet en betrokkenheid van de sociale partners
wordt gezien als een belangrijke randvoorwaarde om te komen tot een succesvolle aanpak.
2. Doel van de subsidieregeling
Het doel van de onderhavige subsidieregeling is in lijn met de inzet van het programma.
De subsidieregeling wil met financiële ondersteuning projecten mogelijk maken die
zijn gericht op preventieve activiteiten die bijdragen aan eerlijk, gezond of veilig
werk en projecten die zien op het vergroten van kennis of bewustwording over eerlijk,
gezond of veilig werk.
Aansluitend bij het doel van het programma geldt ook voor de subsidieregeling dat
het wenselijk is om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van de projecten die
worden opgezet door sectoren, branches en bedrijven. Daartoe worden subsidieaanvragers
gevraagd hun medewerking te verlenen aan een evaluatie (voor- en nameting) in de vorm
van interviews of enquête.
Het is voor het bereiken van de doelstelling van de subsidieregeling belangrijk dat
de projecten naar verwachting een structureel effect hebben en in potentie breder
inzetbaar zijn. Een belangrijke voorwaarde is daarom de betrokken partijen zich hieraan
gecommitteerd hebben. Gelet hierop is de subsidieregeling gebaseerd op cofinanciering.
In beginsel bedraagt de subsidie 50 procent van de subsidiabele kosten, maar ten hoogste
het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.
Om de gecombineerde inzet op de thema’s eerlijk werk én gezond en veilig werk extra
te stimuleren zal het maximale percentage van subsidie hoger zijn, namelijk 80%, indien
een project waarvoor een aanvraag op grond van deze regeling wordt gedaan zowel gericht
is op het bevorderen van eerlijk werk als op gezond en veilig werk. De bijdrage van
het Rijk is dan naar verhouding hoger dan wanneer een project alleen gericht is één
van beide thema’s.
Om de uitwerking van initiatieven ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk
in sectoren en branches te stimuleren is in het jaar 2019 in totaal € 600.000 via
een subsidieregeling aan subsidie beschikbaar.
3. Aard van de subsidiabele projecten
De subsidieregeling beoogt projecten die zijn gericht op het stimuleren van eerlijk,
gezond en veilig werk financieel te ondersteunen door het verstrekken van subsidies.
Door middel van die subsidies worden projecten gestimuleerd dan wel gefaciliteerd
die op het gebied van gezond en veilig werk bijdragen aan verbetering van arbozorg,
organisatie van de arbeid, de juiste inrichting van arbeidsplaatsen, het veilig werken
met gevaarlijke stoffen, het voorkomen van fysieke belasting, het vermijden van schade
aan de gezondheid door fysische factoren, veilige arbeidsmiddelen en doeltreffende
veiligheids- en gezondheidssignalering.
Naast het versterken van gezond en veilig werk is er bij het programma Eerlijk, Gezond
en Veilig Werk specifiek aandacht voor het bevorderen van eerlijk werk. Hierbij gaat
het om onderwerpen als het bevorderen van een gelijk speelveld op arbeidsvoorwaarden,
de adequate naleving van cao’s en de invulling van goed werkgeverschap c.q. goed opdrachtgeverschap.
De projecten kunnen zich richten op diverse activiteiten. In de regeling is in artikel
4 een niet limitatieve lijst opgenomen van mogelijke activiteiten. Hiermee wordt beoogd
een indicatie te geven van het soort activiteiten die in aanmerking kunnen komen voor
subsidie.
4. Staatssteun en een de-minimisverklaring
De EU wil gelijke concurrentievoorwaarden scheppen voor alle ondernemingen op de interne
markt. Overheidssteun aan ondernemingen die de concurrentie binnen de Europese Unie
negatief beïnvloedt, is in beginsel verboden. Gelet hierop is het van belang om uit
te sluiten dat met deze subsidieregeling een subsidie wordt verstrekt die moet worden
aangemerkt als staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie. Om die reden wordt elke subsidieaanvraag
op grond van deze regeling getoetst op de vraag of subsidieverlening leidt tot negatieve
beïnvloeding van de concurrentie binnen de Europese Unie en er sprake is van staatsteun.
Staatssteun
Om te bepalen of subsidieverstrekking op grond van deze regeling moet worden aangemerkt
als staatssteun, wordt per aanvraag een aantal vragen beantwoord aan de hand van het
activiteitenplan dat is ingediend.
Allereerst wordt bekeken of de begunstigde een ’onderneming’ is en of de te subsidiëren
activiteiten ‘economische activiteiten’ zijn (goederen of diensten die worden aangeboden
op een markt waarop concurrentie is). Dat betekent dat ook een stichting een onderneming
kan zijn in de zin van de staatssteunregels. Verder wordt bekeken of de regeling de
onderneming een economisch voordeel oplevert. Het gaat dan om een voordeel dat de
betrokken onderneming zonder de subsidieregeling, dus onder normale marktomstandigheden,
niet had verkregen. Daarnaast is van belang of de subsidieverstrekking selectief is
(niet iedereen kan voor de subsidie in aanmerking komen) en of de subsidieverstrekking
leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding
van het handelsverkeer tussen lidstaten. Indien al deze vragen allemaal bevestigend
beantwoord worden, is er sprake van staatssteun.
Geoorloofde staatssteun op grond van de de-minimisverordening
Indien is er sprake is van staatssteun, betekent dit echter nog niet dat er geen subsidie
kan worden verleend. Er kan alsnog een subsidie worden verleend indien door de aanvragende
onderneming een de-minimisverklaring wordt ondertekend. De aanvrager verklaart daarin
over een periode van drie belastingjaren niet meer dan 200.000 euro aan steun te hebben
ontvangen. Daarbij moeten alle subsidies bij elkaar moeten worden opgeteld, ook als
deze door een andere overheidsinstantie en met een ander doel zijn verstrekt. De Europese
Commissie heeft destijds hiertoe besloten omdat dergelijke steunverlening hoogstens
marginale invloed zal hebben op verstoring van de mededinging.
Wanneer er sprake is van staatssteun en er geen de-minimisverklaring kan worden afgegeven,
wordt de subsidieaanvraag afgewezen.
Uitvoering
De regeling wordt namens de minister uitgevoerd door de directie Uitvoering van Beleid
omdat de directie Uitvoering van Beleid over bepaalde expertise beschikt die nodig
is om bepaalde aspecten van de subsidieaanvraag te beoordelen.
De uitvoeringslasten zijn geschat op circa € 50.000,–.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Onderdeel a, b en l (aanvrager, branche, sector)
De eis dat er sprake moet zijn van een rechtspersoon ‘zonder winstoogmerk’ wanneer
de aanvraag niet wordt ingediend door een werkgeverorganisatie, een werknemersorganisatie
of een O&O fonds, is opgenomen omdat het niet wenselijk wordt geacht dat bijvoorbeeld
commerciële adviesbureaus een aanvraag namens één of meer sectoren of één of meer
branches zouden kunnen doen.
Het begrip ‘sector’ is in de Regeling cofinanciering sectorplannen uitgewerkt door
in een bijlage 21 sectoren te omschrijven. Dat is een zeer uitgebreide opsomming,
daarom wordt hier naar die regeling verwezen.
Onderdeel c (de-minimisverklaring)
Het doel en de noodzaak van een de-minimisverklaring is toegelicht in paragraaf 4
van het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel h (Opleidings- en Ontwikkelingsfonds)
De definitie van dit begrip is eveneens ontleend aan artikel 1.1 van de Regeling cofinanciering
sectorplannen.
Onderdeel j (project)
Het begrip ‘activiteitenplan’ wordt gebruikt in artikel 3.4 van de kaderregeling.
Onderdeel m en n (werkgeversorganisatie, werknemersorganisatie)
Met de eis dat de werkgevers- respectievelijk werknemersorganisatie al twee jaar moet
bestaan ten tijde van de aanvraag wordt beoogd te voorkomen dat een organisatie uitsluitend
wordt opgericht voor het verkrijgen van subsidie. Er is ten aanzien van deze begrippen
voor gekozen om niet aan te sluiten de definities in artikel 1.1 van de Regeling cofinanciering
sectorplannen omdat die als te beperkt wordt gezien omdat er dan sprake moet zijn
(geweest) van een collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 2. Toepasselijkheid kaderregeling
De kaderregeling is van toepassing op het aanvragen en verstrekken van subsidies op
grond van de subsidieregeling. In de kaderregeling zijn algemene regels opgenomen
over onder andere de verplichtingen van de subsidieontvanger en de wijze van verlening
en vaststelling van de subsidie. De artikelen 3.1 en 7.1 zijn niet van toepassing,
omdat een apart aanvraagformulier beschikbaar gesteld wordt voor deze subsidieregeling.
De subsidieregeling bevat verder uitsluitend regels voor zover de kaderregeling een
keuzemogelijkheid geeft. Zo is bijvoorbeeld in artikel 3.3 van de kaderregeling bepaald
dat een aanvraag voor subsidieverlening bestaat uit een activiteitenplan en een begroting,
tenzij de minister geen behoefte heeft aan een activiteitenplan of de begroting naar
het oordeel van de minister niet van belang is. Bij de onderhavige subsidieregeling
wordt wél een activiteitenplan en een begroting gevraagd.
Artikel 5.5 van de kaderregeling biedt de mogelijkheid om wanneer een subsidie voor
meer dan 12 maanden wordt verleend, eenmaal per 12 maanden verslag te doen van de
activiteiten van de voortgang. De projectperiode in deze regeling is maximaal 18 maanden,
maar van de bevoegdheid om na 12 maanden een verslag te verlangen, wordt in deze regeling
geen gebruik gemaakt.
Artikel 3. Doel van de regeling
De regeling maakt het mogelijk om subsidie te verstrekken aan projecten die eerlijk,
gezond en veilig werk stimuleren.
Op basis van de onderhavige subsidieregeling kan geen subsidie worden verkregen voor
projecten die eerder in aanmerking kwamen voor subsidie (zie ook artikel 8, onderdeel
f). Het is evenmin de bedoeling dat subsidie wordt verkregen voor het uitvoeren van
activiteiten die al een wettelijke verplichting zijn van de subsidieaanvrager of van
degenen ten behoeve van wie de activiteiten worden ontplooid, zoals werkgevers (zie
ook artikel 9, onderdeel f).
Daarbij is tevens vereist dat een aanpak wordt ontwikkeld en uitgevoerd die ook nog
toegepast kan worden wanneer er geen subsidie meer wordt verstrekt. Het project moet
naar verwachting ook een blijvend positief effect hebben en ook voor en door anderen
dan de aanvrager van de subsidie gehanteerd kunnen worden. De subsidie is niet alleen
bedoeld voor de ontwikkeling van een aanpak, maar ook voor de uitvoering ervan. Wanneer
bijvoorbeeld subsidie wordt verleend voor een training, is het ontwikkelen van het
trainingsprogramma enkel en alleen subsidiabel als de training daadwerkelijk gegeven
wordt en er dus sprake is van uitvoering.
Artikel 4. Subsidiabele activiteiten
In het eerste lid is een niet-limitatieve lijst opgenomen van de activiteiten die
gesubsidieerd kunnen worden. Op grond van artikel 3.3 van de kaderregeling moet een
activiteitenplan en een begroting worden opgesteld en moeten deze documenten worden
ingediend bij de aanvraag.
Onderdeel a
Het is wenselijk dat wanneer subsidie wordt gevraagd voor het verrichten van een onderzoek
de resultaten van dat onderzoek toegepast kunnen worden door de aanvrager of een derde,
zoals andere werkgevers in de branches of andere sectoren en branches, waardoor dit
onderzoek kan bijdragen aan de doelen van deze regeling. Voor het uitsluitend verrichten
van een onderzoek wordt geen subsidie verleend.
Onderdeel b
Met de eis dat er sprake moet zijn van een innovatief instrument, methode, werkwijze
wordt beoogd dat te waarborgen dat er sprake is van een vernieuwend project.
Onderdeel c
Onder ‘communicatie- en voorlichtingsactiviteiten’ wordt bijvoorbeeld (interactieve)
bijeenkomsten en workshops verstaan. Op grond van artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet
(Arbowet) heeft een werkgever de plicht om zijn werknemers voorlichting en onderricht
te geven. Om aanmerking te kunnen komen voor subsidie moet er sprake zijn communicatie-
en voorlichtingsactiviteiten die meer of iets anders inhouden dan het voldoen aan
een wettelijke verplichting door de werkgever.
Onderdeel d
Een werkgever heeft op grond van artikel 8 van de Arbowet de plicht om zijn werknemers
voorlichting en onderricht te geven. Om aanmerking te kunnen komen voor subsidie moet
er sprake zijn van training die meer of iets anders inhoudt dan het voldoen aan een
wettelijke verplichting door de werkgever. Het is ook niet wenselijk dat een groot
subsidiebedrag wordt gebruikt voor de training van één individu, daarom is toegevoegd
dat het moet gaat om een training aan groepen.
Tweede lid
Dit lid regelt wanneer uiterlijk met het project gestart moet worden. Dat is van belang
om te voorkomen dat de aanvrager de start van het project uitstelt en dat er onvoldoende
voortgang wordt geboekt. Het project mag geen langere looptijd hebben dan achttien
maanden. Dat laatste volgt uit artikel 6, zesde lid.
Artikel 5. Aanvraagtijdvak- en subsidieaanvraag
Eerste lid
Een subsidieaanvraag op grond van deze regeling kan worden ingediend in de periode
van 17 juni 2019, 9.00 uur tot en met 31 juli 2019, 17.00 uur. Op grond van artikel
3.2, tweede lid, van de kaderregeling kan geen subsidie worden aangevraagd voor projecten
die al gestart zijn voor het begin van het aanvraagtijdvak.
Tweede lid
De subsidieaanvraag moet op grond van het tweede lid via een elektronisch aanvraagformulier
ingediend worden, dat te vinden is op de website van directie Uitvoering van Beleid
van het Ministerie van SZW, te weten: www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. Dit formulier bevat onder andere een format voor het opstellen van het activiteitenplan
en de begroting. Daarnaast bestaat op dit formulier ruimte om in te gaan op de informatie
die op grond van artikel 7 vereist is. Dit artikellid geldt in plaats van artikel
3.1 van de kaderregeling waarin staat dat een door de minister vastgesteld modelformulier
wordt gebruikt dat bekend is gemaakt op de website.rijksoverheid.nl.
Derde lid
Aangezien een bedrag van € 600.000,– beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke middelen
moet worden opgebracht, is transparantie over de besteding van deze middelen van groot
belang. Daarom wil de minister informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar
kunnen maken. Daar stemt de aanvrager door het indienen van de aanvraag mee in. Hiermee
wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid
van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van
de aanvrager behoeft te worden gevraagd.
Artikel 6. Subsidieplafond, projectperiode en wijze van verdeling
Eerste lid
Het bedrag dat ten hoogste beschikbaar wordt gesteld voor de verstrekking van subsidies
krachtens deze regeling, bedraagt € 600.000,–. In artikel 2.2 van de kaderregeling
is aangegeven op welke wijze het beschikbare subsidiebedrag kan worden verdeeld. In
deze regeling is gekozen voor een verdeling op volgorde van binnenkomst (zie het zevende
lid). In dat geval is ook artikel 2.3 van de kaderregeling relevant waarin is geregeld
hoe de verdeling wordt uitgewerkt, rekening houdend met het subsidieplafond.
Tweede lid
In de kaderregeling wordt voor de toepasselijkheid van de verschillende regels onderscheid
gemaakt naar gelang de hoogte van het subsidiebedrag en de vraag of de te subsidiëren
activiteiten uit meetbare of niet-meetbare prestatie-eenheden bestaan. Het tweede
lid geeft aan dat de regeling subsidie biedt voor ten minste € 25.000 en ten hoogst
€ 100.000. De prestatie-eenheden zijn niet-meetbaar. Het gaat in de onderhavige regeling
dus om een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel c, van de kaderregeling.
Derde lid
Een subsidieaanvrager mag dus bijvoorbeeld twee verschillende aanvragen van ieder
€ 50.000 indienen (in totaal € 100.000).
Vierde en vijfde lid
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven wordt de inzet en betrokkenheid
van de betrokken partners bij de initiatieven gezien als een belangrijke randvoorwaarde
om te komen tot een succesvolle aanpak. Daarom is deze subsidieregeling gestoeld op
het principe van cofinanciering.
Wanneer het project bijdraagt aan gezond en veilig werk óf bijdraagt aan eerlijk werk
is, wordt op basis van het vierde lid uitgegaan van een subsidiepercentage van maximaal
50%. Wanneer een project tegelijkertijd zowel bijdraagt aan gezond en veilig werk
als aan eerlijk werk bijdraagt, is de subsidie op basis van het vijfde lid hoger,
namelijk maximaal 80%.
Zesde lid
Op grond van artikel 5.5 van de kaderregeling kan de minister bij een subsidie die
voor meer dan 12 maanden wordt verleend verlangen dat de subsidieontvanger eenmaal
per 12 maanden verslag doet van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten. Van
die bevoegdheid wordt in deze regeling geen gebruik gemaakt.
Achtste lid
Een volledige subsidieaanvraag betekent concreet dat bij de subsidieaanvraag een activiteitenplan
en begroting worden aangeleverd welke voldoen aan de eisen genoemd in de artikelen
3.4 en 3.5 van de kaderregeling en artikel 7 van de subsidieregeling. Degene die een
onvolledige subsidieaanvraag heeft ingediend, wordt in de gelegenheid gesteld om deze
binnen twee weken aan te vullen. Ook in dat geval geldt als de tijdstip van binnenkomst
het tijdstip van de ontvangst van de volledige subsidieaanvraag. Aangevulde (volledige)
subsidieaanvragen zullen niet meer in behandeling worden genomen wanneer het subsidieplafond
al is bereikt.
Het is dus in het belang van de aanvrager om een onvolledige aanvraag zo snel mogelijk
aan te vullen. Daarna wordt beoordeeld of het in de subsidieaanvraag voorgestelde
project voldoet aan de inhoudelijke beoordelingscriteria.
Artikel 7. Specifieke eisen aan de subsidieaanvraag
Artikel 3.3 van de kaderregeling schrijft voor dat de subsidieaanvraag bestaat uit
een activiteitenplan en een begroting, tenzij de minister daaraan geen behoefte heeft.
Het activiteitenplan geeft een overzicht van de voorgenomen activiteiten. In het activiteitenplan
worden aard, omvang, duur en uitvoering van die activiteiten beschreven. Daarbij wordt
tevens aangegeven welke doelstellingen, resultaten of producten de aanvrager met de
activiteiten nastreeft. De begroting behelst per activiteit een overzicht van de geraamde
kosten en opbrengsten van de aanvrager, waarbij iedere begrotingspost wordt toegelicht
en vereist wordt dat de begroting sluitend is.
Om te kunnen beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie op grond
van deze subsidieregeling is nadere informatie nodig. Daarom is in het onderhavige
artikel opgenomen welke informatie, in aanvulling op de eisen in artikel 3.4 van de
kaderregeling, in het activiteitenplan moeten zijn opgenomen.
De subsidieaanvraag moet het mogelijk maken een oordeel te vormen over de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd en door wie ze zullen worden uitgevoerd.
Onderdeel a
Van essentieel belang is dat de subsidieaanvraag aansluit bij de doelen van de subsidieregeling.
Door de eis dat de activiteiten bijdragen aan deze doelen wordt deze aansluiting gewaarborgd.
Onderdeel b
De reden dat geëist wordt dat de projecten geen commercieel belang en geen winstoogmerk
mogen hebben is dat de overheid geen financiële ondersteuning wil geven aan commerciële
activiteiten. Producten en diensten die door de subsidie worden gerealiseerd worden
gratis vrij beschikbaar gesteld aan de doelgroep. Met andere woorden: de doelgroep
dient zowel tijdens de projectperiode als in de periode daarna gratis gebruik te kunnen
maken van de ontwikkelde instrumenten, methodieken of werkwijzen. Eventuele kosten
(van welke aard dan ook) na de projectperiode moeten dus gefinancierd worden uit andere
bronnen. Dit volgt ook uit artikel 9, eerste lid, onderdeel d.
Onderdeel c
In verband met de verantwoording van de doelmatige besteding van overheidsgeld moet
de gevraagde omvang van het subsidie door de aanvrager onderbouwd of aannemelijk gemaakt
worden.
Onderdeel d
Omdat op grond van artikel 3, tweede lid, van de regeling wordt vereist dat met het
project een aanpak ontwikkeld en uitgevoerd welke ook na afloop van het project toepasbaar
is, naar verwachting structureel positief effect zal hebben en in potentie breder
inzetbaar is, wordt gevraagd aan te geven hoe dat gerealiseerd kan worden.
Tweede lid
Het is wenselijk dat de aanvrager in het kader van de evaluatie ook meewerkt aan een
nul- en eindmeting. Met dit lid wordt tevens beoogd dat ook anderen kennis kunnen
nemen van het instrument, de methode of de werkwijze.
In de artikelen 5.8 en 5.9 van de kaderregeling zijn ook al bepalingen opgenomen over
publicaties en intellectuele eigendom in verband met de gesubsidieerde activiteiten.
Soms is het eenvoudig om de kennis over een bepaald instrument met anderen te delen,
denk bijvoorbeeld aan een gedragscode. Voorkomen moet worden dat de subsidie wordt
gebruikt om een instrument, methode of werkwijze te ontwikkelen die vervolgens wordt
verkocht aan anderen. Het eventueel ontwikkelde cursusmateriaal moet dus gratis aan
derden beschikbaar worden gesteld. Maar dat geldt niet voor het geven van trainingen
op basis van dat cursusmateriaal.
Artikel 8. Specifieke weigeringsgronden
Op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan een subsidie in ieder
geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten
niet zullen plaatsvinden, de aanvrager niet zal voldoen aan de subsidievoorwaarden
of de aanvrager niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen.
Daarnaast kan de subsidie worden geweigerd indien de aanvrager onjuiste of onvolledige
gegevens heeft verstrekt en die verstrekking tot een onjuiste beschikking zou hebben
geleid of indien de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling
is verleend.
Naast deze algemene weigeringsgronden kan de subsidie worden geweigerd indien de subsidieaanvraag
niet voldoet aan de in de subsidieregeling gestelde eisen (onderdeel a). Concreet
betekent dit bijvoorbeeld dat de subsidie wordt afgewezen indien het aangevraagde
subsidiebedrag lager is dan € 25.000 (artikel 6, tweede lid).
De onderdelen b tot en met d hangen samen met enkele van de beoordelingscriteria.
Deze onderdelen raken de kern van de doelen van de regeling en zijn derhalve als specifieke
weigeringsgrond opgenomen.
De onderdeel e ziet op de verhouding tussen kosten en resultaten. Wanneer die verhouding
niet redelijk is wordt de aanvraag geweigerd. Op basis van artikel 9, eerste lid,
onderdeel b, wordt ook gekeken naar de kosten in verhouding tot de activiteiten. Wanneer
die verhouding niet redelijk is, wordt de aanvraag niet geweigerd, maar komen die
kosten niet voor subsidie in aanmerking.
Wanneer op grond van de onderhavige subsidieregeling al subsidie is verstrekt voor
een soortgelijk of vergelijkbaar project wordt de aanvraag op grond van onderdeel
f geweigerd, om te voorkomen dat bijvoorbeeld subsidieaanvragen van één aanvrager
met vrijwel identieke plannen of subsidieaanvragers met dezelfde plannen allemaal
moeten worden toegewezen. Wanneer subsidie voor al die aanvragen moet worden toegekend,
is de meerwaarde erg laag. Tevens worden aanvragen geweigerd voor activiteiten waarvoor
eerder subsidie is verstrekt op grond van een andere subsidieregeling.
Onderdeel g is toegelicht in paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 9. Niet-subsidiabele kosten
In dit artikel zijn de kosten opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen.
Onredelijk gemaakte kosten (onderdeel a) en kosten die naar het oordeel van de minister
qua prijsniveau niet in redelijke verhouding staan tot de te verrichten activiteiten
(onderdeel b), komen niet voor subsidie in aanmerking. De kosten moeten marktconform
zijn. Om aan te tonen dat de kosten marktconform zijn, kan de aanvrager aansluiten
bij zijn inkoopproces en gelden de algemene regels omtrent het aantonen van marktconformiteit.
Omdat het als onwenselijk wordt beschouwd om de staande bedrijfsvoering van de aanvrager
te subsidiëren, zijn de kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten
zijn niet-subsidiabel (onderdeel c). Dit geldt ook voor de kosten die zijn gemaakt
buiten de project periode (onderdeel d). Dat wil zeggen, kosten die gemaakt zijn vóórdat
de subsidieaanvraag is ingediend of kosten die ná de uiterlijke afloopdatum van het
project zijn gemaakt.
De kosten die voor andere financiering van overheidswege in aanmerking komen worden
niet gesubsidieerd (onderdeel e).
Ook worden de kosten die voortvloeien uit wettelijk verplichte taken niet gefinancierd
(onderdeel f). Hierbij kan gedacht worden aan verplichtingen voor de werkgever voortvloeiend
uit het arbeidsomstandighedenrecht, zoals kosten voor de aanschaf of huur van (veilige)
arbeidsmiddelen, fysieke aanpassingen binnen de onderneming gericht op het verhogen
van arbeidsveiligheid; het opstellen, dan wel het verbeteren van een risico-inventarisatie
en -evaluatie.
Onderdeel g is opgenomen omdat er eerder een subsidieregeling heeft bestaan voor de
totstandkoming van arbocatalogi, maar het niet wenselijk wordt geacht daarvoor opnieuw
subsidie te verstrekken. Wat onder een arbocatalogus wordt verstaan is gedefinieerd
in de Beleidsregel arbocatalogi 2019.
Artikel 10. Intrekking subsidie
De projectperiode bedraagt maximaal 18 aaneengesloten maanden. Het is dan ook van
belang dat subsidieontvangers na ontvangst van de verleningsbeschikking voortvarend
starten met de uitvoering van het project. Indien blijkt dat zij binnen twee maanden
na de start van de projectperiode nog niet zijn gestart met de uitvoering van het
project, dan kan dat (verstrekkende) gevolgen hebben voor de verleende subsidie.
Artikel 11. Evaluatie van de regeling
De minister zal mede op basis van de eindrapportages van de subsidieontvangers de
doeltreffendheid en doelmatigheid van deze subsidieregeling evalueren. De subsidieontvangers
zijn op grond van artikel 7, tweede lid, gehouden om mee te werken aan de evaluatie
door de minister. Zoals in het algemeen deel is aangegeven zal het daarbij gaan om
een voor- of nameting in de vorm van interviews of enquêtes. De eindrapportage wordt
door de minister openbaar gemaakt, met uitzondering van persoonsgegegevens.
Artikel 12. Eindrapportage
In de kaderregeling is in hoofdstuk 7 uitgewerkt op welke wijze verantwoording moet
worden afgelegd in verband met de ontvangen subsidie. Voor de onderhavige regeling
zijn met name de artikelen 1.5, onderdeel c, onder 2° en 7.7 van de kaderregeling
relevant.
Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na de publicatie ervan in de Staatscourant.
Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, omdat dit in het belang is
van subsidieontvangers die het gesubsidieerde project daardoor eerder in gang kunnen
zetten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees