BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL K, VAN DE REGELING VAN DE STAATSSECRETARIS
VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT VAN 7 MEI 2018, NR. WJZ/18082755, TOT WIJZIGING VAN
DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES IN VERBAND MET DIVERSE AANPASSINGEN IN DE TITELS
3.2, 4A.1, 4A.2 EN HOOFDSTUK 5, EN AANPASSINGEN VAN BIJLAGEN BIJ DEZE REGELING, EN
TOT WIJZIGING VAN DE REGELING OPENSTELLING EZK- EN LNV-SUBSIDIES 2018
BIJLAGE 1.3, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1.5 VAN DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES
Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
Dit protocol heeft als doel het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en de intensiteit
van de controle aan de accountant, belast met de controle van de door de subsidieontvanger
bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ) in te dienen financieel verslag opgenomen
in de aanvraag om subsidievaststelling. Financiële afrekening door EZ vindt plaats
op basis van het in de aanvraag tot subsidievaststelling opgenomen financieel verslag
als bedoeld in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, voorzien van
een controleverklaring van de accountant conform het in dit protocol opgenomen format.
1.2. Definities
- • Accountant:
-
een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel
393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aan wie de subsidieontvanger
de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren.
- • Subsidieontvanger:
-
een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens EZ een subsidie
is verstrekt.
- • Controleverklaring:
-
een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel over de juistheid,
volledigheid en financiële rechtmatigheid van een aanvraag tot subsidievaststelling.
1.3. Wet- en regelgeving
Voor de controle van het financieel verslag is de volgende wet- en regelgeving van
toepassing:
-
– de voorwaarden en verplichtingen, zoals opgenomen in de wet- en regelgeving (inclusief
eventuele wijzigingen hierin) die in de (bijlagen) bij de beschikking tot subsidieverlening
worden genoemd;
-
– Aanbestedingswetgeving, zowel Europees, als nationaal: Aanbestedingswet 2012, Aanbestedingsbesluit
en Gids Proportionaliteit.
Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant vast dat:
-
a. in het financieel verslag omtrent de kosten en opbrengsten:
-
1°. geen kosten als subsidiabel zijn opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen
op grond van de beschikking tot subsidieverlening;
-
2°. uitsluitend kosten als subsidiabel zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening
komen van de subsidieontvanger;
-
b. de subsidieontvanger opgave doet van alle opbrengsten, waaronder subsidies, waarmee
het programma / de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft, mede is gefinancierd;
-
c. ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, het project is uitgevoerd
in overeenstemming met het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening
betrekking heeft.
2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak
De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere
voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Koninklijke Nederlandse
Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Voor aanbestedingen die boven de Europese drempelbedragen vallen gelden de gebruikelijke
controle- en rapportage toleranties. Voor de definiëring van de fout moet in het eerste
jaar worden uitgegaan van de volledige contractwaarde. Indien geen contract aanwezig
is wordt de fout bepaald door de in dat jaar opgenomen kosten. Deze fout komt bij
overschrijding van de gebruikelijke controle- en rapportage toleranties dan tot uitdrukking
in de controleverklaring.
Voor de aanbestedingen onder de Europese drempelbedragen geldt een kwalitatieve tolerantie.
Hiermee wordt bedoeld dat de instellingsaccountant de AO/IB rondom deze aanbestedingen
beoordeelt en daarover rapporteert in de management letter en/of het accountantsrapport
aan de subsidieontvanger.
2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant
naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische
technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid van 95% gehanteerd.
Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder
genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking niet groter is dan één procent van
het totaalbedrag aan subsidiabele kosten dat in het financieel verslag wordt verantwoord.
De hierna vermelde goedkeuringstoleranties zijn van toepassing.
Aard van de aangelegenheid
|
Controleverklaring
|
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Afwijkingen in het financieel verslag
(fouten)
|
<1%
|
≥ 1% en < 3%
|
N.v.t.
|
≥ 3%
|
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
(onzekerheden in de controle)
|
<3%
|
≥ 3% en <10%
|
≥ 10%
|
N.v.t.
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo).
3. Verslaglegging
De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor
wordt de meest actuele NBA voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring
bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’ gehanteerd. Verwezen wordt naar
de voorbeeldtekst bij dit controleprotocol.
4. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole
inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden1. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van EZ.
Voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring Regeling nationale EZ-subsidies
Afgegeven ten behoeve van ... (naam subsidiegever)
CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT
Aan: ... (naam subsidieontvanger)
Ons oordeel
Wij hebben bijgaand, in de aanvraag tot subsidievaststelling opgenomen financieel
verslag 2 ingevolge de beschikking tot subsidieverlening (kenmerk en datum) en eventuele wijzigingen
... (omschrijving, kenmerk en datum) van ... (naam subsidieontvanger) over 20XX inzake3 .. gecontroleerd.
Naar ons oordeel is financieel verslag ingevolge de beschikking tot subsidieverlening
(kenmerk en datum) en eventuele wijzigingen .. (omschrijving, kenmerk en datum) van
(naam subsidieontvanger) over 20XX inzake .. 4 in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met ..5.
De basis voor ons oordeel
Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de
Nederlandse controlestandaarden en het Accountantsprotocol Regeling nationale EZ-subsidies
vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze
verantwoordelijkheden voor de controle van het financieel verslag.
Wij zijn onafhankelijk van .. (naam subsidieontvanger) zoals vereist in de Verordening
inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere
voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij
voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is
als basis voor ons oordeel.
Andere informatie
De aanvraag tot subsidievaststelling omvat naast het financieel verslag ook andere
informatie, die bestaat uit een eindverslag over de uitvoering en de resultaten van
de activiteiten.
Op grond van onderstaande werkzaamheden zijn wij van mening dat deze andere informatie
met het financieel verslag verenigbaar is en geen materiële afwijkingen bevat.
Wij hebben de andere informatie gelezen en hebben op basis van onze kennis en ons
begrip, verkregen vanuit de controle of anderszins, overwogen of de andere informatie
materiële afwijkingen bevat. Met onze werkzaamheden hebben wij voldaan aan de vereisten
in de Nederlandse Standaard 720. Deze werkzaamheden hebben niet dezelfde diepgang
als onze controlewerkzaamheden bij het financieel verslag.
De .. (naam subsidieontvanger) is verantwoordelijk voor het opstellen van de andere
informatie in overeenstemming met ..6.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
Het financieel verslag is opgesteld voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
met als doel ... (naam subsidieontvanger) in staat te stellen te voldoen aan .. (omschrijving
vereisten, doel, contract, etc.). Hierdoor is het financieel verslag mogelijk niet
geschikt voor andere doeleinden. Onze controleverklaring is daarom uitsluitend bestemd
voor .. (naam subsidieontvanger) en het Ministerie van Economische Zaken en dient
niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.
Verantwoordelijkheden van de subsidieontvanger voor het financieel verslag
De ... (naam subsidieontvanger) is verantwoordelijk voor het opstellen van het financieel
verslag in overeenstemming met ..7 De .. (naam subsidieontvanger) is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne
beheersing die zij noodzakelijk acht om het opstellen van het financieel verslag mogelijk
te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Onze verantwoordelijkheden voor de controle van het financieel verslag
Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht
dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door
ons af te geven oordeel.
Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid
waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle materiële fouten
en fraude ontdekken.
Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien
redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed
kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van dit financieel
verslag nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden
en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel.
Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben waar
relevant professionele oordeelsvorming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse
controlestandaarden, het Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies, ethische
voorschriften en de onafhankelijkheidseisen. Onze controle bestond onder andere uit:
-
• het identificeren en inschatten van de risico’s dat het financieel verslag afwijkingen
van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze
risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controle-informatie
die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico
dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij
fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk
nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken
of het doorbreken van de interne beheersing;
-
• het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle
met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden.
Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit
van de interne beheersing van de organisatie;
-
• het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het opstellen
van het financieel verslag en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door
de subsidieontvanger en de toelichtingen die daarover in het financieel verslag staan;
-
• het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van het financieel verslag en
de daarin opgenomen toelichtingen; en
-
• het evalueren of het financieel verslag de onderliggende transacties en gebeurtenissen
zonder materiële afwijkingen weergeeft.
Plaats en datum
... (naam accountantspraktijk)
... (naam accountant)
BIJLAGE B BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL L, VAN DE REGELING VAN DE STAATSSECRETARIS
VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT VAN 7 MEI 2018, NR. WJZ/18082755, TOT WIJZIGING VAN
DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES IN VERBAND MET DIVERSE AANPASSINGEN IN DE TITELS
3.2, 4A.1, 4A.2 EN HOOFDSTUK 5, EN AANPASSINGEN VAN BIJLAGEN BIJ DEZE REGELING, EN
TOT WIJZIGING VAN DE REGELING OPENSTELLING EZK- EN LNV-SUBSIDIES 2018
BIJLAGE 3.2.1, BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 3.2.8, VIJFDE LID, EN 3.2.15, ZESDE LID,
VAN DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES
Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie
1. Uitgangspunten
1.1 Doelstelling
PPS-toeslag, een subsidie gebaseerd op titel 3.2. van de Regeling nationale EZ subsidies
(‘PPS-toeslagregeling’), wordt verleend en vastgesteld door de Minister van Economische
Zaken en Klimaat (‘EZK’) aan Topconsortia voor Kennis en Innovatie (‘TKI’). Het TKI
is aldus subsidieontvanger. Een TKI kan PPS-toeslag aanwenden voor innovatieactiviteiten
of (zoals veelal het geval is) voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. In dat
laatste geval ontvangen de deelnemers in samenwerkingsprojecten financiële middelen
van het TKI (PPS-middelen, als gedefinieerd in paragraaf 1.2).
Dit onderzoeksprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de werkzaamheden aan de accountant van het TKI, belast met de
controle van de door het TKI bij het Ministerie van EZK in te dienen aanvraag om vaststelling
van de PPS-toeslag. De toepassing van het onderzoeksprotocol is beperkt tot het onderzoek
ten aanzien van (het deel van) de vaststellingsaanvraag dat betrekking heeft op de
PPS-toeslag die het TKI heeft aangewend voor samenwerkingsprojecten (artikelen 3.2.5
en 3.2.12 PPS-toeslagregeling). Dit onderzoeksprotocol ziet derhalve niet op controlewerkzaamheden
voor (het deel van) de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag die het TKI heeft
aangewend voor eigen innovatieactiviteiten. Verder geldt dit onderzoeksprotocol enkel
voor de consoliderende rol van de accountant in het kader van de vaststelling van
PPS-toeslag (zowel programma- als projecttoeslagen) aangevraagd door het TKI, en geldt
derhalve niet voor zijn (eventuele) eigen controlerol wanneer hij wordt ingeschakeld
(a) door een TKI ter controle van de verantwoording van de aanwending van PPS-toeslag
voor eigen innovatieactiviteiten of (b) door een deelnemer van een samenwerkingsproject
ter controle van de verantwoording die deze deelnemer richting TKI moet aanleveren
omtrent de besteding door die deelnemer van de ontvangen PPS-middelen.
Het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie is opgesteld
omdat deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen aanwenden hierover op
verschillende wijzen tegenover het TKI verantwoording afleggen. In de praktijk zetten
TKI’s de deelnemers in samenwerkingsprojecten er namelijk toe aan om de verantwoording
van de besteding van de financiële middelen vorm te geven overeenkomstig de verantwoordingsmogelijkheden
die voor subsidieontvangers gelden, al zijn deze deelnemers wat betreft de PPS-toeslag
zelf geen subsidieontvanger. Zo kunnen bijvoorbeeld controleverklaringen aanwezig
zijn. Of wordt de methodiek SiSa toegepast (single information, single audit). Het is ook mogelijk dat alleen bestuursverklaringen aanwezig zijn. Gegeven al deze
verschillende wijzen van verantwoording, zou het eisen van een controleverklaring
bij de aanvraag om subsidievaststelling door de accountant van een TKI conform bijlage1.3
van de Regeling nationale EZ subsidies (RNES)resulteren in ongewenste administratieve
lasten voor een TKI.
1.2 Definities
Voor de toepassing van dit onderzoeksprotocol wordt verstaan onder:
- – Accountant:
-
Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393,
eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de
opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren.
- – Bestuursverklaring:
-
verklaring van het bestuur van de deelnemer in een samenwerkingsproject waaruit blijkt:
-
a. dat de activiteiten waarvoor een TKI de PPS-middelen aan de deelnemer heeft toegekend,
zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;
-
b. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde kosten die met de activiteiten, bedoeld
in onderdeel a, gemoeid zijn;
-
c. wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;
-
d. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten is, inclusief bijdragen van
derden die met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a, gemoeid zijn en
-
e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is die met de activiteiten,
bedoeld in onderdeel a, gemoeid zijn.
- – Inzet in natura:
-
op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die:
-
a. niet direct of indirect afkomstig is van een onderzoeksinstelling of een openbaar
lichaam als bedoeld in de definitie van private bijdrage, en
-
b. wordt berekend op basis van een voor de deelnemers aan een samenwerkingsproject gebruikelijke
en controleerbare methode, die gebaseerd is op bedrijfseconomische grondslagen en
normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die
de deelnemers aan een samenwerkingsproject stelselmatig toepassen.
- – PPS-middelen:
-
financiële middelen die een TKI dat PPS-toeslag heeft ontvangen, bij wijze van aanwending
van die PPS-toeslag verstrekt aan een deelnemer in een samenwerkingsproject.
- – Rapport van feitelijke bevindingen:
-
rapportage waarin de accountant de uitkomsten vermeldt van zijn onderzoekswerkzaamheden,
genoemd in paragraaf 2.3 van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek
en innovatie, ten aanzien van de totstandkoming van de aanvraag van een TKI tot vaststelling
van de PPS-toeslag die is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten.
De accountant rapporteert zijn bevindingen zonder zekerheid te verschaffen, de gebruiker
van het rapport moet zelf zijn oordeel vormen (Standaard 4400N van de Nadere voorschriften
controle- en overige standaarden: NV COS 4400N).
- – Samenwerkingsproject:
-
project dat:
-
a. in daadwerkelijke samenwerking plaatsvindt;
-
b. door minimaal twee deelnemers waaronder een onderzoeksinstelling en een ondernemer
wordt uitgevoerd, en
-
c. bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling
of een combinatie daarvan.
- – TKI:
-
Topconsortium voor Kennis en Innovatie, zijnde een rechtspersoon die ten tijde van
het kalenderjaar waarin diens aanvraag voor verlening of vaststelling van PPS-toeslag
is ingediend, als zodanig is genoemd in de wet houdende vaststelling van de begrotingsstaten
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Waar in dit onderzoeksprotocol het begrip ‘PPS-toeslag’ wordt gehanteerd, wordt hieronder
voor zover relevant tevens verstaan de toeslag die vóór de wijziging van titel 3.2
per 1 februari 2017 werd aangeduid als ‘TKI-toeslag’.
1.3 TKI en de wijze van verantwoorden
Een TKI is verplicht om na voltooiing van de activiteiten waarvoor de PPS-toeslag
is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de PPS-toeslag in te dienen.
Artikel 50, tweede lid, onderdeel c, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies eist dat
de subsidieontvanger bij de aanvraag om subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant bijvoegt indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt.
Uit deze controleverklaring moet blijken dat met de aanvraag wordt voldaan aan de
voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht.
De PPS-toeslagregeling biedt echter de mogelijkheid dat een TKI de aanvraag tot vaststelling
van PPS-toeslag die wordt aangewend voor samenwerkingsprojecten vergezeld mag laten gaan van een rapport van feitelijke bevindingen dat met inachtneming van de voorschriften, opgenomen in het onderhavige onderzoeksprotocol
(bijlage 3.2.1 bij de RNES), is vastgesteld. Dat rapport kan dan in plaats van de
in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bedoelde controleverklaring worden overgelegd.
Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat indien het gaat om een verantwoording over
PPS-toeslag van meer dan € 125.000 die is aangewend voor innovatieactiviteiten van een TKI zelf, voor dat specifieke deel nog altijd een controleverklaring bij de betreffende vaststellingsaanvraag moet worden gevoegd.
Hierboven is aangegeven dat TKI’s de PPS-toeslag veelal aanwenden door PPS-middelen
te verstrekken aan de deelnemers in samenwerkingsprojecten. Deze deelnemers leggen
aan een TKI verantwoording af over de aanwending van deze PPS-middelen middels een
financiële kostenverantwoording. Een TKI stelt vervolgens een geconsolideerd overzicht
op van alle samenwerkingsprojecten waarvoor het TKI de ontvangen PPS-toeslag heeft
aangewend, waarbij is aangegeven welk deel van de ontvangen PPS-toeslag voor welk
samenwerkingsproject is aangewend. Dit overzicht dient als basis voor de door het
TKI in te dienen aanvraag tot subsidievaststelling voor de aanwending in samenwerkingsprojecten
op grond van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de PPS-toeslagregeling.
2. Onderzoeksaanpak accountant van een TKI
2.1 Inleiding
In deze paragraaf worden aanwijzingen gegeven omtrent de reikwijdte en de intensiteit
van de werkzaamheden aan de accountant van een TKI, indien het TKI de verleende PPS-toeslag
geheel of gedeeltelijk heeft aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten.
Deelnemers in samenwerkingsprojecten worden in de praktijk door TKI’s ertoe aangezet
om op zodanige wijze verantwoording af te leggen aan een TKI, dat het TKI in staat
is om zelf te handelen in overeenstemming met de van toepassing zijnde RNES-bepalingen
(met name wat betreft de informatieverstrekking aan Minister van EZK (de facto: de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)). De mogelijke verantwoordingsvormen
voor deelnemers jegens TKI’s worden beschreven in paragraaf 2.2 van dit document.
TKI’s consolideren alle financiële kostenverantwoordingen die ze van deelnemers in
samenwerkingsprojecten hebben ontvangen. Op basis hiervan dienen TKI’s een aanvraag
tot subsidievaststelling in bij RVO.nl. Deze aanvraag tot subsidievaststelling door
een TKI dient vergezeld te gaan van een rapport van feitelijke bevindingen van de
accountant van een TKI. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van dit onderzoeksprotocol.
2.2 Wijze van verantwoorden
De PPS-toeslag wordt op grond van artikel 3.2.2, RNES (PPS-programmatoeslag) of artikel
3.2.9, eerste lid, onderdeel a, RNES (PPS-projecttoeslag) toegekend aan een TKI, dat
optreedt als subsidieontvanger. Aanwending van de PPS-toeslag door een TKI vindt met
name plaats in de vorm van verstrekking van financiële middelen aan de deelnemers
in samenwerkingsprojecten.
De daarop betrekking hebbende rapportage-structuur is als volgt ingericht:
Stap 1:
Voor aanwending van PPS-toeslag door een TKI voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten
geldt qua verantwoording het volgende. Om het TKI in staat te stellen om jegens de
Minister (RVO.nl) verantwoording af te leggen over de hier bedoelde aanwending van
PPS-toeslag, stellen de afzonderlijke deelnemers in samenwerkingsprojecten ten behoeve
van het TKI een financiële kostenverantwoording op met betrekking tot de aan hen (door
het TKI) ter beschikking gestelde en door hen aangewende PPS-middelen. Tevens wordt
door de afzonderlijke deelnemers in de financiële kostenverantwoording opgave gedaan
van alle opbrengsten, waaronder subsidies, waarmee het programma/de activiteit waarop
de PPS-toeslag betrekking heeft, mede is gefinancierd.
Voor deze financiële kostenverantwoording door de deelnemers in samenwerkingsprojecten
is het volgende van belang. Met het oog op de door het TKI af te leggen verantwoording
hanteert de accountant van het TKI bij het opstellen van een rapport van feitelijke
bevindingen als uitgangspunt dat deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen
hebben ontvangen, deze aanwending van PPS-middelen richting TKI verantwoorden volgens
de hieronder beschreven controleregimes. Deze controleregimes zijn grotendeels equivalent
aan de controleregimes die gelden in de relatie tussen subsidieverstrekker en subsidieontvanger:
-
1. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject € 125.000 of
meer bedragen, verantwoording via een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent
als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze
wijze van verantwoording komt in feite overeen met die voor subsidieontvangers ex
artikel 50, tweede lid, onderdeel c, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (in samenhang
met artikel 1.5 RNES en bijlage 1.3 RNES).
-
2. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject € 125.000 of
meer bedragen, is voor onderwijsinstellingen die in een samenwerkingsproject deelnemen
toepassing van Single information single audit (SiSa) mogelijk. Deze wijze van verantwoording
komt overeen met die voor subsidie ontvangende onderwijsinstellingen op grond van
de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 december 2008, nr. WJZ/8184750,
met betrekking tot accountantsverklaringen bij subsidiëring aan onderwijsinstellingen
(Stcrt. 2008, 249).
-
3. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject minder bedragen
dan € 125.000 en derhalve geen verklaring als bedoeld onder 1 benodigd is, kunnen
de deelnemers in samenwerkingsprojecten een bestuursverklaring overleggen.
-
4. Indien PPS-toeslag aan een TKI is verleend op grond van de toenmalige Subsidieregeling
sterktes in innovatie zoals die in 2013 en 2014 gold, kan de projectdeelnemer die
geen PPS-middelen heeft ontvangen, maar wel kosten voor het samenwerkingsproject heeft
gemaakt (in de vorm van inzet in natura of een financiële private bijdrage), deze
kosten verantwoorden via een bestuursverklaring. Deze verantwoording is van belang
in verband met de financieringsverhouding die op grond van artikel 1a.7 van de toenmalige
Subsidieregeling sterktes in innovatie van toepassing was voor de aanwending door
de TKI’s.
Het TKI is verantwoordelijk voor de juiste en volledige toepassing van het door hem
aan een deelnemer opgelegde verantwoordingsregime.
Onder stap 2 en in paragraaf 2.3 (opgesomde accountantswerkzaamheden) wordt nader
uiteengezet hoe de TKI-accountant vervolgens omgaat met verantwoordingen van deelnemers
in samenwerkingsprojecten die via het TKI aan de TKI-accountant ter beschikking zijn
gesteld. In de kern geldt dat indien de accountant van het TKI vaststelt dat deelnemers,
anders dan als uitgangspunt was genomen, niet op basis van bovenstaande controleregimes
verantwoording afleggen richting TKI’s, dit als feitelijke constatering wordt opgenomen
in het rapport van feitelijke bevindingen.
Stap 2:
De TKI’s consolideren de financiële verantwoordingen van de kosten van de afzonderlijke
deelnemers in samenwerkingsprojecten uit stap 1 tot één financiële kostenverantwoording.
De TKI’s voegen de afzonderlijke financiële kostenverantwoordingen van de deelnemers
in samenwerkingsprojecten dus samen tot één set en geven daarmee aan welk bedrag van
de PPS-toeslag op basis van de financiële kostenverantwoordingen door een TKI als
aangewend wordt beschouwd voor de kosten van de deelnemers in samenwerkingsprojecten.
Op de geconsolideerde financiële kostenverantwoording van alle partijen als geheel,
wordt door de accountant van een TKI een NV COS 4400N-opdracht uitgevoerd. Dit betreft
derhalve een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden
(zie verder paragraaf 2.3).
De uiteindelijke financiële rapportage die door een TKI aan de Minister (RVO.nl) wordt
verstrekt bij de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag die is aangewend voor samenwerkingsprojecten,
bestaat in de kern vervolgens uit:
-
1. De geconsolideerde financiële kostenverantwoording voor alle betrokken partijen als
geheel;
-
2. Een rapport van feitelijke bevindingen, opgesteld op basis van dit onderzoeksprotocol,
met betrekking tot deze geconsolideerde financiële kostenverantwoording;
-
3. De bijlage met de aangewende PPS-toeslag door een TKI voor ‘eigen kosten’ van het
TKI en voor de kosten van de individuele deelnemers in samenwerkingsprojecten.
Het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de PPS-toeslagregeling beschrijven welke
eventuele overige stukken een TKI bij de betreffende vaststellingaanvraag dient te
overleggen.
2.3 NV COS 4400N-opdracht
De accountant van een TKI is verantwoordelijk voor het opstellen van een rapport van
feitelijke bevindingen bij de aanvraag om vaststelling van een PPS-toeslag die een
TKI heeft aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Deze opdracht betreft
een Standaard 4400N opdracht. De werkzaamheden van de accountant moeten voldoen aan
Standaard 4400N die onderdeel is van de nadere voorschriften Controle en overige standaarden
(NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Het rapport van feitelijke bevindingen bevat de conform NV COS 4400N voorgeschreven
elementen, beschrijft de werkzaamheden en bevindingen inzake de aspecten zoals genoemd
in deze paragraaf van dit protocol. De accountant rapporteert conform de actuele NBA
voorbeeldtekst HRA hoofdstuk 4.1: ‘Stramien voor een rapport van feitelijke bevindingen’.
Een voorbeeldtekst is toegevoegd aan dit onderzoeksprotocol.
Het uitvoeren van een Standaard 4400N opdracht betekent dat de accountant van een
TKI geen zekerheid verschaft, maar alleen onderzoeksbevindingen rapporteert. Dit protocol
beschrijft de aandachtspunten voor het onderzoek. De gebruiker van het rapport moet
zelf een oordeel vormen en zijn conclusies trekken. De accountant dient de aard, tijdfasering
en omvang van de overeengekomen specifieke werkzaamheden met de opdrachtgever af te
stemmen en in het rapport tot uitdrukking te brengen (zie Standaard 4400N).
De volgende werkzaamheden worden door de accountant verricht:
-
1. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die € 125.000
of meer aan PPS-middelen ontvangen en waarvan de financiële kostenverantwoordingen
die als input zijn gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling, Standaard 800/805-controleverklaringen
zijn afgegeven. De accountant stelt vast of dat de regeling en projectperiode vermeld
in de controleverklaring overeenkomt met de regeling en projectperiode van de aanvraag
om vaststelling van PPS-toeslag door het TKI, of de controleverklaring ondertekend
is, eventuele bijlagen gewaarmerkt zijn en of de ondertekenaar bevoegd is.
-
2. De accountant stelt vast of voor samenwerkingspartners die € 125.000 of meer PPS-middelen
ontvangen hebben en waarvan de financiële kostenverantwoordingen die als input zijn
gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling en welke een beroep doen op SiSa-verantwoordingen,
deze SiSa-verantwoordingen beschikbaar zijn inclusief vermelding van het met PPS-toeslag
gefinancierd project in de SiSa-verantwoording.
-
3. De accountant stelt vast wat de aard van de onder het eerste punt genoemde controleverklaringen
is. Indien een controleverklaring anders dan goedkeurend is, of goedkeurend met een
paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden, wijst hij hierop in het rapport van
feitelijke bevindingen onder vermelding van:
-
– de naam van de betreffende partij;
-
– de aard van de verklaring;
-
– de letterlijke tekst uit de controleverklaring waarin de benadrukking van aangelegenheden
staat weergegeven;
-
– de letterlijke tekst uit de controleverklaring waarin de onderbouwing van het niet-goedkeurende
oordeel staat weergegeven;
-
– indien van toepassing: de plek/omvang in de aanvraag om subsidievaststelling als geheel,
waar de post(en) is/zijn verwerkt op grond waarvan een andere dan goedkeurende verklaring
is verstrekt.
-
4. De accountant maakt een opgave van de bekende, maar niet gecorrigeerde fouten in de
financiële kostenverantwoordingen, voor zover blijkend uit de onder het eerste punt
genoemde controleverklaringen.
-
5. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen
ontvangen ad € 125.000 of minder en waarvan de financiële kostenverantwoordingen als
input zijn gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling, bestuursverklaringen
zijn afgegeven.
-
6. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die geen PPS-middelen ontvangen bestuursverklaringen zijn afgegeven die de verantwoorde kosten bevestigen, dan wel
of het juist is wanneer een bestuursverklaring ontbreekt. Hierbij geldt het uitgangspunt
dat het ontbreken van een bestuursverklaring alleen juist is indien het gaat om deelnemers
(i) in samenwerkingsprojecten waarvoor niet de financieringsverhouding gold, bedoeld
in artikel 1a.7 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie zoals die in 2013 en
2014 luidde en (ii) die alleen inzet in natura hebben ingebracht in het samenwerkingsproject.
-
7. De accountant stelt vast of een aangeleverde verklaring van het bestuur van de deelnemer
in een samenwerkingsproject zodanige informatie omvat dat deze kan worden aangemerkt
als een bestuursverklaringen als gedefinieerd in paragraaf 1.
-
8. De accountant stelt vast (a) dat de financiële rapportages van alle afzonderlijke
partijen door een TKI zijn samengevoegd tot de aanvraag om subsidievaststelling en
(b) dat een TKI discrepanties in de aansluiting tussen rapportage van andere partijen
en samenvoeging verklaart. Discrepanties in de aansluiting worden opgenomen in het
rapport van feitelijke bevindingen.
3. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde werkzaamheden
van de accountant inzake deze subsidie. De accountant, die de werkzaamheden uitvoert,
verstrekt de ADR desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten
van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Deze kosten komen voor rekening van het betreffende
TKI.
RAPPORT VAN FEITELIJKE BEVINDINGEN INZAKE AANVRAAG TOT SUBSIDIEVASTSTELLING PPS-TOESLAG
Aan: Opdrachtgever
Opdracht
Wij hebben een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot de aanvraag
tot subsidievaststelling PPS-toeslag inzake ... (naam) te ... (vestigingsplaats).
Het doel van deze opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden
is het verrichten van die werkzaamheden die zijn voorgeschreven door het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat in het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag
onderzoek en innovatie en het rapporteren over de feitelijke bevindingen. De opdrachtvoorwaarden
zijn omschreven in onze opdrachtbrief van ...(datum).
Verantwoordelijkheden
Het is uw verantwoordelijkheid om te bepalen of de overeengekomen specifieke werkzaamheden
toereikend en geschikt zijn voor het hierboven beschreven doel.
Wij hebben onze werkzaamheden verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder
de Nederlandse Standaard 4400N Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke
werkzaamheden en Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie
(opgenomen in bijlage 3.2.1 bij de Regeling nationale EZ-subsidies). Bij het uitvoeren
van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische
voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA).
Werkzaamheden en bevindingen
In deze paragraaf is een beschrijving van de uitgangspunten, overeengekomen specifieke
werkzaamheden en feitelijke bevindingen opgenomen. Wij doen geen uitspraak over wat
de feitelijke bevindingen betekenen voor de aanvraag tot subsidievaststelling PPS-toeslag.
U zult hierover een eigen afweging moeten maken waarbij u gebruik kunt maken van dit
rapport van feitelijke bevindingen en eventuele andere beschikbare informatie.
Wij hebben de werkzaamheden verricht die staan beschreven in paragraaf 2.3 van bovengenoemd
onderzoeksprotocol.
Beschrijving van de feitelijke bevindingen:
-
1. [...]
-
2. [...]
-
3. [...]
De toereikendheid en geschiktheid van de te verrichten werkzaamheden is de verantwoordelijkheid
van de gebruikers van deze rapportage met wie deze werkzaamheden zijn overeengekomen.
Derhalve doen wij geen uitspraak over de toereikendheid en geschiktheid van de verrichte
werkzaamheden in relatie tot het doel waarvoor deze worden verricht, noch voor elk
ander doel.
Volledigheidshalve wijzen wij er nog op dat, indien wij aanvullende werkzaamheden
zouden hebben verricht zoals onderzoek naar de werking dan wel een controle-, beoordelings-
of andere assurance-opdracht zouden hebben uitgevoerd, wellicht andere onderwerpen
zouden zijn geconstateerd die voor rapportering in aanmerking zouden zijn gekomen
Beperking in het gebruik en verspreidingskring
Bij het opstellen van deze rapportage is rekening gehouden met de verwachtingen van
de beoogde gebruikers. Daarom is deze rapportage alleen bestemd voor uzelf en het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. U kunt deze rapportage niet aan anderen
afgeven zonder onze toestemming, noch mag eruit worden geciteerd of eraan worden gerefereerd,
tenzij wettelijke voorschriften anders bepalen.
Plaats en datum
... (naam accountantspraktijk)
... (naam accountant)
TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Doel en aanleiding
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies (RNES) en
van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018.
De wijziging van de RNES heeft betrekking op diverse subsidiemodules en strekt in
het verlengde daarvan tot aanpassingen respectievelijk vaststelling van bijlagen bij
de RNES.
Zo is onder meer de subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie in titel 3.2
RNES gewijzigd. In de eerste plaats gaat het hierbij om een verhoging van het percentage
van zowel de PPS-programma- als de PPS-projecttoeslag. In de tweede plaats is ten
aanzien van de PPS-programmatoeslag het maximum bedrag aan private bijdragen van algemeen
nut beogende instellingen (ANBI-bijdragen) dat per kalenderjaar als grondslag voor
toekenning van PPS-toeslag in aanmerking wordt genomen (het ANBI-plafond), verhoogd.
Deze wijzigingen vloeien voort uit de prioriteiten zoals gesteld in het regeerakkoord
‘Vertrouwen in de toekomst’ en de daaruit voortkomende financiële middelen voor 2018.
Daarnaast is met deze regeling de mogelijkheid voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie
(TKI’s) gecreëerd om – in plaats van een controleverklaring – een rapport van feitelijke
bevindingen te overleggen bij de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag, voor zover
het gaat om (dat deel van) PPS-toeslag die (dat) door een TKI is aangewend voor de
uitvoering van samenwerkingsprojecten in de zin van titel 3.2. RNES. In het verlengde
daarvan is bij deze wijzigingsregeling een nieuw onderzoeksprotocol vastgesteld. Dat
onderzoeksprotocol dient door accountants van TKI’s in acht te worden genomen bij
het opstellen van het rapport van feitelijke bevindingen. De invoering van deze mogelijkheid
is ingegeven door het feit dat toepassing van het reeds bestaande controleprotocol,
bedoeld in artikel 50, tweede lid, onder c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies,
ingeval van vaststelling van PPS-toeslag die is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten
voor TKI’s tot de nodige administratieve lasten en uitvoeringslasten blijkt te leiden.
De wijzigingsregeling beoogt deze lasten te reduceren.
Voorts is het genoemde controleprotocol, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onder
c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, herzien. Tot slot is het overgangsrecht
in artikel 5.4 RNES gewijzigd en zijn nog enkele wijzigingen doorgevoerd in de artikelen
4a.1.11 RNES(subsidiemodule Verbetering telecommunicatievoorzieningen Caribisch Nederland)
en 4a.2.2 RNES (subsidiemodule Beleidsexperiment cyberweerbaarheid).
De Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 is gewijzigd in die zin dat de
openstellingsperiode voor de PPS-projecttoeslag is verlengd. Daarnaast is het subsidieplafond
voor Innovatiekredieten (titel 3.9 RNES) voor wat betreft de klinische ontwikkelingsprojecten
verhoogd, evenals subsidieplafonds voor de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT,
titel 3.4 RNES).
2. Achtergronden wijzigingen subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie RNES
De subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie is in 2013 ingevoerd in titel
3.2 RNES (toen nog geheten ‘TKI-toeslag’). Deze module vormde in feite een voortzetting
van de subsidiemodule in de Subsidieregeling sterktes in innovatie, zoals deze luidde
sinds 1 oktober 2012. Het doel hiervan is de privaat-publieke samenwerking (‘PPS’)
binnen de zogenaamde topsectoren te versterken door een toeslag te verlenen op de
private financiële bijdragen van bedrijven aan publiek gefinancierd onderzoek. De
TKI’s kunnen toeslag aanvragen (i) op de voormelde private bijdragen die zijn verkregen
in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de uitvoering van een bepaald TKI-programma
plaatsvindt waarop de subsidieaanvraag ziet (programma-toeslag) of (ii) meerjarige
publiek-private samenwerkingsprojecten waarvan de private bijdragen al vast liggen
(projecttoeslag). Dit laatste type toeslag kan ook worden aangevraagd door samenwerkingsverbanden,
zonder tussenkomst van een TKI. De TKI’s wenden de PPS-of TKI-toeslag aan voor samenwerkingsprojecten
uitgevoerd door onderzoeksinstellingen en ondernemers of voor innovatieactiviteiten.
2.1 Verhoging toeslagpercentage
Het topsectorenbeleid is de afgelopen jaren succesvol geweest in het versterken van
de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven. Hierbij is onder andere
ingezet op het stimuleren van private financiering voor onderzoek met publieke kennisinstellingen,
onder meer via de PPS-toeslag. De geïnvesteerde middelen in publiek-private samenwerkingsprojecten
bedroegen in 2016 naar schatting € 1.026 miljoen. Dat is bijna € 60 miljoen meer dan
in 2015. Hoewel de PPS-toeslag wordt verkregen op basis van de private bijdragen aan
publiek onderzoek, slaat de aanwending van de PPS-toeslag voor het overgrote deel
neer bij publieke kennisinstellingen (en dus veelal niet bij bedrijven). De private
bijdragen aan dit publieke onderzoek zijn de laatste jaren gestegen naar € 498 mln.
Het aandeel private middelen komt daarbij uit op 49%. Hiermee is het bedrijfsleven
een belangrijke financier van de kennisontwikkeling bij publieke kennisinstellingen
geworden. In de evaluatie van de PPS-toeslag8 is dan ook aanbevolen om de PPS-toeslag te continueren. Daarnaast blijkt uit de evaluatie
dat het wenselijk is het huidige toeslagpercentage te verhogen, om de prikkel om in
PPS-projecten te investeren – bij wijze van grondslag of inzet – te vergroten. Het
rapport Wetenschap, Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (juli 20169) adviseert eveneens om het toeslagpercentage te verhogen, vanuit de steeds grotere
behoefte aan lange termijn samenwerkingsverbanden. Het toeslagpercentage is daarom
verhoogd van 25% naar 30%. Deze verhoging ziet zowel op het PPS-programmatoeslagpercentage
als het PPS-projecttoeslagpercentage, zij het met uitzondering van PPS-toeslag die
gebaseerd is op ANBI-bijdragen. Voor private bijdragen vanuit ANBI’s leidt een verhoging
van het toeslagpercentage namelijk niet tot een extra investering in publiek onderzoek,
omdat de bijdrage van de ANBI’s die wordt meegenomen ter bepaling van de hoogte van
de PPS-toeslag, wordt begrensd door een plafond van € 90 mln (als gewijzigd) voor
PPS-programmatoeslag en een plafond van € 8 mln voor PPS-projecttoeslag. Om die reden
is het PPS-toeslagpercentage ten aanzien van ANBI-bijdragen op 25% gehandhaafd.
In de loop van 2018 zal worden onderzocht of een verdere aanpassing in 2019 van het
PPS-toeslagpercentage en andere beleidsmatige en doelmatigheidsverbeteringen mogelijk
zijn, in relatie tot de financiële middelen die vanaf 2019 beschikbaar zijn uit het
regeerakkoord.
2.2 Verhoging ANBI-plafond
In 2014 is in de RNES de mogelijkheid opgenomen om niet alleen private bijdragen van
bedrijven, maar ook de private bijdragen van ANBI’s aan onderzoeksorganisaties, voor
onderzoek dat past binnen een TKI-programma, in aanmerking te laten komen als grondslag
op basis waarvan PPS-toeslag wordt toegekend (zowel programmatoeslag als projecttoeslag).
In het verlengde van het regeerakkoord wordt het wenselijk geacht te komen tot versterking
van publiek-private samenwerking. Om daartoe ook investeringen vanuit ANBI’s te stimuleren
(en dit als aangegeven niet effectief gerealiseerd kan worden door een verhoging van
het toeslagpercentage ten aanzien van ANBI-bijdragen), is het ANBI-plafond voor PPS-programmatoeslag
verhoogd van € 75 mln. naar € 90 mln. Van deze verhoging van het plafond, in combinatie
met een gelijkblijvend toeslagpercentage ten aanzien van ANBI-bijdragen, wordt een
sterker stimulerend effect verwacht dan van het louter verhogen van het toeslagpercentage.
Het ANBI-plafond voor projecttoeslag blijft in 2018 gehandhaafd op € 8 mln, omdat
het de verwachting is dat het plafond voor de projecttoeslag voldoende zal zijn. In
de loop van het jaar zal bekeken worden of dit inderdaad het geval is.
2.3 Rapport van feitelijke bevindingen
Voor de uiteindelijke vaststelling van de aan een TKI verleende PPS-toeslag of TKI-toeslag
moet het TKI een aanvraag indienen. Indien de verleende toeslag meer dan € 125.000
bedroeg, dan diende die aanvraag tot op heden op grond van artikel 50, tweede lid,
onderdeel c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies vergezeld te gaan van een
controleverklaring van een accountant of een accountant-administratieconsulent. Aan
de hand van die verklaring legt het TKI rekening en verantwoording af omtrent de wijze
van aanwending van de ontvangen toeslag. Uit artikel 1.5 RNES volgt dat die controleverklaring
moet worden opgesteld met inachtneming van het in bijlage 1.3 van de RNES opgenomen
Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies.
Correcte toepassing van dat controleprotocol door de accountant van het TKI om tot
een controleverklaring te komen, blijkt in de praktijk tot de nodige administratieve
lasten en uitvoeringslasten voor TKI’s te leiden, indien en voor zover de aanvraag
van een TKI betrekking heeft op de vaststelling van PPS-toeslag of TKI-toeslag die
is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Voor zover een TKI de
ontvangen PPS-toeslag aanwendt voor dergelijke samenwerkingsprojecten, dient het TKI
immers te verantwoorden dat en in welke zin de toeslag aan het project (en daarmee
aan de betreffende projectdeelnemers) is besteed, in het licht van het bij de aanvraag
ingediende projectplan. Om zelf tot die verantwoording te kunnen komen, zijn TKI’s
afhankelijk van verantwoording die de projectdeelnemers verstrekken tegenover het
TKI omtrent de uitvoering van het samenwerkingsproject en de daarmee gemoeide kosten.
Uit het bestaande controleprotocol volgt echter dat de accountant van het TKI slechts
met voldoende zekerheid kan vaststellen dat de activiteiten waarvoor de PPS-toeslag
is aangewend, zijn uitgevoerd en de opgegeven kosten zijn gemaakt, indien de TKI-accountant
de verantwoording zoals die is aangeleverd door projectdeelnemers inhoudelijk geheel
heeft nagelopen en in feite dus heeft overgedaan. Een dergelijke aanpak is tamelijk
arbeidsintensief en leidt tot de nodige kosten voor het TKI dat de betreffende accountant
heeft ingeschakeld.
Door deze wijzigingsregeling wordt het TKI’s mogelijk gemaakt om – in plaats van een
controleverklaring – een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen ter verantwoording
van de aanwending van PPS-toeslag voor samenwerkingsprojecten. Bij een dergelijke
rapportage kan de TKI-accountant volstaan met een meer feitelijke beschrijving van
de diverse soorten verantwoordingen die zijn ontvangen van de (accountants van de)
afzonderlijke deelnemers, zonder dat die verantwoordingen door de accountant van het
TKI zelf opnieuw inhoudelijk worden getoetst op juistheid, volledigheid en financiële
rechtmatigheid. Dit leidt tot lagere uitvoeringslasten en -kosten op het niveau van
het TKI. Dit laat onverlet dat indien het TKI dit om bepaalde redenen zou wensen,
het TKI ter verantwoording van deze vorm van aanwending van PPS-toeslag als voorheen
een controleverklaring mag overleggen, in plaats van een rapport van feitelijke bevindingen.
Die keuze is aan het TKI.
Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat voor zover een TKI de verleende PPS-toeslag
voor een bedrag van meer dan € 125.000 heeft aangewend voor andere doeleinden dan samenwerkingsprojecten, zoals netwerkactiviteiten of andere innovatieactiviteiten,
wél een controleverklaring moet worden overgelegd bij de desbetreffende vaststellingsaanvraag.
Dit is niet anders dan voorheen. Het gebruik van een rapport van feitelijke bevindingen
is hier niet noodzakelijk of opportuun. De afhankelijkheid bij het TKI van de projectdeelnemers
wat betreft de totstandkoming van de verantwoording van de aanwending van PPS-toeslag
(en de extra kosten die de verantwoording via een controleverklaring door die omstandigheid
zou meebrengen), is immers niet aan de orde indien het TKI de ontvangen PPS-toeslag
zelf aanwendt voor activiteiten die in opdracht van of door het TKI zelf worden uitgevoerd
en waarover het zelf verantwoording moet afleggen jegens de Minister.
Dit betekent dat indien aan een TKI een bedrag van € 125.000 of meer aan PPS-toeslag
is verleend en het TKI deze toeslag heeft aangewend voor zowel samenwerkingsprojecten
als voor innovatieactiviteiten, het TKI de volgende stukken bij een vaststellingsaanvraag
voo die PPS-toeslag moet overleggen: (i) een controleverklaring betreffende de aanwending
voor innovatieactiviteiten voor zover die aanwending een bedrag van € 125.000 of meer
betreft en (ii) naar eigen keuze van het TKI, een rapport van feitelijke bevindingen
of een controleverklaring voor de aanwending voor samenwerkingsprojecten (ongeacht
of met deze aanwending meer of minder dan € 125.000 aan PPS-toeslag is gemoeid). Indien
het TKI in dat laatste geval kiest voor een controleverklaring, kan uiteraard als
voorheen volstaan worden met één controleverklaring voor de verantwoording van zowel
de aanwending voor innovatieactiviteiten als de aanwending voor de uitvoering van
samenwerkingsprojecten. Indien het TKI kiest voor een rapport van feitelijke bevindingen,
dient het TKI ter verantwoording van de verschillende aanwendingen weliswaar twee
typen verantwoording aan te leveren (een controleverklaring en een rapport van feitelijke
bevindingen), maar het voordeel ten opzichte van de situatie vóór deze wijziging is
dat de totstandkoming hiervan minder arbeidsintensief en daarmee ook minder kostbaar
zal zijn.
De mogelijkheid tot het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen staat
niet open staat voor deelnemers in een samenwerkingsproject die op grond van artikel
3.2.9, eerste lid, onderdeel b, RNES zelf PPS-toeslag hebben aangevraagd (in plaats
van een TKI). Immers, indien de deelnemers in een samenwerkingsproject zelf PPS-toeslag
aanvragen en ontvangen, zijn zij zelf aan te merken als subsidieontvangers op wie
de verplichting rust om tegenover de Minister verantwoording af te leggen over de
aanwending van deze subsidie. Anders dan voor het TKI het geval is, geldt voor de
deelnemers die zelf toeslag aanvragen dat zij zelf de kosten maken ter uitvoering
van het samenwerkingsproject en zelf directe verantwoordelijkheid hebben voor de verantwoording
van die kosten. Ook hier is geen sprake van afhankelijkheid van door derden aangeleverde
verantwoording van kosten. Er hoeven dus ook geen extra kosten te worden gemaakt voor
een inhoudelijke verifiëring van verantwoordingen van derden. De PPS-projecttoeslag
ontvangende deelnemers dienen zelf op zodanige wijze verantwoording af te leggen dat
voldoende inzicht wordt gegeven in de daadwerkelijke aanwending van de PPS-toeslag
om tot vaststelling te kunnen overgaan. Daartoe is en blijft in deze context een controleverklaring
noodzakelijk bij een PPS-toeslag vanaf € 125.000.
De onderhavige wijziging zal met terugwerkende kracht gelden tot het moment van invoering
van de PPS-toeslagmodule (toen nog: TKI-toeslagmodule) op 1 oktober 2012. Op de achtergronden
daarvan wordt ingegaan in de artikelsgewijze toelichting op artikel III.
3. Wijzigingen subsidiemodules Telecommunicatie
Deze wijzigingen hebben betrekking op de vervaltermijn van de subsidiemodule Verbetering
telecommunicatievoorzieningen Caribisch Nederland in titel 4a.1 RNES, respectievelijk
de formulering gebruikt ter duiding van het cyberweerbaarheidsplan in artikel 4a.2.2,
derde lid, RNES. Voor een nadere inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting op artikel I, onderdelen H en I.
4. Wijziging overgangsrecht (artikel 5.4 RNES)
Het in artikel 5.4 RNES vervatte overgangsrecht dat betrekking heeft op alle subsidiemodules
in de RNES, is aangepast. Voor een nadere inhoudelijke toelichting wordt verwezen
naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel J.
5. Vervanging huidige Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies (bijlage 1.3)
Het huidige Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies dat als bijlage 1.3 van
de RNES is opgenomen, is herzien. Het in het controleprotocol vervatte model voor
de controleverklaring sloot niet langer aan op het model dat de Koninklijke Nederlandse
Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) hanteert. Daarnaast behoefde het protocol
verduidelijking omtrent de precieze aard en strekking van de door de accountant te
verrichten werkzaamheden, onder meer wat betreft de controle van het activiteitenverslag.
Van een inhoudelijke wijziging in de te verrichten werkzaamheden is geen sprake. Door
middel van deze wijzigingsregeling is het voormalige controleprotocol in bijlage 1.3
vervangen door het herziene controleprotocol. De herziening is inhoudelijk geheel
afgestemd met de NBA.
6. Wijzigingen Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018
6.1 Verruiming openstelling PPS-projecttoeslag
Tot op heden liepen de openstellingsperioden voor PPS-programmatoeslag en PPS-projecttoeslag
maar slechts ten dele parallel. De PPS-programmatoeslag werd doorgaans opengesteld
van 1 januari tot juni, terwijl de PPS-projecttoeslag doorgaans werd opengesteld van
november in het ene jaar tot en met oktober in het daar op volgende jaar. Dit bemoeilijkte
in de praktijk het doorvoeren van wijzigingen die betrekking hadden op beide typen
toeslagen, met name wijzigingen die per 1 januari van kracht zouden moeten worden.
De openstellingsperiode voor projecttoeslagen was dan immers al gestart. De openstellingsperiode
voor PPS-projecttoeslagen voor 2018 is dan ook verlengd, met nu als uiterste datum
voor indiening van een aanvraag 31 december 2018, in plaats van 11 oktober 2018. Dit
leidt ertoe dat indien een openstellingsperiode voor PPS-projecttoeslag per 1 januari
opent tot en met 31 december, en ook de openstellingsperiode voor programmatoeslag
per 1 januari opent, wijzigingen die betrekking hebben op beide typen toeslagen tegelijkertijd
met ingang van die datum kunnen worden doorgevoerd. Indien een openstellingsperiode
van 1 januari tot en met 31 december geldt, geeft dit (potentiële) aanvragers van
PPS-projecttoeslag bovendien het voordeel dat dan gedurende het gehele kalenderjaar
aanvragen kunnen worden.
6.2 Ophoging subsidieplafonds Innovatiekredieten en MIT
In de Kamerbrief ‘Investeringen voor toegepast onderzoek en innovatie in 2018’ (Kamerstukken II 2017/18,
33 009, nr. 49
) is de verhoging van het innovatiekrediet van € 60 miljoen naar € 70 miljoen in 2018
aangekondigd. In deze brief is eveneens melding gemaakt van het feit dat extra middelen
beschikbaar zijn gesteld voor de MIT. Artikel II van deze wijzigingsregeling strekt
ter uitvoering hiervan.
Wat betreft de subsidiemodule Innovatiekredieten geldt dat het subsidieplafond voor
klinische ontwikkelingsprojecten met € 10 miljoen is opgehoogd, van € 20 miljoen naar
€ 30 miljoen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de sterke vraag naar innovatiekrediet
voor dit type projecten in 2018. Het subsidieplafond voor technische ontwikkelingsprojecten
is gehandhaafd op € 40 miljoen.
Wat betreft de MIT geldt dat het Ministerie van EZK en de provincies samenwerken in
de MIT-subsidiemodule. Het bedrag dat door EZK beschikbaar is gesteld voor de MIT,
is verhoogd van € 35 miljoen naar € 40 miljoen. Een deel van deze verhoging wordt
regionaal met extra cofinanciering van provincies ingezet en een deel wordt toegevoegd
aan het landelijk vangnet. Voor dit landelijk vangnet komt hierdoor € 16,2 miljoen
beschikbaar. In voorgaande jaren was vooral op de instrumenten MIT-haalbaarheidsprojecten
en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten sprake van (sterke) overvraging. De extra middelen
zijn daarom op die instrumenten gealloceerd. Tegen deze achtergrond is het subsidieplafond
voor de MIT-haalbaarheidsprojecten opgehoogd van € 3 miljoen naar € 3,6 miljoen. Het
plafond voor de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten is opgehoogd naar € 8,4 miljoen.
7. Staatssteun
De subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek en innovatie bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd
door artikel 25 (wat betreft de samenwerkingsprojecten die bestaan uit fundamenteel
of industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan) en
artikel 28 (wat betreft innovatie-adviesdiensten) van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
De hierboven genoemde wijzigingen van deze subsidiemodule hebben geen gevolgen voor
deze staatssteunrechtvaardiging omdat de voorwaarden van de subsidiemodule ongewijzigd
blijven. Er verandert niets in de verplichtingen in titel 3.2 RNES om de ontvangen
PPS-toeslagen conform de toepasselijke steunkaders aan te wenden, noch wat betreft
de aard en strekking van de informatie die in dat verband moet worden verzameld en
verstrekt. Er is geen sprake van een wijziging of uitbreiding van de activiteiten
waarvoor steun wordt verleend, noch hebben de wijzigingen invloed op de steunintensiteit.
Ook laat de wijziging het vereiste van daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in
artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, onverlet.
Ook de MIT-subsidiemodules MIT-haalbaarheidsprojecten en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten
bevatten staatssteun die wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening (zie artikel 3.4.29, eerste lid, van de RNES). De ophoging
van de subsidieplafonds brengt hierin geen verandering, omdat de voorwaarden van de
MIT-subsidiemodule ongewijzigd blijven.
De voor 2018 opengestelde subsidie voor klinische ontwikkelingsprojecten van de subsidiemodule
Innovatiekredieten bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van
de algemene groepsvrijstellingsverordening. Ook de ophoging van het op deze subsidiemodule
betrekking hebbende subsidieplafond brengt geen verandering in de desbetreffende staatssteunaspecten,
omdat de voorwaarden van de subsidiemodule ongewijzigd blijven. Ditzelfde geldt voor
de overige wijzigingen, betreffende de artikelen 4a.1.11, 4a.2.2, en 5.4 RNES.
8. Regeldruk
De verhogingen van de toeslagpercentages en het ANBI-plafond bij PPS-programmatoeslag
hebben geen gevolgen voor de regeldruk. Ditzelfde geldt voor ophoging van de subsidieplafonds
voor Innovatiekredieten en voor de MIT. Geen van deze wijzigingen heeft namelijk betrekking
op informatieverplichtingen of overige verplichtingen binnen deze subsidiemodule.
Ook de herziening van het Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies (bijlage
1.3 RNES) leidt niet tot wijzigingen in de regeldruk. Inhoud, strekking en zwaarte
van de door een accountant uit te voeren controlewerkzaamheden op basis van dat controleprotocol
zijn niet gewijzigd, noch zijn informatieverplichtingen door deze wijziging geraakt.
De invoering van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen te volstaan met een rapport
van feitelijke bevindingen bij een aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag – in
plaats van een controleverklaring –, en de vaststelling van het onderzoeksprotocol
dat bij het opstellen van een dergelijk rapport in acht moet worden genomen, leidt
ertoe dat de accountantskosten voor de TKI’s als gebruikers van de subsidiemodule
zullen afnemen. De verlaging van de accountantskosten (en dus van de regeldrukkosten
van deze subsidiemodule) variëren van € 20.000 tot € 50.000 per TKI. Er zijn op dit
moment 12 TKI’s. De totale regeldrukreductie komt daarmee uit op € 240.000 tot €600.000.
9. Vaste verandermomenten
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie van deze wijzigingsregeling
in de Staatscourant. Aan diverse onderdelen van deze wijzigingsregeling is terugwerkende
kracht verleend. Daarop wordt in de toelichting op artikel III nader ingegaan.
Met de bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de systematiek
van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van
de eerste dag van een kwartaal in werking treden, en er minimaal twee maanden zitten
tussen het moment van publicatie en de inwerkingtreding van de regeling. Deze afwijking
is echter gerechtvaardigd te achten. De ophogingen van de toeslagpercentages, het
ANBI-plafond en van de subsidieplafonds voor Innovatiekredieten en de MIT hebben elk
een begunstigend karakter, zoals hierboven reeds is toegelicht. Dat geldt ook voor
de invoering van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen bij de vaststellingsaanvraag
een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen in plaats van een controleverklaring.
Spoedige invoering van de wijzigingsregeling in afwijking van de vaste verandermomentensystematiek
is dan ook gewenst om betrokkenen van de begunstiging te kunnen laten profiteren.
Ook wat betreft de herziening van het controleprotocol in bijlage 1.3 RNES geldt dat
het met het oog op duidelijkheid, transparantie en rechtszekerheid van belang is dat
de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling niet op zich laat wachten. Ditzelfde
geldt voor de redactionele wijziging in titel 4a.2 RNES, de wijziging in artikel 4a.2.2,
derde lid, RNES, de wijziging van artikel 5.4 RNES, en de verruiming van de openstellingsperiode
voor aanvragen van PPS-projecttoeslag. Van eventuele nadelige gevolgen van de voorgestane
afwijking van het beleid betreffende vaste verandermomenten, is niet gebleken.
II. ARTIKELEN
Artikel I, onderdelen A en E (verhoging toeslagpercentage)
In een aanvraag voor PPS-programma- of projecttoeslag kunnen diverse soorten private
bijdragen naast elkaar als grondslag worden opgevoerd, op basis waarvan een totaalbedrag
aan PPS-toeslag kan worden verkregen. Voor zowel PPS-programmatoeslag als projecttoeslag
kunnen private bijdragen van bedrijven of ANBI’s voor samenwerkingsprojecten als grondslag
dienen. Voor PPS-programmatoeslag kunnen daarnaast tot nog toe ook private bijdragen
aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten als grondslag in aanmerking worden genomen.
Tot op heden werd ten aanzien van elk type grondslag een toeslagpercentage van 25%
gehanteerd. Met deze wijzigingsregeling is het toeslagpercentage ten aanzien van private
bijdragen van bedrijven aan samenwerkingsprojecten en private bijdragen aan TKI-relevante
onderzoeksopdrachten verhoogd tot 30%, en is het toeslagpercentage ten aanzien van
private bijdragen van ANBI’s aan samenwerkingsprojecten gehandhaafd op 25%. Dit onderscheid
heeft geleid tot de opdeling van het eerste lid in een onderdeel a (toeslagpercentage
van 30%) en een onderdeel b (toeslagpercentage van 25%).
Artikel I, onderdeel B (verhoging ANBI-plafond)
Dit onderdeel strekt tot ophoging van het ANBI-plafond van € 75 mln naar € 90 mln.
Voor een toelichting op de achtergronden hiervan wordt verwezen naar paragraaf 2.2
van het algemeen deel van de toelichting. Voorts is in verband met de wijziging van
artikel 3.2.10, eerste lid, een verwijzing aangepast.
Artikel I, onderdelen C en F (aanpassing verwijzingen)
In verband met de wijziging van de artikelen 3.2.3, eerste lid, en 3.2.10, eerste
lid, zijn de verwijzingen naar die leden dienovereenkomstig aangepast.
Artikel I, onderdelen D en G (rapport van feitelijke bevindingen)
Door deze onderdelen wordt het TKI’s op basis van artikel 50, zesde lid, van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies mogelijk gemaakt om bij een aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag
van € 125.000 of meer een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen (in plaats
van een controleverklaring). Deze mogelijkheid bestaat enkel indien en voor zover
de betreffende PPS-toeslag geheel of gedeeltelijk is aangewend voor de uitvoering
van samenwerkingsprojecten. In het gewijzigde artikel 3.2.8 RNES is daarom uitdrukkelijk
bepaald dat het moet gaan om programmatoeslag die is aangewend voor de uitvoering
van dergelijke projecten. Deze clausulering betreffende de uitvoering van samenwerkingsprojecten
is niet opgenomen in het gewijzigde artikel 3.2.15, omdat een TKI de verleende projecttoeslag
op grond van artikel 3.2.9 RNES in zijn geheel moet aanwenden voor de uitvoering van
samenwerkingsprojecten. Aanwending van dat type PPS-toeslag voor andere doeleinden
is niet toegestaan.
Dat een rapport van feitelijke bevindingen enkel voor een vaststellingsaanvraag mag
worden gebruikt ingeval het gaat om vaststelling van PPS-toeslag die voor samenwerkingsprojecten
is aangewend, impliceert reeds dat het rapport van feitelijke bevindingen enkel kan
strekken ter verantwoording van deze vorm van aanwending. De formulering in het gewijzigde
artikel 3.2.8, vijfde lid, maakt dit expliciet (zie ‘voor het deel van de toeslag
dat is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten (...) vergezeld gaan
van (...)’). Voor zover de PPS-toeslag is aangewend voor andere doeleinden dan ter
uitvoering van samenwerkingsprojecten, zoals netwerkactiviteiten (hetgeen mogelijk
is bij PPS-programmatoeslag), is het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen
bij de aanvraag tot vaststelling van (dat betreffende deel van) de PPS-toeslag niet
aan de orde. In paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting zijn de achtergronden
hiervan nader toegelicht.
Het gebruik van een rapport van feitelijke bevindingen vormt een afwijking van artikel
50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, dat een
controleverklaring voorschrijft.
Omdat deze nieuwe mogelijkheid niet alleen betrekking heeft op PPS-programmatoeslag,
maar ook op PPS-projecttoeslag, is zowel artikel 3.2.8 RNES als artikel 3.2.15 RNES
gewijzigd.
De zinsnede ‘aan een TKI’ in het gewijzigde zesde lid van artikel 3.2.15 maakt duidelijk
dat de mogelijkheid tot het overleggen van een rapport van feitelijke bevindingen
bij projecttoeslagen niet open staat voor deelnemers in een samenwerkingsproject die
op grond van artikel 3.2.9, eerste lid, onderdeel b, RNES zelf (in plaats van een
TKI) PPS-toeslag hebben aangevraagd en dus ook zelf vaststelling daarvan aanvragen.
Op de achtergronden hiervan is in paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting
ingegaan.
Aangezien aan de onderhavige wijziging terugwerkende kracht is verleend tot en met
1 oktober 2012 (zie daarover de artikelsgewijze toelichting op artikel III), slaan
de onderhavige bepalingen terug op toeslagen die jaren geleden zijn aangevraagd en
ten aanzien waarvan nu vaststelling wordt verzocht. Met het oog daarop wordt in de
gewijzigde artikelen 3.2.8, vijfde lid, en 3.2.15, zesde lid, RNES gerefereerd aan
’TKI-programmatoeslag’ respectievelijk ’TKI-projecttoeslag’. Dat zijn de benamingen
van de toeslagen zoals deze golden vóór de wijziging van titel 3.2 per 1 februari
2017
Blijkens de gewijzigde artikelen kan bij een vaststellingsaanvraag enkel een rapport
van feitelijke bevindingen worden gevoegd dat is opgesteld met inachtneming van het
Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie. Dit onderzoeksprotocol
is bij deze wijzigingsregeling vastgesteld en als bijlage 3.2.1 aan de RNES gehecht
(zie verder de toelichting op artikel I, onderdeel L). Deze eis borgt de deugdelijkheid
van het uiteindelijke rapport van feitelijke bevindingen en daarmee de bruikbaarheid
daarvan voor de beoordeling van de vaststellingsaanvraag. Voor de duidelijkheid wordt
opgemerkt dat indien het rapport van feitelijke bevindingen niet met inachtneming
van het betreffende onderzoeksprotocol is opgesteld, het risico voor het TKI bestaat
dat daardoor naar het oordeel van de Minister onvoldoende zekerheid bestaat over de
(juistheid van de) aanwending van de verleende PPS-toeslag, en dat de PPS-toeslag
gelet daarop op een lager bedrag wordt vastgesteld.
Artikel I, onderdeel H (artikel 4a.1.11 RNES)
In artikel 4a.1.11 RNES was geregeld dat hoofdstuk 4a, dat betrekking heeft op telecommunicatie,
per 1 januari 2019 vervalt. Door de wijziging van artikel 4a.1.11 RNES vervalt alleen
titel 4a.1 per 1 januari 2019 en niet het gehele hoofdstuk. Titel 4a.1 was bij de
inwerkingtreding van artikel 4a.1 RNES namelijk de enige titel in hoofdstuk 4a, maar
inmiddels is in dit hoofdstuk nog een titel opgenomen (titel 4a.2) die in 4a.2.13
RNES een eigen vervalbepaling kent met als datum 1 april 2019. Abusievelijk was artikel
4a.1.11 RNES bij het invoegen van titel 4a.2 niet aangepast. De onderhavige wijziging
strekt tot die aanpassing.
Artikel I, onderdeel I (artikel 4a.2.2 RNES)
Artikel 4a.2.2. heeft betrekking op de subsidieaanvraag voor de uitvoering van een
cyberweerbaarheidsplan. In het derde lid van dat artikel wordt door de toevoeging
van ‘ten minste’ verduidelijkt dat het cyberweerbaarheidsplan mag bestaan uit een
samenhangend geheel van meer dan twee van de activiteiten die in de onderdelen a tot
en met e worden genoemd. In de toelichting bij artikel 4a.2.2 (Stcrt. 2018, 16768) werd al toegelicht dat ten minste twee activiteiten uit de verschillende onderdelen
moeten worden gekozen, maar dat er ook een combinatie van meer dan twee activiteiten
mag worden gemaakt.
Artikel I, onderdeel J (artikel 5.4, overgangsrecht RNES)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de algemene bepaling over overgangsrecht
met betrekking tot wijziging van de RNES in artikel 5.4 aan te passen. Dit betreft
het schrappen van de clausule waardoor het oude recht van toepassing blijft op alle
aanvragen die worden ingediend in een openstellingsperiode tijdens welke een wijziging
van de desbetreffende subsidiemodule wordt doorgevoerd. Bij de invoering van de overgangsbepaling
was de redenering dat aanvragen die na een toekomstige wijziging worden ingediend,
maar betrekking hebben op een openstellingsperiode die al voor de inwerkingtreding
van de desbetreffende wijziging is gestart, onder het oude regime moeten vallen, zoals
dat voor de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging gold. Betoogd werd dat
het vanuit de oogpunten van uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid ongewenst zou zijn
als voor de desbetreffende aanvrager een ander regime zou gelden dan voor degenen
die hun aanvraag vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging hebben ingediend.
Bij nader inzien is deze clausule in de meeste gevallen overbodig en kan deze tot
misverstanden leiden. Wat de clausule immers bewerkstelligt, is dat de aangebrachte
wijzigingen de facto worden opgeschort tot na afloop van de openstellingsperiode waarin
het wordt ingevoerd. Dit valt echter ook te bereiken door de wijziging na een lopende
openstellingsperiode in werking te laten treden. Dat is ook de wenselijke manier om
hiermee om te gaan, omdat anders de wijzigingen wel al in werking treden, maar de
werking ervan door de overgangsbepaling wordt opgeschort tot na de lopende openstellingsperiode
en dus nog geen betekenis hebben. Dit levert voor zowel de aanvrager als de uitvoerder
een verwarrende situatie op.
Daarnaast kan het in sommige situaties wel wenselijk zijn dat een wijziging wordt
doorgevoerd tijdens een lopende openstellingsperiode. Daarbij valt in de eerste plaats
te denken aan situaties waarin kennelijke fouten worden hersteld of andere (technische)
aanpassingen worden doorgevoerd die niet van invloed zijn op de subsidieverlening.
In die situaties zijn de uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid niet in het geding. In
de tweede plaats kan het gaan om situaties waarin een openstellingsperiode gedurende
een geheel kalenderjaar loopt. In die gevallen zouden de wijziging dus altijd pas
hun werking kunnen krijgen vanaf het volgende kalenderjaar. In die gevallen kan aan
de genoemde belangen van uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid vaak tegemoet worden
gekomen door een voldoende lange termijn te kiezen tussen het moment van publicatie
van de wijzigingsregeling en het moment van inwerkingtreding ervan. Op die manier
wordt de aanvrager de keuze geboden om de aanvraag nog in te dienen voorafgaand aan
het ingaan van de wijzigingen of daar juist op te wachten. Ook voor de uitvoering
valt er op die manier goed voor te bereiden op een nieuw regime.
Om deze redenen wordt de bedoelde clausule geschrapt. De strekking van de overgangsbepaling
wordt daarmee verengd tot eerbiedigende werking voor aanvragen die zijn ingediend
en subsidies die zijn verleend of vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de wijziging:
het ‘oude recht’ blijft op die aanvragen en subsidies van toepassing.
Verder is aan de overgangsbepaling toegevoegd dat deze niet van toepassing is in situaties
waarin terugwerkende kracht wordt verleend aan de aangebrachte wijzigingen. Het gaat
dan om begunstigende wijzigingen waarvan ook reeds ingediende aanvragen en verleende
of reeds vastgestelde subsidies moeten kunnen profiteren, of om het herstel van fouten
of andere (technische) aanpassingen die geen invloed hebben op de subsidieverlening
of om andere redenen direct moeten worden doorgevoerd. Dat zal een afweging per geval
zijn. Indien die afweging wordt gemaakt en er dus terugwerkende kracht wordt geregeld,
is er sprake van een bewuste keuze om het principe van eerbiedigende werking niet
toe te passen. In die gevallen moet artikel 5.4 dus buiten toepassing blijven. Hiervan
is in de onderhavige regeling ook sprake ten aanzien van de invoering van de mogelijkheid
om een rapport van feitelijke bevindingen te overleggen (artikel I, onderdelen D,
G (en L)). In de artikelsgewijze toelichting op artikel III is ingegaan op de ratio
achter de terugwerkende kracht in dit specifieke geval.
Artikel I, onderdeel K (vervanging Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies)
Door dit onderdeel van de wijzigingsregeling is bijlage 1.3 als geheel vervangen door
een herziene versie van de huidige bijlage. Voor een nadere toelichting op deze wijziging
wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel I, onderdeel L (vaststelling Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek
en innovatie)
Dit onderdeel strekt tot vaststelling van een geheel nieuwe bijlage waarin het Onderzoeksprotocol
aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie is opgenomen. Dit onderzoeksprotocol
dient op grond van de gewijzigde artikelen 3.2.8 en 3.2.15 RNES in acht te worden
genomen bij het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen (zie toelichting
op artikel I, onderdelen D en G).
Het onderzoeksprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen aan de accountant
van het TKI omtrent de reikwijdte en de intensiteit van diens controlewerkzaamheden
met het oog op het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen dat betrekking
heeft op de verantwoording voor de aanwending van PPS-toeslag door een TKI voor samenwerkingsprojecten.
In paragraaf 2.3. van het vastgestelde onderzoeksprotocol zijn de concrete aanpak
en werkzaamheden van de accountant beschreven.
Kort gezegd onderzoekt de accountant of en zo ja welke financiële verantwoordingen
zijn aangeleverd door de deelnemers die van een TKI – bij wijze van aanwending van
de aan het TKI verleende PPS-toeslag – financiële middelen hebben ontvangen voor de
uitvoering van een samenwerkingsproject. Daarbij hanteert de accountant blijkens het
onderzoeksprotocol het uitgangspunt dat deze deelnemers hun verantwoording hebben
opgesteld conform het toepasselijke, in het onderzoeksprotocol beschreven controleregime
(paragraaf 2.2., stap 1, van het onderzoeksprotocol). Het is aan het TKI om deelnemers
aan welke het TKI middelen heeft verstrekt, aan te zetten tot inachtneming van de
betreffende controleregimes. Indien de accountant vaststelt dat de deelnemers niet
het toepasselijke controleregime in acht hebben genomen, noteert deze dit in het rapport
van feitelijke bevindingen. Een dergelijke aantekening in het rapport van feitelijke
bevindingen kan bij de beoordeling van de vaststellingsaanvraag van het TKI een rol
spelen. Indien de verantwoording door een deelnemer jegens het TKI dusdanig gebrekkig
is dat daardoor de verantwoording door het TKI jegens de Minister onvoldoende zekerheid
biedt omtrent de (juistheid van de) aanwending door het TKI van de ontvangen PPS-toeslag,
kan dit aanleiding vormen tot lagere vaststelling van de betreffende PPS-toeslag.
Evenals het herziene Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies (bijlage 1.3
bij de RNES, als gewijzigd) is ook dit Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek
en innovatie afgestemd met de NBA.
Artikel II (verruiming openstelling PPS-projecttoeslag en ophoging subsidieplafonds
Innovatiekredieten en MIT)
Voor een toelichting op de wijzigingen in artikel II van deze wijzigingsregeling wordt
verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel III (inwerkingtreding en terugwerkende kracht)
In paragraaf 9 van het algemeen deel van de toelichting is ingegaan op het moment
van bekendmaking en inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, en de betekenis
daarvan onder het beleid van vaste verandermomenten. Aan enkele onderdelen van deze
wijzigingsregeling wordt terugwerkende kracht verleend. Het gaat hierbij om de verhoging
van het toeslagpercentage betreffende de PPS-programmatoeslag, de invoering van de
mogelijkheid om bij de vaststellingsaanvraag een rapport van feitelijke bevindingen
te overleggen in plaats van een controleverklaring, en de met die rapportagemogelijkheid
samenhangende vaststelling van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek
en innovatie.
De verhoging van het toeslagpercentage betreffende de PPS-programmatoeslag werkt terug tot 1 januari 2018. Vanaf die datum is de periode voor aanvragen voor
deze toeslag weer opengesteld. De terugwerkende kracht borgt dat alle aanvragers binnen
deze openstellingsperiode kunnen profiteren van het hogere toeslagpercentage, dus
ook de aanvragers die vóór de inwerkingtredingsdatum van de onderhavige wijzigingsregeling
een aanvraag hebben ingediend. Zonder een dergelijke voorziening zouden die laatstgenoemde
aanvragen op grond van artikel 5.4 RNES (als gewijzigd bij deze wijzigingsregeling)
moeten worden behandeld met toepassing van de RNES zoals die vóór de nu ingevoerde
verhoging van het toeslagpercentage luidde.
Aan de verhoging van het toeslagpercentage betreffende de PPS-projecttoeslag is geen terugwerkende kracht verleend. Dit houdt verband met de specifieke aard en
werking van het mechanisme PPS-projecttoeslag. Anders dan bij PPS-programmatoeslag
het geval is, geldt bij PPS-projecttoeslag kort gezegd dat het grondslagproject ook
het inzetproject is. Dit betekent dat het project waarvoor de private bijdragen die
de grondslag vormen voor de aanvraag van PPS-projecttoeslag, gegenereerd zijn, ook
het project is waarvoor de gegenereerde PPS-toeslag wordt aangewend. Op het moment
van aanvraag van de PPS-toeslag is het betreffende project dus reeds geheel ‘gebouwd’
en de deelnemers in het samenwerkingsproject hebben samenwerkingsovereenkomsten gesloten
betreffende de uitvoering van het project. De PPS-toeslag wordt na ontvangst aangewend
voor het betreffende project en de uitvoering gaat in principe kort daarna van start.
In die situatie zou het met terugwerkende kracht toekennen van een hogere PPS-toeslag
dan de reeds ontvangen toeslag tot de onwenselijke situatie leiden dat deze additionele
PPS-toeslaggelden, die bedoeld zijn als stimulans voor het opzetten van (nieuwe) PPS-projecten,
worden verleend voor de uitvoering van een lopend project dat reeds zonder die additionele (dus zonder aanvullende stimulans) tot stand
is gekomen. Terugwerkende kracht zou aldus het stimulerend karakter van deze additionele
PPS-toeslag ondermijnen, hetgeen mede in het licht van de toepasselijke steunkaders
niet houdbaar is. Om die reden is terugwerkende kracht aan deze verhoging van het
toeslagpercentage onthouden.
Aan de invoering van de mogelijkheid om een rapport van feitelijke bevindingen te
overleggen, en aan de vaststelling van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag
onderzoek en innovatie, is terugwerkende kracht verleend tot 1 oktober 2012. Dat is
het moment van invoering van de PPS-toeslagmodule (toen nog: TKI-toeslagmodule). Vanaf
die datum zijn de eerste TKI-toeslagen aangevraagd en verleend voor de uitvoering
van samenwerkingsprojecten die in de praktijk een looptijd van vijf jaar of meer hadden.
Terugwerkende kracht tot die datum is wenselijk omdat zonder een dergelijke voorziening
uit het overgangsrecht in artikel 5.4 RNES (als gewijzigd) zou volgen dat vaststelling
van een subsidie moet plaatsvinden overeenkomstig de RNES zoals die op het moment
van aanvraag luidde (zie hieromtrent de artikelsgewijze toelichting op artikel I,
onderdeel J). Dan zou geen gebruik kunnen worden gemaakt van de nu ingevoerde (begunstigende)
mogelijkheid om bij een vaststellingsaanvraag te volstaan met overlegging van een
rapport van feitelijke bevindingen, in plaats van een controleverklaring. Voorts heeft
de terugwerkende kracht, ook met deze relatief lange duur, geen nadelige gevolgen,
aangezien de eerste projecten waarvoor PPS-toeslag (toen: TKI-toeslag) is verleend,
nu pas als geheel ten einde lopen en de uiteindelijke vaststelling van die toeslagen
derhalve ook nu pas aan de orde komt.
Ook aan de wijziging van artikel 5.4 RNES is terugwerkende kracht verleend. Omdat
deze wijziging van belang is voor de wijziging van de subsidiemodule PPS-toeslag onderzoek
en innovatie die per 1 januari 2018 van kracht is geworden, wordt aan deze wijziging
van artikel 5.4 RNES terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2018. Per
die datum is titel 3.2 namelijk gewijzigd wat betreft de verdeling van de PPS-toeslag
gebaseerd op de private bijdragen van ANBI’s. Er is toen een apart ANBI-plafond voor
programma- en projecttoeslag geïntroduceerd. Op die manier is het mogelijk gemaakt
om ten aanzien van de ruimte onder het ANBI-plafond voor PPS-programmatoeslag een
verdeelsleutel toe te passen, en de ruimte onder het ANBI-plafond voor aanvragen voor
PPS-projecttoeslag als voorheen te verdelen naar volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Op het moment van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling was de periode voor
indiening van aanvragen voor PPS-projecttoeslag (en daarmee ook voor de desbetreffende
ANBI-aanvragen) echter reeds opengesteld (met ingang van 20 november 2017). Zoals
in de toelichting destijds ook was aangegeven, was het de bedoeling dat (enkel) op
aanvragen voor PPS-projecttoeslag die in de periode van 20 november 2017 tot 1 januari
2018 zijn ingediend, de Regeling nationale EZ-subsidies van toepassing zou blijven
zoals deze luidde vóór 1 januari 2018. Artikel 5.4 RNES (oud) had echter niet die
strekking en zorgde er juist voor dat alle aanvragen die zijn ingediend in de openstellingsperiode die vóór de wijzigingsregeling
is gestart, volgens de oude regeling werden behandeld – daarmee dus ook de aanvragen
die ná 1 januari 2018 zijn ingediend binnen de in november 2017 gestarte openstellingsperiode.
Met de onderhavige wijziging van artikel 5.4 RNES en de daaraan verleende terugwerkende
kracht is dit tegengegaan. In de hier beschreven situatie is zo alsnog geborgd dat
enkel op de aanvragen voor PPS-projecttoeslag die in de periode van 20 november 2017
tot en met 31 december 2017 zijn ingediend, het oude regime van toepassing blijft
zoals dat luidde in die periode vóór 1 januari 2018.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer