TOELICHTING
ALGEMEEN
Aanleiding
De Regeling vrijwilligerswerk in de WW (hierna: de regeling) is op 1 januari 2015
in werking getreden. Doel was het verruimen van de regels omtrent het verrichten van
vrijwilligerswerk met behoud van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna:
WW). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aan de Tweede Kamer toegezegd
de regeling te zullen evalueren. Deze evaluatie is op 21 februari 2017 naar de Tweede
Kamer gestuurd1.
Aanleiding om de regeling aan te passen zijn enerzijds de uitkomsten van de evaluatie
en anderzijds de moties Schouten en Kerstens2 en Keijzer3.
Evaluatie
Hoofdconclusie van de evaluatie is dat de regeling, zoals beoogd, ruimere mogelijkheden
biedt om vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering te verrichten. Dit komt
met name door het gewijzigde referentiekader van het criterium ‘gebruikelijk onbetaalde
werkzaamheden’. In plaats van naar het hele land wordt hiervoor nu gekeken naar de
werklocatie. Tegelijkertijd zijn er ook signalen dat de regeling mogelijkheden om
vrijwilligerswerk te doen blokkeert, die voorheen wel mogelijk waren. Dit heeft te
maken met het criterium ANBI-SBBI4. Bij sommige organisaties die niet in aanmerking komen voor of (nog) geen ANBI- of
SBBI-status hebben, kan echter de vraag gesteld worden of het niet wenselijk is dat
vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering toch wordt toegestaan.
Uit de evaluatie komt (onder andere) naar voren dat burgerinitiatieven lastig te beoordelen
zijn op grond van de regeling. Onder burgerinitiatieven worden initiatieven verstaan
van individuele burgers die zich al dan niet gezamenlijk inzetten voor de (lokale)
samenleving. Door het afwijkende karakter ten opzichte van ‘regulier’ vrijwilligerswerk
is voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) lastig te beoordelen
of een burgerinitiatief voldoet aan de regeling.
Ten aanzien van vrijwilligerswerk bij politie en brandweer noemt de evaluatie het
knelpunt van de uurvergoeding die hoger is dan volgens de regeling is toegestaan.
Verder beveelt de evaluatie aan om aan te geven hoe met eenmalige grote evenementen
moet worden omgegaan.
Aanpassing regeling
De regeling is uitsluitend bedoeld om te bepalen wat vrijwilligerswerk in de zin van
artikel 8, eerste lid, WW is. Uitgangspunt daarbij is het doel van de WW, namelijk
de verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid.
Vrijwilligerswerk is van grote waarde voor de samenleving en kan tevens voor uitkeringsgerechtigden
het vinden van betaald werk bevorderen. Tegelijkertijd wordt met de WW niet beoogd
(extra) vrijwilligerscapaciteit beschikbaar te stellen, maar om een periode tussen
twee banen te overbruggen.
Vanuit dit perspectief is bij deze aanpassing van de regeling gezocht naar een noodzakelijke
balans tussen enerzijds het maatschappelijk belang van vrijwilligerswerk en anderzijds
het doel en de daarbij behorende plichten van de WW.
Bij het uitvoeren van de hiervoor genoemde moties van de Tweede Kamer, die vragen
om de mogelijkheden voor het doen van vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering
te verruimen, is het tevens gewenst dat gelet wordt op het voorkomen van verdringing
van reguliere arbeid. Tegelijkertijd is het van belang bij verruiming van de mogelijkheden
om met behoud van een WW-uitkering vrijwilligerswerk te doen, de administratieve lasten
en uitvoeringsmogelijkheden van UWV mee te wegen.
De evaluatie heeft geen significante verdringing aan het licht gebracht. Daarom wordt
vastgehouden aan de waarborgen die reeds in de regeling opgenomen zijn. Het gaat dan
om de voorwaarde dat er sprake moet zijn van onbetaalde arbeid en dat deze onbetaalde
arbeid moet bestaan uit gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Wel noemt de evaluatie
de mogelijkheid dat in een enkel individueel geval een verkeerde inschatting gemaakt
kan worden. Dat is in deze regeling onontkoombaar omdat UWV niet per individuele aanvraag
expliciet toetst op verdringing. Het is uit kosten/baten overweging niet efficiënt
om van UWV te verlangen bij elke aanvraag de specifieke verdringingsrisico’s in kaart
te brengen en te beoordelen, Dat zou enerzijds substantieel meer capaciteit van UWV
vergen en anderzijds zou dit de beslistermijn op de aanvraag verlengen; een maatschappelijk
ongewenst effect. Het gedetailleerd in kaart brengen van verdringingsrisico’s is niet
nodig omdat artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, al voldoende waarborg biedt.
Ook na de verdere verruiming is het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van
de WW-uitkering alleen mogelijk bij een organisatie of instelling waar werkzaamheden
worden verricht met een algemeen of maatschappelijk nut. Hieronder wordt verstaan
een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI), een sociaal belang behartigende
instelling (hierna: SBBI), of andere niet-commerciële instellingen die nagenoeg uitsluitend
het algemeen belang dienen met algemeen nuttige activiteiten, zoals bijvoorbeeld sportverenigingen,
scholen, zorginstellingen, vakbonden en buurtcentra. Het is niet de bedoeling dat
WW’ers met behoud van uitkering commerciële activiteiten gaan verrichten of werk doen
dat gebruikelijk betaald werk is, ook niet binnen organisaties of instellingen met
een maatschappelijk nut, want dat kan immers organisaties op een economisch voordeel
zetten en leiden tot verdringing van regulier werk.
Om een goede balans te vinden in het spanningsveld tussen enerzijds de politieke en
maatschappelijke wens voor verdere verruiming van de mogelijkheden tot het doen van
vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering en anderzijds het hiervoor geschetste
aspect van verdringing, is niet gekozen om specifieke sectoren, bedrijven en soorten
werk te definiëren maar om één algemene categorie toe te voegen aan de regeling, namelijk
een organisatie of instelling zonder winstoogmerk die overwegend activiteiten van
algemeen nut uitvoert. Hiermee wordt het knelpunt opgelost dat niet alle organisaties
of instellingen waar vrijwilligerswerk wordt gedaan een ANBI of SBBI status hebben
of willen/kunnen aanvragen.
Voor het criterium ‘organisatie of instelling zonder winstoogmerk die overwegend activiteiten
van algemeen nut uitvoert’ is eveneens gekeken naar de belastingwetgeving. Zie ook
de artikelsgewijze toelichting. Voor het kunnen vaststellen of een organisatie of
instelling onder deze categorie valt is weliswaar niet één sluitend toetsingskader
zoals bij ANBI’s voorhanden, tegelijkertijd zijn er wel andere objectieve toetsingsmogelijkheden
beschikbaar. Gekeken kan worden naar de rechtsvorm (stichting, vereniging), naar gegevens
in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, naar de statuten en/of naar de
jaarrekening. Wat de rechtsvorm betreft wordt in deze regeling bedoeld dat er geen
winststreven mag zijn omwille van de winst zelf. Een organisatie of instelling die
exploitatieoverschotten behaalt bij het uitvoeren van haar feitelijke werkzaamheden
in het kader van haar doelstelling (de algemeen nuttige werkzaamheden) en deze aanwendt
ten bate van dat algemeen nut, heeft niet direct een (commercieel) winstoogmerk in
de zin van deze regeling.
Zo komen nu ook lokale buurtinitiatieven, zoals bijvoorbeeld buurtbusverenigingen
en boodschappendiensten, zorgcentra, bibliotheken, vakbonden en hospices in aanmerking
voor het doen van vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering, voor zover het
om gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden gaat. Er kunnen dus bij deze buurtinitiatieven
en instellingen verschillen in beoordeling of een functie wel of geen vrijwilligerswerk
in de zin van artikel 8, eerste lid WW is, voorkomen.
Bij bijvoorbeeld buurtbussen is het voor deze beoordeling in principe niet van belang
hoe lang een buurtbus bestaat en of een buurtbus zonder vrijwilligers met een WW-uitkering
ophoudt te bestaan. De WW is immers, zoals eerder aangegeven, niet bedoeld om vrijwilligerscapaciteit
te genereren. Het gaat om de vraag of er geen verdringing van reguliere arbeid of
oneerlijke concurrentie optreedt. Onderscheidende criteria hiervoor zijn uitsluitend
de voorwaarden genoemd in artikel 2 van de regeling. Zo kan het dus zijn dat een buurtbus
die een op zichzelf staande organisatie zonder commerciële kenmerken is wel voldoet
aan deze regeling en een buslijn met vrijwilligers die een onderdeel is van een provinciaal
vervoersbedrijf niet. Bijvoorbeeld indien er binnen de provinciale vervoersconcessie
wel betaalde chauffeurs zijn en/of de lijn kenmerken van regulier betaald werk heeft,
zoals het heffen van een regulier tarief met de OV chipkaart. Ander voorbeeld is het
doen van vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering bij een vakbond. Met de
verruiming in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, is dat nu in principe mogelijk.
Een vakbond kan worden aangemerkt als een organisatie zonder winstoogmerk, waarbinnen
overwegend activiteiten van algemeen nut gedaan worden. Ook hier geldt evenwel dat
er bij de beoordeling van een aanvraag voor het mogen doen van vrijwilligerswerk met
behoud van een WW-uitkering gekeken wordt of het werk voldoet aan de voorwaarden genoemd
in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b. Dit is daarom geen belemmering van het
recht van personen om zich te organiseren maar om verdringing van betaalde arbeid
te voorkomen.
Naast de hiervoor genoemde verruiming van de mogelijkheden tot het verrichten van
vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering door toevoeging van de extra categorie
‘organisatie of instelling zonder winstoogmerk die overwegend activiteiten van algemeen
nut uitvoert, is tevens de definitie van het begrip ‘onbetaalde arbeid’ aangepast.
Door de vergoedingsbedragen te schrappen en uitsluitend te verwijzen naar artikel
2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, is het knelpunt van te hoge uurvergoedingen
bij bijvoorbeeld politie en brandweer weggenomen. Overigens is artikel 3 van de regeling
niet gewijzigd; er moet sprake zijn van gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Het
schrappen van de vergoedingsbedragen heeft tevens als bijkomend voordeel dat de regeling
ter indexatie van de bedragen niet meer jaarlijks behoeft te worden aangepast.
In de regeling ontbrak de mogelijkheid voor UWV om in te spelen op onvoorziene onwenselijke
situaties. Gedacht kan dan bijvoorbeeld worden aan eenmalige en/of kortdurende evenementen
en organisaties met een maatschappelijke functie, die naast betaalde medewerk(st)ers
ook vrijwilligers in dienst hebben die bijvoorbeeld voorlichting geven. Of het fenomeen
dat naast betaalde bestuurders ook vrijwillige, onbetaalde, bestuurders actief zijn
binnen een organisatie of instelling die min of meer ander werk doen dan de betaalde
bestuurders. In specifieke gevallen is er dan wel degelijk onderscheid te maken in
de intensiteit van het werk, de verantwoordelijkheden en de formele relatie tot de
organisatie, waardoor het risico op verdringing van betaald werk niet reëel is. Om
het voor UWV mogelijk te maken in deze en andere kennelijk onwenselijke situaties
af te kunnen wijken van de voorwaarden in artikel 2, is een hardheidsclausule opgenomen
in de regeling.
De hardheidsclausule is bedoeld om in te kunnen spelen op incidentele, unieke, gevallen
die zich onvoorzien voordoen. Het ligt daarom niet voor de hand om vooraf regels vast
te stellen voor toepassing van de hardheidsclausule. Wel kan ter afbakening als algemene
richtlijn gelden dat de betreffende organisatie of instelling voor de diensten die
vrijwilligers met behoud van WW-uitkering uitvoeren geen tarief in rekening brengt
aan derden. Met tarief wordt hierbij niet bedoeld een eventuele vergoeding voor werkelijk
gemaakte kosten.
Er is geen overgangsrecht opgenomen omdat aanpassing van de regeling een verruiming
van de regels inhoudt. De regeling treedt inwerking met ingang van 1 januari 2019
en de verruiming geldt ook voor reeds lopende zaken.
Uitvoeringstoets UWV
Het UWV heeft een toets uitgebracht over de conceptregeling. Daarin geeft het UWV
aan dat de regeling uitvoerbaar is per 1 januari 2019.
UWV heeft opmerkingen geplaatst ten aanzien van de toetsbaarheid en handhaafbaarheid
van het criterium ‘geen winstoogmerk’ en de hardheidsclausule. In nader overleg met
UWV zijn deze punten besproken en opgelost, hetgeen UWV bevestigd heeft in een addendum
bij de uitvoeringstoets.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (Artikel 1)
Onder de categorie organisatie of instelling zonder winstoogmerk vallen verenigingen
en stichtingen. Een mogelijkheid om te oordelen of een organisatie of instelling zonder
winstoogmerk onder deze categorie valt is om gebruik te maken van een vereiste in
de artikelen 5c, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 1a, eerste
lid, onderdeel a, en 1f, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Algemene
wet inzake rijksbelastingen 1994. Om te oordelen kan het UWV kijken naar de rechtsvorm
van de organisatie, de gegevens die zijn opgenomen in het Handelingsregister (Kamer
van Koophandel), de statuten en/of de jaarrekening. Voorbeelden zijn sportverenigingen,
het Rode Kruis, andere goede doelenorganisaties, bepaalde organisaties in de gezondheidszorg
en kringloopwinkels. Het moet gaan om overwegend algemeen nuttige activiteiten. Gezien
de aard en het doel van de werkzaamheden die worden verricht in deze organisaties
is deze categorie toegevoegd aan de regeling.
Voor het begrip onbetaalde arbeid is voor de hoogte van de vergoeding aangesloten
bij artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De hoogte van de vergoeding
gaat per 1 januari 2019 omhoog van € 150,– per maand naar € 170,– per maand en van
€ 1.500,– per kalenderjaar naar € 1.700,– per kalenderjaar. Aansluiting bij deze bedragen
is vanuit het oogpunt van harmonisatie voor de hand liggend nu deze bedragen niet
belast worden en deze bedragen tevens bepalend zijn voor het al dan niet zijn van
werknemer.5
Onderdeel B (artikel 2, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid (nieuw))
De categorie waar onbetaalde arbeid en gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden mag worden
uitgevoerd wordt verruimd met de organisatie of instelling zonder winstoogmerk (die
overwegend activiteiten van algemeen nut uitvoert).
Het UWV geeft geen toestemming om vrijwilligerswerk te doen met behoud van de WW-uitkering
indien niet is voldaan aan de vereisten, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de
regeling. Er zijn echter situaties waarin het wenselijk is om toch toestemming te
geven, zoals bij bepaalde kortdurende (grote) evenementen (Tour de France of Giro
d’Italia) of bij bepaalde burgerinitiatieven. Niet alle onwenselijke situaties zijn
momenteel in beeld. Om onwenselijke situaties te vermijden heeft het UWV de mogelijkheid
om af te wijken van de eis dat de onbetaalde arbeid moet worden uitgevoerd bij een
algemeen nut beogende instelling, een sociaal belang behartigende instelling, een
steunstichting SBBI of bij een organisatie of instelling zonder winstoogmerk die overwegend
activiteiten van algemeen nut uitvoert. De hardheidsclausule is vormgegeven aan de
hand van een standaard formulering volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Een voorbeeld kan zijn een zelfvoorzienende vereniging die ook een buslijn onderhoudt
met eigen vervoer. Dat wil zeggen geen buslijn die behoort tot de concessie van een
commerciële vervoerder.
Ander voorbeeld kan zijn een buurtbus die wel binnen een concessie(gebied) van bijvoorbeeld
een provincie valt maar formeel geen deel van de concessie uit maakt, een te laag
aantal personen vervoert per tijdsperiode om commercieel rendabel te zijn en waarvan
mensen voor hun mobiliteit afhankelijk zijn, en die van oudsher door vrijwilligers
draaiende wordt gehouden. Hoewel dit in principe een verantwoordelijkheid van het
provinciebestuur is en niet van de Werkloosheidswet, kan het risico op verdringing
in de praktijk erg klein of afwezig zijn en zou artikel 2, eerste lid, onder c, zijn
doel voorbij schieten als deze werkzaamheden niet als vrijwilligerswerk in de zin
van de WW zouden worden aangemerkt.
Zodra het gaat om een werkzaamheid bij een vervoersmaatschappij die in opdracht van
provincie of stadregio de dienstverlening faciliteert als onderdeel van de concessie
valt deze niet onder de hardheidsclausule. Evenmin indien de buurtbus wel buiten de
concessie valt maar een commercieel winstoogmerk heeft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees