TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De belangrijkste aanleiding voor deze wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling
is de integratie van de certificatieschema’s in bijlage XVIc en bijlage XVIf die betrekking
hebben op duikarbeid (WSCS-WOD-D) en duikarbeid verricht door de brandweer (WSCS-WOD-E)
met als doel de harmonisatie van de eisen en terminologie uit deze twee schema’s.
In verband hiermee zal bijlage XVIf vervallen.
Daarnaast wordt ook het certificatieschema voor een duikploegleider (bijlage XVIb)
aangepast door aanpassing van één van de entreecriteria en door een tijdelijke bepaling
op te nemen.
2. Wijzigingen in verband met integratie beide certificatieschema’s duikarbeid
De integratie van de beide bijlagen heeft voor de brandweerduikers tot een aantal
wijzigingen geleid. Zo wordt het voor de brandweer mogelijk om naast het SCUBA-materieel
ook het Surface Supply Equipment (SSE-) in te zetten.
In bijlage XVIf werd niet gerefereerd aan bepaalde categorieën of subcategorieën,
maar aan de uitoefening van de duikarbeid werden drie eisen gesteld: (1) deze moest
met SCUBA worden verricht (2) tot een maximale duikdiepte van 15 meter en (3) gedurende
maximaal één aangesloten uur. Deze eisen waren vergelijkbaar met de eisen voor categorie
A2, zoals geformuleerd in bijlage XVIc.
Door de harmonisatie gaan er voor de brandweer zwaardere eisen gelden bij hercertificering.
Voor subcategorie A2 geldt: ten minste 30 duiken en een totaaltijd onder druk van
minimaal 300 minuten, waarvan ten minste 5 duiken met een minimale duikdiepte van
9 meter en een totaaltijd onder druk van 50 minuten. Dit betekent voor een brandweerduiker
een verzwaring van 20 naar 30 duiken. Daarnaast wijzigt de scope voor het brandweercertificaat.
Op basis van het certificaat brandweerduiker mocht gedurende maximaal één aaneengesloten
uur duikarbeid worden verricht, terwijl de duiktijd nu is gebaseerd op de tijdsduur
waarbij op basis van duikdiepte en duiktijd geen decompressie nodig is.
Bij de brandweerduiker werd een onderscheid gemaakt tussen het optreden als reddingsduiker
en als veiligheidsduiker. Als reddingsduiker had de brandweerduiker binnen de duikploeg
de taak tot het opsporen en redden van mensen en dieren in en op het water tot een
maximale diepte van 15 meter. De veiligheidsduiker had binnen de duikploeg de rol
van reserveduiker en trad hij op om de reddingsduiker in nood te hulp te komen. Deze
rollen en begrippen wordt in het geharmoniseerde schema niet meer gebruikt.
De verschillen tussen WOD-E en WOD-D betroffen onder andere de gebruikte terminologie.
In bijlage XVIf (duikarbeid verricht door de brandweer) was een aantal begrippen opgenomen
die in deze nieuwe bijlage niet meer worden gebruikt.
3. Overige wijzigingen in bijlage XVIc
Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de integratie van bijlage XVIc en XVIf zijn
nog een aantal andere wijzigingen doorgevoerd.
Nieuw is de toevoeging van Categorie duikarbeid B0. Deze categorie heeft een vergelijkbare
scope als categorie A, maar maakt ook het gebruik van surface supplied equipment (SSE
apparatuur) mogelijk in ondiepe en minder zware omstandigheden Dit is een veiligere
methode dan SCUBA. Hierdoor wordt het mogelijk om met SSE apparatuur te duiken zonder
dat aan alle eisen van de zwaardere categorie B1 hoeft te worden voldaan.
Daarnaast worden nu aanvullende eisen gesteld aan de doorlopende beroepservaring waarover
de certificaathouder ten minste elke twee jaar informatie moet overleggen aan de certificerende
instelling (zie paragraaf 6.2 onderdeel 3 en 4). Bij de beoordeling van de doorlopende
beroepservaring wordt met name gelet op het aantal duiken en de aard van de duiken.
De hoeveelheid duiken bepaalt het aantal briefings, debriefings en predive- en postdivechecks
van de duikuitrusting. De aanvullende eisen beogen te waarborgen dat de certificaathouder
zijn beroepservaring voor de betreffende scope van zijn certificaat op peil houdt.
Bij de entreecriteria (hoofdstuk 8) is de eis om een getuigschrift of een bewijs van
toelating tot een opleiding te kunnen overleggen, vervangen door de eis om een opleidingsportfolio
te overleggen. Wat moest worden verstaan onder een bewijs van toelating was onvoldoende
duidelijk geformuleerd. Het bewijs van toelating omvatte ook niet het doel dat bereikt
moest worden, namelijk dat een aanvrager van het certificaat moet kunnen aantonen
dat hij is opgeleid voor de betreffende categorie waarvoor het certificaat wordt aangevraagd.
De gedetailleerde eisen ten aanzien van de examenlocatie, de examenmiddelen en de
faciliteiten voor het praktijkexamen zijn niet meer opgenomen. De eisen staan nu in
het examenreglement op de website van de Stichting Werken onder Overdruk.
De bepalingen over de klachtenregeling en bezwaarprocedure zijn in deze bijlage niet
meer opgenomen. Het was niet nodig om deze op te nemen omdat de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) van toepassing is.
De certificerende instelling beschikt naast de mogelijkheden van schorsing, intrekking
en weigering nu ook formeel over de mogelijkheid om een certificaathouder een waarschuwing
te geven (zie paragraaf 6.5.4). Hierdoor kan een certificerende instelling een certificaathouder
aanspreken op lichte tekortkomingen wanneer het schorsen of intrekken van een certificaat
disproportioneel is. Het is aan de certificerende instelling om dit te beoordelen.
Bij de indeling van de verschillende paragrafen is zoveel mogelijk aangesloten bij
de indeling die nu ook in bijlage XVIc is gevolgd en is de tekst dus niet in artikelen
ingedeeld, maar in hoofdstukken en paragrafen. Tevens zijn de teksten van het certificatieschema
die een toelichtend karakter hebben niet langer in de tekst van de bijlage opgenomen
of zijn ze verplaatst naar de toelichting. De inhoud van hoofdstuk 1 (Inleiding) en
van hoofdstuk 3 (Werkveldspecifieke kenmerken) is daarom niet meer opgenomen.
Wanneer nu gekozen zou worden voor een indeling in artikelen zou de nummering daarvan
afwijken van de nummering van de paragrafen zoals die tot nu toe is gehanteerd en
die ook door de beheerstichting wordt gehanteerd in haar documenten die dienen tot
nadere uitwerking van het certificatieschema.
4. Wijziging in certificatieschema duikploegleider
Met de onderhavige wijziging van het certificatieschema duikploegleider (bijlage XVIb)
wordt het entreecriterium inzake het minimale aantal duiken voor het certificaat duikploegleider
categorie A2 en B1 aangepast omdat de sector van oordeel is dat de huidige eis van
minimaal 100 duiken voor toegang tot het examen voor het certificaat duikploegleider
categorie A2 en B1 niet langer nodig is.
In verband hiermee wordt het certificatieschema voor een duikploegleider (bijlage
XVIb) aangepast door aanpassing van één van de entreecriteria en door een tijdelijke
bepaling op te nemen voor het verkrijgen van een certificaat duikploegleider categorie
B1 (SSE duiken). De reden dat dit entreecriterium voor de duikploegleider (bijlage
XVIb) voor het certificaat categorie A2 en B1 wordt aangepast (en dus niet alleen
voor degenen die duikploegleider bij de brandweer met certificaat B1 willen zijn),
is dat de sector van oordeel is dat de eis van 100 duiken achterhaald is door de veranderingen
in de opleiding tot duikploegleider. In de huidige opleiding is de focus meer komen
te liggen op de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het leidinggeven aan duikers
bij duikarbeid. Het aantal duiken dat iemand heeft gemaakt is daardoor minder relevant.
De reden dat deze verlichting van de eisen vooralsnog beperkt blijft tot de categorieën
B1 en A2 ligt in het feit dat in deze categorieën de duikarbeid beperkt is tot en
met een duikdiepte van 15 meter, binnen de grenzen van No Deco duiktijden. De risico’s
binnen deze categorieën zijn beperkter dan in de categorieën A3, B2, B3, B4 waar tot
grotere duikdieptes, gedurende langere periodes en met andere gereedschappen gewerkt
kan worden. Voor de laatst genoemde categorieën is de sector nog in overleg over aanpassing
van dit entreecriterium en zullen eventuele aanpassingen later doorgevoerd worden.
Overigens was het minimaal aantal duiken als entreecriterium voor het verkrijgen van
een certificaat duikploegleider bij de brandweer (bijlage XVIe) hiervoor beperkt tot
20 duiken, zodat voor de brandweer sprake is van een verzwaring van de eis. Voor het
vaststellen van de nieuwe grenzen is gebruik gemaakt van de inzichten die vanaf 2012
zijn opgedaan in de opleidingen.
De brandweer duikt van oudsher met SCUBA (categorie A2), maar sinds 2011 is er een
veiligheidsregio waar een pilot met SSE uitgevoerd (categorie B1). Ook andere veiligheidsregio’s
willen overstappen op duiken met SSE.
Echter, omdat het certificatieschema voor een duikploegleider bij de brandweer (bijlage
XVIe) nog niet is geïntegreerd met het certificatieschema voor duikploegleider (bijlage
XVIb) zou een duikploegleider van de brandweer die een certificaat voor duikploegleider
SSE (B1) wil verkrijgen, de volledige opleiding tot duikploegleider B1 moeten volgen.
Aangezien de opleiding tot duikploegleider bij de brandweer grotendeels overeenkomt
met de opleiding voor duikploegleider B1 is dit onwenselijk. Dit zou leiden tot onnodige
extra kosten en doorlooptijd voor het verkrijgen van het certificaat.
In verband hiermee wordt in het certificatieschema voor een duikploegleider (bijlage
XVIb) een tijdelijke bepaling opgenomen.
In de tijdelijke bepaling wordt aan duikploegleiders bij de brandweer die over een
certificaat duikploegleider bij de brandweer (overeenkomstig categorie A2) (bijlage
XVIe) beschikken de mogelijkheid geboden een certificaat als duikploegleider categorie
B1 te verkrijgen op basis van een aangepaste opleiding en een toets op de elementen
die in B1 aanvullend zijn ten opzichte van duikploegleider bij de brandweer.
Deze tijdelijke bepaling vervalt op 1 januari 2020. Op dat moment zal een nieuw certificatieschema
voor duikploegleiders van kracht zijn dat zowel voor de brandweer als andere sectoren
geldig is en waarmee de noodzaak voor de tijdelijke bepaling komt te vervallen.
5. Relatie met andere regelgeving
Voor de afgifte van de persoonscertificaten duikarbeid is thans één certificerende
instelling door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen, namelijk
de Stichting Nederlands Duikcentrum Certificatie Instelling (Stcrt. 2017, 9601). Daarnaast worden certificaten afgegeven door de Defensie Duikschool op grond van
de Regeling duikopleidingen Defensie 2014.
De certificaten voor een brandweerduiker worden afgegeven door het Instituut Fysieke
Veiligheid (IFV) op grond van artikel 6.1, derde lid, onderdeel a, van de Arboregeling,
artikel 68 van de Wet veiligheidsregio’s, artikel 2, bijlage 1, van het Besluit personeel
veiligheidsregio’s en de Regeling personeel veiligheidsregio’s. In de Regeling personeel
veiligheidsregio’s wordt in bijlage A, behorende bij artikel 1 eerste lid, van de
Regeling personeel veiligheidsregio’s in supplement c, de functie van ‘brandweerduiker’
omschreven en is onder meer vermeld welke werkzaamheden hij verricht en welke competenties
vereist zijn. In die regeling wordt verwezen naar de Arboregelgeving. Een brandweerduiker
moet niet alleen beschikken over het certificaat voor een ‘gewone’ duiker (zie bijlage
XVIc), maar moet ook examens afleggen die specifiek gericht zijn op de vakbekwaamheid
als brandweerduiker. De functie ‘brandweerduiker’ blijft in het Besluit veiligheidsregio’s
en de Regeling personeel veiligheidsregio’s bestaan en het IFV blijft ook verantwoordelijk
voor het afgeven van certificaten aan deze groep duikers. Daarom kan in artikel 6.1,
derde lid, onderdeel a, van de Arboregeling nog steeds gesproken worden over een duiker
bij de brandweer.
6. Administratieve lasten en nalevingskosten
De integratie van bijlage XVIc (duikarbeid:WSCS-WOD-D) en XVIf (duikarbeid verricht
door de brandweer: WSCS-WOD-E) heeft als doel de gestelde eisen en terminologie uit
deze twee schema’s te harmoniseren. Hierdoor is er één certificatieschema voor duikarbeid
ontstaan waardoor de administratieve lasten in het geheel zijn verminderd.
De inhoudelijke nalevingskosten zullen door de wijziging enerzijds stijgen en anderzijds
afnemen. De inhoudelijke nalevingskosten zullen stijgen omdat er aanvullende eisen
gesteld worden aan de informatie over de doorlopende beroepservaring die de certificaathouder
ten minste elke twee jaar moet overleggen aan de certificerende instelling. Bij de
beoordeling van de doorlopende beroepservaring wordt nu niet meer alleen gekeken naar
het aantal duiken, maar wordt ook gekeken naar de aard van de duiken. Dit betekent
een verzwaring van de nalevingskosten voor de certificaathouder en de certificerende
instelling. De aanvullende eisen beogen te waarborgen dat de certificaathouder zijn
beroepservaring voor de betreffende scope van zijn certificaat op peil houdt. Anderzijds
zullen de inhoudelijke nalevingskosten dalen voor de certificaathouders van de nieuwe
categorie BO. Deze categorie heeft een vergelijkbare scope als categorie A, maar maakt
ook het gebruik van surface supplied equipment (SSE apparatuur) mogelijk in ondiepe
en minder zware omstandigheden. Hierdoor wordt het mogelijk met SSE apparatuur te
duiken zonder dat aan alle eisen van de zwaardere categorie B1 hoeft te worden voldaan.
7. Toezicht
Op 1 november 2017 heeft Inspectie SZW een concept voor wijzigingsregeling van bijlage
XVIc ontvangen. De Inspectie SZW plaatste een aantal (wetstechnische) kanttekeningen
met betrekking tot handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van het schema. Op basis van
deze kanttekeningen is er een bijeenkomst gepland tussen Inspectie SZW en de Stichting
Werken onder Overdruk waarin de vragen van de Inspectie SZW zijn beantwoord. Op basis
daarvan is de wijzigingsregeling waar nodig aangepast dan wel verduidelijkt.
8. Advies
Over deze regelingswijziging heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met de beheerstichting,
de Stichting Werken onder Overdruk. In de beheerstichting zijn de verschillende certificerende
instellingen, de Stichting Nederlands Duikcentrum Certificatie Instelling, het Instituut
Fysieke Veiligheid en de Defensie Duikschool vertegenwoordigd. Naar aanleiding van
de (deels wetstechnische) opmerkingen van de Inspectie SZW, met betrekking tot handhaafbaarheid
en uitvoerbaarheid van het schema, is een bijeenkomst belegd tussen Inspectie SZW
en de Stichting Werken Onder Overdruk welke vervolgens tot aanpassing van de tekst
heeft geleid.
9. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Met de integratie van de bijlage XVIc en XVIf verdwijnt het aparte certificaat voor
duikarbeid verricht door de brandweer. Dat maakt het noodzakelijk te voorzien in een
overgangsregeling voor degenen die bij inwerkingtreding van deze regeling over een
dergelijk certificaat beschikken en op basis daarvan aan het werk zijn. Een dergelijk
certificaat dat op grond van paragraaf 4.4. van bijlage XVIf is afgegeven, blijft
vier jaar geldig vanaf de datum van afgifte.
De aanpassing van bijlage XVIc heeft ook gevolgen voor duikers die voorafgaand aan
het van kracht worden van deze regeling over een geldig certificaat als duiker beschikken.
Ook voor hen geldt dat het certificaat geldig blijft voor de duur van 4 jaar vanaf
het moment van afgifte.
Bij de aanpassing van bijlage XVIb is voorzien in een tijdelijke regeling. Deze is
nader toegelicht bij Artikel I, onderdeel C.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A en B
Het laten vervallen van bijlage XVIf inzake het certificaat voor de brandweerduiker
maakt het noodzakelijk artikel 6.5, derde lid, en artikel 6.6 van de Arboregeling
aan te passen.
Artikel I, onderdeel C (bijlage XVIb)
De aanpassing van een van de entreecriteria, namelijk in onderdeel 1.4 in paragraaf
8.1, houdt in dat voor een duikploegleider bij duikarbeid met behulp van SSE in categorie
B1 niet langer de eis gesteld wordt dat de kandidaat 2 kalenderjaren werkervaring
heeft als duiker en ten minste 100 duiken heeft gemaakt voor een certificaat categorie
A2, A3, B1, B2, B3 of B4. Voor hem gaat de eis gelden dat hij ten minste 50 duiken
heeft gemaakt waarvan voor de categorie B1 ten minste 10 duiken met behulp van SSE.
In onderdeel 1.4 van paragraaf 8.1 is zijn ook de eisen in verband met categorie A2
aangepast, ook daar is de eis van 100 duiken verlaagd naar 50 duiken, maar daarbij
gaat het om duiken met Scuba.
De aanpassing van dit entreecriterium heeft tevens tot gevolg dat een duikploegleider
bij de brandweer, sneller toegelaten kan worden tot het certificatieproces ter verkrijging
van het persoonscertificaat duikploegleider categorie B1. Hij hoeft daardoor na het
behalen van het certificaat duikarbeid B1 niet eerst nog jaren te duiken om aan 100
duiken te komen.
De tijdelijke bepaling maakt het voor de brandweer mogelijk om op korte termijn te
kunnen voorzien in de behoefte aan duikploegleiders B1.
Het gaat om de volgende situatie:
Het Instituut Fysieke Veiligheid stelt een toetskaart vast die de elementen bevat
waarop getoetst moet worden om aan te tonen dat het verschil in kennis en vaardigheden
tussen duikploegleider bij de brandweer en duikploegleider is overbrugd. Met een ingevulde
en afgetekende toetskaart kan aangetoond worden dat aan alle eisen is voldaan.
De toetskaart is een gebruikelijk instrument bij de brandweer. Daarop staan beoordelingscriteria
waarop tijdens de opleiding beoordeeld wordt. Het gaat hierbij om het aantonen van
kennis en praktijkervaring door middel van het verrichten van bepaalde opdrachten.
Zo’n toetskaart moet worden afgetekend door een door het IFV bevoegd verklaarde persoon.
Vervolgens wordt de toetskaart gebruikt om een getuigschrift aan te vragen bij een
erkende opleidingsinstelling en wordt dit getuigschrift overgelegd bij de aanvraag
(zie onderdeel b).
Het is wenselijk dat na het opdoen van de praktijkervaring niet heel veel tijd verstrijkt
voordat de aanvraag wordt gedaan, zodat deze niet verwaterd. Daarom moet dit binnen
twaalf maanden plaats vinden (zie onderdeel d).
Deze tijdelijke bepaling geeft brandweerkorpsen die in de periode tot 1 januari 2020
over willen stappen naar SSE de mogelijkheid om duikploegleiders bij de brandweer,
in te schakelen als duikploegleiders B1, zodat een duikteam voor de categorie SSE
duiken ingezet kan worden. Brandweerkorpsen die na 1 januari 2020 willen overstappen
naar SSE kunnen de periode tot 1 januari 2020 gebruiken als voorbereiding op de overstap
en nieuwe duikploegleiders werven die voldoen aan de eisen van het dan geldende certificatieschema
voor duikploegleiders categorie B1.
De duikploegleiders categorie B1 die dit certificaat op grond van deze tijdelijke
bepaling hebben verkregen, kunnen hercertificatie aanvragen op basis van de op dat
moment gelden eisen.
Artikel I, onderdeel D bijlage XVIc)
Bijlage XVIc inzake het certificaat voor de duiker wordt in zijn geheel vervangen.
Deze bijlage is zoals hiervoor is toegelicht niet onderverdeeld in artikelen, maar
in hoofdstukken en paragrafen.
Hoofdstuk 1. Definities
Zoals hiervoor in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven is de tekst die
voorheen in hoofdstuk 1 (Inleiding) was opgenomen niet langer opgenomen omdat die
tekst uitsluitend een toelichtend karakter had.
De voorheen in hoofdstuk 2 opgenomen definities staan nu in hoofdstuk 1, zij het dat
daarin een fors aantal wijzigingen is doorgevoerd.
Het aantal definities is aanzienlijk verminderd, soms omdat een begrip niet langer
in de tekst voorkomt (zoals caissonarbeid, centrale examencommissie), omdat het begrip
voldoende bepaald is en de betekenis niet afwijkt van het normale spraakgebruik (bijvoorbeeld:
competentie, cesuur, examen), voldoende duidelijk is door de samenhang van de bepalingen
(zoals aanvrager van een certificaat, aanwijzing, beoordeling, certificaat, certificaathouder,
controle, eindtermen, entreecriteria, examinator, kandidaat) of omdat het begrip al
in het Arbeidsomstandighedenbesluit gedefinieerd is (duikarbeid).
De omschrijving van de term ‘beheerstichting’ is verduidelijkt en toegespitst op het
onderhavige schema over duikarbeid.
De term ‘compressiekamer of -tank’ is vervangen door ‘decompressietank’ omdat die
term meer gebruikelijk is.
De term ‘certificerings- en keuringsinstelling (CKI)’ is overal vervangen door ‘certificerende
instelling’ omdat die term in artikel 1.1, zevende lid, van het Arbobesluit staat.
Aan de definitie van de verschillende duikklokken is de Engelse term ‘closed bell’
en ‘wet bell’ toegevoegd.
De term ‘duikminuten’ is vervangen door ‘duiktijd’.
Er zijn ook enkele nieuwe begripsbepalingen toegevoegd, te weten: ademgas, ademlucht,
aangedreven gereedschap, bell-man, bell-run, duiklogboek, geconditioneerde omstandigheden,
LARS, niet aangedreven handgereedschap, No Deco Tijd, praktijkverrichting en totale
tijd onder druk.
Onder niet aangedreven handgereedschap wordt in ieder geval verstaan: een ruitenhamer,
een gordelsnijder, een mes, een handzaag, een ketting, een kabel en een hijsband.
Daarnaast is een definitie opgenomen van de begrippen ‘opleidingsportfolio’ en ‘ portfolio’
omdat het wenselijk is dat het verschil tussen beide begrippen duidelijk is. Als voorbeelden
van bewijsstukken die in een opleidingsportfolio relevant kunnen zijn kunnen genoemd
worden een lesrooster of een toetskaart. Voorbeelden van bewijstukken die in een portfolio
relevant zijn, zijn een duiklogboek, behaalde certificaten, een opleidingsportfolio
of een duikmedisch attest.
In het certificatieschema worden geregeld Engelse termen gebruikt, maar deze termen
zijn zo gebruikelijk dat zij duidelijker zijn dan een Nederlandse vertaling van deze
termen. Soms is er echter ook voor gekozen om een Engelse term door een Nederlandse
term te vervangen, bijvoorbeeld ‘equipment’ door ‘materiaal’ en ‘rigging’ door tuigage.
De term ‘register van vakbekwaamheid’ is nu overal vervangen door de term ‘certificaatregister’
zodat er eenheid is in terminologie. Hetzelfde register werd voorheen ook wel aangeduid
als ‘openbaar register’ of ‘centraal register’.
In bijlage XVIf (duikarbeid verricht door de brandweer) waren een aantal begrippen
opgenomen die in de nieuwe bijlage XVIc niet meer gebruikt worden, te weten: reddingsduiker,
veiligheidsduiker en verzuimherstel.
Hoofdstuk 2. Eisen
In hoofdstuk 2 waren voorheen de definities opgenomen, nu staan de definities in hoofdstuk
1 en wordt in hoofdstuk 2 de toepasselijkheid van de NEN-normen die relevant zijn
voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren benoemd. Het gaat daarbij
dus om normen die in de eerste plaats gelden voor de certificerende instellingen en
daarmee indirect ook voor de certificaathouders.
Hoofdstuk 3
In hoofdstuk 3 was een toelichtende tekst opgenomen over de duikarbeid, het certificatieschema,
de betrokken partijen, de risico’s bij duikarbeid en de factoren die een rol spelen
bij het voorkomen van incidenten.
Hoofdstuk 4.Certificatieprocedure
Paragraaf 4.1 tot en met 4.5
In paragraaf 4.1 is nu expliciet bepaald dat de certificerende instelling over een
certificatiereglement moet beschikken.
De onderwerpen die in hoofdstuk 4 genoemd worden zien met name op de certificatieprocedure.
Op grond van hoofdstuk 5 geldt tevens de verplichting dat de certificerende instelling
een examenreglement heeft. Formeel is niet vereist dat er sprake is van twee verschillende
reglementen, een certificatiereglement en een examenreglement. Er kan sprake zijn
van één reglement, maar de genoemde onderwerpen moeten daarin wel aan de orde komen.
Om te bewerkstelligen dat de certificerende instellingen uniforme eisen stellen in
deze reglementen is het gebruikelijk dat de beheerstichting de uitgangspunten daarvan
formuleert.
De inhoud van paragraaf 4.2 tot en met 4.4, eerste onderdeel, lijkt inhoudelijk zeer
sterk op de oude paragrafen 4.1 tot en met 4.4.
Met het in paragraaf 4.3, tweede onderdeel, genoemde kwaliteitssysteem en procedures
wordt gedoeld op de eisen in NEN-EN-ISO/IEC 17024.
De tekst van paragraaf 4.4., tweede tot en met vierde onderdeel, lijkt inhoudelijk
sterk op de oude paragraaf 4.8 inzake het register voor vakbekwaamheid.
Paragraaf 4.5 bevatte een toelichting op de geldigheidscondities. Die zijn nader uitgewerkt
in hoofdstuk 13.
De oude paragraaf 4.6 is niet langer opgenomen omdat een certificerende instelling
al op grond van de Awb gehouden is om zorg te dragen voor een behoorlijke behandeling
van klachten over zijn gedragingen. Afdeling 9.1.1 en 9.1.2 van de Awb zijn van toepassing
met betrekking tot de klachtenbehandeling. Bij de invoering van deze titel in de Awb
is aangegeven (zie Kamerstukken II 1997/98, 25 837, nr. 3, blz. 6) dat de minimumeisen van titel 9.1 een voldoende voorziening voor een behoorlijke
klachtenbehandeling bieden zodat aanvullende regels niet nodig zijn. Bestuursorganen
houden echter wel de vrijheid om extra voorschriften in eigen regelingen op te nemen,
in het bijzonder als deze extra waarborgen voor de burger bevatten. Volgens de regering
moet wel terughoudendheid wordt betracht met aanvullende regels.
In paragraaf 4.7 was de bezwaarschriftenprocedure nader uitgewerkt. Het betrof hier
de behandeling van een bezwaarschrift tegen de beslissing van de certificerende instelling
inzake het niet (opnieuw) verlenen van een certificaat of het wijzigen, schorsen of
intrekken ervan. Omdat de inhoud van die bepalingen (grotendeels) overeenkomen met
de eisen die al in de Awb zijn opgenomen zijn die bepalingen in de onderhavige regeling
vervallen.
Paragraaf 4.5 inzake norminterpretatie lijkt inhoudelijk sterk op de oude paragraaf
4.9.
Hoofdstuk 5. Examenreglement
Paragraaf 5.1 tot en met 5.4
De inhoud van paragraaf 5.1 en 5.2, eerste onderdeel, lijkt inhoudelijk op de oude
paragraaf 5.1 en 5.2. De verplichting om een bepaling op te nemen over de ingangsdatum
van het certificaat is niet langer opgenomen, net zo min als de verplichting om een
bepaling over de entree-eisen voor deelname aan het examen op te nemen. Beide onderwerpen
worden al in deze bijlage geregeld (zie hoofdstuk 12, onderdeel 4 en hoofdstuk 8)
en daarvoor hoeven dus geen bepalingen in het examenreglement opgenomen te worden.
De gedetailleerde eisen die in de oude paragraaf 5.4.2 waren opgenomen over examenlocatie,
examenmiddelen en faciliteiten inzake het praktijkexamen moeten nu opgenomen worden
in een examenreglement.
Om te bewerkstelligen dat er uniformiteit is tussen de examenreglementen die de verschillende
certificerende instellingen opstellen, heeft de beheerstichting daarover bepalingen
opgenomen in een examenreglement en gepubliceerd op de website www.werkenonderoverdruk.nl. De in paragraaf 5.2, onderdeel 2 tot en met 4, opgenomen bepalingen inzake het uitbesteden
van examens zijn nieuw. In verband hiermee is in paragraaf 5.1 niet langer bepaald
dat het examen door de certificerende instelling wordt afgenomen.
De in paragraaf 5.2, onderdeel 4, opgenomen bepaling over het gebruik van ICT-middelen
is nieuw.
De inhoud van paragraaf 5.3 lijkt inhoudelijk sterk op de oude paragraaf 5.3, maar
de paragraaf is iets anders vorm gegeven door de tekst in onderdelen in te delen en
de volgorde iets te wijzigen.
De tekst van het eerste en tweede onderdeel van paragraaf 5.4 is aangepast om de geheimhouding
inzake de examens nog beter te kunnen waarborgen dan voorheen was geformuleerd in
paragraaf 5.4.1.
Het derde onderdeel van paragraaf 5.4 stond voorheen in paragraaf 5.4.2.
Het vierde onderdeel is nieuw, maar geeft de bestaande praktijk weer met betrekking
tot de itembank weer.
Hoofdstuk 6. Toezicht
Paragraaf 6.1 tot en met 6.5
De inhoud van paragraaf 6.1 tot en met 6.5 lijkt inhoudelijk sterk op de oude paragrafen
6.1 tot en met 6.5, maar de paragrafen zijn iets anders vorm gegeven door de tekst
in onderdelen in te delen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen periodieke beoordelingen en tussentijdse controles.
Tussentijdse controles vinden indien nodig, in aanvulling op periodieke beoordelingen
plaats. Paragraaf 6.1 is inhoudelijk nagenoeg ongewijzigd.
De tussentijdse controle is nader uitgewerkt in paragraaf 6.2.
In paragraaf 6.2 zijn de toelichtende teksten over de wijze waarop de risico’s van
de werkzaamheden worden beperkt, niet over genomen.
In de oude paragraaf 6.2 was bepaald dat er een tussentijdse controle wordt uitgevoerd
bij een ernstige klacht van een belanghebbende. Die eis dat de klacht ernstig moet zijn, staat niet
meer in paragraaf 6.2, onderdeel 2, onder b, maar omdat nog steeds de in paragraaf
6.3.4 omschreven procedure geldt, wordt eerst bezien of de klacht aanleiding geeft
tot een tussentijdse controle.
De bepaling dat de beoordeling van de doorlopende beroepservaring deel uit maakt van
de hercertificatie is niet overgenomen in paragraaf 6.2, omdat dat ook uit paragraaf
11.3 volgt.
In paragraaf 6.2, onderdeel 3, wordt voor de controle van de doorlopende beroepservaring
hier niet meer een bepaald aantal duiken wordt genoemd, maar wordt verwezen naar paragraaf
11.2.1.
Paragraaf 6.2, onderdeel 4 tot en met 6, zijn nieuw.
Paragraaf 6.3.1, onderdeel 1 tot en met 4, zijn inhoudelijk ongewijzigd. Paragraaf
6.3.1, onderdeel 5 en 6, zijn afkomstig uit de oude paragraaf 6.3.3, tweede en derde
zin. Deze tekst is verplaatst naar paragraaf 6.3.1. omdat die paragraaf immers over
het uitvoeringsplan gaat.
Paragraaf 6.3.2 is nagenoeg ongewijzigd, onderdeel c (voorheen onderdeel 3) is duidelijker
geformuleerd.
In paragraaf 6.3.3, onderdeel 3, wordt gesproken over ‘een partij waarmee wordt samengewerkt’.
Daarmee wordt, net als in de oude paragraaf 6.3.3, de organisatie bedoeld waar de
praktijkverrichting wordt uitgevoerd.
De tekst van paragraaf 6.3.3, onderdeel 5, is iets gedetailleerder geformuleerd. De
specifieke eisen van het certificatieschema zijn de in hoofdstuk 9 omschreven eindtermen.
Paragraaf 6.3.4 lijkt inhoudelijk sterk op de oude paragraaf 6.3.4, maar onderdeel
4 is nieuw. Dit onderdeel is toegevoegd zodat dossieropbouw plaats vindt en verantwoording
kan worden afgelegd over de beslissing om geen controle uit te voeren.
In de oude paragraaf 6.4 was bepaald dat tegen een eventueel opgelegde maatregel een
certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening (lees: bezwaar)
kan indienen. Het is niet nodig dat te bepalen omdat de Awb al voorziet in de mogelijkheid
van bezwaar. Voor het overige is paragraaf 6.4 over het verslag van bevindingen niet
inhoudelijk gewijzigd.
Paragraaf 6.5.1 Schorsing
In paragraaf 6.5.1 zijn in het eerste onderdeel de situaties beschreven waarin een
certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat. De tekst is op
een aantal onderdelen aangepast. De verplichting om ‘het overzicht van dossiers’ te
overleggen is vervangen door de verplichting het duiklogboek te overleggen (zie subonderdeel
a). Daarmee sluit de tekst aan bij paragraaf 6.1, derde onderdeel, subonderdeel a.
Naast het duiklogboek kunnen overigens ook nog andere dossiers relevant zijn voor
de certificerende instelling.
Subonderdeel c is iets anders geformuleerd dan het oude punt 3.
Subonderdeel d is gewijzigd, het gaat nu alleen nog om financiële verplichtingen jegens
de certificerende instelling, niet meer om verplichtingen jegens de beheerstichting
omdat die laatstgenoemde verplichtingen er niet zijn.
Subonderdeel f inzake misbruik van het certificaat is nieuw. Door bijvoorbeeld een
certificaat uit te lenen zou misbruik gemaakt kunnen worden van een certificaat.
In de oude paragraaf 6.5.1 was als schorsingsgrond tevens de situatie omschreven waarin
de certificaathouder tijdelijk een gevaarlijke situatie laat ontstaan bij werkzaamheden
die door het certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of gezondheid
van werknemers of derden in gevaar wordt gebracht. Een dergelijke situatie is nu een
grond voor intrekking in plaats van schorsing (zie paragraaf 6.5.2, onderdeel b.)
Subonderdeel g is nieuw en houdt verband met de invoering van paragraaf 6.5.4 inzake
de waarschuwing.
Onderdeel 2 ziet op het herstel van tekortkomingen in de situatie dat een nadere opleiding
of praktijkervaring noodzakelijk wordt geacht. De redelijke termijn is in dat onderdeel
vervangen door een termijn van drie maanden, die zo nodig verlengd kan worden tot
zes maanden.
De tekst van onderdeel 3 is aangevuld met de zinsnede dat de certificerende instelling
zich heeft kunnen overtuigen van de correctie van de tekortkoming. De wijze waarop
een tekortkoming kan worden gecorrigeerd, hangt uiteraard af van de aard van tekortkoming.
De correctie kan bestaan uit het volgen van een opleiding gevolgd door een examinering
waarvoor de betrokkene slaagt, door het alsnog betalen aan de certificerende instelling,
het staken van het misbruik van het beeldmerk of van het certificaat en het herstellen
van de eventueel daaruit ontstane schade.
Bij sommige tekortkomingen is correctie moeilijker te realiseren.
Paragraaf 6.5.2 Intrekking
De in het eerste onderdeel opgenomen omschrijving van de situaties waarin een certificerende
instelling besluit tot intrekking van een certificaat is nagenoeg ongewijzigd.
Het oude onderdeel 2 inzake het niet meer voldoen aan de geldigheidscondities van
het certificaat is niet overgenomen, omdat in hoofdstuk 13, onderdeel 2, nu wordt
bepaald dat het niet voldoen aan de geldigheidscondities kan leiden tot schorsing
of intrekking.
Het eerste onderdeel, onder b, is iets anders geformuleerd dan het oude onderdeel
3.
Er wordt in het eerste onderdeel, onder d, geen onderscheid meer gemaakt tussen valsheid
in geschrifte en onrechtmatige aftekening. Onrechtmatige aftekening is een voorbeeld
van valsheid in geschrifte.
De in het tweede onderdeel opgenomen eis inzake een inschalingstraject is nieuw. Daarbij
wordt bezien welke stappen nog noodzakelijk zijn. Deze eis is in de plaats gekomen
van de verplichting om na intrekking van een certificaat dezelfde procedure als bij
initiële certificatie te doorlopen.
Het derde en vierde onderdeel zijn materieel ongewijzigd. Bij indiening van een verzoek
tot certificatie verifieert de certificerende instelling of er niet eerder sprake
was van intrekking en zo ja, of de wachtperiode van één jaar dan al voorbij is.
Paragraaf 6.5.3 Weigering
De paragraaf is zowel relevant wanneer iemand voor het eerst een certificaat aanvraagt
als wanneer een certificaathouder een nieuw certificaat wil aanvragen omdat de geldigheid
van zijn certificaat gaat eindigen. Dat is nu duidelijker in de tekst tot uitdrukking
gebracht. De tekst is tevens aangepast door toevoeging van onderdeel c dat verwijst
naar artikel 1.5g, eerste lid, onderdeel b, van het besluit. Een certificaat wordt
op grond van artikel 1.5g, eerste lid, onderdeel b, van het Arbobesluit geweigerd
wanneer in de 12 maanden voorafgaand aan het verzoek sprake was weigering of intrekking
van eenzelfde certificaat en die weigering of intrekking is geschied op basis van
aan de verzoeker toe te rekenen feiten of omstandigheden.
Paragraaf 6.5.4 Waarschuwing
Deze paragraaf is nieuw en al toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van
de toelichting. Een waarschuwing kan bijvoorbeeld worden gegeven bij het ontbreken
van de juiste handtekeningen in het duiklogboek. De certificaathouder wordt in de
gelegenheid gesteld de tekortkoming te corrigeren.
Paragraaf 6.6 inzake de melding aan de Inspectie SZW is niet overgenomen omdat de
Inspectie heeft aangegeven dit niet noodzakelijk te vinden. De certificerende instelling
heeft dan immers al opgetreden. Bovendien kan de Inspectie SZW in het register zien
of iemand een certificaat heeft en kan de Inspectie op basis van de algemene informatieverplichting
van artikel 29a van de Arbowet informatie vragen aan de certificerende instelling.
Hoofdstuk 7.Onderwerp van certificatie en categorieën van duikarbeid
De in dit hoofdstuk onderscheiden categorieën van duikarbeid lijken inhoudelijk sterk
op de in het oude hoofdstuk 7 opgenomen categorieën en subcategorieën, met dien verstande
dat er één subcategorie is toegevoegd, namelijk categorie B0.
In subcategorie A2 en B1 is de genoemde maximale duiktijd van 60 minuten vervangen
door de eis dat de duikarbeid binnen de grenzen van No Deco duiktijden moet plaatsvinden
omdat voor het hanteren van een grens van 60 minuten geen goede argumenten te geven
zijn en zo wordt aangesloten bij de eindtermen.
Tevens is in subcategorie A2, A3, B1, B2, B3 en B4 de term ‘ademlucht’ vervangen door
‘ademgas’ om de wettelijke mogelijkheid open te houden om te duiken met een ademgas,
niet zijnde lucht. Voor bepaalde duiken is het gevaarlijk om met lucht te duiken en
is ademgas anders dan lucht nodig.
Bij subcategorie B2 is de toevoeging ‘exclusief duiken vanuit een open duikklok’ toegevoegd
ter verduidelijking van de scope.
Bij subcategorie C is ‘mengselgas’ vervangen door ‘ademgas’.
Het tweede en derde onderdeel hebben betrekking op de vermeldingen op het certificaat.
In hoofdstuk 12 is bepaald wat er allemaal op het certificaat vermeld moet worden.
De tekst van het tweede onderdeel van hoofdstuk 7 sluit aan bij hoofdstuk 12, eerste
onderdeel, onder g.
De in het derde onderdeel van hoofdstuk 7 opgenomen tekst is nieuw.
Paragraaf 7.1
De in paragraaf 7.1 opgenomen tekst is nieuw.
De in het vierde onderdeel opgenomen eis inzake het opstellen van een risico inventarisatie
en- evaluatie geldt al op grond van artikel 5 van de Arbowet. De verplichting van
de werkgever om de opleiding en de training van de duiker te verzorgen is in zekere
zin een uitwerking van de in artikel 8 van de Arbowet opgenomen verplichting van de
werkgever inzake voorlichting en onderricht. De werkgever moet een aanvullende risico-inventarisatie
en -evaluatie opstellen, de duiker zo nodig aanvullend trainen en opleiden en aanvullende
maatregelen treffen wanneer dieper gedoken wordt dan op basis van de categorie van
het certificaat formeel mogelijk is.
Hoofdstuk 8. Entreecriteria
De verschillende paragrafen zijn tekstueel iets aangepast. In paragraaf 8.4 is de
formulering ‘de cursist heeft ervaring met’ steeds vervangen door ‘de kandidaat doet
ervaring op’ en is het opschrift ‘theoretische instructie’ vervangen door ‘theoretische
kennis’.
Paragraaf 8.1. A SCUBA
De inhoud van deze paragraaf lijkt inhoudelijk sterk op de oude paragraaf 8.1, maar
de tekst is iets anders ingedeeld.
De in onderdeel b opgenomen eis over het duikmedisch attest was voorheen op een indirecte
wijze geformuleerd door te bepalen dat het duiklogboek moest vermelden dat de duiker
duikmedisch is goedgekeurd. Het is duidelijker om hiervoor naar de relevante bepaling
in het besluit te verwijzen.
In onderdeel c is de eis dat de kandidaat een getuigschrift of een bewijs van toelating
tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden
moet overleggen vervangen door de eis dat hij een opleidingsportfolio moet overleggen.
Deze aanpassing is al toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.
In onderdeel c, onder 1° wordt gesproken over een opleidingsinstelling die is erkend
door de certificerende instelling op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie-eisen.
Deze instellingen zijn, evenals de kwalificatie-eisen (zie protocol erkenning opleidingsinstellingen),
te vinden op de website van de beheerstichting, te weten: www.werkenonderoverdruk.nl.
Paragraaf 8.2. B. SSE
De inhoud van deze paragraaf lijkt inhoudelijk op de oude paragraaf 8.2, maar de tekst
is iets anders ingedeeld en de eis inzake minimumleeftijd van 18 jaar is toegevoegd.
De nu in het eerste onderdeel, onder b, opgenomen eis inzake het duikmedische attest
is op dezelfde wijze geformuleerd als in paragraaf 8.1.
De tekst van het eerste onderdeel, onder c, is op dezelfde wijze aangepast als in
paragraaf 8.1 waarbij het bewijs van toelating is vervangen door een opleidingsportfolio.
Het tweede onderdeel is nieuw en ziet op de subcategorie B0.
Het derde onderdeel lijkt inhoudelijk op de oude paragraaf 8.2, onderdeel 2. De wijze
waarop een kandidaat kan aantonen dat hij aan de eisen voor A2 voldoet is uitgebreid.
Naast het overleggen van het persoonscertificaat kan hij ook een volledig en positief
beoordeelde opleidingsportfolio van een erkende opleidingsinstelling overleggen.
Het vierde onderdeel lijkt inhoudelijk op de oude paragraaf 8.2, onderdeel 3, maar
ook hier is net als bij het derde onderdeel de wijze waarop de kandidaat kan aantonen
dat hij aan de eisen voldoet uitgebreid door overlegging van een opleidingsportfolio.
Paragraaf 8.3. C. Gesloten duikklok
De inhoud van deze paragraaf lijkt inhoudelijk op de oude paragraaf 8.3, maar de tekst
is iets anders ingedeeld en de eis inzake minimumleeftijd van 18 jaar is toegevoegd.
De nu in onderdeel b opgenomen eis inzake het duikmedische attest is op dezelfde wijze
geformuleerd als in paragraaf 8.1.
De nu in onderdelen c, d en e opgenomen eisen stonden in de oude paragraaf 8.3, onderdeel
2, 1, en 4, met dien verstande dat in de onderdeel e opgenomen eis inzake een getuigschrift
of de toelating tot een opleiding ook hier vervangen is door de eis om een opleidingsportfolio
te kunnen overleggen.
Paragraaf 8.4.1. Opleidingscurriculum A1 SCUBA (geconditioneerde omstandigheden)
De eisen die ten aanzien van de Duikvaardigheid waren opgenomen in paragraaf 8.4.1
zijn iets gewijzigd. De eis dat ten minste 600 duikminuten moeten worden gemaakt is
gehandhaafd, maar hoe dat moet gebeuren is nu voor 2 maal 200 minuten nader ingevuld
in onderdeel 1, sub a en b, en voor de overige 200 minuten vrijgelaten zodat de certificerende
instelling die eis zelf nader kan invullen. Omdat het begrip ‘geconditioneerde omstandigheden’
is gedefinieerd in hoofdstuk 1, waarbij ‘een maximaal bereikbare diepte van 9 meter’
als een van de criteria is opgenomen is, wordt in onderdeel a gesproken over ‘een
maximaal bereikbare diepte van 3,5 meter in plaats van 9 meter. Daarbij wordt dus
afgeweken van de definitie.
Bij de eisen inzake de duikoefeningen is toegevoegd dat de kandidaat zowel aan de
oppervlakte als onder water op zelfstandige wijze werkzaamheden heeft uitgevoerd.
De eisen inzake de theoretische kennis zijn nagenoeg ongewijzigd gebleven; onderdeel
g is anders geformuleerd omdat de arbocatalogus Werken onder overdruk is opgenomen
in de Beleidsregel arbocatalogi 2010.
Paragraaf 8.4.2. Opleidingscurriculum A2 SCUBA (tot en met een diepte van 15 meter)
De eisen die waren opgenomen in paragraaf 8.4.2 zijn nagenoeg ongewijzigd.
Bij de eisen inzake de duikoefeningen is toegevoegd dat de kandidaat zowel aan de
oppervlakte als onder water zelfstandig werkzaamheden heeft uitgevoerd.
Evenals in paragraaf 8.4.1 is in deze paragraaf sprake van ‘geconditioneerde omstandigheden’
maar wordt in onderdeel a afgeweken van de in de definitie genoemde diepte van 9 meter.
Paragraaf 8.4.3. Opleidingscurriculum A3 SCUBA (tot en met 30 meter)
De eisen die ten aanzien van de duikvaardigheid waren opgenomen in paragraaf 8.4.3
zijn iets gewijzigd. Onderdeel a is gewijzigd doordat het aantal duikminuten in buitenwater
is verminderd van 200 naar 120, maar er worden aanvullende eisen gesteld inzake de
totale tijd onder druk en decompressie. Het totale aantal duikminuten, te weten 200,
is ongewijzigd gebleven.
In onderdeel 3 is subonderdeel a aangevuld door te spreken over ‘inwater- en oppervlaktedecompressierichtlijn
en methode’, dus niet meer alleen over ‘decompressierichtlijnen en methodes’.
Paragraaf 8.4.4. Opleidingscurriculum B0 SSE (geconditioneerde omstandigheden)
De inhoud van deze paragraaf is geheel nieuw omdat deze betrekking heeft op de nieuwe
subcategorie B0.
Een deel van de eisen ten aanzien van de duikoefeningen die waren opgenomen voor B1,
zijn nu opgenomen bij B0. Subcategorie B0 heeft betrekking op duiken in bassins met
geconditioneerde omstandigheden tot en met 9 meter.
Paragraaf 8.4.5. Opleidingscurriculum B1 SSE (tot en met 15 meter)
De eisen van deze paragraaf waren opgenomen in de oude paragraaf 8.4.4.
De eisen ten aanzien van de duikvaardigheid zijn gewijzigd. De eis dat aanvullend
ten minste 300 duikminuten worden gemaakt geldt nog steeds, maar de eisen dat in een
zwembad of in een duiktoren moet worden gedoken is vervallen en vervangen door de
eis dat 150 duikminuten in plaats van 50 duikminuten in buitenwater op een diepte
tussen 10 en 15 meter moet worden gemaakt.
De eisen ten aanzien van de duikoefeningen zijn beperkt tot drie in plaats van zeven
omdat de andere vier eisen nu zijn opgenomen in paragraaf 8.4.4. (BO SSE).
De eisen ten aanzien van de theoretische kennis zijn nagenoeg ongewijzigd, onderdeel
b is anders geformuleerd omdat de arbocatalogus Werken onder overdruk is opgenomen
in de Beleidsregel arbocatalogi 2010.
Paragraaf 8.4.6. Opleidingscurriculum B2 SSE (tot en met 30 meter)
De eisen van deze paragraaf waren opgenomen in de oude paragraaf 8.4.5.
De eisen ten aanzien van de duikvaardigheid zijn gewijzigd. De eis dat in totaal ten
minste 600 duikminuten worden gemaakt is verlaagd naar 500 duikminuten. Tevens zijn
de in onderdeel a en b opgenomen eisen inzake het aantal duikminuten gewijzigd.
Ten aanzien van de duikoefeningen is in onderdeel b een onderscheid gemaakt tussen
de verschillende soorten gereedschap en zijn enkele apparaten toegevoegd. De hogedrukspuit
wordt veel gebruikt in de duikbranche en het is wenselijk dat kandidaten daar tijdens
de opleiding mee leren omgaan. In onderdeel d en e zijn nieuwe eisen opgenomen inzake
duiken met een heetwaterpak en een LARS. Onderdeel f en g waren voorheen opgenomen
als onderdeel d en e. In onderdeel h is de term ‘rigging’ vervangen door ‘tuigage’.
De eis inzake het heetwaterpak gold al voor de categorie B3, maar is nu verplaatst
naar B2, omdat de eis daar in de praktijk nu eigenlijk al thuis hoort. Ook de eis
inzake LARS is van categorie B3 naar B2 verplaatst, LARS wordt in de praktijk steeds
vaker gebruikt.
De eisen inzake theoretische kennis zijn uitgebreid door toevoeging van de onderdelen
g, (heetwaterpak) h, (LARS) en dat houdt uiteraard verband met wijzigingen ten aanzien
van de duikoefeningen.
Nieuw is onderdeel i (duiken in vervuild water).
De kennis van regelgeving moet uitgebreider zijn omdat de scope ook uitgebreider is.
Paragraaf 8.4.7. Opleidingscurriculum B3 SSE (tot 50 meter)
De eisen van deze paragraaf waren opgenomen in de oude paragraaf 8.4.6.
De eisen ten aanzien van de duikvaardigheid zijn gewijzigd. Het minimum aantal duikminuten
van 150 is verhoogd tot 160. Aan de eisen in onderdeel a en b is toegevoegd dat die
met een totale tijd onder druk van ten minste 100 minuten moet geschieden. In onderdeel
b is de eis van 70 duikminuten verlengd tot 80 minuten. De oorspronkelijk in onderdeel
c opgenomen eis inzake één duik in een heetwaterpak is hier vervallen en staat nu
paragraaf 8.4.6. De oorspronkelijk in onderdeel d opgenomen eis inzake inwater- en
oppervlaktedecompressie is nu opgenomen als onderdeel c.
De eisen inzake de duikoefeningen zijn gewijzigd door toevoeging van de eisen in onderdeel
b ten aanzien de daar genoemde gereedschappen. De oorspronkelijk in onderdeel b opgenomen
eis inzake het heetwaterpak is hier vervallen en staat nu in paragraaf 8.4.6.
Bij de eisen inzake theoretische kennis is de eis inzake het heetwaterpak vervallen
en staat die eis nu in paragraaf 8.4.6.
Paragraaf 8.4.8. Opleidingscurriculum B4 SSE (met open duikklok)
De eisen van deze paragraaf waren opgenomen in de oude paragraaf 8.4.7. De eisen ten
aanzien van de duikvaardigheid zijn gewijzigd. Er worden nu eisen gesteld aan de periode
gedurende welke de kandidaat ten minste totaal onder druk is geweest. In onderdeel
a en b wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen een diepte van minder of meer dan
15 meter en minder dan 30 meter, maar van minder of meer dan 9 meter en minder dan
20 meter. In onderdeel a is het aantal vereiste duikminuten verhoogd van 30 tot 90
minuten. De eisen in onderdeel c en d zijn gewijzigd door het minimale aantal duikminuten
te verlagen van 40 naar 30 respectievelijk van 100 naar 40 minuten maar door tegelijkertijd
eisen toe te voegen over een totale tijd onder druk.
De eisen inzake duikoefeningen en theoretische kennis zijn ongewijzigd gebleven.
Paragraaf 8.4.9. Opleidingscurriculum C Gesloten duikklok (met ademgas)
De eisen van deze paragraaf waren opgenomen in de oude paragraaf 8.4.8.
De eisen ten aanzien van de duikvaardigheid zijn anders geformuleerd. In plaats van
drie bounceduiken tot verschillende dieptes wordt één bounceduik geëist met lockouts
op verschillende dieptes. De eisen inzake Duikoefeningen en Theoretische kennis zijn
ongewijzigd gebleven.
Paragraaf 8.5 Algemene eisen duiklogboek
De eisen van deze paragraaf waren opgenomen in de oude paragraaf 8.5.
Het duiklogboek maakt deel uit van het portfolio, bedoeld in paragraaf 10.2.1. Het
duiklogboek heeft uitsluitend betrekking op ‘duikarbeid’ en dus niet op sportduiken.
Nieuw in het schema is dat op grond van onderdeel 3, onder g, in het duiklogboek melding
wordt gemaakt moet worden van de totale tijd onder druk. Die eis gold echter al op
grond van artikel 6.16, vijfde lid, van het Arbobesluit, maar daar wordt gesproken
over ‘de verblijftijd in de vloeistof’. Dat is hetzelfde als ‘de totale tijd onder
druk’. De eisen in onderdeel 4, onder a tot en met c, staan al in artikel 6.16, vijfde
lid, van het besluit. De paragraaf 8.5, derde, vierde en vijfde onderdeel, opgenomen
eisen komen voor het overige overeen met de eisen die al waren opgenomen in de oude
paragraaf 8.5.
Paragraaf 8.6. Beoordeling van de entreecriteria
De eisen van deze paragraaf waren opgenomen in de oude paragraaf 8.6, maar er zijn
enkele wijzigingen doorgevoerd. De in twee aparte subonderdelen opgenomen eisen dat
men een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding moest hebben
óf een getuigschrift, is in onderdeel A, B en C vervangen door een eis in één subonderdeel
3 dat men een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio moet hebben. Een
getuigschrift of een bewijs van toelating is dus niet meer voldoende. Die wijziging
werkt ook door in onder B en C, waarin de eis dat de betrokkene een bepaald persoonscertificaat
duikarbeid of een daarmee vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid moet hebben, is
gewijzigd in de eis dat iemand een bepaald persoonscertificaat of een volledig en
positief beoordeeld opleidingsportfolio moet hebben.
In de onderdelen A, B en C is sprake van een door een certificerende instelling erkende
opleidingsinstelling. Om na te gaan welke opleidingsinstelling door de gezamenlijke
certificerende instellingen zijn erkend, kan men de website van de beheerstichting
raadplegen. De erkenning geschiedt op basis van van te voren bekend gemaakte eisen.
Tevens is in de drie onderdelen A, B en C is de eis toegevoegd dat men een duikmedisch
attest moet hebben, dat wil zeggen moet zijn goedgekeurd door een duikerarts. In het
Arbobesluit is dit in artikel 6.14a geregeld.
Paragraaf 9.1. A. SCUBA
De inhoud van deze paragraaf, waarin de eindtermen voor categorie A1, A2 en A3 staan,
was opgenomen in de oude paragraaf 9.1.
Bij de omschreven eindtermen van categorie A1 respectievelijk A2 is de in onderdeel
T7 respectievelijk T7A2 omschreven eis iets verduidelijkt door de eis dat de kandidaat
´lichte werkzaamheden´ kan verrichten te vervangen door de eis dat hij werkzaamheden
kan verrichten met ´niet aangedreven gereedschap´.
De eisen die bij categorie A2 en A3 waren aangeduid als T6 en T7 zijn vervangen door
de aanduiding T6A2, T6A3, T7A2 en T7A3 zodat het onderscheid tussen de verschillende
categorieën A1, A2 en A3 duidelijker is.
Bij de omschreven eindtermen van categorie A2 is in onderdeel T6A2 de formulering
´maximaal 60 minuten´ vervangen door binnen ´de limieten van No Deco duiktijden´.
Dit houdt verband met de wijziging van de scope (zie ook toelichting bij hoofdstuk
7).
De eindtermen van categorie A3 zijn ongewijzigd gebleven.
Paragraaf 9.2. SSE
In de oude paragraaf 9.2 waren eindtermen voor de categorieën B1 tot en met B4 opgenomen.
De bij categorie B0 omschreven eindtermen zijn nieuw en lijken op de oude eindtermen
van categorie B1, maar zijn (deels) minder zwaar. De eis aangeduid als T8 inzake duikmaterieel
voor ademgasvoorziening gold al voor categorie B1. De eisen T9B0 en T10B0 gaan uit
van een diepte van 9 meter (in plaats van 15 meter). De eis T11B0 inzake niet aangedreven
handgereedschap is nieuw.
De bij categorie B1 omschreven eindtermen zijn op onderdelen gewijzigd. In eis T9B1
is (anders dan in T9) de zinsnede dat de kandidaat in staat is om andere duikers te
ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker
niet langer opgenomen omdat die eis al geldt op basis van categorie A1, eis T3 en
T4. In eis T10B1 is de zinsnede ‘binnen de limieten van No Deco duiktijden’ toegevoegd
ter vervanging van de formulering ‘gedurende een duiktijd van maximaal 60 minuten’.
De bij categorie B2 omschreven eindtermen zijn op onderdelen gewijzigd. In eis T9B2
is toegevoegd dat de kandidaat moet kunnen duiken met een droogpak of een heetwaterpak
en ook moet kunnen duiken in verontreinigd water. In diezelfde eis is de zinsnede
dat de kandidaat in staat is om andere duikers te ondersteunen bij het verrichten
van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker niet langer opgenomen omdat
die eis al geldt op basis van categorie A1, eis T3 en T4.
In eis T11B2 is toegevoegd dat een kandidaat in staat moet zijn om uiteenlopende werkzaamheden
onder water uit te oefenen waarbij gebruik wordt gemaakt van een LARS.
De bij categorie B3 omschreven eindtermen zijn in één onderdeel gewijzigd. In eis
T9B3 is toegevoegd dat de kandidaat moet kunnen duiken in buitenwater met een droogpak
of een heetwaterpak.
De bij categorie B1, B2,B3 en B4 omschreven eindtermen zijn op hetzelfde onderdeel
gewijzigd. In T9B1, T9B2, T9B3 en T9B4 is de zinsnede dat de kandidaat in staat is
om andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te
treden als reserveduiker niet langer opgenomen omdat die eis al geldt op basis van
categorie A1, eis T3 en T4.
Paragraaf 9.3. C. Gesloten duikklok
De bij categorie C (gesloten duikklok) omschreven eindtermen zijn ongewijzigd.
Paragraaf 10.1. Toetscriteria
De begrippen ‘elementaire kennis’ en ‘uitgebreide kennis’ zijn iets anders geformuleerd.
De term ‘toetstermen’ is vervangen door ‘toetscriteria’. In de bijlage werden beide
termen gebruikt maar daarmee werd hetzelfde bedoeld. Daarom is nu gekozen voor de
term ‘ toetscriteria’.
Paragraaf 10.1.1. A. SCUBA
De in deze paragraaf opgenomen toetscriteria zijn (nagenoeg) ongewijzigd.
Paragraaf 10.1.2. B. SSE
De in deze paragraaf opgenomen toetscriteria zijn gewijzigd, voor zover dat noodzakelijk
was door toevoeging van categorie B0. Tevens is de term ‘equipment’ vervangen door
‘materiaal’.
De toetscriteria in T10.3 zijn voor B2 en B3 ook gewijzigd in verband met toevoeging
van het LARS. Het toetscriterium in T10.6 inzake duiken in verontreinigd water is
nieuw. Bij toetscriterium T11.2 is voor B0 en B1 naast een afdaling naar 9 meter ook
een opstijging vereist. In de praktijk was het al gebruikelijk om ook een opstijging
te vereisen.
De omschrijving van toetscriterium T11.4 is gewijzigd, er wordt niet meer gesproken
over mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap, maar over aangedreven
gereedschap. Tevens is het gebruik van LARS toegevoegd.
Het toetscriterium T11.5 inzake het heetwaterpak is nieuw.
Toetscriterium T11.6 was eerder opgenomen als T11.5, maar is in verband met de invoeging
van het nieuwe T11.5 vernummerd.
Paragraaf 10.1.3. C. Gesloten duikklok
De in deze paragraaf opgenomen toetscriteria zijn op onderdelen gewijzigd.
De formulering van toetscriterium T13.2 is verbeterd door de zinsnede ‘het bedienen
van de compressietank’ te vervangen door ‘het als duiker omgaan met saturatiesysteem’.
Paragraaf 10.2. Beoordeling eindtermen
De inhoud van deze paragraaf is aangevuld door te bepalen dat de cesuur wordt geregeld
in het examenreglement. Dat vloeit voort uit paragraaf 5.2, eerste onderdeel, onder
h. In de praktijk is het gebruikelijk dat de cesuur wordt bepaald door de Centrale
Examencommissie van de beheerstichting.
Paragraaf 10.2.1. Beoordeling opleidingsportfolio
De tekst van deze paragraaf lijkt inhoudelijk sterk op de oude tekst, maar is anders
vorm gegeven. In het eerste onderdeel is de beoordeling tegen de toetscriteria T7.1,
T11.1 en T15.2 vervangen door beoordeling tegen de toetscriteria T1 tot en met T15
zodat duidelijk is dat de certificerende instelling beoordeelt op basis van alle toetscriteria.
In het tweede onderdeel is het getuigschrift vervangen door het opleidingsportfolio.
De formulering van het derde onderdeel is iets aangepast omdat de opleidingsinstelling
geen normadressaat is.
In het vierde onderdeel is de term ‘kwaliteitseisen’ vervangen door ‘kwalificatie-eisen’.
Het gaat hierbij om de vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie-eisen die worden genoemd
in paragraaf 8.1, onderdeel c, onder 1°, paragraaf 8.2, onderdeel c, onder 1°, en
paragraaf 8.3, onderdeel c, onder 1°.
Paragraaf 10.2.2. Theorie-examen A. Scuba
In het eerste onderdeel van paragraaf 10.2.2 worden dezelfde thema’s (voorheen vakken)
genoemd als in de oude paragraaf, maar wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen
hoofd- en bijvakken omdat het examen anders is opgebouwd en verschil wordt gemaakt
door het aantal vragen dat is opgenomen over de verschillende onderwerpen.
Het tweede onderdeel is nieuw, maar in de mogelijkheid van deelexamens was al voorzien.
Het derde, vierde en vijfde onderdeel zijn inhoudelijk niet gewijzigd, maar ook hier
wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen hoofd- en bijvakken.
In deze paragraaf was ook bepaald hoe lang een examen voor ieder vak duurt en hoeveel
pauze er werd gehouden, maar die bepalingen zijn hier vervallen en worden op grond
van paragraaf 5.2, eerste onderdeel, onder e, in het examenreglement opgenomen.
Paragraaf 10.2.3. Theorie-examen B. SSE
In het eerste onderdeel van paragraaf 10.2.3 worden dezelfde thema’s (voorheen vakken)
genoemd als in de oude paragraaf, maar wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen
hoofd- en bijvakken.
Het tweede onderdeel is nieuw, maar in de mogelijkheid van deelexamens was al voorzien.
Het derde en vierde onderdeel zijn nieuw, maar de formulering komt overeen met dezelfde
onderdelen in paragraaf 10.2.2.
In het vijfde onderdeel zijn in de kolom behorend bij ‘Duiken algemeen’ twee nieuwe
toetscriteria toegevoegd, namelijk T.10. 6 en T.11.6. Deze zijn ook toegevoegd in
de tabel van toetscriteria.
In deze paragraaf was ook bepaald hoe lang een examen voor ieder vak duurt en hoeveel
pauze er werd gehouden, maar die bepalingen zijn vervallen in deze bijlage, maar staan
nu in het examenreglement.
Paragraaf 10.2.4. Theorie-examen C. Gesloten duikklok (met ademgas)
In het eerste onderdeel van paragraaf 10.2.3 worden dezelfde thema’s (voorheen vakken)
als in de oude paragraaf genoemd. Ook hier wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen
hoofd- en bijvakken.
Het tweede onderdeel is nieuw, maar in de mogelijkheid van deelexamens was al voorzien.
Het derde onderdeel bevat geen inhoudelijke wijzigingen.
In deze paragraaf was ook bepaald hoe lang een examen voor ieder vak duurt en hoeveel
pauze er werd gehouden, maar die bepalingen zijn vervallen in deze bijlage, maar staan
nu in het examenreglement.
Paragraaf 10.2.5. Uitvoering van het theorie-examen
In de paragrafen 10.2.2 tot en met 10.2.4 was uitgewerkt hoe lang een examen duurt
en hoeveel pauze er werd gehouden, maar daarvoor wordt nu naar het door de certificerende
instellingen opgestelde examenreglement verwezen. Om te bewerkstelligen dat er uniformiteit
is tussen de examenreglementen die de verschillende certificerende instellingen opstellen,
heeft de beheerstichting in een door haar opgesteld examenreglement daarover bepalingen
opgenomen. Het examenreglement is te vinden op de website van de beheerstichting www.werkenonderoverdruk.nl
Paragraaf 10.2.6. Praktijkexamen
Deze paragraaf over het praktijkexamen was voorheen opgenomen als paragraaf 10.2.5.
De vermelde eisen zijn voor het overgrote deel identiek, maar er zijn op onderdelen
verschillen die deels een formalisering zijn van hetgeen in de praktijk al gebeurde.
Bij het praktijkexamen A2 zijn in onderdeel A de eisen van het praktijkexamen A1 herhaald
en is in onderdeel B toegevoegd dat er in buitenwater gedoken moet zijn en geldt nu
een diepte van 15 in plaats van 9 meter.
Bij het praktijkexamen A3 zijn in onderdeel A de eisen van het praktijkexamen A1 herhaald
en geldt voor onderdeel B, subonderdeel a (afdaling en opstijging met inwater-decompressieprocedure)
nu een diepte van 15 in plaats van 20 meter en geldt voor subonderdeel b (werkzaamheden
met takels of hefballon) ook een diepte van maximaal 15 meter. Voorheen was daar geen
diepte vermeld. Hierbij gaat het met name om de handelingen en niet zozeer om de diepte.
De eisen bij Praktijkexamen BO zijn nieuw omdat deze categorie nog niet eerder was
vermeld.
Bij het praktijkexamen B1 zijn de eisen ongewijzigd gebleven.
Bij het praktijkexamen B2 en B3 is één nieuw onderdeel opgenomen in onderdeel B en
een aantal wijzingen doorgevoerd ten aanzien van de duikdiepte en het gebruik van
LARS. Door is de formulering is nu duidelijker tot uitdrukking gebracht dat anders
dan bij A1 tot en met A3, B0 en B1 niet voldaan hoeft te worden aan alle genoemde
oefeningen, maar bij B2, B3, en B4 slechts aan één van de in de opsomming van onderdeel
B genoemde oefeningen.
Bij het praktijkexamen B4 zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd. Er worden niet
langer vier verplichte onderdelen omschreven, maar er worden acht onderdelen omschreven
waarvan er ten minste twee aan de orde moeten komen.
Bij portfoliobeoordeling C is de tekst aangepast omdat een deel van de tekst per abuis
ontbrak.
Paragraaf 11.1. Toetscriteria voor hercertificatie
De bij H.1.1 opgenomen tekst die betrekking heeft op de vereisten inzake de doorlopende
beroepservaring is gewijzigd door nu ook voor categorie A1 en A2 wordt uitgegaan van
ten minste 30 duiken in 24 maanden. H2.1 is alleen gewijzigd door toevoeging van BO.
Zoals hiervoor is aangegeven bij paragraaf 10.1 is overal het begrip ‘ toetstermen’
vervangen door ‘toetscriteria’.
Paragraaf 11.2. Uitgangspunten toetsing
Voor de beoordeling of aan iemand voldoet aan toetscriterium H1 wordt net als voorheen
op basis van de oude paragraaf 11.2 gekeken naar het duiklogboek.
De beoordeling of iemand voldoet aan toetscriterium H2 is gewijzigd, dit gebeurt niet
meer op basis van een praktijkexamen, maar op basis van een proeve van bekwaamheid.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring in onderdeel 3 is in de plaats gekomen
van de voorheen opgenomen bepaling dat een examinator ten minste één keer in de vier
jaar toetst of de certificaathouder voldoet aan toetscriterium H2.1
Onderdeel 4 komt overeen met de voorheen opgenomen tekst. Voorheen was in paragraaf
11.2 ook nog bepaald welke eisen gesteld worden aan een examinator bij het praktijkexamen,
maar die eisen zijn niet langer opgenomen.
Paragraaf 11.2.1. Eindtermen doorlopende beroepservaring
De inhoud van deze paragraaf is nieuw. De eisen aan de doorlopende beroepservaring
zijn nader ingevuld om te waarborgen dat de beroepservaring ook daadwerkelijk ten
aanzien van de hele scope wordt opgedaan.
Paragraaf 11.3. Aanvraag hercertificatie
De inhoud van deze paragraaf is nieuw. Het is een verduidelijking van de bestaande
praktijk.
Paragraaf 11.4. Cesuur van de beoordeling bij hercertificatie
De inhoud van deze paragraaf lijkt inhoudelijk sterk op de oude paragraaf 11.3 en
is alleen tekstueel aangepast.
Paragraaf 11.5. Ingangsdatum van hercertificatie
De inhoud van deze paragraaf is nieuw. Voor de ingangsdatum van certificatie en hercertificatie
is de datum waarop de beslissing daarover wordt genomen bepalend, zie ook hoofdstuk
12, onderdeel 4.
Met de in het tweede onderdeel opgenomen termijn van twee maanden wordt beoogd te
voorkomen dat de beslissing op basis van oude informatie wordt genomen.
Hoofdstuk 12. Certificaat
De gegevens die op grond van de onderdelen 1 tot en met 3 van deze paragraaf op het
certificaat vermeld moeten worden, zijn ongewijzigd. Onderdeel 4 is toegevoegd omdat
deze eis verplaatst is vanuit de oude paragraaf 5.2. Daar stond dat het examenreglement
een bepaling moest bevatten over de ingangsdatum van het certificaat.
Onderdeel 5 is nieuw.
Hoofdstuk 13. Geldigheidscondities
De inhoud van dit hoofdstuk is nieuw. In het oude hoofdstuk 13 werd als geldigheidscondities
alleen de verplichting genoemd om actief te blijven bij duikarbeid en de omschreven
doorlopende beroepservaring te hebben.
Nu zijn in hoofdstuk 13 daarnaast als geldigheidscondities administratieve verplichtingen
jegens de certificerende instelling opgenomen en verplichtingen om mee te werken aan
uitvoering van het toezicht.
In het tweede onderdeel van hoofdstuk 13 staat dat het niet voldoen aan de geldigheidscondities
kan leiden tot schorsing of intrekking van het certificaat. In dat verband zijn met
name ook paragraaf 6.5.1 en 6.5.2 van belang waarin is bepaald wanneer de certificerende
instelling besluit tot schorsing of intrekking.
Hoofdstuk 14. Overgangsbepalingen duikercertificaten
De overgangsbepalingen voorzien in het eerste onderdeel in een regeling voor brandweerduikers
die ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging van deze regeling werkzaam
zijn op basis van een geldig certificaat dat aan hen is verstrekt door het Instituut
Fysieke Veiligheid. Zij kunnen op basis van dat certificaat werkzaam blijven zolang
hun certificaat nog geldig is. Het vervallen van bijlage XVIf heeft voor hen dus niet
tot gevolg dat zij vanaf 1 oktober 2018 direct een nieuw certificaat nodig hebben.
Wel zal vanaf 1 oktober 2018 bij tussentijdse controles van hun doorlopende beroepservaring
worden uitgegaan van de per 1 oktober 2018 geldende bepalingen (zie paragraaf 11.2.1)
en zullen zij moeten gaan voldoen aan de in hoofdstuk 13 opgenomen geldigheidscondities.
Met het tweede onderdeel is geregeld dat om examinator te kunnen zijn de ervaring
die een certificaathouder als brandweerduiker heeft opgedaan net zo relevant is als
de ervaring die een ‘gewone duiker’ heeft opgedaan.
In het derde onderdeel is een overgangsbepaling opgenomen voor ‘gewone’ duikers die
ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging van deze regeling werkzaam zijn
op basis van een geldig certificaat dat aan hen is verstrekt door de Stichting Nederlands
Duikcentrum Certificatie Instelling. Ook voor hen geldt dat zij op basis van dat certificaat
werkzaam kunnen blijven zolang hun certificaat nog geldig is, maar dat vanaf 1 oktober
2018 bij tussentijdse controles van hun doorlopende beroepservaring worden uitgegaan
van de per 1 oktober 2018 geldende bepalingen (zie paragraaf 11.2.1) en zullen zij
moeten gaan voldoen aan de in hoofdstuk 13 opgenomen geldigheidscondities.
Artikel I, onderdeel E (bijlage XVIf)
Het vervallen van bijlage XVIf die betrekking heeft op het certificaat voor de brandweerduiker
is al toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel II
Vooruitlopend op de wijziging van bijlage XVIc in verband met de overgang van beoordeling
van accreditatie (Stb. 2017, 487), is gekozen voor een tussentijdse aanpassing van het certificatieschema omdat het
door de sector wenselijk wordt geacht deze materiële wijzigingen op een eerder tijdstip
door te voeren. Daarbij is in overleg met de sector gekozen voor een termijn van twee
maanden.
De wijziging van bijlage XVIb kan op hetzelfde moment in werking treden.
Dit is in overeenstemming met de wensen van de sector.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark