TOELICHTING
I. Algemeen
1. Doel en aanleiding
Deze regeling wijzigt in de eerste plaats titel 3.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies
(RNES). Daarin is de subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie vervat. Bepaalde
grondslagen op basis waarvan tot op heden de hoogte van PPS-toeslag werd bepaald,
worden niet langer of niet geheel meer in aanmerking genomen. Het gaat hierbij om
private bijdragen aan de zogeheten TKI-relevante onderzoeksopdrachten en om bepaalde
private bijdragen in natura aan samenwerkingsprojecten, welke bijdragen niet afkomstig
zijn van ondernemingen met een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland.
De aanleiding voor en achtergronden van deze wijzigingen zijn hieronder verder toegelicht.
De subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie is in 2013 ingevoerd (toen nog
geheten ‘TKI-toeslag’). Deze module vormde in feite een voortzetting van de subsidiemodule
in de Subsidieregeling sterktes in innovatie, zoals deze luidde sinds 1 oktober 2012. Het doel van
de subsidiemodule is de privaat-publieke samenwerking (‘PPS’) binnen de zogenoemde
topsectoren te versterken door een toeslag te verlenen op de private financiële bijdragen
van bedrijven aan publiek gefinancierd onderzoek. Er zijn diverse soorten private
bijdragen die als grondslag voor het genereren van PPS-toeslag kunnen worden opgevoerd.
Deze worden hieronder in de paragrafen 2.1 en 2.2 nader besproken. De TKI’s kunnen
PPS- programmatoeslag of PPS-projecttoeslag aanvragen. Dit laatste type toeslag kan
ook worden aangevraagd door samenwerkingsverbanden, zonder tussenkomst van een TKI.
De toeslag wordt aangewend voor samenwerkingsprojecten uitgevoerd door onderzoeksinstellingen
en ondernemers of voor innovatieactiviteiten.
Het topsectorenbeleid is succesvol in het versterken van de samenwerking tussen kennisinstellingen
en bedrijfsleven. De PPS-toeslag stimuleert meer private financiering voor onderzoek
door en in samenwerking met publieke kennisinstellingen dat op (middel)lange termijn
maatschappelijk en economisch relevant is. De PPS-toeslag draagt daardoor bij aan
publiek gefinancierd onderzoek van excellente kwaliteit op maatschappelijk en economische
relevante onderwerpen en (radicale) innovatie.
In de tussenevaluatie van de PPS-toeslag1 is aanbevolen om de PPS-toeslag te continueren: de regeling doet wat hij beoogt,
blijkt een effectieve manier om PPS-projecten te stimuleren op belangrijke technologiegebieden
en leidt tot een bestendiging van PPS-netwerken en uitbreiding met nieuwe (mkb-)spelers.
Daarnaast beveelt het rapport aan om het toeslagpercentage te verhogen naar 40 tot
50.
Dit jaar heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat besloten om het
toeslagpercentage te verhogen van 25 naar 30, in lijn met de aanbeveling uit de tussenevaluatie,
en overeenkomend met het AWTI-advies2 en de wens van de kenniscoalitie. Met een dergelijk hoger toeslagpercentage kan de
regeling een meer doorslaggevende rol spelen in het opzetten van publiek-private samenwerking
met maatschappelijke en economische impact. In de Kamerbrief van 26 februari 20183 heeft de Staatssecretaris daarnaast aangegeven dat de verdere mogelijkheden voor
beleidsmatige en doelmatigheidsverbeteringen van de PPS-toeslagregeling zouden worden
bezien.
De onderhavige regeling strekt er primair toe dergelijke verbeteringen door te voeren.
Daarnaast is er een budgettaire noodzaak om de regeling te versoberen. De PPS-toeslag
is, na een trage start, een zeer succesvol instrument gebleken om samenwerking tussen
publieke kennisinstellingen en het private bedrijfsleven te stimuleren. De private
bijdrage aan publiek onderzoek in het kader van PPS is gestegen van € 418 mln. in
2014 naar € 577 mln. in 2017 en zal naar verwachting verder doorgroeien. Dit betekent
dat de € 50 mln. die het kabinet heeft toegevoegd aan het PPS-toeslagbudget onvoldoende
is om de groei in de grondslag te accommoderen. Met deze aanpassing kan het toeslagpercentage
op 30 worden gehandhaafd, in lijn met de genoemde tussenevaluatie, het AWTI-advies
en de wensen van de Kenniscoalitie. De budgettaire ontwikkeling van de PPS-toeslagregeling
wordt nauwkeurig gevolgd en de eventuele noodzaak tot nadere aanpassingen wordt in
2019 opnieuw bekeken.
Om de betreffende verbeteringen door te kunnen voeren en de regeling budgettaire beheersbaar
te houden, zijn de bepalingen aangepast die zien op het genereren van de grondslag
op basis waarvan de hoogte van de PPS-programmatoeslag wordt bepaald.
In de eerste plaats is de ruimte om private bijdragen aan de zogeheten TKI-relevante
onderzoeksopdrachten als grondslag voor PPS-projecten te gebruiken, door deze wijzigingsregeling
beperkt. Daarnaast is gespecificeerd dat de private bijdrage in natura als grondslag
ter verkrijging van PPS-toeslag alleen kan worden opgevoerd door een onderneming met
een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland. Beide aanpassingen in de
regeling zijn hieronder in de paragrafen 2.1 en 2.2 nader toegelicht.
Los daarvan is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in verband met wijzigingen in
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (Kaderbesluit) enkele aanpassingen door te voeren in
de PPS-subsidiemodule, en daarnaast enkele technische wijzigingen door te voeren.
Zo is onder meer artikel 26 Kaderbesluit gewijzigd. Dit bepaalt nu dat in het geval
er geen subsidieplafond is vastgesteld (zoals bij de PPS-subsidiemodule het geval
is), bij ministeriële regeling een termijn wordt vastgesteld waarbinnen een besluit
genomen moet worden. Ter uitvoering daarvan is in de onderhavige wijzigingsregeling
een beslistermijn van acht weken opgenomen, zowel ten aanzien van aanvragen van PPS-programmatoeslag
als PPS-projecttoeslag (artikelen 3.2.2 en 3.2.9 RNES).
Daarnaast is in het Kaderbesluit de definitie van penvoerder aangepast. Als gevolg
daarvan is het tot op heden geldende tweede lid van artikel 3.2.9 RNES overbodig geworden
en nu geschrapt.
Deze regeling wijzigt daarnaast titel 3.10 van de RNES (seed capital technostarters
subsidiemodule). Eind 2016 is in deze subsidiemodule de mogelijkheid opgenomen om
een tender voor de seed capital subsidiemodule specifiek voor technostarters in eHealth
open te stellen (Stcrt. 2016, 65897). Hiermee kunnen technostarters specifiek in eHealth worden ondersteund en begeleid
bij de opschaling van goede eHealth initiatieven. Doel is veelbelovende innovaties
sneller bij de patiënt te brengen en een plek te geven in de gezondheidszorg. De specifieke
tender voor eHealth technostarters stond in het voorjaar van 2017 gelijktijdig open
met reguliere tender. Hierdoor bestond de mogelijkheid dat een startersfonds een aanvraag
voor een fondsplan specifiek gericht op eHealth technostarters in beide openstellingen
zou indienen. Om te borgen dat in dat geval eerst het specifieke budget voor eHealth
fondsen uitgeput wordt, was in artikel 3.10.7, derde lid, RNES opgenomen dat wanneer
het fondsplan op basis van de rangschikking en het beschikbare subsidieplafond in
beide openstellingen voor subsidie in aanmerking komt, de aanvraag in de reguliere
tender afgewezen werd.
Deze afwijzingsgrond is bij de openstelling van de tweede tender specifiek voor eHealth
(Stcrt. 2017, 49441) weer komen te vervallen omdat gelijktijdige openstelling van zowel de reguliere
tender als de specifieke eHealth tender niet meer werd voorzien. Dit blijkt echter
te voorbarig. De Minister van Volksgezondheid, Sport en Welzijn zal namelijk in het
voorjaar van 2019 € 9 miljoen beschikbaar stellen voor een specifieke eHealth tender,
gelijktijdig met de openstelling van de reguliere tender van de seed capital subsidiemodule.
Beide openstellingen zullen opgenomen worden in de – nog te publiceren – Regeling
openstelling EZK- en LNV-subsidies 2019. Om deze reden wordt met artikel I, onderdeel
E, weer een derde lid aan artikel 3.10.7 RNES toegevoegd, waarin is opgenomen dat
een aanvraag in de reguliere tender afgewezen wordt wanneer het fondsplan op basis
van de rangschikking en het beschikbare subsidieplafond in beide openstellingen voor
subsidie in aanmerking komt. Hiermee wordt geborgd dat het specifieke budget voor
eHealth technostarters eerst wordt uitgeput.
Tot slot wijzigt deze regeling de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018.
Deze wijziging heeft betrekking op de subsidiemodule Eurostarsprojecten, opgenomen
in titel 3.7 van de RNES. Eurostars is een programma dat mogelijk wordt gemaakt door
het Eurekanetwerk. Eureka is een intergouvernementeel initiatief van 44 landen en
de Europese Unie. De belangrijkste ambitie is het bevorderen van productiviteit en
concurrentiekracht van de industrie door grensoverschrijdende technologische R&D-samenwerking
en innovatie. Eurostars is een internationaal programma dat zich richt op het ondersteunen
van internationale R&D-samenwerkingsprojecten door vooral het MKB. Eurostars is een
generiek instrument dat open staat voor R&D-samenwerkingsprojecten uit alle sectoren.
Doordat de subsidiemodule van titel 3.7 van de RNES met deze wijzigingsregeling weer
wordt opengesteld, wordt het mogelijk gemaakt dat Nederlandse partijen kunnen deelnemen
aan de Eurostarsprojecten in de eerste helft van het jaar 2019. De subsidiemodule
Eurostarsprojecten wordt opengesteld van 20 december 2018 tot en met 8 januari 2019.
Het subsidieplafond is vastgesteld op 9 miljoen euro.
2.1 TKI-relevante onderzoeksopdrachten
Als grondslag voor het genereren van programmatoeslag worden in aanmerking genomen (i) private bijdragen van ondernemingen voor
de samenwerkingsprojecten van het TKI-programma, (ii) private bijdragen aan TKI-relevante
onderzoeksopdrachten, en (iii) private bijdragen van algemeen nut beogende instellingen
(ANBI’s) aan onderzoeksinstellingen voor samenwerkingsprojecten die passen binnen
een TKI-programma. De onder (ii) bedoelde private bijdragen kunnen niet als grondslag
ter verkrijging van PPS-projecttoeslag worden opgevoerd.
De onderhavige wijzigingsregeling beperkt de ruimte om de onder (ii) bedoelde private
bijdragen als grondslag op te voeren ter verkrijging van PPS-programmatoeslag. In
feite draagt die grondslag namelijk slechts in beperkte, meer indirecte mate bij aan
het doel van de PPS-module, te weten het stimuleren van private financiering voor
onderzoek door en in samenwerking met publieke kennisinstellingen. Het gaat bij de TKI-relevante onderzoeksopdrachten namelijk om de situatie
waarin een onderzoeksorganisatie geheel in opdracht van een onderneming een door de
onderneming gewenst en bepaald onderzoek uitvoert, dat ook door die onderneming wordt
bekostigd (contractonderzoek) maar waarvan een deel van de kennis in de sector breder
toepasbaar is. In een dergelijk geval is dus geen sprake van daadwerkelijke samenwerking
tussen de onderneming en de onderzoeksorganisatie (de opdrachtgevende onderneming
bepaalt immers). Dat maakt dat een TKI-relevante onderzoeksopdracht geen PPS-project is; het is geen samenwerkingsproject als gedefinieerd in
artikel 3.2.1. Een verkregen PPS-programmatoeslag kan dan ook niet aangewend worden
voor TKI-relevante onderzoeksopdrachten.
Om het genereren van de PPS-subsidiemodule sterker te richten op daadwerkelijke PPS-projecten,
is de ruimte om de TKI-relevante onderzoeksopdrachten als grondslag voor PPS-programmatoeslag
te gebruiken, door deze wijzigingsregeling beperkt. Per aanvraag kan voortaan dan
ook niet meer dan 80% van de opgevoerde private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten
worden meegeteld als grondslag op basis waarvan de hoogte van de PPS-programmatoeslag
wordt bepaald.
Deze aanpassing draagt daarnaast bij aan het budgettair beheersbaar houden van de
PPS-subsidiemodule, zodat, als toegezegd aan de Tweede Kamer, het huidige toeslagpercentage
van 30 gehandhaafd kan worden.
2.2 In natura bijdragen
De in paragraaf 1 genoemde private bijdragen voor samenwerkingsprojecten kunnen in
beginsel in twee vormen gegenereerd worden: in cash of in natura. Uit artikel 3.2.3,
tweede en zesde lid, van de RNES volgt echter dat bijdragen in natura tot op heden
al slechts beperkt in aanmerking worden genomen als grondslag voor PPS-toeslag.
Voor het bepalen van de hoogte van de PPS-programmatoeslag tellen private bijdragen
in de diverse vormen als volgt mee;
-
– Voor de eerste € 20.000 die een bedrijf bijdraagt aan PPS-onderzoek tellen zowel de
cash bijdrage als de bijdrage in natura mee. Ten aanzien van die bijdragen wordt een
toeslagpercentage van 40 gehanteerd.
-
– De in natura bijdrage telt per bedrijf per jaar één keer mee.
-
– Voor de bijdragen van bedrijven meer dan € 20.000 telt alleen de cash bijdrage mee.
Ten aanzien daarvan geldt een toeslagpercentage van 30.
-
– Ook voor bijdragen in natura van ANBI’s geldt dat deze voor € 20.000 in aanmerking
kan worden genomen als grondslag voor PPS-toeslag, zij het dat dan een toeslagpercentage
van 25 geldt.
Deze optie om in natura bijdragen op bovenstaande manier PPS-toeslag te laten generen,
is in 2013 toegevoegd. Het doel was om een samenwerking tot stand te brengen tussen
een bedrijf en een onderzoeksinstelling waarbij sprake is van een rechtstreekse fysieke
bijdrage aan een onderzoeksinstelling in een samenwerkingsverband. Daarnaast werd op deze wijze met name het
(Nederlandse) mkb meer mogelijkheid geboden om een bijdrage te leveren aan PPS-en
in de topsectoren, mede sturing te geven aan het onderzoek en zo deel te kunnen nemen
aan het topsectorenbeleid. Het geven van een cash bijdrage aan onderzoek bleek voor
deze groep ondernemers namelijk lastig.
In de praktijk blijkt dat het Nederlandse mkb een duidelijke bijdrage in natura geeft
aan nationale PPS-en en daarmee bijdraagt aan de doelstelling van de regeling. Praktijk
is echter ook dat internationale projecten als grondslag voor PPS-toeslag worden opgevoerd,
waarbij grote aantallen partijen samenwerken op een zodanige manier dat het niet aannemelijk
is dat er sprake is van een rechtstreekse, daadwerkelijke fysieke bijdrage aan de
onderzoeksorganisatie.
Daarnaast is het stimulerend effect van de PPS-toeslag op de hoogte van de private
bijdrage aan een dergelijk internationaal project gering. Dit omdat deze projecten
veelal reeds gesubsidieerd worden met Europese middelen, zodat voor het tot stand
brengen van die projecten in feite de noodzaak ontbreekt om daarnaast private bijdragen
bijeen te brengen ten behoeve van het genereren van PPS-toeslag.
De regeling wordt daarom zodanig aangepast dat in natura bijdragen alleen nog meetellen
indien deze afkomstig zijn van ondernemingen die in Nederland een vaste inrichting
hebben of van buitenlandse ondernemingen die een Nederlandse dochteronderneming hebben.
Bij deze groep ligt namelijk veeleer voor de hand dat wel degelijk sprake is van de
gewenste directe bijdrage aan een onderzoeksorganisatie. Of in een concreet geval
inderdaad sprake is van een private bijdrage aan daadwerkelijke samenwerking tussen
bedrijven en onderzoeksinstellingen, beoordeelt de minister uiteindelijk bij de aanvraag
van PPS-toeslag.
Ook deze aanpassing in de PPS-subsidiemodule draagt bij aan het budgettair beheersbaar
houden van deze module.
3. Staatssteun
Titel 3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd onder artikel 25 (wat betreft
de samenwerkingsprojecten die bestaan uit fundamenteel of industrieel onderzoek, experimentele
ontwikkeling of een combinatie daarvan) en artikel 28 (wat betreft innovatieadviesdiensten)
van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
De hierboven beschreven wijziging heeft geen gevolgen voor de staatssteunrechtvaardiging.
De wijzigingen hebben immers enkel hun beslag op de mate waarin bijdragen aan projecten
worden meegerekend bij de bepaling van de hoogte van de te verlenen PPS-toeslag. Dit
staat los van de aanwending van de PPS-toeslagen. Aldus verandert er niets in de verplichtingen
in titel 3.2 RNES om de ontvangen PPS-toeslagen conform de toepasselijke steunkaders
aan te wenden, en is er geen sprake van een andere groep begunstigden. Ook is geen
sprake van een wijziging of uitbreiding van de activiteiten waarvoor steun wordt verleend,
noch heeft de nieuwe additionele aanvraagmogelijkheid invloed op de steunintensiteit.
Ook de aanpassing in de subsidiemodule betreffende seed capital technostarters heeft
geen gevolgen voor de toepasselijke staatssteunrechtvaardiging. Ditzelfde geldt voor
de nieuwe openstelling van de subsidiemodule voor Eurostarsprojecten (met vaststelling
van het toepasselijke subsidieplafond).
4. Regeldruk
De beperkingen binnen de subsidiemodule PPS-toeslag aan de mogelijkheden tot het opvoeren
van bepaalde bijdragen in natura en van private bijdragen aan TKI-relevante opdrachten
als grondslag ter verkrijging van PPS-toeslag, hebben geen gevolgen voor de regeldruk.
Die wijzigingen betreffen immers enkel de vraag welke private bijdragen in welke mate
meegenomen kunnen worden als grondslag ter bepaling van de hoogte van de PPS-toeslag.
Ook de meer technische aanpassingen binnen die module raken de regeldruk niet. Ditzelfde
geldt voor de aanpassing in de subsidiemodule betreffende seed capital technostarters,
en de openstelling van de aanvraagtermijn voor subsidie voor Eurostarsprojecten (inclusief
vaststelling van het betreffende subsidieplafond).
5. Vaste verandermomenten
Deze regeling wordt na 1 november 2018 in de Staatscourant gepubliceerd en treedt
in werking met ingang van 1 januari 2019.
Met de bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de systematiek
van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van
de eerste dag van een kwartaal in werking treden, en er minimaal twee maanden zitten
tussen het moment van publicatie en de inwerkingtreding van de regeling. Deze afwijking
is echter gerechtvaardigd te achten.
Aan de TKI’s als potentiële subsidieaanvragers zijn de op handen zijnde wijzigingen
in de zomer en in het najaar van 2018 gecommuniceerd, waardoor zij tijd hebben gehad
om zich voor te bereiden op de wijzingen. Ook aan de diverse onderzoeksinstellingen
die doorgaans betrokken zijn bij de samenwerkingsprojecten die een rol spelen als
grondslag voor de PPS-toeslag, en bij de projecten waarvoor de TKI’s de ontvangen
PPS-toeslag aanwenden, is aan het eind van de zomer en begin van het najaar melding
gemaakt van de onderhavige wijzigingen. De wijzigingen zijn voorts in de Tweede Kamer
aan de orde geweest tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat.
II. Artikelen
Artikel I, onderdelen A, D en E (artikelen 3.2.2, 3.2.3a en 3.2.9 RNES)
Deze onderdelen van artikel I wijzigen de artikelen 3.2.2, 3.2.3a en 3.2.9 RNES. Daarmee
zijn uitdrukkelijke termijnen opgenomen waarbinnen de minister een beschikking geeft
op een aanvraag voor PPS-toeslag. In paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting
is reeds uiteengezet dat en waarom deze beslistermijnen thans in de RNES zijn opgenomen.
Artikel 3.2.2, tweede lid, RNES ziet op de meer gangbare situatie dat in een aanvraag
voor PPS-programmatoeslag enkel private bijdragen van ondernemingen zijn opgevoerd
als grondslag. De beslistermijn bedraagt dan acht weken. Die termijn strookt met artikel
4:13 van de Algemene wet bestuursrecht en sluit bovendien geheel aan bij de praktijk
waarin die termijn al jaren wordt gehanteerd.
Artikel 3.2.2, derde lid, RNES betreft de situatie dat in een aanvraag mede of uitsluitend
bijdragen van ANBI’s zijn opgenomen. Omdat voor met meetellen van ANBI-bijdragen als
grondslag ingevolge artikel 3.2.3a RNES een plafond geldt, gekoppeld aan een verdeling
van de plafondruimte naar evenredigheid, is de beslistermijn in dat geval acht weken
na de laatste dag van de openstellingsperiode voor aanvragen voor PPS-programmatoeslag. Immers, pas na de openstellingsperiode
is duidelijk of het betreffende plafond bereikt is en of en in hoeverre een ANBI-bijdrage
meegerekend kan worden als grondslag voor de PPA-programmatoeslag. Deze laatste beslistermijn
was voorheen vervat in artikel 3.2.3a, vierde lid, RNES maar is ten behoeve van transparantie
nu overgeheveld maar artikel 3.2.2, derde lid, RNES. Gelet hierop is artikel 3.2.3a,
vierde lid, RNES geschrapt.
In artikel 3.2.9 RNES is de beslistermijn betreffende aanvragen voor PPS-projecttoeslag
opgenomen. Deze bedraagt acht weken, ongeacht of in de aanvraag al dan niet ANBI-bijdragen
zijn opgenomen. Een afzonderlijke beslistermijn voor aanvragen met ANBI-bijdragen
is hier namelijk niet nodig, nu voor met meetellen van ANBI-bijdragen als grondslag
ingevolge artikel 3.2.10a RNES weliswaar een plafond geldt, maar dit plafond niet
gekoppeld is naar een verdeling naar evenredigheid. Het gaat daar om een verdeling
op volgorde van binnenkomst, zodat niet hoeft te worden afgewacht hoeveel overige
ANBI-bijdragen worden opgevoerd alvorens een beslissing op de aanvraag voor PPS-projecttoeslag
kan worden genomen.
Artikel I, onderdeel B (artikel 3.2.3, eerste lid, onderdeel a, en derde lid)
Artikel I, onderdeel B, onder 1, van deze wijzigingsregeling beperkt de mogelijkheid
om private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten op te voeren als grondslag
ter bepaling van de hoogte van de PPS-programmatoeslag. In de paragrafen 2 en 2.1
van het algemeen deel van de toelichting is nader ingegaan op de achtergronden van
deze wijziging.
Voortaan wordt slechts 80% van de in de aanvraag opgevoerde private bijdragen aan
TKI-relevante onderzoeksopdrachten meegerekend als grondslag voor de PPS-programmatoeslag.
In relatie tot artikel 3.2.3, derde lid, RNES betekent dit dat bij ontvangst van een
aanvraag voor PPS-programmatoeslag waarin private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten
zijn opgenomen, eerst wordt bepaald of deze bijdragen gelet op dat artikel überhaupt
in aanmerking kunnen worden genomen ter bepaling van PPS-programmatoeslag. Indien
immers het totaal aan private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten dat
in het kalenderjaar voorafgaand aan dat waarin de aanvraag is ingediend reeds 40%
bedraagt van de som van de totale private bijdragen, bedoeld in het derde lid, worden
die private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten opgevoerd in de aanvraag
niet meegenomen ter bepaling van de toeslag. Indien dat percentage echter niet is
overschreden, kunnen de betreffende private bijdragen wel in aanmerking worden genomen,
zij het vanaf heden voor niet meer dan 80% van het totaal dat in de aanvraag is opgevoerd.
Artikel I, onderdeel B, onder 2, van deze wijzigingsregeling stelt om technische redenen
en ter verduidelijking het derde lid van artikel 3.2.3 RNES opnieuw vast. De daarin
opgenomen verwijzingen naar de diverse soorten private bijdragen (nu onderdelen a
tot en met e) bleken als gevolg van eerdere aanpassingen in de regeling namelijk niet
langer correct. Deze onjuistheden zijn nu hersteld.
Daarnaast is verduidelijkt dat – ter bepaling van de bovengenoemde (40% van) de som
van de totale private bijdragen – álle private bijdragen meegeteld moeten worden die
ingevolge titel 3.2 RNES als grondslag voor PPS-programmatoeslag óf PPS-projecttoeslag
kunnen worden opgevoerd. Het moet daarbij steeds gaan om de bijdragen die ook daadwerkelijk
gerealiseerd zijn in het jaar voorafgaand aan het jaar van aanvraag waarin de betreffende
TKI-relevante onderzoeksopdrachten-bijdragen in worden opgevoerd.
Tot die mee te rekenen private bijdragen behoren onder meer ook de private bijdragen
aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten gerealiseerd in het voorgaande jaar, en de
bijdragen van de ANBI’s aan onderzoeksinstellingen. Daarbij is in het nieuwe derde
lid meer expliciet tot uitdrukking gebracht op welke wijze die ANBI-bijdragen moeten
worden meegeteld om de hier bedoelde 40%-berekening te maken. Het gaat namelijk enkel
om die ANBI-bijdragen die op grond van artikel 3.2.3a RNES respectievelijk 3.2.10a
RNES in aanmerking worden genomen als grondslag voor PPS-toeslag; dus ná toepassing
van het daarin vervatte ANBI-plafond en de in voorkomend geval toegepaste verdeling
van die plafondruimte.
Indien op basis van het voorgaande de totale private bijdragen zijn vastgesteld, en
duidelijk is dat niet ter waarde van 40% van dat totaal reeds aan private bijdragen
aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten in aanmerking is genomen als grondslag, dan
kunnen de in de betreffende aanvraag opgevoerde private bijdragen voor TKI-relevante
onderzoeksopdrachten voor 80% in aanmerking genomen worden als grondslag voor PPS-programmatoeslag.
Artikel I, onderdeel C (artikel 3.2.3, zesde lid)
Deze wijziging leidt ertoe dat (tot een bedrag van € 20.000) voortaan enkel de bijdragen
in natura worden meegeteld als grondslag, indien de betreffende bijdrage afkomstig
is van een onderneming die een vaste inrichting of dochteronderneming in Nederland
heeft. De bijdrage in natura kan derhalve afkomstig zijn van een in het buitenland
gevestigde onderneming met een dochteronderneming in Nederland, en van ondernemingen
met een vaste inrichting (hoofdvestiging) in Nederland. Van een (ongerechtvaardigde
en discriminatoire) volledige uitsluiting van buitenlandse bedrijven van het directe
of indirecte profijt van de PPS-toeslagmodule is aldus geen sprake. Er wordt enkel
een zekere band van de deelnemende onderneming in het samenwerkingsproject met Nederland
vereist, ofwel via een dochteronderneming, ofwel door de vestigingsplaats van de onderneming
zelf. Qua formulering van deze eis is aangesloten bij artikel 1, vijfde lid, onderdeel
a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. In de paragrafen 2 en 2.2 van het
algemeen deel van de toelichting is nader ingegaan op de ratio achter dit vereiste.
Artikel II
Voor een toelichting op de in dit artikel vervatte wijzigingen wordt verwezen naar
het algemeen deel van de toelichting.
Artikel III
Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019. In paragraaf
5 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven hoe deze publicatie en datum
van inwerkingtreding zich verhouden tot het kabinetsbeleid betreffende de vaste verandermomenten.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer