TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding, doel en instrument
Vrijwilligerswerk is van grote waarde voor de samenleving. Veel mensen spannen zich
vrijwillig in voor lokale sportverenigingen, buurtcentra, maatschappelijke organisaties
of andere initiatieven. Naast het maatschappelijk belang kan voor uitkeringsgerechtigden
het vrijwilligerswerk een opstap vormen naar betaald werk.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief1 aan de Tweede Kamer van 10 juli 2014 aangegeven de regels omtrent het verrichten
van vrijwilligerswerk met behoud van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet
(WW) te verruimen. Dit mede naar aanleiding van signalen uit de vaste Kamercommissie
voor SZW, vrijwilligersorganisaties en het UWV dat de huidige regels te strikt zijn.
Zo kan het UWV op grond van de huidige regels veel van het verenigingswerk niet als
vrijwilligerswerk beschouwen omdat er bijvoorbeeld andere verenigingen zijn waar vergelijkbare
werkzaamheden in een betaalde functie verricht worden.
Om verruiming mogelijk te maken, is in de Verzamelwet SZW 2015 een grondslag gecreëerd
in artikel 8, zesde lid, van de WW om bij ministeriële regeling te regelen onder welke
voorwaarden werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als vrijwilligerswerk. Onderhavige
regeling strekt tot uitwerking van deze bepaling. In onderhavige regeling wordt bepaald
wanneer onbetaalde werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Wanneer onbetaalde werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk,
leiden deze werkzaamheden, op grond van artikel 8, eerste lid, niet tot het verlies
van de hoedanigheid van werknemer. Met andere woorden: het recht op WW-uitkering eindigt
niet meer geheel of gedeeltelijk door het gaan verrichten van vrijwilligerswerk, zoals
in deze regeling gedefinieerd. Doel van deze regeling is om WW-gerechtigden meer mogelijkheden
te geven voor het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering dan
nu het geval is. Hieronder wordt eerst uitgelegd wat in elk geval geen vrijwilligerswerk
is, vervolgens wordt uitgelegd wat wel onder de nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
in de WW valt en tot slot wordt toegelicht hoe er wordt omgegaan met onbeloonde maatschappelijk
nuttige werkzaamheden op grond van de Participatiewet, de zogenoemde tegenprestatie.
Er is geen sprake van vrijwilligerswerk wanneer de desbetreffende werkzaamheden alle
kenmerken hebben van een dienstbetrekking (persoonlijke arbeid, gezagsverhouding,
loon). Hoewel veel vrijwilligers geen (onkosten)vergoeding ontvangen voor hun inzet,
is er in elk geval geen sprake meer van vrijwilligerswerk in de zin van de WW als
de (onkosten)vergoedingen en verstrekkingen gezamenlijk boven het door de Belastingdienst
gehanteerde maximum liggen. Dit is momenteel maximaal € 150,– per maand en € 15.00,–
per jaar. Daarnaast geldt er ook een uurtarief van maximaal € 4,50 per uur of € 2,50
per uur indien de betrokkene jonger is dan 23 jaar. Voor de hoogte van de vergoedingen
wordt aangesloten bij artikel 6, eerste lid, onderdeel f van de WW en bij artikel
2, zesde lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 en de daarop gebaseerde uitvoeringspraktijk
van de Belastingdienst. Als de bedragen daar wijzigingen, zal daar ook rekening mee
gehouden moeten worden bij deze regeling. Voor verdere invulling wordt verwezen naar
de fiscale uitvoeringspraktijk, dit houdt in dat wanneer er alleen sprake is van een
onkostenvergoeding, deze hoger kan zijn dan de bovengenoemde bedragen, wanneer de
uitkeringsgerechtigde kan aantonen dat het noodzakelijke onkosten zijn voor uitvoering
van de onbetaalde arbeid.2
Werknemers die naast hun reguliere baan reeds onbetaalde werkzaamheden verrichtten
en vervolgens werkloos worden, kunnen zonder consequenties voor de WW-uitkering deze
activiteiten als vrijwilliger blijven verrichten. Belangrijk daarbij is dat de activiteiten
en de omvang (het aantal uren) van die activiteiten gelijk blijven. Wanneer een WW-gerechtigde
zijn activiteiten als vrijwilliger wil uitbreiden of wil starten met het verrichten
van andere onbetaalde werkzaamheden, toetst het UWV per casus of er daadwerkelijk
sprake is van vrijwilligerswerk op grond van de criteria zoals opgenomen in onderhavige
regeling. Dat is op dit moment de gebruikelijke werkwijze en deze wordt niet gewijzigd.
Wat verandert is de definitie van vrijwilligerswerk.
Definitie
Er is sprake van vrijwilligerswerk in de zin van de WW als het gaat om onbetaalde
arbeid ten behoeve van anderen of van (de kwaliteit van) de samenleving in het algemeen,
in enig georganiseerd verband. Concreet moet vrijwilligerswerk in de WW aan de volgende
voorwaarden voldoen:
-
1. Het moet gaan om gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden binnen de desbetreffende instelling
of werklocatie waar de werkzaamheden plaatsvinden.
Hiermee wordt bedoeld dat het moet gaan om werkzaamheden die gewoonlijk binnen dezelfde
instelling of op de werklocatie niet worden betaald en waar geen vacatures voor betaalde
functies voor open staan of recentelijk hebben opengestaan. Kortom de werkzaamheden
kunnen niet ter vervanging zijn van dezelfde werkzaamheden die daarvoor wel betaald
werden. Wanneer er sprake is van (een werklocatie van) een instelling die korter dan
één jaar bestaat, geldt dat het geen werkzaamheden mogen zijn die betaald verricht
plegen te worden op de dichtstbijzijnde werklocatie of (wanneer daarvan geen sprake
is) bij vergelijkbare instellingen. Met een vergelijkbare instelling wordt bedoeld
een instelling met hetzelfde doel waar hoofdzakelijk dezelfde activiteiten worden
uitgevoerd. Bij de beoordeling kan het UWV rekening houden met de sector en soortgelijke
mate van professionaliteit.
-
2. De instelling waar de werkzaamheden worden verricht moet een maatschappelijk doel
hebben of bijdragen aan maatschappelijk nut.
Hieronder wordt verstaan een algemeen nut beogende instelling (ANBI), een sociaal
belang behartigende instelling (SBBI) en een steunstichting SBBI.
Samenloop WW en Participatiewet
Bij samenloop van uitkeringen op grond van de WW en de Participatiewet kunnen werkzaamheden
die in het kader van de tegenprestatie worden verricht niet tot korting op de WW-uitkering
leiden, doordat de WW-gerechtigde zijn hoedanigheid van werknemer niet verliest. Reden
hiervoor is dat bijstandsgerechtigden niet altijd invloed hebben op de soort tegenprestatie
die ze krijgen opgelegd vanuit gemeenten. Het is onwenselijk dat mensen hun WW-recht
verliezen voor die uren dat ze deze werkzaamheden verrichten in het kader van de Participatiewet.
Werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie worden daarom aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Ontvangen reacties in het kader van de uitvoeringstoets en de toezichtbaarheidstoets
Het UWV heeft een toets uitgebracht over de conceptregeling. Daarin geeft het UWV
aan dat de regeling juridisch uitvoerbaar is per 1 januari 2015. Wel heeft het UWV
aangegeven dat het beoordelingskader met betrekking tot SBBI’s mogelijk lastig is
in de uitvoering. Dit punt heeft de aandacht, enkele maanden na inwerkingtreding zal
worden bezien hoe dit uitpakt in de praktijk. Voorts heeft de Inspectie SZW een toezichtbaarheidstoets
uitgebracht op de conceptregeling. De regeling geeft de Inspectie SZW geen aanleiding
tot opmerkingen met betrekking tot de toezichtbaarheid.
Administratieve lasten
De beoordeling van de vraag of er sprake is van vrijwilligerswerk in de zin van de
WW wordt naar verwachting niet ingewikkelder of duurder door onderhavige verruiming.
Er is ook geen sprake van een verwachte stijging van de administratieve lasten. Het
aantal criteria waarop het UWV toetst, wordt verminderd. Zo hoeft het UWV straks bijvoorbeeld
niet meer te toetsen of er sprake is van additionele activiteiten binnen de organisatie.
Bij de beoordeling of er sprake is van verdringing wordt het referentiekader verlegd
van landelijk naar de desbetreffende instelling. Toetste het UWV voorheen of de werkzaamheden
ergens in het land betaald werden verricht, op grond van onderhavige regeling zal
het UWV voortaan kijken naar situatie bij de desbetreffende instelling of werklocatie.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Algemeen nut beogende instelling (ANBI)
Op grond van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en hoofdstuk
1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, kunnen bepaalde
instellingen worden aangemerkt als ANBI. Dit zijn instellingen die nagenoeg uitsluitend
het algemeen belang dienen en geen winstoogmerk hebben met de algemeen nuttige activiteiten.
Als algemeen nut wordt onder meer beschouwd welzijn, cultuur, onderwijs, zorg en religie.
De ANBI-status wordt op verzoek van een organisatie door de Belastingdienst verleend.
Wanneer deze status door de Belastingdienst wordt toegekend, wordt dit bekend gemaakt.
Er is dus een limitatieve lijst met ANBI organisaties die wordt gepubliceerd op de
website van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). De staat, provincies, waterschappen en gemeenten zijn altijd een ANBI.
Onbetaalde arbeid
De arbeid waar het in deze regeling om gaat, is arbeid waar geen geldelijke tegemoetkoming
van meer dan € 150,– per maand en € 1.500,- per kalenderjaar tegenover staat. Daarnaast
geldt er ook een uurtarief van maximaal € 4,50 per uur of € 2,50 per uur indien de
betrokkene jonger is dan 23 jaar. Voor de hoogte van de vergoedingen wordt aangesloten
bij artikel 6, eerste lid, onderdeel f van de WW en bij artikel 2, zesde lid, van
de Wet op de Loonbelasting 1964 en de daarop gebaseerde uitvoeringspraktijk van de
Belastingdienst. Als de bedragen daar wijzigingen, zal daar ook rekening mee gehouden
moeten worden bij deze regeling. Voor verdere invulling wordt verwezen naar de fiscale
uitvoeringspraktijk, dit houdt in dat wanneer er alleen sprake is van een onkostenvergoeding,
deze hoger kan zijn dan de bovengenoemde bedragen, wanneer de uitkeringsgerechtigde
kan aantonen dat het noodzakelijke onkosten zijn voor uitvoering van de onbetaalde
arbeid.3
Sociaal belang behartigende instelling (SBBI)
Onder deze categorie vallen verenigingen die in de eerste plaats gericht zijn op het
belang van de leden, en eventueel van een kleine doelgroep, maar die ook een maatschappelijke
bijdrage leveren. Dit is het geval wanneer de instelling bijdraagt aan de ontplooiing
van de leden en aan een gezondere en een beter samenhangende samenleving. Het moet
in dit geval gaan om instellingen als bedoeld in artikel 5c van de AWR. Voor deze
categorie is er geen limitatieve opsomming. Een aantal voorbeelden van SBBI’s zijn:
sport-, muziek- en buurtverenigingen. Instellingen die alleen de individuele belangen
van de leden behartigen, een individueel gericht doel beogen, zoals bijvoorbeeld een
familiestichting, of die al zijn aangemerkt als ANBI’s, kunnen niet worden aangemerkt
als SBBI.
Steunstichting SBBI
Steunstichtingen SBBI worden opgericht om geld in te zamelen voor een SBBI. Doel van
deze ingezamelde gelden is het financieren van een 5-jarig jubileum, of een meervoud
daarvan. De stichting kan zich gedurende één kalenderjaar kwalificeren als steunstichting.
De SBBI waar de stichting aan verbonden is moet zijn aangesloten bij een landelijke,
representatieve koepel op het gebied van sport of muziek of een hiermee vergelijkbare
organisatie op het gebied van sport of muziek. De steunstichtingen worden, al dan
niet door tussenkomst van een notaris, aangemeld bij de Belastingdienst in Den Bosch.
Voldoet de steunstichting aan de voorwaarden dan wordt deze stichting als zodanig
bekend gemaakt op de site van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). Er is dus een limitatieve lijst met steunstichtingen SBBI.
Werklocatie
Indien een instelling meerdere vestigingen heeft, wordt in eerste instantie gekeken
naar de vestiging, de zogenoemde werklocatie, waar of van waaruit de onbetaalde arbeid
plaatsvindt. Indien deze locatie nog geen jaar bestaat, en artikel 3, tweede lid van
toepassing is, dan wordt er vergeleken met de dichtstbijzijnde werklocatie.
Artikel 2. Vrijwilligerswerk
Om aangemerkt te worden als vrijwilligerswerk, moeten werkzaamheden aan de volgende
voorwaarden voldoen:
-
1. Het moet gaan om onbetaalde arbeid.
-
2. Het moet gaan om gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden binnen de instelling of de
desbetreffende werklocatie.
-
3. De onbetaalde arbeid wordt uitgevoerd bij:
-
a. een algemeen nut beogende instelling (ANBI);
-
b. een sociaal belang behartigende instelling (SBBI);
-
c. een steunstichting SBBI.
Ad. 1
In de toelichting van artikel 1, bij de uitleg van het begrip ‘onbetaalde arbeid’,
wordt uitgelegd wat hieronder wordt verstaan.
Ad. 2
Zie voor toelichting over gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden de toelichting bij
artikel 3.
Ad. 3
-
a. Algemeen nut beogende instelling (ANBI)
Gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden bij een als ANBI aangemerkte instelling kunnen
worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
-
b. Sociaal belang behartigende instelling (SBBI)
Zoals reeds bij artikel 1 is vermeld, is er voor deze categorie geen limitatieve opsomming.
Het UWV zal dus moeten toetsen of de arbeid wordt uitgevoerd bij een vereniging die
onder deze categorie valt. Wanneer daar twijfel over bestaat, is het mogelijk dat
het UWV, op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, de WW-gerechtigde
vraagt om een verklaring van de instelling waarin wordt vermeld dat de instelling
niet is onderworpen aan winstbelastingen, dan wel daarvan is vrijgesteld.
-
c. Steunstichting SBBI
Gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden bij een als steunstichting SBBI aangemerkte
instelling, kunnen worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Het kan voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde voordat het recht op een WW-uitkering
ontstond al vrijwilligerswerk verrichtte. In het tweede lid wordt geregeld dat deze
arbeid ook wordt aangemerkt als vrijwilligerswerk. Echter, wanneer de werkzaamheden
wijzigen of de omvang wordt uitgebreid, zal het UWV de aanpassing wel toetsen aan
de in onderhavige regeling opgenomen criteria.
Artikel 3. Gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden
Om werkzaamheden aan te merken als vrijwilligerswerk, moet er onder andere worden
voldaan aan de voorwaarde dat het gaat om gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Werkzaamheden
zijn gebruikelijk onbetaald als zij al ten minste één jaar, voorafgaande aan het moment
waarop het vrijwilligerswerk aanvangt, uitsluitend onbetaald worden uitgevoerd binnen
de desbetreffende instelling of werklocatie. Ook mogen er gedurende die tijd geen
vacatures hebben opengestaan voor de functie en kan de (onbetaalde) functie dus niet
ter vervanging zijn van betaalde arbeid. Hiermee wordt voorkomen dat er sprake is
van verdringing op de arbeidsmarkt.
Het kan voorkomen dat een instelling, of een werklocatie hiervan, nog geen jaar bestaat.
In dat geval wordt er vergeleken met een vergelijkbare instelling of, wanneer er sprake
is van een werklocatie, met de dichtstbijzijnde werklocatie binnen die instelling.
Ook als een functie nog geen jaar bestaat, worden de werkzaamheden vergeleken met
werkzaamheden binnen de hiervoor genoemde instellingen. Het UWV kan bij de beoordeling
rekening houden met het niveau van de werkzaamheden. Bij een sportclub kan een trainer
van een amateurteam bijvoorbeeld anders worden behandeld dan de trainer van een professioneel
team. Hiermee wordt het probleem dat zich nu voordoet, namelijk dat als de werkzaamheden
ergens in Nederland als betaalde arbeid worden verricht, het geen vrijwilligerswerk
in de zin van de WW is, bij een nieuwe instelling beperkt.
Vergelijkbare instellingen zijn instellingen die hetzelfde doel nastreven en waarvan
de activiteiten grotendeels overeenkomen met de activiteiten van de instelling waar
de onbetaalde werkzaamheden verricht gaan worden. Ook bij deze toetsing kan rekening
worden gehouden met de mate van professionaliteit. Een kleine recreatieve sportclub
hoeft bijvoorbeeld niet vergeleken te worden met een grote professionele sportclub.
Artikel 4. Samenloop met Participatiewet
Het is mogelijk dat een WW-gerechtigde naast zijn WW-uitkering ook een bijstandsuitkering
ontvangt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de WW-uitkering lager is dan
het sociaal geldend minimum, in dit geval kan er recht zijn op aanvullende bijstand.
In het kader van een bijstandsuitkering kan van de uitkeringsgerechtigde verwacht
worden dat hij een tegenprestatie levert. De tegenprestatie wordt in artikel 9, eerste
lid, onderdeel c, van de Participatiewet als volgt omschreven: ‘onbeloonde maatschappelijk
nuttige werkzaamheden die naast of in aanvulling op reguliere arbeid worden verricht
waardoor het niet leidt tot verdringing op de arbeidmarkt’. Wanneer de tegenprestatie
door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente is opgedragen, worden
de werkzaamheden in het kader van deze tegenprestatie aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Artikel 5. Inwerkingtreding
De regeling treedt met ingang van 1 januari 2015 in werking.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher