TOELICHTING
I Algemeen
1. Aanleiding en doel
Cybercrime vormt een flinke schadepost voor de Nederlandse economie. Zowel op het
gebied van kennis als op het vlak van preventieve maatregelen valt nog veel te winnen.
Uit het rapport ‘Preventie door het MKB tegen digitale fraude’ van de Kamer van Koophandel
(3 oktober 2017) blijkt dat bijna twee op de vijf mkb-ondernemers in het afgelopen
jaar te maken hebben gehad met digitale fraude.1 Een derde van de mkb’ers geeft aan weinig of helemaal geen kennis te hebben over
het voorkomen van identiteitsfraude, faillissementsfraude, ransomware of malware.
Malware is kwaadaardige software en ransomware is een vorm van malware die een computer
en/of gegevens die erop staan blokkeert en vervolgens van de gebruiker geld vraagt
om de computer weer te ‘bevrijden’. In de digitale economie is het belangrijk dat
ondernemers veilig zaken kunnen doen en consumenten veilig gebruik kunnen maken van
digitale diensten en producten. Daarvoor moeten ondernemers zich bewust zijn van de
risico’s van cybercrime en investeren in beveiliging.
Dit beleidsexperiment kan bijdragen aan het versterken van de cyberweerbaarheid van
het niet als vitaal aangemerkte bedrijfsleven. Onder weerbaarheid wordt het vermogen
verstaan van personen, organisaties of samenlevingen om weerstand te bieden aan negatieve
invloeden op de beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en/of integriteit van (informatie)systemen
en digitale informatie (conform Cybersecuritybeeld Nederland 2017). Door subsidieverstrekking
worden activiteiten gestimuleerd die inzicht geven in de kwetsbaarheden van de IT-infrastructuur
en het verrichten van diensten om de cyberweerbaarheid van bedrijven te versterken.
Denk hierbij aan zelf-assessment, security testen, benchmarken, audits, reviews. Het
is voor een ondernemer erg belangrijk om geïnformeerd te zijn over de risico’s en
maatregelen die ze kunnen nemen. Het is van belang dat ondernemers hier actief mee
aan de slag gaan.
In het kader van deze subsidieregeling werken ondernemers samen aan het versterken
van de digitale veiligheid en het opbouwen van de benodigde kennis en expertise op
het terrein van cyberweerbaarheid. De resultaten en instrumenten die binnen de samenwerkingsverbanden
worden ontwikkeld, kunnen gebruikt worden bij andere netwerken die de cyberweerbaarheid
van niet-vitale ondernemingen behartigen (hierna: cyberweerbaarheidsnetwerken), waardoor
er navolging kan plaatsvinden. Een goede informatie-uitwisseling tussen publieke en
private organisaties met betrekking tot actuele dreigingsinformatie, kwetsbaarheden
en handelingsperspectieven kan ervoor zorgen dat bedrijfsgevoelige gegevens niet weglekken
en cascade-effecten worden voorkomen (WannaCry). Het doel van deze subsidieregeling
is de digitale weerbaarheid van ondernemers te vergroten door middel van het stimuleren
van samenwerkingsverbanden op het terrein van cybersecurity. Aan de slag gaan, samenwerking
en kennisoverdracht staan hierbij centraal.
2. Digital Trust Centre (DTC)
Het Digital Trust Centre (DTC) is in 2018 opgericht om het bedrijfsleven weerbaarder
te maken tegen cyberdreigingen. In een brief aan de Tweede Kamer van 23 september
2017 is uiteengezet hoe het ministerie van Economische Zaken en Klimaat invulling
zal geven aan het DTC.2 Aanleiding voor de oprichting van het DTC is een aantal onderzoeken waaruit blijkt
dat het bedrijfsleven kwetsbaar is voor cyberaanvallen en onvoldoende kennis heeft
om zich hiertegen te weren.3 Goede samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, gerichte informatiedeling en
objectieve advisering aan alle bedrijven is nodig om de weerbaarheid tegen cyberaanvallen
te vergroten.4
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) richt zich primair tot de rijksoverheid
en organisaties in de vitale infrastructuur voor het uitwisselen van informatie. Het
NCSC informeert daarnaast waar nodig het bredere publiek om de digitale weerbaarheid
in algemene zin te verhogen. Het DTC zal de hoogwaardige technische kennis van het
NCSC ontsluiten voor het bredere publiek en samenwerkingsverbanden aanjagen die mogelijk
met het NCSC verbonden zullen worden.
Aangezien cybercriminaliteit de hele Nederlandse economie raakt, is het aanjagen en
faciliteren van kennisdeling en publiek-private samenwerking via het DTC van belang
om de digitale veiligheid van het hele bedrijfsleven te versterken. Men spreekt van
vitale infrastructuur, opgedeeld in vitale sectoren, als het gaat om producten, diensten
en onderliggende processen, die – als zij uitvallen – tot maatschappelijke ontwrichting
kunnen leiden. Dat kan zijn, omdat er sprake is van veel slachtoffers en grote economische
schade, of als het herstel heel lang gaat duren en er geen reële alternatieven zijn,
terwijl deze producten en diensten niet gemist kunnen worden.
Met dit beleidsexperiment wordt beoogd de komende jaren het ontstaan van een landelijk
dekkend stelsel van cyberweerbaarheidsnetwerken voor de versterking van cyberweerbaarheid
van niet-vitale ondernemingen tot stand te helpen brengen. De regeling is tot stand
gekomen in nauwe samenwerking met het Nationaal Cyber Security Centrum en het Ministerie
van Justitie en Veiligheid.
3. Cyberweerbaarheidsnetwerken
Deze regeling biedt cyberweerbaarheidsnetwerken de mogelijkheid om aan de slag te
gaan met cyberweerbaarheid en het weerbaar maken van ondernemingen. In een cyberweerbaarheidsnetwerk
kunnen ondernemers samenwerken met andere organisaties binnen en tussen niet-vitale
branches, sectoren en regio’s aan het vergroten van de cyberweerbaarheid. Ook ondernemingen
die actief zijn in vitale sectoren, mogen onderdeel zijn van het netwerk. Deze ondernemingen
vormen weliswaar niet de doelgroep van deze subsidieregeling, maar kunnen wel bijdragen
aan het succes van het cyberweerbaarheidsnetwerk. Zij beschikken over veel kennis
en expertise en kunnen de slagingskans van het netwerk vergroten.
Meerdere ondernemingen kunnen gezamenlijk een cyberweerbaarheidsplan opstellen en
een penvoerder vraagt vervolgens namens de individuele bedrijven een subsidie aan.
De penvoerder is een van de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Ook is het mogelijk
dat een verband met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld een stichting) dat tot doel
heeft de behartiging van cyberweerbaarheid van niet-vitale ondernemingen, een subsidie
aanvraagt. De subsidie wordt dan verstrekt aan deze stichting.
Per cyberweerbaarheidsplan bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten
met een maximum van € 200.000. Bij de activiteiten van een cyberweerbaarheidsnetwerk
kunnen drie aandachtsgebieden worden onderscheiden:
-
1. Informatieknooppunt: een centrum waar informatie over digitale dreigingen en kwetsbaarheden
beschikbaar is voor en gedeeld wordt met ondernemers;
-
2. Expertisecentrum: een centrum waar de capaciteit en expertise aanwezig is om informatie
over digitale dreigingen en kwetsbaarheden te verrijken en (specifiek) handelingsperspectief
te bieden voor haar ondernemers;
-
3. Collectief computercrisisteam: een team/organisatie die verantwoordelijk is voor het
bieden van de noodzakelijke diensten voor het oplossen van cybersecurityincidenten
voor haar deelnemers. Dit kunnen zowel preventie-, detectie-, monitoring- en in ieder
geval respons diensten zijn.
Door middel van deze subsidieregeling wordt beoogd om de cyberweerbaarheidsnetwerken
in te richten als een informatieknooppunt en/of expertisecentrum. Tijdens deze eerste
twee stappen is de impact van de regeling het grootst: ondernemers bij elkaar brengen,
kenniscirculatie bevorderen, kwetsbaarheden in kaart brengen en ermee aan de slag
gaan. Nederland heeft bijna 1,6 miljoen bedrijven; variërend van horecabedrijven tot
high-tech bedrijven en van bouwbedrijven tot autoindustrie. Via cyberweerbaarheidsnetwerken
kunnen informatie en gespecialiseerde diensten worden aangeboden en kan een grote
doelgroep worden bereikt. De expertise die binnen de cyberweerbaarheidsnetwerken wordt
opgebouwd (in de vorm van best practices of blauwdrukken), kan vervolgens ook gebruikt
worden bij andere organisaties, zodat er navolging kan plaatsvinden en de reikwijdte
van het DTC verder kan worden vergroot.
Afhankelijk van de behoefte en het volwassenheidsniveau van het samenwerkingsverband
kunnen cyberweerbaarheidsnetwerken ook doorgroeien naar een computercrisisteam. De
activiteiten die kenmerkend zijn voor een computercrisisteam komen op grond van deze
subsidiemodule echter niet voor subsidie in aanmerking. Een computercrisisteam is
met name interessant voor bedrijven die beschikken over specifieke of hoogwaardige
kennis die door digitale dreigingen onder druk kunnen komen staan.
4. Beoordeling aanvragen
De aanvragen die worden ingediend en voldoen aan de gestelde eisen, zullen worden
vergeleken aan de hand van een aantal rangschikkingscriteria. Voor het beoordelen
van de aanvragen wordt de Adviescommissie cyberweerbaarheid om advies gevraagd. Subsidie
wordt toegekend aan subsidieaanvragers waarvan het cyberweerbaarheidsplan het beste
uit de vergelijking komt. De kwaliteit van de aanvraag is hierbij doorslaggevend.
Indien er soortgelijke plannen worden ingediend, komt alleen het plan met het hoogste
aantal punten voor subsidie in aanmerking. Een soortgelijk plan is een plan dat in
doel en activiteiten veel overlap vertoont en waarvan de toegevoegde waarde erg gering
is. Om effectief met de beschikbare publieke middelen om te gaan, wordt bij soortgelijke
projecten daarom alleen het hoogst gerangschikte project gehonoreerd.
De aanvragen zullen worden vergeleken aan de hand van de volgende rangschikkingscriteria:
-
1. Maatschappelijke impact
De maatschappelijke impact is het grootst als:
-
○ het cyberweerbaarheidsplan wordt uitgevoerd door of in samenwerking met ondernemingen
die over specifieke of hoogwaardige kennis beschikken en daardoor door digitale dreigingen
onder druk kunnen komen te staan. Als deze bedrijven beter beschermd worden tegen
digitale dreigingen zal dit vanuit veiligheid, economisch en maatschappelijk perspectief
de grootste impact hebben.
-
○ er sprake is van een grote ketenafhankelijkheid en vitale processen geraakt kunnen
worden. De keten is zo zwak als de zwakste schakel.
-
2. Slaagkans samenwerkingsverband: de kwaliteit van het samenwerkingsverband wordt bepaald
door de samenstelling van het netwerk en de mate waarin relevante partijen zijn betrokken
in het cyberweerbaarheidsnetwerk en zich daadwerkelijk hebben gecommitteerd aan het
versterken van de weerbaarheid. Daarnaast is van belang in hoeverre activiteiten binnen
het cyberweerbaarheidsplan leiden tot een blijvende verbetering of continuering van
het cyberweerbaarheidsnetwerk door de deelnemers kan worden gefinancierd.
-
3. Innovatief karakter:
De mate waarin initiatieven best practices of blauwdrukken opleveren die door andere
bedrijven en sectoren kunnen worden gebruikt.
Het subsidieplafond van € 1 miljoen biedt de mogelijkheid om voor de uitvoering van
ten minste vijf cyberweerbaarheidsplannen een maximaal subsidiebedrag van € 200.000
toe te kennen.
5. Evaluatie beleidsexperiment
Om te kunnen beoordelen of dit beleidsexperiment succesvol is verlopen, zal het beleidsexperiment
aan de hand van vooraf opgestelde criteria worden geëvalueerd. Daarvoor wordt medewerking
van de subsidieontvangers gevraagd.
Met dit beleidsexperiment wordt beoogd vast te stellen onder welke randvoorwaarden
een cyberweerbaarheidsnetwerk effectief is. Met andere woorden, in hoeverre kunnen
natuurlijke netwerken in de regio of binnen de branche of een sector bijdragen aan
het versterken van de cyberweerbaarheid van het niet-vitale bedrijfsleven in Nederland?
En kunnen kleine en grote ondernemers voldoende worden bereikt? Naast de netwerkfunctie
zal in het beleidsexperiment ook gekeken worden in hoeverre het beleidsexperiment
bijdraagt aan betere kennisbenutting door ondernemers en extra product- en/of dienst-toepassingen
op het terrein van cyberweerbaarheid.
Het aantal subsidieontvangers zal mede bepalend zijn voor het type analyse en evaluatie,
waarvoor gekozen zal worden. Op basis van de ervaringen in het pilotjaar wordt bekeken
of en hoe de aanjaagfunctie van cyberweerbaarheidsnetwerken het meest effectief en
efficiënt kan worden voortgezet.
6. Openstelling
Voorstellen kunnen gedurende 6 weken worden ingediend, van 16 april 2018 tot en met
31 mei 2018. Het subsidieplafond bedraagt € 1 miljoen.
7. Staatssteun
Bij dit beleidsexperiment is rekening gehouden met de Europese regels betreffende
staatssteun. De begunstigden van de te verstrekken subsidie zijn een rechtspersoon
die of deelnemers aan een samenwerkingsverband dat de cyberweerbarheid van niet-vitale
ondernemingen behartigt. De subsidiemodule bevat staatssteun. Voor mkb-ondernemingen
wordt de consultancysteun gerechtvaardigd door artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en voor overige activiteiten moet de subsidieaanvrager voldoen aan de voorwaarden
van de algemene de-minimisverordening. Uit het cyberweerbaarheidsplan en de begroting
blijkt of de kosten worden gerechtvaardigd door artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
of dat de algemene de-minimisverordening van toepassing is. Voor grote ondernemingen
bevat de subsidie staatssteun die kan worden gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Subsidieaanvragers moeten daarom bij de aanvraag een de-minimisverklaring indienen.
8. Regeldruk
Deze regeling heeft regeldrukeffecten. Deze bestaan uit aanvraag, verantwoording en
evaluatie. Er zullen naar verwachting 10 aanvragen worden ingediend, waarvan er ten
minste 5 kunnen worden gehonoreerd. De administratieve lasten voor ondernemingen komen
uit op 4,67% van het totale subsidiebedrag. De totale administratieve lasten van deze
openstelling bedragen € 46.683.
9. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidieregeling is belegd bij RVO.nl, onderdeel van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat. Op de website van RVO.nl zijn de benodigde formulieren
voor het aanvragen van de subsidie verkrijgbaar.
10. Inwerkingtreding
Artikel I, onderdeel A treedt in werking met ingang van 1 april 2018 en werkt terug
tot en met 1 januari 2018. Omdat het besluit, zoals in artikel I, onderdeel A van
het artikelsgewijs deel wordt toegelicht, per 1 januari 2018 is gewijzigd (Stb. 2017, 502), wordt aan deze wijziging van artikel 3.17.10 terugwerkende kracht verleend tot
en met dezelfde datum. Tegen terugwerkende kracht bestaat in dit geval geen bezwaar,
omdat deze begunstigend is voor de doelgroep. Artikel I, onderdeel B, treedt in werking
met ingang van 1 april 2018, een vast verandermoment. Met publicatie minder dan twee
maanden voordien wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals
opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking
is gerechtvaardigd, daar de doelgroepen gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding.
II Artikelen
Artikel I, onderdeel A
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een wijziging van de subsidiemodule Toekomstfondskrediet
onderzoeksfaciliteiten mee te nemen. Bij het Besluit van 4 december 2017 tot wijziging
van enkele algemene maatregelen van bestuur op de terreinen van het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
in verband met het herstel van technische gebreken en leemten alsmede het aanbrengen
van andere wijzigingen van ondergeschikte aard (Stb. 2017, 502) is in artikel 42, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna:
besluit) verduidelijkt dat een ontheffing van een terugbetalingsverplichting van een
verleende subsidie alleen voorafgaand aan de vaststelling van de subsidie kan worden
verleend. Daarbij is wel de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling te
bepalen dat ontheffing ook nadien kan worden verleend. Deze toevoeging houdt verband
met het feit dat in uitzonderlijke omstandigheden toch behoefte kan bestaan om ook
ná vaststelling van de subsidie ontheffing te kunnen verlenen. Als voorbeeld hiervan
werd in de nota van toelichting bij het genoemde wijzigingsbesluit gewezen op de subsidiemodule
Toekomstfondskrediet onderzoeksfaciliteiten, in titel 3.17 van de Regeling nationale
EZ-subsidies. Met die module wordt beoogd in hoogwaardige onderzoeksinfrastructuren
te investeren. De commercialisatie van zo’n onderzoeksinfrastructuur is lastiger.
Er zijn op dat moment geen (eigen) innovatieve producten die direct vercommercialiseerd
kunnen worden, zoals bij andere subsidiemodules met terugbetalingsverplichtingen het
geval is. Commercialisatie zal dus moeten bestaan uit andere activiteiten, zoals de
verhuur van de infrastructuur aan ondernemingen, de uitvoering van onderzoeksdiensten
voor ondernemingen of het verrichten van contractresearch. In het exploitatieplan
maakt de aanvrager hier al een inschatting van op het moment van de subsidieaanvraag
voor de bouw of verbetering van de onderzoeksinfrastructuur. Deze inschatting kan
in de praktijk tegenvallen. Daar komt nog bij dat de module is gericht op onderzoeksorganisatie
als subsidieontvanger, in plaats van ondernemers zoals bij andere modules waarvoor
een terugbetalingsverplichting geldt. Om deze reden is nu voor deze subsidiemodule
gebruikgemaakt van de in artikel 42, derde lid, van het besluit opgenomen mogelijkheid
dat ontheffing ook na vaststelling van de subsidie kan worden verleend. Dit is toegevoegd
aan artikel 3.17.10, derde lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies. Afhankelijk
van de omstandigheden kan een gehele of gedeeltelijke ontheffing worden verleend.
Een gedeeltelijke ontheffing kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien het project
wel leidt tot enige commerciële toepassing, maar niet zodanig als op het moment van
de subsidieaanvraag werd ingeschat.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 4a.2.1
In artikel 4a.2.1 wordt de betekenis van het begrip niet-vitale onderneming, dat meermaals
in de artikelen wordt gebruikt, uiteengezet. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting
is toegelicht richt deze regeling zich op het versterken van de cyberweerbaarheid
van niet-vitale ondernemingen in Nederland. In artikel 1 van de Wet gegevensverwerking
en meldplicht cybersecurity is aangegeven dat onder een vitale aanbieder wordt verstaan
een aanbieder van een product of dienst waarvan de beschikbaarheid en betrouwbaarheid
van vitaal belang zijn voor de Nederlandse samenleving. In de begripsomschrijving
van een niet-vitale onderneming is de tegenhanger van deze begripsomschrijving geformuleerd,
om te verduidelijken dat deze subsidiemodule zich niet richt op de vitale aanbieder.
Artikel 4a.2.2
In artikel 4a.2.2 wordt geregeld welke aanvrager voor subsidie in aanmerking kan komen
en voor welke activiteit subsidie kan worden verleend. Een subsidie kan worden verleend
voor de uitvoering van een cyberweerbaarheidsplan. Het cyberweerbaarheidsplan moet
worden uitgevoerd door, of in samenwerking met, ten minste twee niet in een groep
verbonden niet-vitale ondernemingen. Ingevolge artikel 1 van het besluit wordt onder
een onderneming verstaan iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering,
die een economische activiteit uitoefent. Door te eisen dat het plan wordt uitgevoerd
door of in samenwerking met niet-vitale ondernemingen, wordt gewaarborgd dat er daadwerkelijk
een netwerk wordt gevormd waaraan de doelgroep deelneemt en wordt samengewerkt om
de cyberweerbaarheid van niet-vitale ondernemingen te versterken. De ondergrens is
dat het cyberweerbaarheidsplan wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met twee
ondernemingen, maar het wordt voor het vormen van een netwerk aangemoedigd dat er
meer partijen betrokken zijn. Deze ondernemingen kunnen subsidieaanvrager zijn, maar
het mogen ook ondernemingen zijn die een rol spelen bij de uitvoering van het cyberweerbaarheidsplan
zonder dat zij subsidie aanvragen. In een cyberweerbaarheidsplan wordt beschreven
welke activiteiten uit het derde lid de subsidieaanvrager wil ondernemen om de cyberweerbaarheid
van niet-vitale ondernemingen te versterken. In elk onderdeel van het derde lid is
een andere activiteit opgenomen, waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Er worden
ten minste twee activiteiten uit de verschillende onderdelen gekozen, maar er mag
ook een combinatie van meer dan twee activiteiten worden gemaakt.
Dit cyberweerbaarheidsplan kan worden uitgevoerd door twee typen aanvragers.
Het plan kan worden uitgevoerd door één aanvrager, namelijk een rechtspersoon die
de cyberweerbaarheid van niet-vitale ondernemingen behartigt. Hieronder is een eenvoudig
schematisch voorbeeld opgenomen van een dergelijke subsidieaanvrager en het netwerk
waarmee het plan wordt uitgevoerd.
S = subsidieaanvanger
O = niet-vitale onderneming die geen subsidieaanvrager is
Hierbij kan worden gedacht aan een stichting die de cyberweerbaarheid van niet-vitale
ondernemingen behartigt. Alleen deze stichting ontvangt dan subsidie, maar een cyberweerbaarheidsplan
moet wel worden uitgevoerd door, of in samenwerking met, ten minste twee niet in een
groep verbonden niet-vitale ondernemingen.
Het is ook mogelijk dat een subsidieaanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband
dat de cyberweerbaarheid van niet-vitale ondernemingen behartigt. Hieronder is een
eenvoudig schematisch voorbeeld opgenomen van een samenwerkingsverband (de subsidieaanvragers)
dat in samenwerking met een tweetal niet-vitale ondernemingen (die geen subsidie aanvragen)
een cyberweerbaarheidsplan uitvoeren.
S = subsidieaanvrager
O = niet-vitale onderneming die geen subsidieaanvrager is
Een samenwerkingsverband bezit ingevolge artikel 1 van het besluit geen rechtspersoonlijkheid
en bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers. Dit betekent
dat een samenwerkingsverband bijvoorbeeld niet kan bestaan uit twee ondernemingen
met een moeder-dochter relatie. Het samenwerkingsverband is opgericht ten behoeve
van de uitvoering van activiteiten en is niet vormgegeven als een vennootschap. Het
samenwerkingsverband bestaat uit maximaal acht deelnemers, maar bij de uitvoering
van het cyberweerbaarheidsplan kan worden samengewerkt met andere partijen die geen
subsidie ontvangen. Een penvoerder vraagt namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband
subsidie aan voor de uitvoering van een cyberweerbaarheidsplan. De penvoerder is een
ondernemer die deelneemt aan het samenwerkingsverband. Een ondernemer kan ingevolge
artikel 1 van het besluit een natuurlijke persoon, rechtspersoon of een vennootschap
zijn, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens
publiekrecht is ingesteld. De individuele deelnemers aan het samenwerkingsverband
ontvangen subsidie voor de uitvoering van het cyberweerbaarheidsplan.
Artikel 4a.2.3
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten. Dit betekent dat 50% van de subsidiabele
kosten door middel van subsidie wordt bekostigd en dat 50% van de subsidiabele kosten
door de subsidieaanvrager wordt betaald. Voor de uitvoering van een cyberweerbaarheidsplan
kan maximaal € 200.000 worden verleend. Als een samenwerkingsverband gezamenlijk een
cyberweerbaarheidsplan uitvoert, ontvangen de subsidieontvangers ieder een deel van
dit bedrag.
Artikel 4a.2.4
Bij de berekening van de kosten voor de subsidiabele activiteiten wordt gebruik gemaakt
van de vaste-uurtarief-systematiek die is opgenomen in artikel 14 van het besluit.
Dit houdt in dat de subsidiabele kosten worden berekend door het aantal uren die zijn
besteed aan de uitvoering van het cyberweerbaarheidsplan te vermenigvuldigen met een
vast uurtarief van € 80. Hierin zijn zowel de directe loonkosten (dit zijn de bruto
loonkosten, vermeerderd met de werkgeverslasten, de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden,
emolumenten en uitkeringen na ontslag) als daaraan toegerekende indirecte kosten begrepen.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten
van verbruikte materialen en hulpmiddelen, indien deze in de administratie te onderscheiden
zijn en de aan derden betaalde kosten. De afschrijvingskosten van apparatuur, zoals
hard- en software, wordt lineair berekend als fractie van de aanschafprijs op basis
van bedrijfseconomische grondslagen en normen, met een minimale afschrijvingstermijn
van vijf jaar (artikel 10, vijfde lid, van het besluit).
Artikel 4a.2.5
Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Deze rangschikking vindt plaats op grond van de criteria die in artikel 4a.2.9 zijn
opgenomen.
Artikel 4a.2.6
In artikel 23, onderdeel b, van het besluit is bepaald dat een subsidieaanvraag wordt
afgewezen indien onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de realisatietermijn
kunnen worden voltooid. In de begripsomschrijving van het cyberweerbaarheidsplan is
aangegeven dat een cyberweerbaarheidsplan een looptijd heeft van ten hoogste drie
jaar. Als niet aannemelijk is dat het cyberweerbaarheidsplan binnen een periode van
drie jaar kan worden voltooid, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Artikel 4a.2.7
In dit artikel wordt geregeld dat de minister een subsidieaanvraag afwijst, indien
een of meer van de volgende afwijzingsgronden aan de orde is:
-
• Er wordt niet aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van het cyberweerbaarheidsplan
leidt tot een duurzaam netwerk voor de versterking van de cyberweerbaarheid van niet-vitale
ondernemingen. Door middel van het stimuleren van samenwerking op het terrein van
cybersecurity wordt immers beoogd het doel van deze subsidieregeling te bereiken:
het vergroten van de cyberweerbaarheid van niet-vitale ondernemingen. Er moet dus
daadwerkelijk een netwerk worden gevormd voor de versterking van de cyberweerbaarheid,
en in dit vereiste komt ook tot uitdrukking dat aannemelijk moet zijn dat continuering
van het netwerk door de deelnemers kan worden gefinancierd.
-
• Er bestaat onvoldoende vertrouwen dat uitvoering van het cyberweerbaarheidsplan een
bijdrage levert aan de versterking van de cyberweerbaarheid. Zoals in het vorige punt
is aangegeven wordt met deze subsidiemodule beoogd om de cyberweerbaarheid van niet-vitale
ondernemingen te vergroten.
-
• Het netwerk voor de versterking van cyberweerbaarheid van niet-vitale ondernemingen
staat niet open voor nieuwe toetreders. Zoals in het algemeen deel van de toelichting
is aangegeven wordt de kwaliteit van het samenwerkingsverband bepaald door de samenstelling
van het netwerk en de mate waarin relevante partijen zijn betrokken in het netwerk.
Daarom wordt aangemoedigd dat partijen zich aansluiten bij het netwerk om de cyberweerbaarheid
te vergroten (zonder dat deze partijen subsidie ontvangen voor de uitvoering van het
cyberweerbaarheidsplan), en wordt een aanvraag afgewezen indien het netwerk hiertoe
geen mogelijkheid biedt.
-
• Er wordt subsidie aangevraagd voor het ontwikkelen of aanschaffen van hardware en
software om de cyberweerbaarheid van individuele ondernemingen te versterken. Het
ontwikkelen van hard- en software vormt geen doel van deze subsidiemodule. Ook het
aanschaffen van hardware en software om de cyberweerbaarheid van (individuele) ondernemingen
te versterken komt op grond van deze module niet voor subsidie in aanmerking. Deze
subsidiemodule ziet namelijk uitdrukkelijk op het stimuleren van samenwerking en netwerkvorming
om de cyberweerbaarheid van niet-vitale ondernemingen te versterken. Dat is de reden
dat kosten voor het aanschaffen van hardware en software voor het verwerken of delen
van informatie voor de versterking van de cyberweerbaarheid wel mogen worden opgevoerd.
Op deze manier wordt de subsidieaanvrager ondersteund bij de inrichting van en het
functioneren als een informatieknooppunt of een expertisecentrum. De kosten voor het
aanschaffen van apparatuur voor het netwerk mogen maximaal 25 procent van de kosten
voor het uitvoeren van het cyberweerbaarheidsplan bedragen.
-
• Er wordt subsidie aangevraagd voor het continu op afstand monitoren van de cybersecurity
van ondernemingen om aanvallen op de IT-infrastructuur te voorkomen, af te weren,
op te sporen of op te lossen, of het adviseren van ondernemingen die door een cybersecurityincident
zijn getroffen, over het oplossen van het incident. Dit vormen namelijk activiteiten
die door een computercrisisteam worden uitgevoerd. Zoals in het algemeen deel van
de toelichting is vermeld wordt met deze regeling beoogd om netwerken in te richten
als informatieknooppunt of expertisecentrum en komen de activiteiten die kenmerkend
zijn voor een computercrisisteam niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 4a.2.8
Met dit artikel is een Adviescommissie cyberweerbaarheid ingesteld die de Minister
adviseert over de rangschikking van de subsidieaanvragen. Deze commissie bestaat uit
ten minste vier en ten hoogste zeven leden. De leden van de adviescommissie worden
voor ten hoogste één jaar benoemd, omdat deze subsidiemodule ook na één jaar vervalt.
Artikel 4a.2.9
In het eerste lid van dit artikel zijn de criteria opgenomen op basis waarvan de adviescommissie
subsidieaanvragen kan rangschikken. Met deze criteria wordt beoogd via deze subsidieregeling
de digitale weerbaarheid van ondernemers te vergroten door middel van het stimuleren
van samenwerkingsverbanden op het terrein van cyberweerbaarheid. In onderdeel vier
van het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet wat onder deze rangschikkingscriteria
wordt verstaan. In totaal kunnen op grond van het tweede lid aan een cyberweerbaarheidsplan
honderd punten worden toegekend. Hierbij kunnen maximaal veertig punten worden toegekend
voor de onderdelen a (maatschappelijke impact) en b (slaagkans samenwerkingsverband)
en maximaal twintig punten voor onderdeel c (innovatief karakter). Een subsidieaanvraag
wordt ingevolge het derde lid hoger gerangschikt naarmate er meer punten aan het cyberweerbaarheidsplan
zijn toegekend. De aanvraag met het hoogste aantal punten komt als eerste voor subsidie
in aanmerking. Bij een overschrijding van het subsidieplafond worden aanvragen met
een gelijk aantal punten onderling gerangschikt door middel van loting. Zoals in het
algemeen deel van de toelichting is uiteengezet, volgt uit het vierde lid dat in het
geval soortgelijke cyberweerbaarheidsplannen worden ingediend, alleen het plan met
het hoogste aantal punten voor subsidie in aanmerking komt. Een soortgelijk plan is
een plan dat in doel en activiteiten veel overlap vertoont en waarvan de toegevoegde
waarde erg gering is. Om effectief met de beschikbare publieke middelen om te gaan,
wordt bij soortgelijke plannen daarom alleen het hoogst gerangschikte plan gehonoreerd.
Artikel 4a.2.10
In artikel 4a.2.10, eerste lid, is geregeld dat de subsidieontvanger medewerking moet
verlenen aan de evaluatie van de effecten van de door hem uitgevoerde activiteiten.
Dit is slechts anders indien dat redelijkerwijs niet van de subsidieontvanger kan
worden verwacht. Verder werkt een subsidieontvanger ingevolge het tweede lid ook mee
aan de verdere verspreiding van ervaringen en resultaten van het cyberweerbaarheidsplan
door de Minister of een aangewezen derde. Hierdoor kunnen de resultaten en instrumenten
die binnen de samenwerkingsverbanden worden ontwikkeld, worden gebruikt bij andere
cyberweerbaarheidsnetwerken, waardoor er navolging kan plaatsvinden. Daarom wordt
op grond van artikel 4a.2.11 bij de subsidieaanvraag en subsidievaststelling om een
samenvatting van (de resultaten van) het cyberweerbaarheidsplan gevraagd die verder
verspreid kunnen worden. Een subsidieontvanger is tot drie jaar na de subsidievaststelling
gehouden om medewerking te verlenen aan de evaluatie en de verdere verspreiding van
ervaringen en resultaten.
Artikel 4a.2.11
In dit artikel is bepaald welke gegevens de aanvrager moet verstrekken bij het doen
van een aanvraag voor subsidie. Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie behoort
uiterlijk dertien weken na afloop van de realisatietermijn te worden gedaan indien
de subsidieomvang meer dan € 25.000 bedraagt. Naast de in dit artikel genoemde gegevens
gaat de aanvraag tot vaststelling ingevolge artikel 50, tweede lid, van het besluit
vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten,
een mededeling van andere inkomsten waarmee de uitvoering van het cyberweerbaarheidsplan
is gefinancierd en indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, een controleverklaring
van een accountant of accountant-administratieconsulent waaruit blijkt dat met de
aanvraag wordt voldaan aan de voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene
wet bestuursrecht. Indien de subsidieomvang minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de
subsidie ambtshalve vastgesteld op grond van artikel 50, negende lid, van het besluit.
Artikel 4a.2.12
In het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet dat bij de onderhavige subsidieregeling
sprake is van staatssteun, die wordt gerechtvaardigd door de de-minimisverordening
en artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarom moet een aanvraag
vergezeld gaan van een verklaring de-minimissteun (artikel 4a.2.11, eerste lid).
Artikel 4a.2.13
Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 bevat een subsidieregeling
een tijdstip waarop de regeling vervalt. Deze subsidiemodule vervalt een jaar na inwerkingtreding
van de module met ingang van 1 april 2019. Hierin komt tot uitdrukking dat het een
beleidsexperiment betreft. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet
wordt op basis van de ervaringen in het pilotjaar bekeken of en zo ja, hoe de aanjaagfunctie
van cyberweerbaarheidsnetwerken het meest effectief en efficiënt kan worden voortgezet.
Artikel II
In de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 wordt de openstelling van het
beleidsexperiment cyberweerbaarheid geregeld. Het subsidieplafond bedraagt € 1 miljoen.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 16 april tot en met 31 mei 2018 17.00 uur.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer