TOELICHTING
Algemeen deel
Inleiding
De onderhavige regeling strekt tot gedeeltelijke implementatie van het op 15 mei 2009
te Hongkong tot stand gekomen Internationaal verdrag voor het veilig en milieuvriendelijk
recyclen van schepen (Trb. 2010, 227 en 2017, 29) (hierna: het verdrag). Voor een uitgebreide toelichting op dit verdrag wordt verwezen
naar de toelichtende nota bij de stilzwijgende goedkeuring van het verdrag.1
Hoofdlijnen van de wijzigingsregeling
Verplichtingen uit het verdrag ten aanzien van scheepseigenaren
Ter bespoediging van de inwerkingtreding van het verdrag heeft de Europese Unie in
2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling2 (hierna: de verordening) vastgesteld. In deze verordening worden dezelfde eisen gesteld
aan schepen en worden op grond daarvan vergelijkbare certificaten afgegeven. Aan deze
verordening is reeds uitvoering gegeven in onder meer de artikelen 12c en 16d van
de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Rvvs), waarbij voor de
inwerkingtreding is aangesloten bij de inwerkingtreding van de verordening.3 Om een dubbel regime voor scheepseigenaren te voorkomen, zal bij de afgifte en verlenging
van de benodigde certificaten op grond van het verdrag, worden aangesloten bij de
afgifte en verlenging van certificaten op grond van de verordening.
Om dat te bewerkstelligen is het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen gewijzigd
(Stb. 2018, 135), waardoor in artikel 15, derde lid, van dat besluit een grondslag is gecreëerd om
bij ministeriële regeling regels te stellen over de afgifte van een certificaat of
document, of het plaatsen van een aantekening op het certificaat, op basis van een
verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Voor het toepassen van deze
bevoegdheid bestaan twee voorwaarden: 1. er dienen gelijkluidende regels te worden
gesteld ten aanzien van het schip, het onderzoek en het certificaat in het verdrag
of besluit van een volkenrechtelijke organisatie en de verordening, en 2. beide sets
regels dienen betrekking te hebben op de voorkoming van verontreiniging door schepen.
Aan beide voorwaarden is voldaan in geval van het verdrag en de verordening. Met de
onderhavige regeling wordt uitvoering gegeven aan deze mogelijkheid.
Verplichtingen uit het verdrag ten aanzien van scheepsrecyclinginrichtingen
In de verordening en het verdrag worden eisen gesteld aan de erkenning respectievelijk
de toelating van scheepsrecyclinginrichtingen. De voorwaarden hiervoor zijn nagenoeg
gelijk. Een van de vereisten om opgenomen te worden op de Europese lijst is dat de
scheepsrecyclinginrichting voldoet aan de vereisten van de toepasselijke bepalingen
van het verdrag. Daarom zal een scheepsrecyclinginrichting die voldoet aan de eisen van de verordening ook voldoen aan de eisen van
het verdrag. Om een dubbel regime voor scheepsrecyclinginrichtingen te voorkomen,
wordt bij de afgifte van een toelatingsverklaring in het kader van het verdrag, aangesloten
bij de afgifte van een besluit tot erkenning van een scheepsrecyclinginrichting. De
verplichtingen en de voorwaarden voor het opstellen van een scheepsrecyclingplan in
de verordening en het verdrag zijn eveneens nagenoeg gelijk. Voordat enige recycling
van een schip plaatsvindt, wordt een voor elk schip specifiek scheepsrecyclingplan opgesteld. In artikel 7, eerste lid, van de verordening is opgenomen
dat een scheepsrecyclingplan moet worden opgesteld overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van
het verdrag.
Daarnaast worden voor de juiste werking van het verdrag de noodzakelijke verbodsbepalingen
en enkele aanvullende meldplichten opgenomen. Deze meldplichten betreffen het melden
aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) van het voornemen om een
schip te recyclen, de geplande aanvangsdatum van de recycling en incidenten of maatregelen
die ertoe leiden dat een inrichting niet langer voldoet aan het verdrag. Tevens is
opgenomen dat de scheepsrecycling uitsluitend schepen aanvaardt die voldoen aan het
verdrag of aan de vereisten daarvan en de toelatingsverklaring kan overleggen indien
daarom wordt verzocht door een scheepseigenaar.
Gevolgen voor het bedrijfsleven en administratieve lasten
In 2013 is de Europese verordening betreffende scheepsrecycling aangenomen. Zoals
in de toelichtende nota bij de goedkeuring van het Verdrag van Hongkong inzake scheepsrecycling
is beschreven4, komen de bepalingen van deze verordening vrijwel geheel overeen met die van het
verdrag. In die zin zal deze regeling, noodzakelijk voor de ratificatie van het verdrag,
geen extra kosten met zich brengen voor scheepseigenaren en scheepsrecyclinginrichtingen
bovenop de EU-verordening. De relevante kosten voor de scheepseigenaren zijn al beschreven
bij de toelichting van de Regeling tot wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging
door schepen en de Regeling havenstaatcontrole 2011 in verband met de implementatie
van de verordening. De aanvullende verplichtingen uit het verdrag voor scheepsrecyclinginrichtingen
brengen eveneens nauwelijks extra kosten met zich omdat het gaat om meldingen die
gebaseerd zijn op informatie die de scheepsrecyclinginrichting ook in het kader van
de verordening al moest verzamelen of verstrekken. Om die reden kan verwezen worden
naar de geraamde kosten voor Nederlandse scheepsrecyclinginrichtingen, die zijn beschreven
bij de toelichting van de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen in verband met de
implementatie van de verordening.
Uitvoering en handhaving
De ILT heeft een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets
uitgevoerd. Daarbij is de wijziging handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig gebleken.
De ILT heeft in een eerder stadium zorgen geuit over de werking en handhaving van
het verdrag, vanwege de mogelijkheid tot omvlaggen voorafgaand aan de recycling. Vanwege
de mondiale werking van het verdrag en het feit dat steeds meer staten het verdrag
wensen te ratificeren, wordt de mogelijkheid om hiermee de verplichtingen uit het
verdrag te vermijden steeds kleiner. Deze uitvoeringsregeling en de ratificatie van
het verdrag dragen daarmee bij aan de goede werking van het verdrag.
Van internetconsultatie is afgezien, omdat sprake is van implementatie van een verdrag
en consultatie daarom niet in betekenende mate kan leiden toe aanpassing van het voorstel.
Voorhang
Overeenkomstig artikel 21.6 van de Wet milieubeheer is een ontwerp van deze regeling
toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal. In het kader van deze zogenoemde
voorhang hebben de beide kamers geen bezwaren kenbaar gemaakt.
Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van de onderhavige regeling is verbonden aan de inwerkingtreding
van het Besluit van 6 juni 2018 tot wijziging van het Besluit aanwijzing verdragen
Wet havenstaatcontrole in verband met implementatie van de havenstaatcontrolebepalingen
uit het Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen
van schepen (Stb. 2018, 183). Dat besluit treedt in werking op het tijdstip van inwerkingtreding van het verdrag.
Het verdrag treedt in werking 24 maanden na de datum waarop aan drie voorwaarden wordt
voldaan. Allereerst hebben ten minste 15 staten het ondertekend zonder voorbehoud
ten aanzien van de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of de vereiste akte
van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in overeenstemming met artikel
16 van het verdrag nedergelegd. Daarnaast dienen de gezamenlijke koopvaardijvloten
van deze staten tezamen ten minste 40 procent van de bruto-tonnage van de wereldkoopvaardijvloot
te vormen. Ten slotte vormt het gezamenlijk maximum volume aan gerecyclede schepen
per jaar van deze staten gedurende de voorafgaande tien jaar niet minder dan drie
procent van de bruto-tonnage van de gezamenlijke koopvaardijvloten van deze staten.
Op het moment dat aan deze drie voorwaarden wordt voldaan zal bij koninklijk besluit
de datum van inwerkingtreding van de bovengenoemde wijziging van het Besluit aanwijzing
verdragen Wet havenstaatcontrole worden bepaald en op die nader te bepalen datum treedt
dan eveneens deze regeling in werking.
Transponeringstabel Internationaal verdrag voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen
van schepen (Verdrag van Hongkong)
Bepaling in Verdrag van Hongkong
|
Bepaling in Verordening 1257/2013
|
Bepaling in nationale wet- en regelgeving
|
Opmerkingen
|
Artikel 1
|
–
|
–
|
Behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 2
|
Artikel 3
|
–
|
|
Artikel 3
|
Artikel 2
|
–
|
|
Artikel 4
|
Artikel 22
|
–
|
|
Artikel 5
|
–
|
Artikel 12d van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen (Rvvs)
|
|
Artikel 6
|
Artikel 14 jo. artikel 13, onder verwijzing naar het verdrag
|
Artikel 3 van de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen (Rs)
|
|
Artikel 7
|
–
|
–
|
Feitelijke handeling, behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 8
|
Artikel 8
|
Artikel 1 van het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole in samenhang
met artikel 3 Wet havenstaatcontrole (Wh)
|
|
Artikel 9, eerste lid
|
Artikel 22, tweede en derde lid
|
–
|
Feitelijke handeling, behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 9, tweede lid
|
–
|
–
|
Feitelijke handeling, behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 9, derde lid
|
Artikel 11
|
Artikel 1 van het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole in samenhang
met Hoofdstuk III Wh
|
|
Artikel 9, vierde lid
|
–
|
–
|
Feitelijke handeling, behoeft naar zijn aard geen implementatie
|
Artikel 10
|
Artikel 22, eerste lid
|
Artikel 36a Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs), jo. artikel 16d Rvvs
en artikel 18.2.b Wet milieubeheer (Wm) jo. artikel 9.5.2 Wm en artikel 4 Rs en artikel
1a, onderdeel 2° Wet op de economische delicten jo. artikel 9.5.2 en artikel 4 Rs
|
|
Artikel 11
|
–
|
Implementatie door bestaand recht (Artikel 26 Wh, art. 6:162 BW) en feitelijk handelen.
|
|
Artikel 12
|
Artikelen 16, 18, 19 en 21
|
–
|
Feitelijke handelingen, behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 13
|
Artikel 22, tweede en derde lid
|
–
|
Feitelijke handeling, behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 14
|
–
|
–
|
Geschillen-beslechting, behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 15
|
–
|
–
|
Verhouding internationaal recht, behoeft naar aard geen implementatie
|
Artikel 16, eerste t/m vijfde lid
|
–
|
–
|
Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding, behoeft naar
aard geen implementatie
|
Artikel 16, zesde lid
|
Artikel 7, lid 3, paragraaf 1
|
artikel 12c, tweede lid Rvvs
|
Keuze voor uitdrukkelijke goedkeuring van scheepsrecycling-plan
|
Artikel 17 t/m 21
|
–
|
–
|
Inwerkingtreding, wijziging, opzegging, depositaris en talen, behoeft naar aard geen
implementatie
|
Bijlage, voorschrift 1
|
Artikel 3
|
–
|
|
Bijlage, voorschriften 2 en 3
|
–
|
–
|
Algemene toepasselijkheid en verhouding tot andere normen, behoeft naar aard geen
implementatie
|
Bijlage, voorschrift 4
|
Artikel 4
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 5
|
Artikel 5
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 6
|
–
|
–
|
Procedure voor wijziging aanhangsels, behoeft naar aard geen implementatie
|
Bijlage, voorschrift 7
|
–
|
–
|
Technische groepen, behoeft naar aard geen implementatie
|
Bijlage, voorschrift 8, onder 1
|
Artikel 6, tweede lid, onder a, jo. artikel 13
|
Activiteitenbesluit, voorschriften omgevingsvergunning milieu
|
|
Bijlage, voorschrift 8, onder 2
|
Artikel 6, tweede lid, onder b
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 8, onder 3
|
Artikel 6, derde lid
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 8, onder 4
|
Artikel 6, eerste lid, onder a
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 8, onder 5
|
Artikel 6, eerste lid, onder b
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 8, onder 6
|
Artikel 6, tweede lid, onder c
|
Artikel 12d Rvvs in samenhang met de verordening
|
|
Bijlage, voorschrift 9,
|
Artikel 7, tweede en derde lid en artikel 17, eerste lid
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 10, eerste tot en met derde lid
|
Artikel 8
|
Artikel 12d, jo art. 12c Rvvs in samenhang met de verordening
|
|
Bijlage, voorschrift 10, vierde en vijfde lid
|
–
|
–
|
Verplichtingen verdragspartij, behoeven naar aard geen implementatie
|
Bijlage, voorschrift 11
|
Artikel 9
|
Artikel 12d, jo art. 12c Rvvs in samenhang met de verordening
|
|
Bijlage, voorschrift 12
|
–
|
–
|
Feitelijk handelen, behoeft naar aard geen implementatie
|
Bijlage, voorschrift 13
|
Artikel 17, tweede lid
|
–
|
Behoeft naar aard geen implementatie
|
Bijlage, voorschrift 14
|
Artikel 10
|
Artikel 12d, vijfde lid, jo. 12c Rvvs in samenhang met de verordening
|
|
Bijlage, voorschrift 15, eerste lid
|
–
|
Activiteitenbesluit, voorschriften in omgevingsvergunning milieu
|
|
Bijlage, voorschrift 15, tweede lid
|
Artikel 14 jo. Artikel 13
|
Artikel 3 Rs
|
|
Bijlage, voorschrift 15, derde lid
|
Artikel 14, lid 4 jo. Artikel 13
|
Artikel 2 Rs jo. artikel 18.2.b Wet milieubeheer (Wm) jo. artikel 9.5.2 Wm en artikel
4 Rs, hoofdstuk 5 Awb, en artikel 1a, onderdeel 2° Wet op de economische delicten
jo. artikel 9.5.2 en artikel 4 Rs
|
|
Bijlage, voorschrift 15, vierde lid
|
Artikel 18 en 19
|
Artikel 2 Rs
|
|
Bijlage, voorschrift 16, eerste lid
|
Artikel 6, tweede lid, onderdeel a jo. artikel 13, eerste lid
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 16, tweede lid
|
Artikel 13, lid 1
|
Artikel 3, tweede lid Rs
|
|
Bijlage, voorschrift 16, derde en vierde lid
|
–
|
–
|
Feitelijke handelingen, behoeven naar aard geen implementatie
|
Bijlage, voorschrift 16, vijfde lid
|
Artikel 14 jo. Artikel 13
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 16, lid 6
|
Artikel 14, vierde lid
|
Artikel 4a, tweede lid Rs
|
|
Bijlage, voorschrift 17, onder 1
|
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel d
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 17, onder 2
|
–
|
Artikel 4a, eerste lid, onderdelen a en b Rs, Activiteitenbesluit, voorschriften omgevingsvergunning
milieu
|
|
Bijlage, voorschrift 18
|
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel d, onder verwijzing naar het verdrag jo.
artikel 7 en artikel 3, eerste lid, onderdeel 17
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 19 tot en met 22
|
Artikel 13, eerste lid, onder verwijzing naar het verdrag
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 23
|
Artikel 13, eerste lid, onderdeel j en artikel 13, tweede lid, onderdeel c
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 24, eerste lid
|
Artikel 6, eerste lid, onder b
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 24, tweede lid
|
Artikel 7
|
–
|
|
Bijlage, voorschrift 24, lid 3
|
Artikel 13, tweede lid, onderdeel b
|
Artikel 4a, onderdeel c Rs
|
|
Bijlage, voorschrift 25
|
Artikel 13, tweede lid, onderdeel c
|
Artikel 4a, onderdeel d Rs
|
|
Artikelsgewijs deel
Artikel I (Wijziging Rvvs)
Artikel I van de onderhavige regeling wijzigt de Rvvs. In artikel 12d, eerste lid,
van de Rvvs, zoals ingevoegd bij deze wijzigingsregeling, wordt bepaald dat op het
moment dat een schip met goed gevolg overeenkomstig artikel 12c, eerste lid, van die
regeling is geïnspecteerd, tevens een internationaal certificaat betreffende de inventarisatie
van gevaarlijke materialen als bedoeld in voorschrift 11, eerste lid, van de bijlage
bij het verdrag wordt verstrekt. Dit certificaat wordt naast het vergelijkbare certificaat
op grond van de verordening verstrekt. In artikel 12d, tweede lid, van de Rvvs wordt
bepaald dat indien een schip met goed gevolg overeenkomstig artikel 12c, tweede lid,
van de Rvvs is geïnspecteerd, de Minister ook een aantekening als bedoeld in voorschrift
11, tweede lid van de bijlage bij het verdrag, verstrekt op het internationaal certificaat
betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen. Dat betekent dat bij de
verlenging van het verordeningscertificaat, ook het verdragscertificaat wordt verlengd.
In artikel 12d, derde en vierde lid, van de Rvvs worden vergelijkbare regels gesteld
ten aanzien van de afgifte van het internationaal certificaat betreffende de gereedheid
voor de recycling en de verklaring houdende de goedkeuring van het scheepsrecyclingsplan.
Artikel 12e van de Rvvs maakt een uitzondering op artikel 12c van de regeling. In
het eerste lid van artikel 12c is bepaald dat de Minister bij een verzoek op grond
van artikel 8a van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs) slechts
een internationaal certificaat betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen
als bedoeld in voorschrift 11, eerste lid, van de bijlage bij het verdrag afgeeft.
Dat betekent in de praktijk dat de ILT, op verzoek van de bevoegde autoriteit van
een andere verdragspartij, aan een buitenlands schip slechts het verdragscertificaat
afgeeft, en niet het verordeningscertificaat. Ingevolge de verordening zijn lidstaten
namelijk niet bevoegd om een verordeningscertificaat af te geven aan schepen onder
de vlag van een derde land. Deze schepen kunnen slechts over een verdragscertificaat
beschikken. In het tweede lid wordt hetzelfde geregeld voor het internationaal certificaat
betreffende de gereedheid voor recycling.
Artikel II (wijziging Regeling scheepsrecyclinginrichtingen)
A
In artikel 1 van de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
van 9 maart 2016, nr. IENM/BSK-2016/45897, houdende vaststelling van regels inzake
scheepsrecyclinginrichtingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van
het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (hierna:
de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen) zijn de begripsomschrijving van het op 15 mei
2009 te Hongkong tot stand gekomen Internationaal verdrag voor het veilig en milieuvriendelijk
recyclen van schepen (Trb. 2010, 227 en 2017, 29) en de begripsomschrijving voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgenomen.
B
In artikel 2 van de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen is de Minister aangewezen
als de bevoegde autoriteit bedoeld in de verordening en het verdrag.
C
In artikel 3 van de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen is bepaald dat op het moment
dat een besluit tot erkenning wordt afgegeven de Minister tevens een toelatingsverklaring
op basis van het verdrag afgeeft. Ingevolge voorschrift 16, tweede lid, van de bijlage
bij het verdrag vindt wel een toelatingsprocedure plaats door verificatie van de bij
het verdrag vereiste documentatie en een inspectie ter plaatse.
D
In artikel 4 van de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen zijn voor de juiste werking
van de verordening en het verdrag de noodzakelijke verbodsbepalingen opgenomen. Het
is de exploitant van een erkende dan wel toegelaten scheepsrecyclinginrichting verboden
te handelen in strijd met de voorschriften van artikel 13 van de verordening, in samenhang
met de toepasselijke bepalingen uit het verdrag.
E
In artikel 4a, eerste lid, onderdelen a en b, van de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen
zijn de aanvullende verplichtingen uit het verdrag voor de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting
opgenomen. Dit betreft allereerst de uitdrukkelijke verplichting voor scheepsrecyclinginrichtingen
om schepen die niet voldoen aan de vereisten van het verdrag te weren ingevolge voorschrift
17, tweede lid, uit de bijlage bij het verdrag. Dit zal zich voornamelijk voordoen
bij schepen onder de vlag van een niet-verdragspartij. Schepen onder de vlag van een
verdragspartij dienen ten gevolge van eisen van de vlaggenstaat al aan de verdragsverplichtingen
te voldoen. Ten tweede rust op de exploitant de verplichting om de toelatingsverklaring
die aan hem is afgegeven op basis van voorschrift 16 van de bijlage bij het verdrag
te overleggen indien daarom wordt verzocht door de scheepseigenaar die overweegt een
schip te recyclen bij de inrichting.
Daarnaast rusten op de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting op grond van het
verdrag aanvullende meldplichten. Allereerst dient de exploitant het aan de bevoegde
autoriteit te melden indien het voornemen bestaat een schip te recyclen ingevolge
voorschrift 24, eerste lid, van de bijlage bij het verdrag. Daarnaast moet volgens
voorschrift 24, derde lid, de exploitant de geplande aanvangsdatum van de recycling
melden aan de bevoegde autoriteit. Deze meldplichten zijn inhoudelijk gelijk aan de
meldplichten in artikel 13, tweede lid, onderdelen b en c, van de verordening. Op
grond van de verordening moeten deze meldingen echter worden gedaan aan de administratie
(de vlaggenstaat), terwijl deze meldingen op grond van het verdrag moeten worden gedaan
aan de bevoegde autoriteit (de door een partij aangewezen overheidsinstantie voor
taken die verband houden met scheepsrecyclinginrichtingen die opereren onder de rechtsmacht
van die partij). Om dat te bewerkstelligen is in artikel 4a, onderdelen c en d, van
de Regeling scheepsrecyclinginrichtingen opgenomen dat de meldingen op grond van de
verordening eveneens aan de bevoegde autoriteit moeten worden gedaan. In Nederland
betreft dit de ILT, die deze taken namens de Minister uitvoert. De administratie waaraan
de meldingen in het kader van verordening moet worden gedaan verschilt per schip omdat
dit afhankelijk is van de vlag waaronder het schip vaart.
In artikel 4a, tweede lid, is ten slotte geregeld dat de exploitant van de inrichtingen
incidenten of bij de inrichting getroffen maatregelen die ertoe leiden dat niet langer
wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toelating, bedoeld in voorschrift 16 van
de bijlage bij het Verdrag, aan de Minister meldt. Deze meldplicht vloeit voort uit
voorschrift 16, zesde lid, van het verdrag. Op basis van de verordening is de exploitant
van de scheepsrecyclinginrichting al verplicht om een register aan te leggen van incidenten,
ongevallen, beroepsziekten en chronische effecten (artikel 13, eerste lid, onderdeel
j, van de verordening) en in de voltooiingsverklaring een verslag op te nemen van
eventuele incidenten en ongevallen waarbij de menselijke gezondheid schade toe is
gebracht (artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van de verordening).
In artikel 4a, derde lid, is bewerkstelligd dat de verplichtingen uit het eerste lid
enkel gelden voor wat betreft schepen waarop het verdrag van toepassing is en ten
aanzien van schepen waarop de vereisten van het verdrag worden toegepast om te voorkomen
dat dergelijke schepen gunstiger worden behandeld (gelet op artikel 3, vierde lid,
van het verdrag).
In artikel 4b is van de gelegenheid gebruikt een citeertitel voor de regeling op te
nemen.
Artikel III
Artikel III betreft de inwerkingtreding van de onderhavige regeling. Voor een toelichting
hierop wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga