Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 21 maart 2019, nr. 2249858 houdende wijziging van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus in verband met het stellen van regels met betrekking tot videotoezichtcentrales aan welke een vergunning is verleend en de opleidingseisen voor de personen die zij te werk stellen

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 6, eerste lid, onderdeel i, en artikel 8, eerste lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus wordt als volgt gewijzigd:

A

In het derde lid van artikel 5 wordt ‘Stichting Opleidingsfonds Beveiligingsbranche (SOBB)’ vervangen door: Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging (SFPB).

B

Na artikel 11a wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 11b. (videotoezichtcentrales)

  • 1. Een beveiligingsorganisatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel e, van de wet laat, indien het een organisatie betreft die in de uitoefening van beroep of bedrijf ten behoeve van derden in een centraal meldpunt, de door videoapparatuur verzonden beelden ontvangt en beoordeelt en zo nodig assistentie vraagt aan de politie, andere overheidsinstanties of particulieren, het plan voor de installatie, de installatie en het onderhoud van de videoapparatuur die hij gebruikt, slechts opstellen dan wel uitvoeren door installateurs en personen die aan installateurs assistentie verlenen, die in het bezit zijn van een diploma dat de instemming heeft van de minister.

  • 2. Instemming als bedoeld in het eerste lid hebben:

    • a. het diploma Projecteringsdeskundige CCTV/VSS;

    • b. het diploma Installatiedeskundige CCTV/VSS;

    • c. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als alarminstallateur.

  • 3. Het bepaalde in de artikelen 11a, 20 en 22 is van overeenkomstige toepassing op een beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De minister kan besluiten de eis van het overleggen van een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, eenmalig voor een periode van ten hoogste acht maanden buiten toepassing te laten.

  • 5. Een beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid laat het plan voor installatie, de installatie en het onderhoud van de apparatuur die hij gebruikt, slechts opstellen dan wel uitvoeren door installateurs en personen die aan installateurs assistentie verlenen, die beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid. Zij verleent uitsluitend diensten aan derden die deze werkzaamheden eveneens slechts laten verrichten door installateurs die aan de genoemde voorwaarden voldoen.

  • 6. Een beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid maakt van videoapparatuur die behoort tot een categorie waarvoor Onze Minister regels heeft gesteld, uitsluitend gebruik indien deze overeenkomstig die regels is goedgekeurd. Zij verleent alleen diensten aan derden die eveneens aan deze voorwaarde voldoen.

  • 7. Een beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid draagt zorg dat zij over documenten beschikt betreffende de door haar en derden gebruikte apparatuur, waarmee aangetoond kan worden dat zij aan het eerste, vijfde en zesde lid voldoet.

  • 8. De verklaring van betrouwbaarheid, bedoeld in het vijfde lid, wordt afgegeven door de korpschef, dan wel, indien de desbetreffende persoon niet woonachtig is in Nederland, de korpschef, de commandant van de Koninklijke marechaussee of Onze Minister, die ingevolge artikel 7, tweede of derde lid, van de wet aan een beveiligingsorganisatie waarvoor de installateur gaat werken toestemming kan geven.

  • 9. De verklaring van betrouwbaarheid, bedoeld in het vijfde lid, kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de verklaring niet zou zijn afgegeven, indien deze zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de verklaring werd afgegeven.

  • 10. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een verklaring van betrouwbaarheid als bedoeld in het vijfde lid.

C

Na artikel 29 wordt een nieuw artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 29a Grondslag

Deze regeling is mede gebaseerd artikel 33 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 maart 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling strekt tot het wijzigen van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Deze wijziging houdt verband met het feit dat er een relatief nieuw soort beveiligingsorganisatie op de markt is gekomen. Het betreft beveiligingsbedrijven die door middel van videocamera’s min of meer dezelfde beveiligingswerkzaamheden verrichten als de particuliere alarmcentrales maar door de technische wijze waarop het toezicht plaatsvindt niet onder de wettelijke definitie van particuliere alarmcentrale vallen. Deze videotoezichtcentrales die geen gebruik maken van camera’s die (tevens) voorzien zijn van bewegingssensoren vallen niet onder de definitie van alarmcentrale in de zin van artikel 3, onderdeel b van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Deze beveiligingsorganisaties vallen onder de categorie van overige beveiligingsorganisaties (artikel 3, onderdeel e van de Wpbr). Het nieuwe artikel 11b voorziet erin dat aan dit soort videocentrales dezelfde kwaliteitseisen worden gesteld als particuliere alarmcentrales. Dit is niet alleen voor de kwaliteit van belang, maar zorgt eveneens voor een gelijk speelveld tussen de verschillende beveiligingsbedrijven. De grondslag voor het stellen van de regels aan de videotoezichtcentrales is gelegen in artikel 6, eerste lid, onderdeel i van de Wpbr. Hierin is bepaald dat ter bevordering van de kwaliteit van beveiligingsorganisaties en recherchebureaus aan welke een vergunning is verleend bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld ten aanzien van onderwerpen die de kwaliteit raken.

Privacygedragscode

Voor alle recherchebureaus geldt de verplichting om, conform het bij artikel 23a van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus vastgestelde model, een privacy gedragscode te hanteren. Door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is op basis van de artikel 25 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verklaard dat de in deze privacy gedragscode opgenomen regels een juiste uitwerking vormen van de wettelijke bepalingen omtrent de verwerking van persoonsgegevens (Stcrt. 13 januari 2004, nr. 7). Op 25 mei 2018 is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in werking getreden en is per die datum de Wbp vervallen. De verplichting om de ontwerpgedragscode, de wijziging of uitbreiding daarvan voor te leggen aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit is nu opgenomen in artikel 40, vijfde lid AVG. In afwachting van het in overeenstemming met de AVG brengen van de privacy gedragscode en de goedkeuring daarvan door de AP blijft de nu geldende privacy gedragscode van toepassing tot het moment van bekendmaking van die goedkeuring door de AP conform artikel 40, zesde lid AVG.

Voor wat betreft de uitoefening van beveiligingswerkzaamheden, dan wel de installatie van videoapparatuur is nog van belang dat deze vallen aan te merken als de verrichting van diensten in de zin van de dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/12/3EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU 2006, L 376). Dit betekent dat de gestelde eisen aan de richtlijn moeten voldoen en genotificeerd worden aan de Europese Commissie onder artikel 39, vijfde lid van de richtlijn. De betreffende eisen zijn evenredig, non-discriminatoir en gerechtvaardigd wegens redenen van openbare orde. Alarminstallateurs kunnen namelijk door hun werk beschikken over strategische informatie over de beveiliging van de op een particuliere alarmcentrale aangesloten objecten. De inzet van betrouwbare en bekwame personen is vereist om te voorkomen dat criminelen deze informatie in handen krijgen en misbruiken, en de bescherming van de veiligheid en de eigendommen van gebruikers van de alarmcentrales en anderen, alsmede de samenwerking met de politie, gevaar lopen.

Notificatie

De ontwerpregeling is op 19 november 2018 ingevolge de richtlijn (2015/1535/EU, voorheen richtlijn 98/34/EG) betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij voorgelegd aan de Europese Commissie. Er zijn geen opmerkingen ingediend.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Vanwege de fusie van de Stichting Opleidingsfonds Beveiligingsbranche (SOBB) en het Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging (SFPB), wordt de naam van de SOBB vervangen door Stichting Fonds Particuliere Beveiliging.

B
Eerste, tweede en derde lid

Het eerste lid van het nieuwe artikel 11b definieert het begrip videotoezichtcentrale en bepaalt dat de beveiligingsbedrijven die aan die definitie voldoen en aan wie een vergunning is verleend ex artikel 3, onderdeel e van de Wbpr het plan voor de installatie, de installatie en het onderhoud van de videoapparatuur die wordt gebruikt slechts laten opstellen dan wel uitvoeren door installateurs die in het bezit zijn van een diploma dat de instemming van de minister heeft. Bij de formulering van het begrip videotoezichtcentrale voor de definitie van het begrip installateur aangesloten bij de definitie van alarminstallateur zoals opgenomen in artikel 1, eerst lid, onderdeel g van de Wet op de particuliere beveiligingsbedrijven en recherchebureaus (Wbpr). Dit betekent dat personen die assistentie verlenen, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder 3 Wbpr ook onder deze definitie gebracht worden. De diploma’s die de instemming van de minister hebben betreffen de diploma’s Projecteringsdeskundige CCTV/VSS, Installatiedeskundige CCTV/VSS en een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als alarminstallateur. Dit is genoemd in het tweede lid van het nieuwe artikel 11b.

Deze diploma’s doen meer recht aan de specifieke vaardigheden die nodig zijn om videocamera’s te installeren, gelet op de verschillen in aard en werking tussen videocamera’s en traditionele alarmapparatuur. Met het verplicht stellen van deze diploma’s kan worden bereikt dat de verkregen videobeelden van goede kwaliteit zijn en dat zoveel mogelijk in en rondom te beveiligen objecten in beeld kan worden gebracht.

Het derde lid van het artikel bepaalt dat de artikelen 11a, 20 en 22 Rpbr van overeenkomstige toepassing zijn op videotoezichtcentrales zoals gedefinieerd in het eerste lid. Dat betekent dat een dergelijke beveiligingsorganisatie een persoon kan belasten met beveiligingswerkzaamheden als alarmcentralist indien deze in het bezit is van het certificaat Basisopleiding Centralist Alarmcentrale van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties of een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als alarmcentralist.

Anders dan camera-installateurs hoeven aan cameracentralisten geen andere eisen ten aanzien van diploma’s te worden gesteld dan thans voor alarmcentralisten gelden. De reden hiervan is dat de basiskennis en vaardigheden die men in de Basisopleiding Centralist Alarmcentrale opdoet, ook toegepast kunnen worden bij het analyseren en beoordelen van camerabeelden en het inschakelen van opvolging.

Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 20 van de Rpbr worden de eisen die voor particuliere alarmcentrales gelden ten aanzien van certificering ook van toepassing verklaard op videotoezichtcentrales.

Uit het oogpunt van bescherming van de openbare orde en openbare veiligheid ziet de overheid in algemene zin een taak voorwaarden te scheppen voor de kwaliteit van beveiligingsorganisaties die de burger bij kunnen staan bij het voorkomen van criminaliteit. De doeltreffendheid van een videotoezichtcentrale wordt in belangrijke mate bepaald door de kwaliteit van de videoapparatuur. Videoapparatuur waarvan videotoezichtcentrales gebruik maken moet zijn gecertificeerd. Een videotoezichtcentrale mag alleen diensten verlenen aan derden die ook van dergelijke videoapparatuur gebruik maken. Wanneer videotoezichtcentrales, die werken met videoapparatuur, ondeugdelijke apparatuur gebruiken brengt dit risico’s mee voor de openbare orde en veiligheid, bijvoorbeeld als dit videobeelden van onvoldoende kwaliteit betreft, waardoor afbreuk wordt gedaan aan een doeltreffend optreden van bijvoorbeeld de politie. Het stellen van wettelijke eisen aan videoapparatuur wordt met het oog op het bovenstaande gerechtvaardigd geacht. Bovendien maakt deze maatregel een einde aan de onduidelijkheid die kan bestaan over de kwaliteit van videoapparatuur, vanwege de diversiteit aan normen op dat gebied die op vrijwillige basis door bedrijven gehanteerd worden.

Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 22 van de regeling dienen videotoezichtcentrales, evenals de particuliere alarmcentrales, de korpschef of de commandant van de marechaussee, te informeren over de in artikel 22 van de regeling genoemde informatie.

Vierde lid

Videotoezichtcentrales zullen enige tijd nodig hebben om de vereiste certificering te verkrijgen. In het vierde lid is daarom de bevoegdheid voor de minister als vergunningverlener opgenomen om de eis voor het overleggen van een certificaat éénmalig voor ten hoogste acht maanden buiten toepassing te laten. Dit betekent videotoezichtcentrales vooruitlopend op het overleggen van een dergelijk certificaat een vergunning kunnen krijgen. Het vierde lid betreft een ‘kan-bepaling’ die de vergunningverlener in de gelegenheid stelt een handreiking te doen aan de aanvrager in geval hij aannemelijk kan maken dat hij binnen acht maanden kan zijn gecertificeerd, bijvoorbeeld doordat hij een verklaring van de certificerende instantie overlegt dat binnen acht maanden een in gang gezet traject kan worden afgerond, dat naar verwachting tot certificering zal leiden. Deze uitzondering betreft een éénmalige mogelijkheid om de videotoezichtcentrales de tijd te geven aan de certificeringseis te voldoen. Indien de vergunninghouder binnen acht maanden geen certificaat overlegt, wordt nadat eerst door de vergunningverlener een voornemen daartoe kenbaar is gemaakt, de vergunning ingetrokken. De bevoegdheid van de minister tot het intrekken van een vergunning is geregeld in artikel 14 van de Wpbr.

Het mogelijk door de vergunningverlener te nemen besluit de eis van het overleggen van een certificaat voor een periode van acht maanden buiten toepassing te laten, betreft een schriftelijke beslissing als bedoeld in art 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Vijfde tot en met tiende lid

Het bepaalde in het vijfde en zesde lid van het nieuwe artikel 11b stelt de eis dat ook videotoezichtcentrales zoals genoemd in het eerste lid het plan voor installatie, de installatie en het onderhoud van de apparatuur die hij gebruikt, slechts laten opstellen dan wel uitvoeren door installateurs en personen die aan installateurs assistentie verlenen, die beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid. Ingevolge het achtste lid is bepaald wie die toestemming kan geven. Het zevende lid regelt dat aangetoond moet kunnen worden dat aan de eisen uit het eerste, vijfde en zesde lid wordt voldaan, door het overleggen van documenten. Het negende lid regelt ook in dit geval dat de verklaring van betrouwbaarheid kan worden ingetrokken. Tot slot regelt het tiende lid van het artikel dat paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op de aanvraag om een verklaring van betrouwbaarheid als bedoeld in het vijfde lid.

C

De diploma-eisen die worden gesteld aan de installateurs van videoapparatuur, vallen onder de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. De erkenningsregeling zoals opgenomen in de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus zal na inwerkingtreding ook van toepassing zijn op de erkenning van diploma’s in het voorgestelde artikel 11b, tweede lid. Voor de duidelijkheid wordt toegevoegd dat deze erkenningsregeling tevens een regeling is als bedoeld in artikel 33 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.

Artikel II

Een ontwerp van deze regeling is op 7 december 2018 ter kennisgeving in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt 2018, 2432661). Rekening houdend met de vast verander momenten voor de inwerkingtreding van wet- en regelgeving treedt deze regeling in werking met ingang van 1 april 2019.

’s-Gravenhage, 21 maart 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven