Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juli 2018, nr. 2306378, houdende instelling van de Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen (Instellingsregeling Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen)

De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Besluiten:

Artikel 1

Er is een Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen.

Artikel 2

De commissie heeft tot taak te adviseren over een fundamentele herziening van de wetgeving inzake vervolging en berechting van leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen wegens ambtsdelicten.

Artikel 3

De commissie bestaat uit een voorzitter en vijf andere leden.

Artikel 4

  • 1. De commissie brengt haar advies uit voor 1 januari 2020 aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. Na het uitbrengen van het advies is de commissie opgeheven.

Artikel 5

De archiefbescheiden van de commissie worden na haar opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juli 2020.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Instellingsregeling Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

TOELICHTING

Zoals vermeld in de brief van 27 juni 2016 van het presidium van de Tweede Kamer aan de leden van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 340, nr. 12) is een voorbereidingstraject gestart om te komen tot modernisering van de wetgeving inzake vervolging van Kamerleden en bewindspersonen wegens ambtsdelicten. Voor de korte termijn wordt een beperkte modernisering tot stand gebracht van de wet van 22 april 1855 (Stb. 1855, 33). Het daartoe strekkende wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2017/18, 34 871, A).

De instelling van de Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen beoogt de aanzet te geven tot een fundamentele herziening van de desbetreffende wetgeving. Zoals aangekondigd in de brief van 23 december 2016 van de toenmalige Ministers van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede en Eerste Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 34 340, nr. 13; Kamerstukken I 2016/17, 34 340, A) is in deze onafhankelijke adviescommissie gelet op de aard van het onderwerp in ieder geval deskundigheid bijeengebracht op staatsrechtelijk (straf)procesrechtelijk en politiek-bestuurlijk terrein. Het besluit tot benoeming van de leden wordt separaat in de Staatscourant gepubliceerd.

De taakopdracht van de commissie in artikel 2 is bewust algemeen gehouden. De commissie is niet gebonden aan de wijzigingen die via bovengenoemde wijzigingswet hun beslag hebben gekregen. Eveneens staat het de commissie vrij om voorstellen te doen tot wijziging van de regeling in de Grondwet op dit punt. Omdat artikel 119 Grondwet een bijzondere procedure bevat voor zowel de vervolging als de berechting van ambtsmisdrijven van Kamerleden en bewindspersonen, is in artikel 2 buiten twijfel gesteld dat het advies van de commissie niet alleen op de procedure inzake vervolging maar ook op die inzake berechting kan zien.

Uiteraard zal de commissie alle relevante informatie bij haar werkzaamheden kunnen betrekken, waaronder het op 20 januari 2016 uitgebrachte verslag van de commissie van onderzoek onder voorzitterschap van het toenmalige Tweede Kamerlid Schouten (Kamerstukken II 2015/16, 34 340, nr. 2). Er zal ook periodiek overleg plaatsvinden tussen de adviescommissie en de Tweede en Eerste Kamer. De Tweede Kamer heeft voor dit onderwerp rapporteurs aangewezen.

De instelling van de commissie is gebaseerd op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges, dat het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling een adviescollege in te stellen voor de duur van de advisering. Omdat de instelling van de commissie beperkt is tot de duur van de advisering, bevat deze regeling een horizonbepaling (art. 6). Die houdt in dat de regeling per 1 juli 2020 vervalt. Dat is enkele maanden nadat de commissie uiterlijk haar advies zal moeten hebben uitgebracht (1 januari 2020).

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Naar boven