Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 17 mei 2019, IenW/BSK-2019/92054, houdende wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer in verband met de implementatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 tot vaststelling van BBT-conclusies voor grote stookinstallaties

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 5.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1.2, eerste lid, worden in alfabetische en nummerieke rangschikking de volgende begrippen en daarbij behorende begripsomschrijvingen ingevoegd, luidende:

ISO 13358:

ISO 13358:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan gemakkelijk afgegeven sulfide;

NEN-EN 1484:

NEN-EN 1484:1997: Water – Leidraad voor de bepaling van het gehalte aan totaal organische koolstof (TOC) en opgelost organisch koolstof (DOC);

NEN 6608:

NEN 6608:1996: Water – Fotometrische bepaling van het sulfidegehalte;

NEN-EN-ISO 10304-1:

NEN-EN-ISO 10304-1:2009: Water – Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie – Deel 1: Bepaling van bromide, chloride, fluoride, nitraat, nitriet, fosfaat en sulfaat;

NEN-EN-ISO 10304-3:

NEN-EN-ISO 10304-3:1997: Water – Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie – Deel 3: Bepaling van chromaat, jodide, sulfiet, thiocyanaat en thiosulfaat.

B

Artikel 5.1 komt te luiden:

Artikel 5.1

  • 1. Emissiemetingen aan grote stookinstallaties zijn verplicht:

    • a. voor zover ingevolge het besluit emissiegrenswaarden van toepassing zijn;

    • b. voor kwikemissies van met steenkool of bruinkool gestookte installaties.

  • 2. De meting van de emissies, waaronder tevens begrepen wordt de berekening, registratie en rapportage van de meting, bedoeld in artikel 5.13 van het besluit, voldoet aan de eisen in de artikelen 5.2 tot en met 5.8a.

C

Artikel 5.3 komt te luiden:

Artikel 5.3

  • 1. De emissieconcentratie van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide (CO) en totaal stof van een grote stookinstallatie, wordt continu gemeten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de emissieconcentratie van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide (CO) en totaal stof van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 100 MW:

    • a. tot en met 16 augustus 2021 periodiek ten minste om de zes maanden gemeten;

    • b. met ingang van 17 augustus 2021 periodiek ten minste om de zes maanden gemeten indien uit de geregistreerde emissierelevante parameters met een voldoende mate van zekerheid blijkt dat de rookgasreiniging of andere emissiereductietechnieken continu in bedrijf zijn en de betreffende emissiegrenswaarden niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de emissieconcentratie van totaal stof periodiek ten minste om de zes maanden gemeten, indien een grote stookinstallatie met aardgas wordt gestookt.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid is meting van zwaveldioxide (SO2) niet verplicht en wordt de emissieconcentratie van zwaveldioxide (SO2) bepaald op grond van de gehalten in de ingezette brandstoffen, indien:

    • a. een grote stookinstallatie met aardgas wordt gestookt;

    • b. een grote stookinstallatie met olie wordt gestookt en er geen uitrusting voor de ontzwaveling van afgas is;

    • c. een grote stookinstallatie met biomassa wordt gestookt en de drijver van de inrichting kan aantonen dat die emissie in geen geval hoger is dan de toepasselijke emissiegrenswaarde.

  • 5. De emissieconcentratie kwik (Hg) wordt:

    • a. ten minste om de zes maanden gemeten;

    • b. bij op steenkool of bruinkool gestookte installaties waarop ingevolge het besluit geen emissiegrenswaarden van toepassing zijn, ten minste eens per jaar gemeten.

  • 6. De emissieconcentraties van ammoniak (NH3), zoutzuur (HCl), waterstoffluoride (HF), formaldehyde en totaal organisch koolstof (CxHy) worden ten minste eens per jaar gemeten.

  • 7. In afwijking van het zesde lid wordt de emissieconcentratie van zoutzuur (HCl) ten minste om de zes maanden gemeten, indien er biomassa wordt gestookt.

  • 8. Wanneer procesbrandstoffen gechloreerde componenten bevatten wordt de emissieconcentratie van dioxinen en furanen om de zes maanden gemeten. Voor procesgassen waarin geen gechloreerde componenten aanwezig zijn, wordt geacht aan de emissiegrenswaarde te zijn voldaan.

  • 9. De emissieconcentraties in afvalwater afkomstig van de reiniging van afgassen, bedoeld in artikel 5.12b van het besluit, worden ten minste maandelijks gemeten. Voor onopgeloste stoffen wordt gemeten in een steekmonster, voor de andere stoffen in een etmaalmonster. Daarnaast wordt continu het debiet, de pH en de temperatuur van het afvalwater gemeten.

D

Tabel 5.5 in artikel 5.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. Onder de rij ‘Normbladen voor periodieke en parallelmetingen van emissies naar lucht’ worden de volgende rijen ingevoegd:

    Zoutzuur

    NEN-EN 1911

    Waterstoffluoride

    NEN-ISO 15713

    Formaldehyde

    NPR-CEN/TS 13649

    Totaal organische koolstof (CxHy)

    NEN-EN 12619

    Ammoniak

    NEN 2826

    Som van dioxinen en furanen

    NEN-EN 1948-1

    NEN-EN 1948-2

    NEN-EN 1948-3

  • 2. Na de rij ‘Algemene normbladen voor kwaliteitsborging’ worden de volgende rijen toegevoegd:

    Normbladen voor de bemonstering en analyse van afvalwater

    Bemonstering

    NEN 6600-1

    Ontsluiting

    NEN-EN-ISO 15587-1

    Onopgeloste bestanddelen

    NEN-EN 872

    TOC

    NEN-EN 1484

    Arseen

    NEN-EN-ISO 17294-2

    NEN-EN-ISO 11969

    Cadmium, Chroom, Koper, Lood, Nikkel, Zink

    NEN-EN-ISO 17294-2

    Kwik

    NEN-EN-ISO 12846

    Fluoride (F-)

    NEN-EN-ISO 10304-1

    Sulfaat (SO4 2-)

    NEN-EN-ISO 10304-1

    Sulfide (S2-)

    ISO 13358 /-/ NEN 6608

    Sulfiet (SO3 2-)

    NEN-EN-ISO 10304-3

E

Aan artikel 5.6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Voor het bepalen van de totale concentratie van dioxinen en furanen is artikel 5.19, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

F

Na artikel 5.8 worden de volgende artikelen en paragraafaanduiding ingevoegd:

Artikel 5.8a

Aan de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden voor emissies naar water wordt voldaan, indien alle gemeten daggemiddelde concentraties in een jaar lager zijn dan de toepasselijke emissiegrenswaarde.

§ 5.1.4. Overige voorwaarden

Artikel 5.8b
  • 1. Een grote stookinstallatie en de bijbehorende terreinen worden zodanig geëxploiteerd dat het ongeoorloofd en accidenteel vrijkomen van verontreinigende stoffen van rookgasreiniging op of in de bodem, het oppervlaktewater of het grondwater wordt voorkomen.

  • 2. Er is opvangcapaciteit voor de opvang van:

    • a. wegvloeiend hemelwater dat verontreinigd is met afvalwater van rookgasreiniging;

    • b. afvalwater van rookgasreiniging als gevolg van overlopen;

    • c. water dat afkomstig is van brandbestrijding verontreinigd met afvalwater van rookgasreiniging.

  • 3. De opvangcapaciteit is zodanig dat het afvalwater van rookgasreiniging, voordat het wordt geloosd, kan worden onderzocht en behandeld.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit van 15 april 2019 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de implementatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 tot vaststelling van BBT-conclusies voor grote stookinstallaties (Stb. 2019, 170) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-Van der Meer

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling wijzigt de Activiteitenregeling milieubeheer ten aanzien van de bestaande monitoringsvoorschriften en met een aanvulling met regels ten aanzien van de opvangcapaciteit van afvalwater voor grote stookinstallaties. Dit maakt deel uit van de implementatie van het uitvoeringsbesluit EU 2017/1442 tot vaststelling van conclusies over best beschikbare technieken voor grote stookinstallaties1. Naast onderhavige wijziging ter implementatie van het EU-uitvoeringsbesluit is ook het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd, met onder andere een aanscherping van de voor grote stookinstallaties geldende voorschriften voor de belangrijkste emissies naar de lucht, zoals stof, zwaveldioxide en stikstofoxiden en met nieuwe voorschriften voor afvalwater van rookgasreiniging (zie Stb. 2019, 170).

2. Monitoring emissies naar de lucht grote stookinstallaties

De Activiteitenregeling milieubeheer kent reeds monitoringsvoorschriften voor zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide (CO) en totaal stof. Deze zijn gebaseerd op bijlage V van de Richtlijn industriële emissies2 en blijven in grote lijnen hetzelfde. Nederland kiest daarmee voor de minst belastende variant, maar wijkt met de vaststelling van artikel 5.3, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer wel af van BBT-conclusie 3 (best beschikbare technieken) over monitoring voor zover het gaat om installaties tussen 50 en 100 MW. BBT-conclusie 3 gaat uit van continue monitoring, terwijl de Nederlandse regelgeving periodieke monitoring voorschrijft van tweemaal per jaar. Daarnaast schrijft de regelgeving voor dat de exploitant continu de werking van de installatie en nageschakelde technieken volgt. De huidige Nederlandse praktijk is daarom voldoende om de naleving van de emissiegrenswaarden te controleren. Het extra inzicht in naleving van extra metingen weegt niet op tegen de extra lasten. In lijn met de algemene regels voor middelgrote stookinstallaties wordt wel de voorwaarde gesteld dat er op grond van de geregistreerde emissierelevante parameters aangetoond kan worden dat aan de emissiegrenswaarden wordt voldaan. Met deze laatste toevoeging wordt de meetverplichting als gelijkwaardig met een continue meting beoordeeld. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan het gelijkwaardigheidsprincipe. Het gebruik van uitsluitend het resultaat van de periodieke meting als emissie relevante parameter geeft meestal onvoldoende inzicht in het voldoen aan de emissiegrenswaarde. Bij gebruik van een rookgasreinigingstechniek wordt aanvullend het chemicaliën verbruik geregistreerd. Bij een natte wasser wordt daarnaast bijvoorbeeld de pH geregistreerd en bij een SCR/SNCR de relevante procestemperatuur. In geval dat er uitsluitend primaire maatregelen zijn genomen en de belasting en brandstofkwaliteit constant zijn, kan het voorkomen dat registratie van andere emissierelevante parameters niet nodig is. Onder primaire maatregelen worden verstaan maatregelen waarmee het ontstaan van verontreinigingen wordt voorkomen.

Voorts blijft het gebruik van de minder belastende voorspellende meetsystemen (PEMS) toegestaan, blijft monitoring van CO bij gasvormige brandstoffen verplicht en blijven er beperkingen gelden voor de bepaling van het zwavelgehalte in de brandstof als alternatief voor emissiemetingen.

Voor de nieuwe luchtemissiegrenswaarden, zoals ook opgenomen in artikel 5.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, geven de BBT-conclusies als hoofdregel aan dat ammoniak continu wordt gemeten, kwik, zoutzuur en waterstoffluoride continu of eenmaal per drie maanden en totaal organisch koolstof (CxHy) continu of eenmaal per zes maanden. Hiervan worden diverse afwijkmogelijkheden in de voetnoten bij de BBT-conclusies gegeven. Bij de implementatie in de Activiteitenregeling milieubeheer is gekozen voor de minst belastende variant (zie artikel 5.3, vijfde en zesde lid, Activiteitenregeling milieubeheer). Dat wil zeggen dat de naleving dient te worden gecontroleerd met periodieke metingen met de laagste frequentie, zoals in de voetnoten is aangegeven, voor zover dat van toepassing is op de Nederlandse situatie. Naar verwachting zijn de betreffende emissies voldoende stabiel, om de voetnoten van BBT-conclusie 4 te mogen toepassen. Daarmee zijn de meetverplichting en de samenhangende kosten afgestemd op de milieurisico’s. Wanneer niet wordt voldaan aan de randvoorwaarden zoals gegeven in de voetnoten, wordt het bevoegd gezag geacht om de monitoringsverplichting in de vergunning overeenkomstig artikel 2.22, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in lijn te brengen met de hoofdregel van de BBT-conclusies.

Voor de monitoring van de emissies naar water wordt in lijn met BBT-conclusie 5 ingevolge artikel 5.3, negende lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer een maandelijkse frequentie aangehouden. Voor onopgeloste stoffen wordt gemeten in een steekmonster, voor de andere stoffen in etmaalmonster.

Voor de uitvoering van de bemonsteringen, analyses en metingen van de parameters die nodig zijn om te bepalen of wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden alsmede de andere metingen en berekeningen die zijn voorgeschreven (zie artikel 5.5 Activiteitenregeling milieubeheer), wordt aangesloten bij de reeds bestaande normbladen zoals ook van toepassing op afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallaties (zie artikel 5.18 Activiteitenregeling milieubeheer). Dit betreft zowel de emissies naar de lucht als de emissies in het afvalwater van de rookgasreiniging.

De veranderende monitoringverplichtingen leiden tot wijziging van de administratieve lasten. Extra monitoring leidt tot extra administratieve lasten voor vijf kolencentrales door verhoging van de frequentie van kwikmetingen van één naar tweemaal per jaar en éénmaal per jaar meting van zoutzuur en waterstoffluoride. Daarnaast zijn er extra lasten voor de naar schatting 100 installaties op procesbrandstoffen voor de periodieke meting van zoutzuur, waterstoffluoride, dioxinen en furanen en totaal organisch koolstof. De geschatte extra lasten zijn ongeveer € 125.000,– totaal per jaar, ruim € 1.000,– per installatie per jaar voor de installaties die het betreft.

3. Nieuwe voorschriften opvangcapaciteit afvalwater rookgasreiniging

Evenals in de BBT-conclusies uit 2006, zijn ook in deze nieuwe BBT-conclusies voorschriften opgenomen over afvalwater van de rookgasreiniging. Dit is relevant als nageschakelde technieken worden gebruikt, zoals ontzwaveling door natte wassing. Kolencentrales passen dat toe.

Om het effect van incidenten met afvalwater van rookgasreiniging te beperken, wordt een bepaling opgenomen over opvangcapaciteit, vergelijkbaar met de reeds bestaande artikelen 5.28 en 5.29 voor afvalmeeverbrandingsinstallaties. Hiermee worden mede BBT-conclusies 10 en 11 over andere dan normale bedrijfsomstandigheden omgezet. Het gaat bijvoorbeeld om opslagvoorzieningen (basin, tank), riolering dichtzetten of om maatregelen om afvalwater op te zuigen en af te voeren. Er kan samenloop zijn met voorzieningen voor het vochtig houden van (kolen)opslagen. Daaruit kan geen water stromen naar oppervlaktewater. De buffer kan worden gebruikt als tijdelijke opslag en het opgeslagen water kan gebruikt worden om te sproeien. Omdat relatief weinig afvalwater bij stookinstallaties ontstaat, is de benodigde omvang van de maatregelen beperkt.

Vijf kolencentrales krijgen te maken met deze nieuwe voorschriften. Drie kolencentrales verbranden afval mee. Voor kolencentrales gelden al vergelijkbare voorschriften, zodat geen extra nalevingskosten of administratieve lasten worden verwacht. Voor afvalmeeverbranding stellen de artikelen 5.28 en 5.29 van de Activiteitenregeling milieubeheer vergelijkbare eisen. Ook in vergunningen zijn vergelijkbare voorschriften opgenomen over opvangvoorzieningen voor bluswater om te voorkomen dat verontreinigd bluswater in het oppervlaktewater of de bodem komt, al dan niet als onderdeel van (de uitvoering van) het milieubeheersysteem of brandveiligheidsplan. Overigens zijn geen incidenten bekend bij kolencentrales, wel bij de chemische industrie en raffinaderijen.

4. Overig

De toelichting bij de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer gaat reeds uitgebreid in op de omzetting van de nieuwe BBT-conclusies in Nederlandse algemene regels, waaronder ook de onderdelen die met deze regeling worden aangepast. Voor de implementatie zijn diverse stakeholders geconsulteerd. Om deze reden is ervan afgezien om het ontwerp van de regeling voor internetconsultatie open te stellen. Verwacht wordt daarom dat internetconsulatie niet in betekenende mate zou leiden tot aanpassing van het ontwerp.

De implementatie van de BBT-conclusies wordt tevens onderdeel van het Besluit activiteiten leefomgeving onder de Omgevingswet. De precieze planning en procedure worden nog bepaald.

Met het oog op de verplichte implementatie van uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 en de gewenste snelle toepassing hiervan, wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Onderhavige wijzigingsregeling treedt zo spoedig mogelijk in werking, tegelijkertijd met het besluit van 15 april 2019 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de implementatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 tot vaststelling van BBT-conclusies voor grote stookinstallaties (zie Stb. 2019, 170).

5. Artikelen

Artikel 5.1

Dit artikel stelt de meetverplichting vast voor grote stookinstallaties.

Indien ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer op grote stookinstallaties emissiegrenswaarden van toepassing zijn, dienen er ten behoeve van het monitoren van deze grenswaarden voor deze installaties emissiemetingen plaats te vinden (eerste lid, onderdeel a). In aanvulling hierop is in het eerste lid, onderdeel b, geregeld dat ook voor met steenkool of bruinkool gestookte installaties emissiemetingen van kwik dienen plaats te vinden. Deze aanvulling is opgenomen vanwege de verplichting vanuit de Richtlijn industriële emissies, in een situatie waarbij ingevolge het bestaande Activiteitenbesluit milieubeheer voor kwik geen emissiegrenswaarden zijn gesteld (mogelijkerwijs wel in een vergunning). Deze aanvulling hangt samen met het bepaalde in artikel 5.3, vijfde lid, onderdeel b (nieuw).

Artikel 5.3

Het tweede lid bevat in onderdeel a een overgangsbepaling, waarbij stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 100 MW de emissieconcentratie van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide en totaal stof tot 17 augustus 2021 periodiek ten minste om de zes maanden mogen meten. Met ingang van 17 augustus 2021 behoeft slechts periodiek om de zes maanden te worden gemeten, indien uit de geregistreerde emissierelevante parameters met een voldoende mate van zekerheid blijkt dat de rookgasreiniging of andere emissiereductietechnieken continu in bedrijf zijn en de betreffende emissiegrenswaarden niet worden overschreden. De overgangsperiode tot 17 augustus 2021 is bedoeld om voor stookinstallaties die voor inwerkingtreding van onderhavig wijzigingsbesluit in bedrijf zijn genomen, overeenstemming met het bevoegd gezag te krijgen over de te registreren emissie relevante parameters.

De emissieconcentratie kwik (Hg) wordt ingevolge het vijfde lid ten minste om de zes maanden gemeten. In afwijking hierop wordt de emissieconcentratie kwik bij steenkool of bruinkool gestookte installaties waarop ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer geen emissiegrenswaarden van toepassing zijn, ten minste eens per jaar gemeten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-Van der Meer


X Noot
2

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), PbEU 2010, L334.

Naar boven