34 340 Instellen van een commissie van onderzoek

Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2016

Zoals vermeld in de brief van 27 juni 2016 van het presidium van de Tweede Kamer aan de leden van de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 340, nr. 12) is een voorbereidingstraject gestart om te komen tot modernisering van de wetgeving inzake vervolging van Kamerleden en bewindspersonen wegens ambtsdelicten. In de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Tellegen c.s. (Kamerstuk 34 340, nr. 7) (Handelingen II 2015/16, nr. 49, item 18) is de wens uitgesproken dat er uiterlijk 1 januari 2017 een wetsvoorstel ligt.

Mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bericht ik u naar aanleiding hiervan het volgende. Over het voorbereidingstraject is overleg gevoerd door de beide Kamervoorzitters, het door de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer voor dit onderwerp als rapporteur aangewezen Kamerlid Tellegen, mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ondergetekende. In dit overleg is overeenstemming bereikt over het voorleggen aan beide Kamers van een wetgevingstraject langs de volgende lijnen.

Voor de korte termijn is een beperkte modernisering van de wet van 22 april 1855, Stb. 1855, 33 (Wet ministeriële verantwoordelijkheid) in gang gezet. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal, overeenkomstig de in de motie-Tellegen c.s. neergelegde wens, vóór 1 januari a.s. in (internet)consultatie gaan.

Daarnaast zijn stappen gezet om tot een fundamentele herziening van de desbetreffende wetgeving te komen. Voor het ontwikkelen van een voorstel voor een dergelijke herziening wordt op korte termijn een onafhankelijke commissie ingesteld waarin gelet op de aard van het onderwerp in ieder geval deskundigheid bijeen wordt gebracht op staatsrechtelijk, straf(proces)rechtelijk en politiek-bestuurlijk terrein. De commissie zal uiteraard alle relevante informatie bij haar werkzaamheden kunnen betrekken, waaronder het op 20 januari 2016 uitgebrachte verslag van de commissie van onderzoek onder voorzitterschap van het Tweede Kamerlid Schouten (Kamerstuk 34 340, nr. 2). Er vindt periodiek overleg plaats tussen de commissie en de Kamers. De vorm voor dit periodiek overleg wordt nog bepaald.

Mr. J.W. Fokkens, oud-procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, heeft zich tot ons genoegen bereid verklaard het voorzitterschap van deze commissie op zich te nemen. De verdere samenstelling van de commissie zal in overleg met de heer Fokkens plaatsvinden. Hierover zullen wij u nader informeren.

Los hiervan wordt op mijn ministerie gewerkt aan de protocollering van de handelwijze binnen de Kroon voor gevallen waarin bij een ministerie, het openbaar ministerie (of de politie) of de procureur-generaal bij de Hoge Raad aangifte wordt gedaan tegen een (voormalig) bewindspersoon of Kamerlid. Het gaat in feite om het ontwikkelen van een hulpstuk voor de ontvangers van een dergelijke aangifte, binnen de kaders van de huidige wetgeving. Ik zal u van het eindresultaat van de werkzaamheden met betrekking tot deze protocollering in kennis stellen.

Een gelijkluidende brief is verzonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven