Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 7 mei 2018, nr. WJZ/18082755, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met diverse aanpassingen in de titels 3.2, 4a.1, 4a.2 en hoofdstuk 5, en aanpassingen van bijlagen bij deze regeling, en tot wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, onderdeel a, 5, eerste lid, 16, 50, vijfde en zesde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De hoogte van de PPS-programmatoeslag bedraagt:

    • a. 30% van de som van:

      • 1°. de private bijdragen voor de samenwerkingsprojecten van het TKI-programma, niet zijnde private bijdragen als bedoeld in artikel 3.2.3a, en

      • 2°. de private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten,

    vermeerderd met

    • b. 25% van de private bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.3a, waarbij de in de onderdelen a en b bedoelde private bijdragen in aanmerking worden genomen voor zover die in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag van de PPS-programmatoeslag is ingediend, blijkens onderbouwing in de aanvraag aan onderzoeksinstellingen verschuldigd zijn geworden.

2. In het derde lid wordt ‘het eerste lid, aanhef en onderdeel b’ vervangen door ‘het eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°’.

3. In het vierde lid wordt ‘het eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘het eerste lid, onderdeel a, onder 2°’.

B

Artikel 3.2.3a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘artikel 3.2.3, eerste lid’ wordt vervangen door ‘3.2.3, eerste lid, aanhef en onderdeel b’.

2. Het bedrag ‘€ 75.000.000’ wordt vervangen door ‘€ 90.000.000’.

C

In artikel 3.2.7, eerste lid, onderdeel d, wordt ‘artikel 3.2.3, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door ‘artikel 3.2.3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°’.

D

Aan artikel 3.2.8 wordt een lid toegevoegd:

  • 5. Indien de op of na 1 februari 2017 aan een TKI verleende PPS-programmatoeslag of de vóór 1 februari 2017 verleende TKI-programmatoeslag € 125.000 of meer bedraagt, kan de aanvraag tot vaststelling van deze toeslag voor het deel van de toeslag dat is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten, in afwijking van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, vergezeld gaan van een rapport van feitelijke bevindingen als bedoeld in artikel 50, zesde lid, van het besluit, dat met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 3.2.1, is opgesteld.

E

Artikel 3.2.10, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De hoogte van de PPS-projecttoeslag bedraagt:

    • a. 30% van de som van de private bijdragen voor de samenwerkingsprojecten die in totaal voor het desbetreffende samenwerkingsproject aan onderzoeksinstellingen verschuldigd zullen worden, niet zijnde private bijdragen als bedoeld in artikel 3.2.10a,

    vermeerderd met

    • b. 25% van de som van de private bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.10a, die in totaal voor het desbetreffende samenwerkingsproject aan onderzoeksinstellingen verschuldigd zullen worden.

F

In artikel 3.2.10a, eerste lid, wordt ‘artikel 3.2.10, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 3.2.10, eerste lid, aanhef en onderdeel b’.

G

Aan artikel 3.2.15 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de op of na 1 februari 2017 aan een TKI verleende PPS-projecttoeslag of de vóór 1 februari 2017 verleende TKI-projecttoeslag € 125.000 of meer bedraagt, kan de aanvraag tot vaststelling van deze PPS-projecttoeslag onderscheidenlijk TKI-projecttoeslag, in afwijking van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, vergezeld gaan van een rapport van feitelijke bevindingen als bedoeld in artikel 50, zesde lid, van het besluit, dat met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 3.2.1, is opgesteld.

H

In artikel 4a.1.11 wordt ‘Dit hoofdstuk’ vervangen door ‘Deze titel’.

I

In artikel 4a.2.2, derde lid, aanhef, wordt ‘twee’ vervangen door ‘ten minste twee’.

J

In artikel 5.4, vervalt ‘tijdens (...) ligt’ en wordt na ‘zoals deze luidde voor dat tijdstip’ ingevoegd ‘tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt’.

K

Bijlage 1.3 wordt vervangen door de in bijlage A bij deze regeling opgenomen bijlage.

L

Na bijlage 2.6.1 wordt de in bijlage B bij deze regeling gevoegde opgenomen bijlage ingevoegd.

ARTIKEL II

De tabel behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de rij met betrekking tot titel 3.2: PPS-toeslag, artikel 3.2.9, wordt in kolom 5 ‘20-11-2017 t/m 11-10-2018’ vervangen door ‘20-11-2017 t/m 31-12-2018’.

2. In de rij met betrekking tot titel 3.4: MKB-innovatiestimulering topsectoren, artikel 3.4.4, wordt in kolom 6 ‘€ 3.000.000’ vervangen door ‘€ 3.600.000’.

3. In de rij met betrekking tot titel 3.4: MKB-innovatiestimulering topsectoren, artikel 3.4.20, wordt in kolom 6 ‘€ 7.150.000, waarvan ten hoogste € 3.575.000 voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten waarvan de subsidiabele kosten meer dan € 571.428 bedragen’ vervangen door ‘€ 8.400.000, waarvan ten hoogste € 4.200.000 voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten waarvan de subsidiabele kosten meer dan € 571.428 bedragen’.

4. In de rij met betrekking tot titel 3.9: Innovatiekredieten, artikel 3.9.2, Klinische ontwikkelingsprojecten, wordt in kolom 6 ‘€ 20.000.000’ vervangen door ‘€ 30.000.000’.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat:

  • a. artikel I, onderdelen A, C en J, terug werken tot en met 1 januari 2018, en

  • b. artikel I, onderdelen D, G en L, terug werken tot en met 1 oktober 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 mei 2018

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL K, VAN DE REGELING VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT VAN 7 MEI 2018, NR. WJZ/18082755, TOT WIJZIGING VAN DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES IN VERBAND MET DIVERSE AANPASSINGEN IN DE TITELS 3.2, 4A.1, 4A.2 EN HOOFDSTUK 5, EN AANPASSINGEN VAN BIJLAGEN BIJ DEZE REGELING, EN TOT WIJZIGING VAN DE REGELING OPENSTELLING EZK- EN LNV-SUBSIDIES 2018

BIJLAGE 1.3, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1.5 VAN DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES

Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies

1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling

Dit protocol heeft als doel het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en de intensiteit van de controle aan de accountant, belast met de controle van de door de subsidieontvanger bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ) in te dienen financieel verslag opgenomen in de aanvraag om subsidievaststelling. Financiële afrekening door EZ vindt plaats op basis van het in de aanvraag tot subsidievaststelling opgenomen financieel verslag als bedoeld in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, voorzien van een controleverklaring van de accountant conform het in dit protocol opgenomen format.

1.2. Definities
Accountant:

een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren.

Subsidieontvanger:

een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens EZ een subsidie is verstrekt.

Controleverklaring:

een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel over de juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid van een aanvraag tot subsidievaststelling.

1.3. Wet- en regelgeving

Voor de controle van het financieel verslag is de volgende wet- en regelgeving van toepassing:

  • de voorwaarden en verplichtingen, zoals opgenomen in de wet- en regelgeving (inclusief eventuele wijzigingen hierin) die in de (bijlagen) bij de beschikking tot subsidieverlening worden genoemd;

  • Aanbestedingswetgeving, zowel Europees, als nationaal: Aanbestedingswet 2012, Aanbestedingsbesluit en Gids Proportionaliteit.

Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant vast dat:

  • a. in het financieel verslag omtrent de kosten en opbrengsten:

    • 1°. geen kosten als subsidiabel zijn opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen op grond van de beschikking tot subsidieverlening;

    • 2°. uitsluitend kosten als subsidiabel zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening komen van de subsidieontvanger;

  • b. de subsidieontvanger opgave doet van alle opbrengsten, waaronder subsidies, waarmee het programma / de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft, mede is gefinancierd;

  • c. ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, het project is uitgevoerd in overeenstemming met het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft.

2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak

De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.

Voor aanbestedingen die boven de Europese drempelbedragen vallen gelden de gebruikelijke controle- en rapportage toleranties. Voor de definiëring van de fout moet in het eerste jaar worden uitgegaan van de volledige contractwaarde. Indien geen contract aanwezig is wordt de fout bepaald door de in dat jaar opgenomen kosten. Deze fout komt bij overschrijding van de gebruikelijke controle- en rapportage toleranties dan tot uitdrukking in de controleverklaring.

Voor de aanbestedingen onder de Europese drempelbedragen geldt een kwalitatieve tolerantie. Hiermee wordt bedoeld dat de instellingsaccountant de AO/IB rondom deze aanbestedingen beoordeelt en daarover rapporteert in de management letter en/of het accountantsrapport aan de subsidieontvanger.

2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid van 95% gehanteerd.

Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder

genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking niet groter is dan één procent van het totaalbedrag aan subsidiabele kosten dat in het financieel verslag wordt verantwoord. De hierna vermelde goedkeuringstoleranties zijn van toepassing.

Aard van de aangelegenheid

Controleverklaring

 

Goedkeurend

Met beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Afwijkingen in het financieel verslag (fouten)

<1%

≥ 1% en < 3%

N.v.t.

≥ 3%

Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen (onzekerheden in de controle)

<3%

≥ 3% en <10%

≥ 10%

N.v.t.

Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo).

3. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor wordt de meest actuele NBA voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’ gehanteerd. Verwezen wordt naar de voorbeeldtekst bij dit controleprotocol.

4. Reviewbeleid

De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden1. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van EZ.

Voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring Regeling nationale EZ-subsidies

Afgegeven ten behoeve van ... (naam subsidiegever)

CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT

Aan: ... (naam subsidieontvanger)

Ons oordeel

Wij hebben bijgaand, in de aanvraag tot subsidievaststelling opgenomen financieel verslag 2 ingevolge de beschikking tot subsidieverlening (kenmerk en datum) en eventuele wijzigingen ... (omschrijving, kenmerk en datum) van ... (naam subsidieontvanger) over 20XX inzake3 .. gecontroleerd.

Naar ons oordeel is financieel verslag ingevolge de beschikking tot subsidieverlening (kenmerk en datum) en eventuele wijzigingen .. (omschrijving, kenmerk en datum) van (naam subsidieontvanger) over 20XX inzake .. 4 in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met ..5.

De basis voor ons oordeel

Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden en het Accountantsprotocol Regeling nationale EZ-subsidies vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de controle van het financieel verslag.

Wij zijn onafhankelijk van .. (naam subsidieontvanger) zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.

Andere informatie

De aanvraag tot subsidievaststelling omvat naast het financieel verslag ook andere informatie, die bestaat uit een eindverslag over de uitvoering en de resultaten van de activiteiten.

Op grond van onderstaande werkzaamheden zijn wij van mening dat deze andere informatie met het financieel verslag verenigbaar is en geen materiële afwijkingen bevat.

Wij hebben de andere informatie gelezen en hebben op basis van onze kennis en ons begrip, verkregen vanuit de controle of anderszins, overwogen of de andere informatie materiële afwijkingen bevat. Met onze werkzaamheden hebben wij voldaan aan de vereisten in de Nederlandse Standaard 720. Deze werkzaamheden hebben niet dezelfde diepgang als onze controlewerkzaamheden bij het financieel verslag.

De .. (naam subsidieontvanger) is verantwoordelijk voor het opstellen van de andere informatie in overeenstemming met ..6.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

Het financieel verslag is opgesteld voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met als doel ... (naam subsidieontvanger) in staat te stellen te voldoen aan .. (omschrijving vereisten, doel, contract, etc.). Hierdoor is het financieel verslag mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze controleverklaring is daarom uitsluitend bestemd voor .. (naam subsidieontvanger) en het Ministerie van Economische Zaken en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.

Verantwoordelijkheden van de subsidieontvanger voor het financieel verslag

De ... (naam subsidieontvanger) is verantwoordelijk voor het opstellen van het financieel verslag in overeenstemming met ..7 De .. (naam subsidieontvanger) is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die zij noodzakelijk acht om het opstellen van het financieel verslag mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.

Onze verantwoordelijkheden voor de controle van het financieel verslag

Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel.

Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle materiële fouten en fraude ontdekken.

Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van dit financieel verslag nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel.

Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben waar relevant professionele oordeelsvorming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse controlestandaarden, het Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies, ethische voorschriften en de onafhankelijkheidseisen. Onze controle bestond onder andere uit:

  • het identificeren en inschatten van de risico’s dat het financieel verslag afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controle-informatie die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken van de interne beheersing;

  • het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van de organisatie;

  • het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van het financieel verslag en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door de subsidieontvanger en de toelichtingen die daarover in het financieel verslag staan;

  • het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van het financieel verslag en de daarin opgenomen toelichtingen; en

  • het evalueren of het financieel verslag de onderliggende transacties en gebeurtenissen zonder materiële afwijkingen weergeeft.

Plaats en datum

... (naam accountantspraktijk)

... (naam accountant)

BIJLAGE B BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL L, VAN DE REGELING VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT VAN 7 MEI 2018, NR. WJZ/18082755, TOT WIJZIGING VAN DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES IN VERBAND MET DIVERSE AANPASSINGEN IN DE TITELS 3.2, 4A.1, 4A.2 EN HOOFDSTUK 5, EN AANPASSINGEN VAN BIJLAGEN BIJ DEZE REGELING, EN TOT WIJZIGING VAN DE REGELING OPENSTELLING EZK- EN LNV-SUBSIDIES 2018

BIJLAGE 3.2.1, BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 3.2.8, VIJFDE LID, EN 3.2.15, ZESDE LID, VAN DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES

Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie

1. Uitgangspunten
1.1 Doelstelling

PPS-toeslag, een subsidie gebaseerd op titel 3.2. van de Regeling nationale EZ subsidies (‘PPS-toeslagregeling’), wordt verleend en vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (‘EZK’) aan Topconsortia voor Kennis en Innovatie (‘TKI’). Het TKI is aldus subsidieontvanger. Een TKI kan PPS-toeslag aanwenden voor innovatieactiviteiten of (zoals veelal het geval is) voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. In dat laatste geval ontvangen de deelnemers in samenwerkingsprojecten financiële middelen van het TKI (PPS-middelen, als gedefinieerd in paragraaf 1.2).

Dit onderzoeksprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte en de intensiteit van de werkzaamheden aan de accountant van het TKI, belast met de controle van de door het TKI bij het Ministerie van EZK in te dienen aanvraag om vaststelling van de PPS-toeslag. De toepassing van het onderzoeksprotocol is beperkt tot het onderzoek ten aanzien van (het deel van) de vaststellingsaanvraag dat betrekking heeft op de PPS-toeslag die het TKI heeft aangewend voor samenwerkingsprojecten (artikelen 3.2.5 en 3.2.12 PPS-toeslagregeling). Dit onderzoeksprotocol ziet derhalve niet op controlewerkzaamheden voor (het deel van) de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag die het TKI heeft aangewend voor eigen innovatieactiviteiten. Verder geldt dit onderzoeksprotocol enkel voor de consoliderende rol van de accountant in het kader van de vaststelling van PPS-toeslag (zowel programma- als projecttoeslagen) aangevraagd door het TKI, en geldt derhalve niet voor zijn (eventuele) eigen controlerol wanneer hij wordt ingeschakeld (a) door een TKI ter controle van de verantwoording van de aanwending van PPS-toeslag voor eigen innovatieactiviteiten of (b) door een deelnemer van een samenwerkingsproject ter controle van de verantwoording die deze deelnemer richting TKI moet aanleveren omtrent de besteding door die deelnemer van de ontvangen PPS-middelen.

Het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie is opgesteld omdat deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen aanwenden hierover op verschillende wijzen tegenover het TKI verantwoording afleggen. In de praktijk zetten TKI’s de deelnemers in samenwerkingsprojecten er namelijk toe aan om de verantwoording van de besteding van de financiële middelen vorm te geven overeenkomstig de verantwoordingsmogelijkheden die voor subsidieontvangers gelden, al zijn deze deelnemers wat betreft de PPS-toeslag zelf geen subsidieontvanger. Zo kunnen bijvoorbeeld controleverklaringen aanwezig zijn. Of wordt de methodiek SiSa toegepast (single information, single audit). Het is ook mogelijk dat alleen bestuursverklaringen aanwezig zijn. Gegeven al deze verschillende wijzen van verantwoording, zou het eisen van een controleverklaring bij de aanvraag om subsidievaststelling door de accountant van een TKI conform bijlage1.3 van de Regeling nationale EZ subsidies (RNES)resulteren in ongewenste administratieve lasten voor een TKI.

1.2 Definities

Voor de toepassing van dit onderzoeksprotocol wordt verstaan onder:

Accountant:

Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren.

Bestuursverklaring:

verklaring van het bestuur van de deelnemer in een samenwerkingsproject waaruit blijkt:

  • a. dat de activiteiten waarvoor een TKI de PPS-middelen aan de deelnemer heeft toegekend, zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

  • b. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde kosten die met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a, gemoeid zijn;

  • c. wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;

  • d. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden die met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a, gemoeid zijn en

  • e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is die met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a, gemoeid zijn.

Inzet in natura:

op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die:

  • a. niet direct of indirect afkomstig is van een onderzoeksinstelling of een openbaar lichaam als bedoeld in de definitie van private bijdrage, en

  • b. wordt berekend op basis van een voor de deelnemers aan een samenwerkingsproject gebruikelijke en controleerbare methode, die gebaseerd is op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de deelnemers aan een samenwerkingsproject stelselmatig toepassen.

PPS-middelen:

financiële middelen die een TKI dat PPS-toeslag heeft ontvangen, bij wijze van aanwending van die PPS-toeslag verstrekt aan een deelnemer in een samenwerkingsproject.

Rapport van feitelijke bevindingen:

rapportage waarin de accountant de uitkomsten vermeldt van zijn onderzoekswerkzaamheden, genoemd in paragraaf 2.3 van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie, ten aanzien van de totstandkoming van de aanvraag van een TKI tot vaststelling van de PPS-toeslag die is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. De accountant rapporteert zijn bevindingen zonder zekerheid te verschaffen, de gebruiker van het rapport moet zelf zijn oordeel vormen (Standaard 4400N van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden: NV COS 4400N).

Samenwerkingsproject:

project dat:

  • a. in daadwerkelijke samenwerking plaatsvindt;

  • b. door minimaal twee deelnemers waaronder een onderzoeksinstelling en een ondernemer wordt uitgevoerd, en

  • c. bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan.

TKI:

Topconsortium voor Kennis en Innovatie, zijnde een rechtspersoon die ten tijde van het kalenderjaar waarin diens aanvraag voor verlening of vaststelling van PPS-toeslag is ingediend, als zodanig is genoemd in de wet houdende vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Waar in dit onderzoeksprotocol het begrip ‘PPS-toeslag’ wordt gehanteerd, wordt hieronder voor zover relevant tevens verstaan de toeslag die vóór de wijziging van titel 3.2 per 1 februari 2017 werd aangeduid als ‘TKI-toeslag’.

1.3 TKI en de wijze van verantwoorden

Een TKI is verplicht om na voltooiing van de activiteiten waarvoor de PPS-toeslag is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de PPS-toeslag in te dienen.

Artikel 50, tweede lid, onderdeel c, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies eist dat de subsidieontvanger bij de aanvraag om subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant bijvoegt indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt. Uit deze controleverklaring moet blijken dat met de aanvraag wordt voldaan aan de voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht.

De PPS-toeslagregeling biedt echter de mogelijkheid dat een TKI de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag die wordt aangewend voor samenwerkingsprojecten vergezeld mag laten gaan van een rapport van feitelijke bevindingen dat met inachtneming van de voorschriften, opgenomen in het onderhavige onderzoeksprotocol (bijlage 3.2.1 bij de RNES), is vastgesteld. Dat rapport kan dan in plaats van de in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bedoelde controleverklaring worden overgelegd. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat indien het gaat om een verantwoording over PPS-toeslag van meer dan € 125.000 die is aangewend voor innovatieactiviteiten van een TKI zelf, voor dat specifieke deel nog altijd een controleverklaring bij de betreffende vaststellingsaanvraag moet worden gevoegd.

Hierboven is aangegeven dat TKI’s de PPS-toeslag veelal aanwenden door PPS-middelen te verstrekken aan de deelnemers in samenwerkingsprojecten. Deze deelnemers leggen aan een TKI verantwoording af over de aanwending van deze PPS-middelen middels een financiële kostenverantwoording. Een TKI stelt vervolgens een geconsolideerd overzicht op van alle samenwerkingsprojecten waarvoor het TKI de ontvangen PPS-toeslag heeft aangewend, waarbij is aangegeven welk deel van de ontvangen PPS-toeslag voor welk samenwerkingsproject is aangewend. Dit overzicht dient als basis voor de door het TKI in te dienen aanvraag tot subsidievaststelling voor de aanwending in samenwerkingsprojecten op grond van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de PPS-toeslagregeling.

2. Onderzoeksaanpak accountant van een TKI
2.1 Inleiding

In deze paragraaf worden aanwijzingen gegeven omtrent de reikwijdte en de intensiteit van de werkzaamheden aan de accountant van een TKI, indien het TKI de verleende PPS-toeslag geheel of gedeeltelijk heeft aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Deelnemers in samenwerkingsprojecten worden in de praktijk door TKI’s ertoe aangezet om op zodanige wijze verantwoording af te leggen aan een TKI, dat het TKI in staat is om zelf te handelen in overeenstemming met de van toepassing zijnde RNES-bepalingen (met name wat betreft de informatieverstrekking aan Minister van EZK (de facto: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)). De mogelijke verantwoordingsvormen voor deelnemers jegens TKI’s worden beschreven in paragraaf 2.2 van dit document.

TKI’s consolideren alle financiële kostenverantwoordingen die ze van deelnemers in samenwerkingsprojecten hebben ontvangen. Op basis hiervan dienen TKI’s een aanvraag tot subsidievaststelling in bij RVO.nl. Deze aanvraag tot subsidievaststelling door een TKI dient vergezeld te gaan van een rapport van feitelijke bevindingen van de accountant van een TKI. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van dit onderzoeksprotocol.

2.2 Wijze van verantwoorden

De PPS-toeslag wordt op grond van artikel 3.2.2, RNES (PPS-programmatoeslag) of artikel 3.2.9, eerste lid, onderdeel a, RNES (PPS-projecttoeslag) toegekend aan een TKI, dat optreedt als subsidieontvanger. Aanwending van de PPS-toeslag door een TKI vindt met name plaats in de vorm van verstrekking van financiële middelen aan de deelnemers in samenwerkingsprojecten.

De daarop betrekking hebbende rapportage-structuur is als volgt ingericht:

Stap 1:

Voor aanwending van PPS-toeslag door een TKI voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten geldt qua verantwoording het volgende. Om het TKI in staat te stellen om jegens de Minister (RVO.nl) verantwoording af te leggen over de hier bedoelde aanwending van PPS-toeslag, stellen de afzonderlijke deelnemers in samenwerkingsprojecten ten behoeve van het TKI een financiële kostenverantwoording op met betrekking tot de aan hen (door het TKI) ter beschikking gestelde en door hen aangewende PPS-middelen. Tevens wordt door de afzonderlijke deelnemers in de financiële kostenverantwoording opgave gedaan van alle opbrengsten, waaronder subsidies, waarmee het programma/de activiteit waarop de PPS-toeslag betrekking heeft, mede is gefinancierd.

Voor deze financiële kostenverantwoording door de deelnemers in samenwerkingsprojecten is het volgende van belang. Met het oog op de door het TKI af te leggen verantwoording hanteert de accountant van het TKI bij het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen als uitgangspunt dat deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen hebben ontvangen, deze aanwending van PPS-middelen richting TKI verantwoorden volgens de hieronder beschreven controleregimes. Deze controleregimes zijn grotendeels equivalent aan de controleregimes die gelden in de relatie tussen subsidieverstrekker en subsidieontvanger:

  • 1. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject € 125.000 of meer bedragen, verantwoording via een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze wijze van verantwoording komt in feite overeen met die voor subsidieontvangers ex artikel 50, tweede lid, onderdeel c, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (in samenhang met artikel 1.5 RNES en bijlage 1.3 RNES).

  • 2. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject € 125.000 of meer bedragen, is voor onderwijsinstellingen die in een samenwerkingsproject deelnemen toepassing van Single information single audit (SiSa) mogelijk. Deze wijze van verantwoording komt overeen met die voor subsidie ontvangende onderwijsinstellingen op grond van de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 december 2008, nr. WJZ/8184750, met betrekking tot accountantsverklaringen bij subsidiëring aan onderwijsinstellingen (Stcrt. 2008, 249).

  • 3. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject minder bedragen dan € 125.000 en derhalve geen verklaring als bedoeld onder 1 benodigd is, kunnen de deelnemers in samenwerkingsprojecten een bestuursverklaring overleggen.

  • 4. Indien PPS-toeslag aan een TKI is verleend op grond van de toenmalige Subsidieregeling sterktes in innovatie zoals die in 2013 en 2014 gold, kan de projectdeelnemer die geen PPS-middelen heeft ontvangen, maar wel kosten voor het samenwerkingsproject heeft gemaakt (in de vorm van inzet in natura of een financiële private bijdrage), deze kosten verantwoorden via een bestuursverklaring. Deze verantwoording is van belang in verband met de financieringsverhouding die op grond van artikel 1a.7 van de toenmalige Subsidieregeling sterktes in innovatie van toepassing was voor de aanwending door de TKI’s.

Het TKI is verantwoordelijk voor de juiste en volledige toepassing van het door hem aan een deelnemer opgelegde verantwoordingsregime.

Onder stap 2 en in paragraaf 2.3 (opgesomde accountantswerkzaamheden) wordt nader uiteengezet hoe de TKI-accountant vervolgens omgaat met verantwoordingen van deelnemers in samenwerkingsprojecten die via het TKI aan de TKI-accountant ter beschikking zijn gesteld. In de kern geldt dat indien de accountant van het TKI vaststelt dat deelnemers, anders dan als uitgangspunt was genomen, niet op basis van bovenstaande controleregimes verantwoording afleggen richting TKI’s, dit als feitelijke constatering wordt opgenomen in het rapport van feitelijke bevindingen.

Stap 2:

De TKI’s consolideren de financiële verantwoordingen van de kosten van de afzonderlijke deelnemers in samenwerkingsprojecten uit stap 1 tot één financiële kostenverantwoording.

De TKI’s voegen de afzonderlijke financiële kostenverantwoordingen van de deelnemers in samenwerkingsprojecten dus samen tot één set en geven daarmee aan welk bedrag van de PPS-toeslag op basis van de financiële kostenverantwoordingen door een TKI als aangewend wordt beschouwd voor de kosten van de deelnemers in samenwerkingsprojecten.

Op de geconsolideerde financiële kostenverantwoording van alle partijen als geheel, wordt door de accountant van een TKI een NV COS 4400N-opdracht uitgevoerd. Dit betreft derhalve een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden (zie verder paragraaf 2.3).

De uiteindelijke financiële rapportage die door een TKI aan de Minister (RVO.nl) wordt verstrekt bij de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag die is aangewend voor samenwerkingsprojecten, bestaat in de kern vervolgens uit:

  • 1. De geconsolideerde financiële kostenverantwoording voor alle betrokken partijen als geheel;

  • 2. Een rapport van feitelijke bevindingen, opgesteld op basis van dit onderzoeksprotocol, met betrekking tot deze geconsolideerde financiële kostenverantwoording;

  • 3. De bijlage met de aangewende PPS-toeslag door een TKI voor ‘eigen kosten’ van het TKI en voor de kosten van de individuele deelnemers in samenwerkingsprojecten.

Het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de PPS-toeslagregeling beschrijven welke eventuele overige stukken een TKI bij de betreffende vaststellingaanvraag dient te overleggen.

2.3 NV COS 4400N-opdracht

De accountant van een TKI is verantwoordelijk voor het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen bij de aanvraag om vaststelling van een PPS-toeslag die een TKI heeft aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Deze opdracht betreft een Standaard 4400N opdracht. De werkzaamheden van de accountant moeten voldoen aan Standaard 4400N die onderdeel is van de nadere voorschriften Controle en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.

Het rapport van feitelijke bevindingen bevat de conform NV COS 4400N voorgeschreven elementen, beschrijft de werkzaamheden en bevindingen inzake de aspecten zoals genoemd in deze paragraaf van dit protocol. De accountant rapporteert conform de actuele NBA voorbeeldtekst HRA hoofdstuk 4.1: ‘Stramien voor een rapport van feitelijke bevindingen’. Een voorbeeldtekst is toegevoegd aan dit onderzoeksprotocol.

Het uitvoeren van een Standaard 4400N opdracht betekent dat de accountant van een TKI geen zekerheid verschaft, maar alleen onderzoeksbevindingen rapporteert. Dit protocol beschrijft de aandachtspunten voor het onderzoek. De gebruiker van het rapport moet zelf een oordeel vormen en zijn conclusies trekken. De accountant dient de aard, tijdfasering en omvang van de overeengekomen specifieke werkzaamheden met de opdrachtgever af te stemmen en in het rapport tot uitdrukking te brengen (zie Standaard 4400N).

De volgende werkzaamheden worden door de accountant verricht:

  • 1. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die € 125.000 of meer aan PPS-middelen ontvangen en waarvan de financiële kostenverantwoordingen die als input zijn gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling, Standaard 800/805-controleverklaringen zijn afgegeven. De accountant stelt vast of dat de regeling en projectperiode vermeld in de controleverklaring overeenkomt met de regeling en projectperiode van de aanvraag om vaststelling van PPS-toeslag door het TKI, of de controleverklaring ondertekend is, eventuele bijlagen gewaarmerkt zijn en of de ondertekenaar bevoegd is.

  • 2. De accountant stelt vast of voor samenwerkingspartners die € 125.000 of meer PPS-middelen ontvangen hebben en waarvan de financiële kostenverantwoordingen die als input zijn gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling en welke een beroep doen op SiSa-verantwoordingen, deze SiSa-verantwoordingen beschikbaar zijn inclusief vermelding van het met PPS-toeslag gefinancierd project in de SiSa-verantwoording.

  • 3. De accountant stelt vast wat de aard van de onder het eerste punt genoemde controleverklaringen is. Indien een controleverklaring anders dan goedkeurend is, of goedkeurend met een paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden, wijst hij hierop in het rapport van feitelijke bevindingen onder vermelding van:

    • de naam van de betreffende partij;

    • de aard van de verklaring;

    • de letterlijke tekst uit de controleverklaring waarin de benadrukking van aangelegenheden staat weergegeven;

    • de letterlijke tekst uit de controleverklaring waarin de onderbouwing van het niet-goedkeurende oordeel staat weergegeven;

    • indien van toepassing: de plek/omvang in de aanvraag om subsidievaststelling als geheel, waar de post(en) is/zijn verwerkt op grond waarvan een andere dan goedkeurende verklaring is verstrekt.

  • 4. De accountant maakt een opgave van de bekende, maar niet gecorrigeerde fouten in de financiële kostenverantwoordingen, voor zover blijkend uit de onder het eerste punt genoemde controleverklaringen.

  • 5. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen ontvangen ad € 125.000 of minder en waarvan de financiële kostenverantwoordingen als input zijn gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling, bestuursverklaringen zijn afgegeven.

  • 6. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die geen PPS-middelen ontvangen bestuursverklaringen zijn afgegeven die de verantwoorde kosten bevestigen, dan wel of het juist is wanneer een bestuursverklaring ontbreekt. Hierbij geldt het uitgangspunt dat het ontbreken van een bestuursverklaring alleen juist is indien het gaat om deelnemers (i) in samenwerkingsprojecten waarvoor niet de financieringsverhouding gold, bedoeld in artikel 1a.7 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie zoals die in 2013 en 2014 luidde en (ii) die alleen inzet in natura hebben ingebracht in het samenwerkingsproject.

  • 7. De accountant stelt vast of een aangeleverde verklaring van het bestuur van de deelnemer in een samenwerkingsproject zodanige informatie omvat dat deze kan worden aangemerkt als een bestuursverklaringen als gedefinieerd in paragraaf 1.

  • 8. De accountant stelt vast (a) dat de financiële rapportages van alle afzonderlijke partijen door een TKI zijn samengevoegd tot de aanvraag om subsidievaststelling en (b) dat een TKI discrepanties in de aansluiting tussen rapportage van andere partijen en samenvoeging verklaart. Discrepanties in de aansluiting worden opgenomen in het rapport van feitelijke bevindingen.

3. Reviewbeleid

De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde werkzaamheden van de accountant inzake deze subsidie. De accountant, die de werkzaamheden uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Deze kosten komen voor rekening van het betreffende TKI.

RAPPORT VAN FEITELIJKE BEVINDINGEN INZAKE AANVRAAG TOT SUBSIDIEVASTSTELLING PPS-TOESLAG

Aan: Opdrachtgever

Opdracht

Wij hebben een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot de aanvraag tot subsidievaststelling PPS-toeslag inzake ... (naam) te ... (vestigingsplaats).

Het doel van deze opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden is het verrichten van die werkzaamheden die zijn voorgeschreven door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie en het rapporteren over de feitelijke bevindingen. De opdrachtvoorwaarden zijn omschreven in onze opdrachtbrief van ...(datum).

Verantwoordelijkheden

Het is uw verantwoordelijkheid om te bepalen of de overeengekomen specifieke werkzaamheden toereikend en geschikt zijn voor het hierboven beschreven doel.

Wij hebben onze werkzaamheden verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse Standaard 4400N Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden en Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie (opgenomen in bijlage 3.2.1 bij de Regeling nationale EZ-subsidies). Bij het uitvoeren van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA).

Werkzaamheden en bevindingen

In deze paragraaf is een beschrijving van de uitgangspunten, overeengekomen specifieke werkzaamheden en feitelijke bevindingen opgenomen. Wij doen geen uitspraak over wat de feitelijke bevindingen betekenen voor de aanvraag tot subsidievaststelling PPS-toeslag. U zult hierover een eigen afweging moeten maken waarbij u gebruik kunt maken van dit rapport van feitelijke bevindingen en eventuele andere beschikbare informatie.

Wij hebben de werkzaamheden verricht die staan beschreven in paragraaf 2.3 van bovengenoemd onderzoeksprotocol.

Beschrijving van de feitelijke bevindingen:

  • 1. [...]

  • 2. [...]

  • 3. [...]

De toereikendheid en geschiktheid van de te verrichten werkzaamheden is de verantwoordelijkheid van de gebruikers van deze rapportage met wie deze werkzaamheden zijn overeengekomen. Derhalve doen wij geen uitspraak over de toereikendheid en geschiktheid van de verrichte werkzaamheden in relatie tot het doel waarvoor deze worden verricht, noch voor elk ander doel.

Volledigheidshalve wijzen wij er nog op dat, indien wij aanvullende werkzaamheden zouden hebben verricht zoals onderzoek naar de werking dan wel een controle-, beoordelings- of andere assurance-opdracht zouden hebben uitgevoerd, wellicht andere onderwerpen zouden zijn geconstateerd die voor rapportering in aanmerking zouden zijn gekomen

Beperking in het gebruik en verspreidingskring

Bij het opstellen van deze rapportage is rekening gehouden met de verwachtingen van de beoogde gebruikers. Daarom is deze rapportage alleen bestemd voor uzelf en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. U kunt deze rapportage niet aan anderen afgeven zonder onze toestemming, noch mag eruit worden geciteerd of eraan worden gerefereerd, tenzij wettelijke voorschriften anders bepalen.

Plaats en datum

... (naam accountantspraktijk)

... (naam accountant)

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies (RNES) en van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018.

De wijziging van de RNES heeft betrekking op diverse subsidiemodules en strekt in het verlengde daarvan tot aanpassingen respectievelijk vaststelling van bijlagen bij de RNES.

Zo is onder meer de subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie in titel 3.2 RNES gewijzigd. In de eerste plaats gaat het hierbij om een verhoging van het percentage van zowel de PPS-programma- als de PPS-projecttoeslag. In de tweede plaats is ten aanzien van de PPS-programmatoeslag het maximum bedrag aan private bijdragen van algemeen nut beogende instellingen (ANBI-bijdragen) dat per kalenderjaar als grondslag voor toekenning van PPS-toeslag in aanmerking wordt genomen (het ANBI-plafond), verhoogd. Deze wijzigingen vloeien voort uit de prioriteiten zoals gesteld in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ en de daaruit voortkomende financiële middelen voor 2018.

Daarnaast is met deze regeling de mogelijkheid voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) gecreëerd om – in plaats van een controleverklaring – een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen bij de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag, voor zover het gaat om (dat deel van) PPS-toeslag die (dat) door een TKI is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten in de zin van titel 3.2. RNES. In het verlengde daarvan is bij deze wijzigingsregeling een nieuw onderzoeksprotocol vastgesteld. Dat onderzoeksprotocol dient door accountants van TKI’s in acht te worden genomen bij het opstellen van het rapport van feitelijke bevindingen. De invoering van deze mogelijkheid is ingegeven door het feit dat toepassing van het reeds bestaande controleprotocol, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onder c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, ingeval van vaststelling van PPS-toeslag die is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten voor TKI’s tot de nodige administratieve lasten en uitvoeringslasten blijkt te leiden. De wijzigingsregeling beoogt deze lasten te reduceren.

Voorts is het genoemde controleprotocol, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onder c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, herzien. Tot slot is het overgangsrecht in artikel 5.4 RNES gewijzigd en zijn nog enkele wijzigingen doorgevoerd in de artikelen 4a.1.11 RNES(subsidiemodule Verbetering telecommunicatievoorzieningen Caribisch Nederland) en 4a.2.2 RNES (subsidiemodule Beleidsexperiment cyberweerbaarheid).

De Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 is gewijzigd in die zin dat de openstellingsperiode voor de PPS-projecttoeslag is verlengd. Daarnaast is het subsidieplafond voor Innovatiekredieten (titel 3.9 RNES) voor wat betreft de klinische ontwikkelingsprojecten verhoogd, evenals subsidieplafonds voor de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT, titel 3.4 RNES).

2. Achtergronden wijzigingen subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie RNES

De subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie is in 2013 ingevoerd in titel 3.2 RNES (toen nog geheten ‘TKI-toeslag’). Deze module vormde in feite een voortzetting van de subsidiemodule in de Subsidieregeling sterktes in innovatie, zoals deze luidde sinds 1 oktober 2012. Het doel hiervan is de privaat-publieke samenwerking (‘PPS’) binnen de zogenaamde topsectoren te versterken door een toeslag te verlenen op de private financiële bijdragen van bedrijven aan publiek gefinancierd onderzoek. De TKI’s kunnen toeslag aanvragen (i) op de voormelde private bijdragen die zijn verkregen in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de uitvoering van een bepaald TKI-programma plaatsvindt waarop de subsidieaanvraag ziet (programma-toeslag) of (ii) meerjarige publiek-private samenwerkingsprojecten waarvan de private bijdragen al vast liggen (projecttoeslag). Dit laatste type toeslag kan ook worden aangevraagd door samenwerkingsverbanden, zonder tussenkomst van een TKI. De TKI’s wenden de PPS-of TKI-toeslag aan voor samenwerkingsprojecten uitgevoerd door onderzoeksinstellingen en ondernemers of voor innovatieactiviteiten.

2.1 Verhoging toeslagpercentage

Het topsectorenbeleid is de afgelopen jaren succesvol geweest in het versterken van de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven. Hierbij is onder andere ingezet op het stimuleren van private financiering voor onderzoek met publieke kennisinstellingen, onder meer via de PPS-toeslag. De geïnvesteerde middelen in publiek-private samenwerkingsprojecten bedroegen in 2016 naar schatting € 1.026 miljoen. Dat is bijna € 60 miljoen meer dan in 2015. Hoewel de PPS-toeslag wordt verkregen op basis van de private bijdragen aan publiek onderzoek, slaat de aanwending van de PPS-toeslag voor het overgrote deel neer bij publieke kennisinstellingen (en dus veelal niet bij bedrijven). De private bijdragen aan dit publieke onderzoek zijn de laatste jaren gestegen naar € 498 mln. Het aandeel private middelen komt daarbij uit op 49%. Hiermee is het bedrijfsleven een belangrijke financier van de kennisontwikkeling bij publieke kennisinstellingen geworden. In de evaluatie van de PPS-toeslag8 is dan ook aanbevolen om de PPS-toeslag te continueren. Daarnaast blijkt uit de evaluatie dat het wenselijk is het huidige toeslagpercentage te verhogen, om de prikkel om in PPS-projecten te investeren – bij wijze van grondslag of inzet – te vergroten. Het rapport Wetenschap, Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (juli 20169) adviseert eveneens om het toeslagpercentage te verhogen, vanuit de steeds grotere behoefte aan lange termijn samenwerkingsverbanden. Het toeslagpercentage is daarom verhoogd van 25% naar 30%. Deze verhoging ziet zowel op het PPS-programmatoeslagpercentage als het PPS-projecttoeslagpercentage, zij het met uitzondering van PPS-toeslag die gebaseerd is op ANBI-bijdragen. Voor private bijdragen vanuit ANBI’s leidt een verhoging van het toeslagpercentage namelijk niet tot een extra investering in publiek onderzoek, omdat de bijdrage van de ANBI’s die wordt meegenomen ter bepaling van de hoogte van de PPS-toeslag, wordt begrensd door een plafond van € 90 mln (als gewijzigd) voor PPS-programmatoeslag en een plafond van € 8 mln voor PPS-projecttoeslag. Om die reden is het PPS-toeslagpercentage ten aanzien van ANBI-bijdragen op 25% gehandhaafd.

In de loop van 2018 zal worden onderzocht of een verdere aanpassing in 2019 van het PPS-toeslagpercentage en andere beleidsmatige en doelmatigheidsverbeteringen mogelijk zijn, in relatie tot de financiële middelen die vanaf 2019 beschikbaar zijn uit het regeerakkoord.

2.2 Verhoging ANBI-plafond

In 2014 is in de RNES de mogelijkheid opgenomen om niet alleen private bijdragen van bedrijven, maar ook de private bijdragen van ANBI’s aan onderzoeksorganisaties, voor onderzoek dat past binnen een TKI-programma, in aanmerking te laten komen als grondslag op basis waarvan PPS-toeslag wordt toegekend (zowel programmatoeslag als projecttoeslag).

In het verlengde van het regeerakkoord wordt het wenselijk geacht te komen tot versterking van publiek-private samenwerking. Om daartoe ook investeringen vanuit ANBI’s te stimuleren (en dit als aangegeven niet effectief gerealiseerd kan worden door een verhoging van het toeslagpercentage ten aanzien van ANBI-bijdragen), is het ANBI-plafond voor PPS-programmatoeslag verhoogd van € 75 mln. naar € 90 mln. Van deze verhoging van het plafond, in combinatie met een gelijkblijvend toeslagpercentage ten aanzien van ANBI-bijdragen, wordt een sterker stimulerend effect verwacht dan van het louter verhogen van het toeslagpercentage.

Het ANBI-plafond voor projecttoeslag blijft in 2018 gehandhaafd op € 8 mln, omdat het de verwachting is dat het plafond voor de projecttoeslag voldoende zal zijn. In de loop van het jaar zal bekeken worden of dit inderdaad het geval is.

2.3 Rapport van feitelijke bevindingen

Voor de uiteindelijke vaststelling van de aan een TKI verleende PPS-toeslag of TKI-toeslag moet het TKI een aanvraag indienen. Indien de verleende toeslag meer dan € 125.000 bedroeg, dan diende die aanvraag tot op heden op grond van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies vergezeld te gaan van een controleverklaring van een accountant of een accountant-administratieconsulent. Aan de hand van die verklaring legt het TKI rekening en verantwoording af omtrent de wijze van aanwending van de ontvangen toeslag. Uit artikel 1.5 RNES volgt dat die controleverklaring moet worden opgesteld met inachtneming van het in bijlage 1.3 van de RNES opgenomen Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies.

Correcte toepassing van dat controleprotocol door de accountant van het TKI om tot een controleverklaring te komen, blijkt in de praktijk tot de nodige administratieve lasten en uitvoeringslasten voor TKI’s te leiden, indien en voor zover de aanvraag van een TKI betrekking heeft op de vaststelling van PPS-toeslag of TKI-toeslag die is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Voor zover een TKI de ontvangen PPS-toeslag aanwendt voor dergelijke samenwerkingsprojecten, dient het TKI immers te verantwoorden dat en in welke zin de toeslag aan het project (en daarmee aan de betreffende projectdeelnemers) is besteed, in het licht van het bij de aanvraag ingediende projectplan. Om zelf tot die verantwoording te kunnen komen, zijn TKI’s afhankelijk van verantwoording die de projectdeelnemers verstrekken tegenover het TKI omtrent de uitvoering van het samenwerkingsproject en de daarmee gemoeide kosten. Uit het bestaande controleprotocol volgt echter dat de accountant van het TKI slechts met voldoende zekerheid kan vaststellen dat de activiteiten waarvoor de PPS-toeslag is aangewend, zijn uitgevoerd en de opgegeven kosten zijn gemaakt, indien de TKI-accountant de verantwoording zoals die is aangeleverd door projectdeelnemers inhoudelijk geheel heeft nagelopen en in feite dus heeft overgedaan. Een dergelijke aanpak is tamelijk arbeidsintensief en leidt tot de nodige kosten voor het TKI dat de betreffende accountant heeft ingeschakeld.

Door deze wijzigingsregeling wordt het TKI’s mogelijk gemaakt om – in plaats van een controleverklaring – een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen ter verantwoording van de aanwending van PPS-toeslag voor samenwerkingsprojecten. Bij een dergelijke rapportage kan de TKI-accountant volstaan met een meer feitelijke beschrijving van de diverse soorten verantwoordingen die zijn ontvangen van de (accountants van de) afzonderlijke deelnemers, zonder dat die verantwoordingen door de accountant van het TKI zelf opnieuw inhoudelijk worden getoetst op juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid. Dit leidt tot lagere uitvoeringslasten en -kosten op het niveau van het TKI. Dit laat onverlet dat indien het TKI dit om bepaalde redenen zou wensen, het TKI ter verantwoording van deze vorm van aanwending van PPS-toeslag als voorheen een controleverklaring mag overleggen, in plaats van een rapport van feitelijke bevindingen. Die keuze is aan het TKI.

Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat voor zover een TKI de verleende PPS-toeslag voor een bedrag van meer dan € 125.000 heeft aangewend voor andere doeleinden dan samenwerkingsprojecten, zoals netwerkactiviteiten of andere innovatieactiviteiten, wél een controleverklaring moet worden overgelegd bij de desbetreffende vaststellingsaanvraag. Dit is niet anders dan voorheen. Het gebruik van een rapport van feitelijke bevindingen is hier niet noodzakelijk of opportuun. De afhankelijkheid bij het TKI van de projectdeelnemers wat betreft de totstandkoming van de verantwoording van de aanwending van PPS-toeslag (en de extra kosten die de verantwoording via een controleverklaring door die omstandigheid zou meebrengen), is immers niet aan de orde indien het TKI de ontvangen PPS-toeslag zelf aanwendt voor activiteiten die in opdracht van of door het TKI zelf worden uitgevoerd en waarover het zelf verantwoording moet afleggen jegens de Minister.

Dit betekent dat indien aan een TKI een bedrag van € 125.000 of meer aan PPS-toeslag is verleend en het TKI deze toeslag heeft aangewend voor zowel samenwerkingsprojecten als voor innovatieactiviteiten, het TKI de volgende stukken bij een vaststellingsaanvraag voo die PPS-toeslag moet overleggen: (i) een controleverklaring betreffende de aanwending voor innovatieactiviteiten voor zover die aanwending een bedrag van € 125.000 of meer betreft en (ii) naar eigen keuze van het TKI, een rapport van feitelijke bevindingen of een controleverklaring voor de aanwending voor samenwerkingsprojecten (ongeacht of met deze aanwending meer of minder dan € 125.000 aan PPS-toeslag is gemoeid). Indien het TKI in dat laatste geval kiest voor een controleverklaring, kan uiteraard als voorheen volstaan worden met één controleverklaring voor de verantwoording van zowel de aanwending voor innovatieactiviteiten als de aanwending voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Indien het TKI kiest voor een rapport van feitelijke bevindingen, dient het TKI ter verantwoording van de verschillende aanwendingen weliswaar twee typen verantwoording aan te leveren (een controleverklaring en een rapport van feitelijke bevindingen), maar het voordeel ten opzichte van de situatie vóór deze wijziging is dat de totstandkoming hiervan minder arbeidsintensief en daarmee ook minder kostbaar zal zijn.

De mogelijkheid tot het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen staat niet open staat voor deelnemers in een samenwerkingsproject die op grond van artikel 3.2.9, eerste lid, onderdeel b, RNES zelf PPS-toeslag hebben aangevraagd (in plaats van een TKI). Immers, indien de deelnemers in een samenwerkingsproject zelf PPS-toeslag aanvragen en ontvangen, zijn zij zelf aan te merken als subsidieontvangers op wie de verplichting rust om tegenover de Minister verantwoording af te leggen over de aanwending van deze subsidie. Anders dan voor het TKI het geval is, geldt voor de deelnemers die zelf toeslag aanvragen dat zij zelf de kosten maken ter uitvoering van het samenwerkingsproject en zelf directe verantwoordelijkheid hebben voor de verantwoording van die kosten. Ook hier is geen sprake van afhankelijkheid van door derden aangeleverde verantwoording van kosten. Er hoeven dus ook geen extra kosten te worden gemaakt voor een inhoudelijke verifiëring van verantwoordingen van derden. De PPS-projecttoeslag ontvangende deelnemers dienen zelf op zodanige wijze verantwoording af te leggen dat voldoende inzicht wordt gegeven in de daadwerkelijke aanwending van de PPS-toeslag om tot vaststelling te kunnen overgaan. Daartoe is en blijft in deze context een controleverklaring noodzakelijk bij een PPS-toeslag vanaf € 125.000.

De onderhavige wijziging zal met terugwerkende kracht gelden tot het moment van invoering van de PPS-toeslagmodule (toen nog: TKI-toeslagmodule) op 1 oktober 2012. Op de achtergronden daarvan wordt ingegaan in de artikelsgewijze toelichting op artikel III.

3. Wijzigingen subsidiemodules Telecommunicatie

Deze wijzigingen hebben betrekking op de vervaltermijn van de subsidiemodule Verbetering telecommunicatievoorzieningen Caribisch Nederland in titel 4a.1 RNES, respectievelijk de formulering gebruikt ter duiding van het cyberweerbaarheidsplan in artikel 4a.2.2, derde lid, RNES. Voor een nadere inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdelen H en I.

4. Wijziging overgangsrecht (artikel 5.4 RNES)

Het in artikel 5.4 RNES vervatte overgangsrecht dat betrekking heeft op alle subsidiemodules in de RNES, is aangepast. Voor een nadere inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel J.

5. Vervanging huidige Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies (bijlage 1.3)

Het huidige Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies dat als bijlage 1.3 van de RNES is opgenomen, is herzien. Het in het controleprotocol vervatte model voor de controleverklaring sloot niet langer aan op het model dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) hanteert. Daarnaast behoefde het protocol verduidelijking omtrent de precieze aard en strekking van de door de accountant te verrichten werkzaamheden, onder meer wat betreft de controle van het activiteitenverslag. Van een inhoudelijke wijziging in de te verrichten werkzaamheden is geen sprake. Door middel van deze wijzigingsregeling is het voormalige controleprotocol in bijlage 1.3 vervangen door het herziene controleprotocol. De herziening is inhoudelijk geheel afgestemd met de NBA.

6. Wijzigingen Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018

6.1 Verruiming openstelling PPS-projecttoeslag

Tot op heden liepen de openstellingsperioden voor PPS-programmatoeslag en PPS-projecttoeslag maar slechts ten dele parallel. De PPS-programmatoeslag werd doorgaans opengesteld van 1 januari tot juni, terwijl de PPS-projecttoeslag doorgaans werd opengesteld van november in het ene jaar tot en met oktober in het daar op volgende jaar. Dit bemoeilijkte in de praktijk het doorvoeren van wijzigingen die betrekking hadden op beide typen toeslagen, met name wijzigingen die per 1 januari van kracht zouden moeten worden. De openstellingsperiode voor projecttoeslagen was dan immers al gestart. De openstellingsperiode voor PPS-projecttoeslagen voor 2018 is dan ook verlengd, met nu als uiterste datum voor indiening van een aanvraag 31 december 2018, in plaats van 11 oktober 2018. Dit leidt ertoe dat indien een openstellingsperiode voor PPS-projecttoeslag per 1 januari opent tot en met 31 december, en ook de openstellingsperiode voor programmatoeslag per 1 januari opent, wijzigingen die betrekking hebben op beide typen toeslagen tegelijkertijd met ingang van die datum kunnen worden doorgevoerd. Indien een openstellingsperiode van 1 januari tot en met 31 december geldt, geeft dit (potentiële) aanvragers van PPS-projecttoeslag bovendien het voordeel dat dan gedurende het gehele kalenderjaar aanvragen kunnen worden.

6.2 Ophoging subsidieplafonds Innovatiekredieten en MIT

In de Kamerbrief ‘Investeringen voor toegepast onderzoek en innovatie in 2018’ (Kamerstukken II 2017/18, 33 009, nr. 49 ) is de verhoging van het innovatiekrediet van € 60 miljoen naar € 70 miljoen in 2018 aangekondigd. In deze brief is eveneens melding gemaakt van het feit dat extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor de MIT. Artikel II van deze wijzigingsregeling strekt ter uitvoering hiervan.

Wat betreft de subsidiemodule Innovatiekredieten geldt dat het subsidieplafond voor klinische ontwikkelingsprojecten met € 10 miljoen is opgehoogd, van € 20 miljoen naar € 30 miljoen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de sterke vraag naar innovatiekrediet voor dit type projecten in 2018. Het subsidieplafond voor technische ontwikkelingsprojecten is gehandhaafd op € 40 miljoen.

Wat betreft de MIT geldt dat het Ministerie van EZK en de provincies samenwerken in de MIT-subsidiemodule. Het bedrag dat door EZK beschikbaar is gesteld voor de MIT, is verhoogd van € 35 miljoen naar € 40 miljoen. Een deel van deze verhoging wordt regionaal met extra cofinanciering van provincies ingezet en een deel wordt toegevoegd aan het landelijk vangnet. Voor dit landelijk vangnet komt hierdoor € 16,2 miljoen beschikbaar. In voorgaande jaren was vooral op de instrumenten MIT-haalbaarheidsprojecten en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten sprake van (sterke) overvraging. De extra middelen zijn daarom op die instrumenten gealloceerd. Tegen deze achtergrond is het subsidieplafond voor de MIT-haalbaarheidsprojecten opgehoogd van € 3 miljoen naar € 3,6 miljoen. Het plafond voor de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten is opgehoogd naar € 8,4 miljoen.

7. Staatssteun

De subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 25 (wat betreft de samenwerkingsprojecten die bestaan uit fundamenteel of industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan) en artikel 28 (wat betreft innovatie-adviesdiensten) van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De hierboven genoemde wijzigingen van deze subsidiemodule hebben geen gevolgen voor deze staatssteunrechtvaardiging omdat de voorwaarden van de subsidiemodule ongewijzigd blijven. Er verandert niets in de verplichtingen in titel 3.2 RNES om de ontvangen PPS-toeslagen conform de toepasselijke steunkaders aan te wenden, noch wat betreft de aard en strekking van de informatie die in dat verband moet worden verzameld en verstrekt. Er is geen sprake van een wijziging of uitbreiding van de activiteiten waarvoor steun wordt verleend, noch hebben de wijzigingen invloed op de steunintensiteit. Ook laat de wijziging het vereiste van daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, onverlet.

Ook de MIT-subsidiemodules MIT-haalbaarheidsprojecten en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten bevatten staatssteun die wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (zie artikel 3.4.29, eerste lid, van de RNES). De ophoging van de subsidieplafonds brengt hierin geen verandering, omdat de voorwaarden van de MIT-subsidiemodule ongewijzigd blijven.

De voor 2018 opengestelde subsidie voor klinische ontwikkelingsprojecten van de subsidiemodule Innovatiekredieten bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Ook de ophoging van het op deze subsidiemodule betrekking hebbende subsidieplafond brengt geen verandering in de desbetreffende staatssteunaspecten, omdat de voorwaarden van de subsidiemodule ongewijzigd blijven. Ditzelfde geldt voor de overige wijzigingen, betreffende de artikelen 4a.1.11, 4a.2.2, en 5.4 RNES.

8. Regeldruk

De verhogingen van de toeslagpercentages en het ANBI-plafond bij PPS-programmatoeslag hebben geen gevolgen voor de regeldruk. Ditzelfde geldt voor ophoging van de subsidieplafonds voor Innovatiekredieten en voor de MIT. Geen van deze wijzigingen heeft namelijk betrekking op informatieverplichtingen of overige verplichtingen binnen deze subsidiemodule. Ook de herziening van het Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies (bijlage 1.3 RNES) leidt niet tot wijzigingen in de regeldruk. Inhoud, strekking en zwaarte van de door een accountant uit te voeren controlewerkzaamheden op basis van dat controleprotocol zijn niet gewijzigd, noch zijn informatieverplichtingen door deze wijziging geraakt.

De invoering van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen te volstaan met een rapport van feitelijke bevindingen bij een aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag – in plaats van een controleverklaring –, en de vaststelling van het onderzoeksprotocol dat bij het opstellen van een dergelijk rapport in acht moet worden genomen, leidt ertoe dat de accountantskosten voor de TKI’s als gebruikers van de subsidiemodule zullen afnemen. De verlaging van de accountantskosten (en dus van de regeldrukkosten van deze subsidiemodule) variëren van € 20.000 tot € 50.000 per TKI. Er zijn op dit moment 12 TKI’s. De totale regeldrukreductie komt daarmee uit op € 240.000 tot €600.000.

9. Vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie van deze wijzigingsregeling in de Staatscourant. Aan diverse onderdelen van deze wijzigingsregeling is terugwerkende kracht verleend. Daarop wordt in de toelichting op artikel III nader ingegaan.

Met de bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden, en er minimaal twee maanden zitten tussen het moment van publicatie en de inwerkingtreding van de regeling. Deze afwijking is echter gerechtvaardigd te achten. De ophogingen van de toeslagpercentages, het ANBI-plafond en van de subsidieplafonds voor Innovatiekredieten en de MIT hebben elk een begunstigend karakter, zoals hierboven reeds is toegelicht. Dat geldt ook voor de invoering van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen bij de vaststellingsaanvraag een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen in plaats van een controleverklaring. Spoedige invoering van de wijzigingsregeling in afwijking van de vaste verandermomentensystematiek is dan ook gewenst om betrokkenen van de begunstiging te kunnen laten profiteren.

Ook wat betreft de herziening van het controleprotocol in bijlage 1.3 RNES geldt dat het met het oog op duidelijkheid, transparantie en rechtszekerheid van belang is dat de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling niet op zich laat wachten. Ditzelfde geldt voor de redactionele wijziging in titel 4a.2 RNES, de wijziging in artikel 4a.2.2, derde lid, RNES, de wijziging van artikel 5.4 RNES, en de verruiming van de openstellingsperiode voor aanvragen van PPS-projecttoeslag. Van eventuele nadelige gevolgen van de voorgestane afwijking van het beleid betreffende vaste verandermomenten, is niet gebleken.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A en E (verhoging toeslagpercentage)

In een aanvraag voor PPS-programma- of projecttoeslag kunnen diverse soorten private bijdragen naast elkaar als grondslag worden opgevoerd, op basis waarvan een totaalbedrag aan PPS-toeslag kan worden verkregen. Voor zowel PPS-programmatoeslag als projecttoeslag kunnen private bijdragen van bedrijven of ANBI’s voor samenwerkingsprojecten als grondslag dienen. Voor PPS-programmatoeslag kunnen daarnaast tot nog toe ook private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten als grondslag in aanmerking worden genomen. Tot op heden werd ten aanzien van elk type grondslag een toeslagpercentage van 25% gehanteerd. Met deze wijzigingsregeling is het toeslagpercentage ten aanzien van private bijdragen van bedrijven aan samenwerkingsprojecten en private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten verhoogd tot 30%, en is het toeslagpercentage ten aanzien van private bijdragen van ANBI’s aan samenwerkingsprojecten gehandhaafd op 25%. Dit onderscheid heeft geleid tot de opdeling van het eerste lid in een onderdeel a (toeslagpercentage van 30%) en een onderdeel b (toeslagpercentage van 25%).

Artikel I, onderdeel B (verhoging ANBI-plafond)

Dit onderdeel strekt tot ophoging van het ANBI-plafond van € 75 mln naar € 90 mln. Voor een toelichting op de achtergronden hiervan wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting. Voorts is in verband met de wijziging van artikel 3.2.10, eerste lid, een verwijzing aangepast.

Artikel I, onderdelen C en F (aanpassing verwijzingen)

In verband met de wijziging van de artikelen 3.2.3, eerste lid, en 3.2.10, eerste lid, zijn de verwijzingen naar die leden dienovereenkomstig aangepast.

Artikel I, onderdelen D en G (rapport van feitelijke bevindingen)

Door deze onderdelen wordt het TKI’s op basis van artikel 50, zesde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies mogelijk gemaakt om bij een aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag van € 125.000 of meer een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen (in plaats van een controleverklaring). Deze mogelijkheid bestaat enkel indien en voor zover de betreffende PPS-toeslag geheel of gedeeltelijk is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. In het gewijzigde artikel 3.2.8 RNES is daarom uitdrukkelijk bepaald dat het moet gaan om programmatoeslag die is aangewend voor de uitvoering van dergelijke projecten. Deze clausulering betreffende de uitvoering van samenwerkingsprojecten is niet opgenomen in het gewijzigde artikel 3.2.15, omdat een TKI de verleende projecttoeslag op grond van artikel 3.2.9 RNES in zijn geheel moet aanwenden voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Aanwending van dat type PPS-toeslag voor andere doeleinden is niet toegestaan.

Dat een rapport van feitelijke bevindingen enkel voor een vaststellingsaanvraag mag worden gebruikt ingeval het gaat om vaststelling van PPS-toeslag die voor samenwerkingsprojecten is aangewend, impliceert reeds dat het rapport van feitelijke bevindingen enkel kan strekken ter verantwoording van deze vorm van aanwending. De formulering in het gewijzigde artikel 3.2.8, vijfde lid, maakt dit expliciet (zie ‘voor het deel van de toeslag dat is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten (...) vergezeld gaan van (...)’). Voor zover de PPS-toeslag is aangewend voor andere doeleinden dan ter uitvoering van samenwerkingsprojecten, zoals netwerkactiviteiten (hetgeen mogelijk is bij PPS-programmatoeslag), is het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen bij de aanvraag tot vaststelling van (dat betreffende deel van) de PPS-toeslag niet aan de orde. In paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting zijn de achtergronden hiervan nader toegelicht.

Het gebruik van een rapport van feitelijke bevindingen vormt een afwijking van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, dat een controleverklaring voorschrijft.

Omdat deze nieuwe mogelijkheid niet alleen betrekking heeft op PPS-programmatoeslag, maar ook op PPS-projecttoeslag, is zowel artikel 3.2.8 RNES als artikel 3.2.15 RNES gewijzigd.

De zinsnede ‘aan een TKI’ in het gewijzigde zesde lid van artikel 3.2.15 maakt duidelijk dat de mogelijkheid tot het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen bij projecttoeslagen niet open staat voor deelnemers in een samenwerkingsproject die op grond van artikel 3.2.9, eerste lid, onderdeel b, RNES zelf (in plaats van een TKI) PPS-toeslag hebben aangevraagd en dus ook zelf vaststelling daarvan aanvragen. Op de achtergronden hiervan is in paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting ingegaan.

Aangezien aan de onderhavige wijziging terugwerkende kracht is verleend tot en met 1 oktober 2012 (zie daarover de artikelsgewijze toelichting op artikel III), slaan de onderhavige bepalingen terug op toeslagen die jaren geleden zijn aangevraagd en ten aanzien waarvan nu vaststelling wordt verzocht. Met het oog daarop wordt in de gewijzigde artikelen 3.2.8, vijfde lid, en 3.2.15, zesde lid, RNES gerefereerd aan ’TKI-programmatoeslag’ respectievelijk ’TKI-projecttoeslag’. Dat zijn de benamingen van de toeslagen zoals deze golden vóór de wijziging van titel 3.2 per 1 februari 2017

Blijkens de gewijzigde artikelen kan bij een vaststellingsaanvraag enkel een rapport van feitelijke bevindingen worden gevoegd dat is opgesteld met inachtneming van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie. Dit onderzoeksprotocol is bij deze wijzigingsregeling vastgesteld en als bijlage 3.2.1 aan de RNES gehecht (zie verder de toelichting op artikel I, onderdeel L). Deze eis borgt de deugdelijkheid van het uiteindelijke rapport van feitelijke bevindingen en daarmee de bruikbaarheid daarvan voor de beoordeling van de vaststellingsaanvraag. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat indien het rapport van feitelijke bevindingen niet met inachtneming van het betreffende onderzoeksprotocol is opgesteld, het risico voor het TKI bestaat dat daardoor naar het oordeel van de Minister onvoldoende zekerheid bestaat over de (juistheid van de) aanwending van de verleende PPS-toeslag, en dat de PPS-toeslag gelet daarop op een lager bedrag wordt vastgesteld.

Artikel I, onderdeel H (artikel 4a.1.11 RNES)

In artikel 4a.1.11 RNES was geregeld dat hoofdstuk 4a, dat betrekking heeft op telecommunicatie, per 1 januari 2019 vervalt. Door de wijziging van artikel 4a.1.11 RNES vervalt alleen titel 4a.1 per 1 januari 2019 en niet het gehele hoofdstuk. Titel 4a.1 was bij de inwerkingtreding van artikel 4a.1 RNES namelijk de enige titel in hoofdstuk 4a, maar inmiddels is in dit hoofdstuk nog een titel opgenomen (titel 4a.2) die in 4a.2.13 RNES een eigen vervalbepaling kent met als datum 1 april 2019. Abusievelijk was artikel 4a.1.11 RNES bij het invoegen van titel 4a.2 niet aangepast. De onderhavige wijziging strekt tot die aanpassing.

Artikel I, onderdeel I (artikel 4a.2.2 RNES)

Artikel 4a.2.2. heeft betrekking op de subsidieaanvraag voor de uitvoering van een cyberweerbaarheidsplan. In het derde lid van dat artikel wordt door de toevoeging van ‘ten minste’ verduidelijkt dat het cyberweerbaarheidsplan mag bestaan uit een samenhangend geheel van meer dan twee van de activiteiten die in de onderdelen a tot en met e worden genoemd. In de toelichting bij artikel 4a.2.2 (Stcrt. 2018, 16768) werd al toegelicht dat ten minste twee activiteiten uit de verschillende onderdelen moeten worden gekozen, maar dat er ook een combinatie van meer dan twee activiteiten mag worden gemaakt.

Artikel I, onderdeel J (artikel 5.4, overgangsrecht RNES)

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de algemene bepaling over overgangsrecht met betrekking tot wijziging van de RNES in artikel 5.4 aan te passen. Dit betreft het schrappen van de clausule waardoor het oude recht van toepassing blijft op alle aanvragen die worden ingediend in een openstellingsperiode tijdens welke een wijziging van de desbetreffende subsidiemodule wordt doorgevoerd. Bij de invoering van de overgangsbepaling was de redenering dat aanvragen die na een toekomstige wijziging worden ingediend, maar betrekking hebben op een openstellingsperiode die al voor de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging is gestart, onder het oude regime moeten vallen, zoals dat voor de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging gold. Betoogd werd dat het vanuit de oogpunten van uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid ongewenst zou zijn als voor de desbetreffende aanvrager een ander regime zou gelden dan voor degenen die hun aanvraag vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging hebben ingediend.

Bij nader inzien is deze clausule in de meeste gevallen overbodig en kan deze tot misverstanden leiden. Wat de clausule immers bewerkstelligt, is dat de aangebrachte wijzigingen de facto worden opgeschort tot na afloop van de openstellingsperiode waarin het wordt ingevoerd. Dit valt echter ook te bereiken door de wijziging na een lopende openstellingsperiode in werking te laten treden. Dat is ook de wenselijke manier om hiermee om te gaan, omdat anders de wijzigingen wel al in werking treden, maar de werking ervan door de overgangsbepaling wordt opgeschort tot na de lopende openstellingsperiode en dus nog geen betekenis hebben. Dit levert voor zowel de aanvrager als de uitvoerder een verwarrende situatie op.

Daarnaast kan het in sommige situaties wel wenselijk zijn dat een wijziging wordt doorgevoerd tijdens een lopende openstellingsperiode. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan situaties waarin kennelijke fouten worden hersteld of andere (technische) aanpassingen worden doorgevoerd die niet van invloed zijn op de subsidieverlening. In die situaties zijn de uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid niet in het geding. In de tweede plaats kan het gaan om situaties waarin een openstellingsperiode gedurende een geheel kalenderjaar loopt. In die gevallen zouden de wijziging dus altijd pas hun werking kunnen krijgen vanaf het volgende kalenderjaar. In die gevallen kan aan de genoemde belangen van uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid vaak tegemoet worden gekomen door een voldoende lange termijn te kiezen tussen het moment van publicatie van de wijzigingsregeling en het moment van inwerkingtreding ervan. Op die manier wordt de aanvrager de keuze geboden om de aanvraag nog in te dienen voorafgaand aan het ingaan van de wijzigingen of daar juist op te wachten. Ook voor de uitvoering valt er op die manier goed voor te bereiden op een nieuw regime.

Om deze redenen wordt de bedoelde clausule geschrapt. De strekking van de overgangsbepaling wordt daarmee verengd tot eerbiedigende werking voor aanvragen die zijn ingediend en subsidies die zijn verleend of vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de wijziging: het ‘oude recht’ blijft op die aanvragen en subsidies van toepassing.

Verder is aan de overgangsbepaling toegevoegd dat deze niet van toepassing is in situaties waarin terugwerkende kracht wordt verleend aan de aangebrachte wijzigingen. Het gaat dan om begunstigende wijzigingen waarvan ook reeds ingediende aanvragen en verleende of reeds vastgestelde subsidies moeten kunnen profiteren, of om het herstel van fouten of andere (technische) aanpassingen die geen invloed hebben op de subsidieverlening of om andere redenen direct moeten worden doorgevoerd. Dat zal een afweging per geval zijn. Indien die afweging wordt gemaakt en er dus terugwerkende kracht wordt geregeld, is er sprake van een bewuste keuze om het principe van eerbiedigende werking niet toe te passen. In die gevallen moet artikel 5.4 dus buiten toepassing blijven. Hiervan is in de onderhavige regeling ook sprake ten aanzien van de invoering van de mogelijkheid om een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen (artikel I, onderdelen D, G (en L)). In de artikelsgewijze toelichting op artikel III is ingegaan op de ratio achter de terugwerkende kracht in dit specifieke geval.

Artikel I, onderdeel K (vervanging Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies)

Door dit onderdeel van de wijzigingsregeling is bijlage 1.3 als geheel vervangen door een herziene versie van de huidige bijlage. Voor een nadere toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel L (vaststelling Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie)

Dit onderdeel strekt tot vaststelling van een geheel nieuwe bijlage waarin het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie is opgenomen. Dit onderzoeksprotocol dient op grond van de gewijzigde artikelen 3.2.8 en 3.2.15 RNES in acht te worden genomen bij het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen (zie toelichting op artikel I, onderdelen D en G).

Het onderzoeksprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen aan de accountant van het TKI omtrent de reikwijdte en de intensiteit van diens controlewerkzaamheden met het oog op het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen dat betrekking heeft op de verantwoording voor de aanwending van PPS-toeslag door een TKI voor samenwerkingsprojecten. In paragraaf 2.3. van het vastgestelde onderzoeksprotocol zijn de concrete aanpak en werkzaamheden van de accountant beschreven.

Kort gezegd onderzoekt de accountant of en zo ja welke financiële verantwoordingen zijn aangeleverd door de deelnemers die van een TKI – bij wijze van aanwending van de aan het TKI verleende PPS-toeslag – financiële middelen hebben ontvangen voor de uitvoering van een samenwerkingsproject. Daarbij hanteert de accountant blijkens het onderzoeksprotocol het uitgangspunt dat deze deelnemers hun verantwoording hebben opgesteld conform het toepasselijke, in het onderzoeksprotocol beschreven controleregime (paragraaf 2.2., stap 1, van het onderzoeksprotocol). Het is aan het TKI om deelnemers aan welke het TKI middelen heeft verstrekt, aan te zetten tot inachtneming van de betreffende controleregimes. Indien de accountant vaststelt dat de deelnemers niet het toepasselijke controleregime in acht hebben genomen, noteert deze dit in het rapport van feitelijke bevindingen. Een dergelijke aantekening in het rapport van feitelijke bevindingen kan bij de beoordeling van de vaststellingsaanvraag van het TKI een rol spelen. Indien de verantwoording door een deelnemer jegens het TKI dusdanig gebrekkig is dat daardoor de verantwoording door het TKI jegens de Minister onvoldoende zekerheid biedt omtrent de (juistheid van de) aanwending door het TKI van de ontvangen PPS-toeslag, kan dit aanleiding vormen tot lagere vaststelling van de betreffende PPS-toeslag.

Evenals het herziene Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies (bijlage 1.3 bij de RNES, als gewijzigd) is ook dit Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie afgestemd met de NBA.

Artikel II (verruiming openstelling PPS-projecttoeslag en ophoging subsidieplafonds Innovatiekredieten en MIT)

Voor een toelichting op de wijzigingen in artikel II van deze wijzigingsregeling wordt verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel III (inwerkingtreding en terugwerkende kracht)

In paragraaf 9 van het algemeen deel van de toelichting is ingegaan op het moment van bekendmaking en inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, en de betekenis daarvan onder het beleid van vaste verandermomenten. Aan enkele onderdelen van deze wijzigingsregeling wordt terugwerkende kracht verleend. Het gaat hierbij om de verhoging van het toeslagpercentage betreffende de PPS-programmatoeslag, de invoering van de mogelijkheid om bij de vaststellingsaanvraag een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen in plaats van een controleverklaring, en de met die rapportagemogelijkheid samenhangende vaststelling van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie.

De verhoging van het toeslagpercentage betreffende de PPS-programmatoeslag werkt terug tot 1 januari 2018. Vanaf die datum is de periode voor aanvragen voor deze toeslag weer opengesteld. De terugwerkende kracht borgt dat alle aanvragers binnen deze openstellingsperiode kunnen profiteren van het hogere toeslagpercentage, dus ook de aanvragers die vóór de inwerkingtredingsdatum van de onderhavige wijzigingsregeling een aanvraag hebben ingediend. Zonder een dergelijke voorziening zouden die laatstgenoemde aanvragen op grond van artikel 5.4 RNES (als gewijzigd bij deze wijzigingsregeling) moeten worden behandeld met toepassing van de RNES zoals die vóór de nu ingevoerde verhoging van het toeslagpercentage luidde.

Aan de verhoging van het toeslagpercentage betreffende de PPS-projecttoeslag is geen terugwerkende kracht verleend. Dit houdt verband met de specifieke aard en werking van het mechanisme PPS-projecttoeslag. Anders dan bij PPS-programmatoeslag het geval is, geldt bij PPS-projecttoeslag kort gezegd dat het grondslagproject ook het inzetproject is. Dit betekent dat het project waarvoor de private bijdragen die de grondslag vormen voor de aanvraag van PPS-projecttoeslag, gegenereerd zijn, ook het project is waarvoor de gegenereerde PPS-toeslag wordt aangewend. Op het moment van aanvraag van de PPS-toeslag is het betreffende project dus reeds geheel ‘gebouwd’ en de deelnemers in het samenwerkingsproject hebben samenwerkingsovereenkomsten gesloten betreffende de uitvoering van het project. De PPS-toeslag wordt na ontvangst aangewend voor het betreffende project en de uitvoering gaat in principe kort daarna van start. In die situatie zou het met terugwerkende kracht toekennen van een hogere PPS-toeslag dan de reeds ontvangen toeslag tot de onwenselijke situatie leiden dat deze additionele PPS-toeslaggelden, die bedoeld zijn als stimulans voor het opzetten van (nieuwe) PPS-projecten, worden verleend voor de uitvoering van een lopend project dat reeds zonder die additionele (dus zonder aanvullende stimulans) tot stand is gekomen. Terugwerkende kracht zou aldus het stimulerend karakter van deze additionele PPS-toeslag ondermijnen, hetgeen mede in het licht van de toepasselijke steunkaders niet houdbaar is. Om die reden is terugwerkende kracht aan deze verhoging van het toeslagpercentage onthouden.

Aan de invoering van de mogelijkheid om een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen, en aan de vaststelling van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie, is terugwerkende kracht verleend tot 1 oktober 2012. Dat is het moment van invoering van de PPS-toeslagmodule (toen nog: TKI-toeslagmodule). Vanaf die datum zijn de eerste TKI-toeslagen aangevraagd en verleend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten die in de praktijk een looptijd van vijf jaar of meer hadden. Terugwerkende kracht tot die datum is wenselijk omdat zonder een dergelijke voorziening uit het overgangsrecht in artikel 5.4 RNES (als gewijzigd) zou volgen dat vaststelling van een subsidie moet plaatsvinden overeenkomstig de RNES zoals die op het moment van aanvraag luidde (zie hieromtrent de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel J). Dan zou geen gebruik kunnen worden gemaakt van de nu ingevoerde (begunstigende) mogelijkheid om bij een vaststellingsaanvraag te volstaan met overlegging van een rapport van feitelijke bevindingen, in plaats van een controleverklaring. Voorts heeft de terugwerkende kracht, ook met deze relatief lange duur, geen nadelige gevolgen, aangezien de eerste projecten waarvoor PPS-toeslag (toen: TKI-toeslag) is verleend, nu pas als geheel ten einde lopen en de uiteindelijke vaststelling van die toeslagen derhalve ook nu pas aan de orde komt.

Ook aan de wijziging van artikel 5.4 RNES is terugwerkende kracht verleend. Omdat deze wijziging van belang is voor de wijziging van de subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie die per 1 januari 2018 van kracht is geworden, wordt aan deze wijziging van artikel 5.4 RNES terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2018. Per die datum is titel 3.2 namelijk gewijzigd wat betreft de verdeling van de PPS-toeslag gebaseerd op de private bijdragen van ANBI’s. Er is toen een apart ANBI-plafond voor programma- en projecttoeslag geïntroduceerd. Op die manier is het mogelijk gemaakt om ten aanzien van de ruimte onder het ANBI-plafond voor PPS-programmatoeslag een verdeelsleutel toe te passen, en de ruimte onder het ANBI-plafond voor aanvragen voor PPS-projecttoeslag als voorheen te verdelen naar volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Op het moment van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling was de periode voor indiening van aanvragen voor PPS-projecttoeslag (en daarmee ook voor de desbetreffende ANBI-aanvragen) echter reeds opengesteld (met ingang van 20 november 2017). Zoals in de toelichting destijds ook was aangegeven, was het de bedoeling dat (enkel) op aanvragen voor PPS-projecttoeslag die in de periode van 20 november 2017 tot 1 januari 2018 zijn ingediend, de Regeling nationale EZ-subsidies van toepassing zou blijven zoals deze luidde vóór 1 januari 2018. Artikel 5.4 RNES (oud) had echter niet die strekking en zorgde er juist voor dat alle aanvragen die zijn ingediend in de openstellingsperiode die vóór de wijzigingsregeling is gestart, volgens de oude regeling werden behandeld – daarmee dus ook de aanvragen die ná 1 januari 2018 zijn ingediend binnen de in november 2017 gestarte openstellingsperiode.

Met de onderhavige wijziging van artikel 5.4 RNES en de daaraan verleende terugwerkende kracht is dit tegengegaan. In de hier beschreven situatie is zo alsnog geborgd dat enkel op de aanvragen voor PPS-projecttoeslag die in de periode van 20 november 2017 tot en met 31 december 2017 zijn ingediend, het oude regime van toepassing blijft zoals dat luidde in die periode vóór 1 januari 2018.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Krachtens de Comptabiliteitswet 2016 (artikel 6.3) heeft EZ bij rechtspersonen, commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen aan wie door de Staat of een derde voor rekening of risico van de Staat rechtstreeks of middellijk een subsidie, een lening of garantie wordt verstrekt het recht kennis te nemen van jaarrekeningen, jaarverslagen en daaraan toegevoegde overige gegevens, verantwoordingen, gegevens en documenten nodig voor vaststelling van subsidies, leningen en garanties en verslagen van onderzoeken van accountants hiernaar en naar aanleiding hiervan nadere inlichtingen in te winnen en is EZ bevoegd inzage te vorderen in de controledossiers van de accountant die de betreffende bescheiden heeft gecontroleerd om te bepalen of bij de vaststelling kan worden gesteund op de door deze accountant uitgevoerde controle. Met betrekking tot het verlenen van inzage in het controledossier kan de accountant zich niet beroepen op de omstandigheid dat hij op grond van andere bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot geheimhouding is verplicht van in dit dossier opgenomen vertrouwelijke gegevens. EZ is bevoegd van stukken inzake de betreffende controle uit de controledossiers kopieën te maken.

X Noot
2

Afhankelijk van de subsidieregeling te vervangen door een andere benaming. Deze opmerking geldt voor elke plaats in deze voorbeeldtekst waar de term 'financieel verslag’ wordt gebruikt.

X Noot
3

Optioneel, bijvoorbeeld naam project zoals vermeld in het financieel verslag, afhankelijk van de beschikking tot subsidieverlening.

X Noot
4

Optioneel, bijvoorbeeld naam project zoals vermeld in het financieel verslag, afhankelijk van de beschikking tot subsidieverlening.

X Noot
5

Aan te vullen met een verwijzing naar de betreffende subsidieregeling en zo nodig (aanvullende) subsidievoorwaarden.

X Noot
6

Aan te vullen met een verwijzing naar de betreffende subsidieregeling en zo nodig (aanvullende) subsidievoorwaarden.

X Noot
7

Aan te vullen met een verwijzing naar de betreffende subsidieregeling en zo nodig (aanvullende) subsidievoorwaarden.

Naar boven