Verordening van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming van 9 januari 2018, nr. ANVS-2018/137, houdende nadere regels ter bescherming van personen tegen de gevaren van blootstelling aan ioniserende straling (ANVS-verordening basisveiligheidsnormen stralingsbescherming)

De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming,

Gelet op Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEG L 13/1);

Gelet op de artikelen 3.4, vijfde en zesde lid, 3.6, vierde en zevende lid, 3.10, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 3.11, zevende lid, 3.12, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel e, 3.17, vierde, zesde e

n negende lid, 3.18, eerste en tweede lid, 3.19, eerste lid, 3.21, eerste lid, 3.23, derde lid, 4.2, vijfde lid, 4.3, vierde lid, 4.4, zesde lid, 4.5, 4.6, tweede lid, 4.7, derde lid, 4.8, eerste lid, 4.9, 4.13, vierde lid, 4.17, derde lid, 4.18, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, 4.20, tweede lid, 4.21, eerste en tweede lid, 4.22, vijfde lid, 4.24, eerste lid, aanhef en onderdeel f, en tweede lid, 4.25, derde lid, 4.27, tweede lid, 4.29, eerste en tweede lid, 5.2, derde lid, 5.5, vierde lid, 5.7, zevende lid, 5.11, vierde lid, 6.2, zevende lid, 6.3, tweede lid, 6.8, zevende lid, 6.21, vierde lid, 6.24, derde lid, 7.22, vijfde lid, 9.7, derde en vierde lid, 9.8, derde lid, 9.10, derde lid, 10.7, zevende lid, en bijlage 2, onderdeel E, onderdeel Radiotoxiciteitsequivalent, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, alsmede de artikelen 19, 32, 41a, aanhef en onderdeel 3°, en 42, tweede lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, de artikelen 1b, 1d, 2, derde lid, 4c, tweede lid, 23, tweede en derde lid, 27, vierde lid en 32, vijfde lid, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en artikel 6a van het Besluit detectie radioactief besmet schroot;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (begripsomschrijvingen)

In deze verordening wordt verstaan onder:

actuele individuele dosis:

een effectieve dosis die het gevolg is van het gebruik van een gebied buiten de locatie waarbij rekening wordt gehouden met het feitelijke huidige gebruik van de omgeving;

afgescheiden deel van de locatie:

deel van de locatie, uitsluitend bedoeld als bergplaats voor de opslag van materialen of objecten met van nature voorkomende radionucliden;

bereikbaar oppervlak:
  • 1. bereikbaar oppervlak van een object zonder nader of destructief ingrijpen in dat object of;

  • 2. oppervlak van een object dat bereikbaar is indien dat object geopend of uit elkaar genomen is voor gebruik, onderhoud of reparatie, voor product- of materiaalgebruik of voor product- of materiaalhergebruik;

besluit:

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

besmettingscontrole:

controle van een oppervlak of een voorwerp, niet zijnde een ingekapselde bron, op radioactieve besmetting;

broncertificaat:

document van de producent van de ingekapselde bron waarin ten minste de activiteit, het radionuclide, de gegevens van de capsule, de classificatie volgens Internationale standaard ISO 2919:2012 of recenter en het serienummer zijn vermeld;

eindbestemming:

bestemming waarvan door de Autoriteit of de ondernemer voorzien is dat een natuurlijke bron daar gedurende meer dan twee jaar zal verblijven, indien voor die bron geen andere bestemming is voorzien;

categorie 1-stof:

radioactieve stof die is aangewezen als categorie 1-stof in bijlage 4.1 bij de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 1;

categorie 2-stof:

radioactieve stof die is aangewezen als categorie 2-stof in bijlage 4.1 bij de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 2;

categorie 3-stof:

radioactieve stof die is aangewezen als categorie 3-stof in bijlage 4.1 bij de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 3;

inherent veilig toestel of inherent veilige versneller:

toestel of versneller, dat of die is ontworpen om blootstelling aan de primaire bundel bij gebruik ervan te voorkomen en dat of die is voorzien van beveiligingen die het toestel of de versneller direct uitschakelen indien deze beveiligingen worden verbroken;

ketenregistratie:

aanvraag van een registratie door een ondernemer, gedaan mede namens andere ondernemers, voor aangewezen handelingen waarvoor een registratieplicht bestaat, als bedoeld in artikel 3.11, zevende lid, van het besluit;

lek:

ingekapselde bron waarbij een afgewreven activiteit van meer dan 185 becquerel is vastgesteld;

lektest:

controle van de behuizing van een ingekapselde bron op afwrijfbare radioactieve besmetting;

multifunctionele individuele dosis:

effectieve dosis die het gevolg is van het gebruik van een gebied buiten de locatie op zodanige wijze dat dit de hoogst mogelijke dosis geeft;

natte sludge:

mengsel van organische en minerale vaste bestanddelen in water of koolwaterstof bevattende vloeistoffen dat:

  • op een mijnbouwproductielocatie wordt gescheiden van de geproduceerde olie of het geproduceerde gas, dan wel

  • op een mijnbouwproductielocatie ontstaat ten gevolge van de winning van aardwarmte;

oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal:

aanwezigheid op het oppervlak van een object dat bestaat uit niet-radioactieve vaste stoffen, van niet-afwrijfbare of afwrijfbare natuurlijke bronnen met een gemiddelde massa per oppervlakte van minder dan 1 g/cm2;

radioactieve besmetting:

afwrijfbare alfa besmetting van 0,4 becquerel of meer per cm2, of een afwrijfbare bèta/gamma besmetting van 4 becquerel of meer per cm2;

representatief persoon:

persoon die blootstaat aan een dosis die representatief is voor die van de meest aan ioniserende straling blootgestelde personen van de bevolking, met uitsluiting van personen met extreme of zeldzame gewoonten;

vaste meetopstelling:

industriële opstelling waarbij een ingekapselde bron is ingebouwd in en deel uitmaakt van een productielijn, waarbij het in- en uitbouwen van de ingekapselde bron in of uit deze opstelling uit het oogpunt van stralingsbescherming weinig voordeel heeft;

ventilatievoud:

aantal malen per uur dat het volume van een ruimte door ventilatiesystemen geheel wordt vervangen;

waarschuwingsteken:

waarschuwingsteken als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van het besluit.

HOOFDSTUK 2. RECHTVAARDIGING

(gereserveerd)

HOOFDSTUK 3. CONTROLESTELSEL

§ 3.1. Aanvragen om vergunning en registratie en kennisgevingen algemeen

Artikel 3.1 (wijze van indiening van aanvragen om vergunning en registratie en kennisgevingen)
  • 1. Een aanvraag voor een vergunning of een registratie, een kennisgeving van beëindiging als bedoeld in artikel 3.6, achtste lid, van het besluit of een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11, in artikel 4.9 of in artikel 7.38 van het besluit wordt zo mogelijk langs elektronische weg ingediend met gebruikmaking van een daartoe strekkend elektronisch formulier.

  • 2. Een elektronisch formulier als bedoeld in het eerste lid is voor de aanvrager beschikbaar na inloggen op het portaal van het beveiligde deel van de website van de Autoriteit.

  • 3. De aanvrager logt in met behulp van een eHerkenning-authenticatiemiddel.

  • 4. Bij het elektronische formulier kunnen elektronische bestanden met daarin bijlagen worden bijgevoegd.

  • 5. Indien de aanvrager niet over een eHerkenning-authenticatiemiddel kan beschikken,

    • a. dient hij een aanvraag of een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid schriftelijk in door toezending aan de Autoriteit, of

    • b. registreert de aanvrager zich bij de Autoriteit en ontvangt na aanmelding een unieke toegangscode waarmee hij zich ten behoeve van het gebruik van het middel identificeert.

  • 6. De Autoriteit verifieert de gegevens van de aanvrager, bedoeld in het vijfde lid.

§ 3.2. Bij een aanvraag om een vergunning voor handelingen met bronnen te verstrekken gegevens

Artikel 3.2 (te verstrekken basisgegevens bij de aanvraag om een vergunning)
  • 1. Naast de in artikel 3.6, derde lid, van het besluit, bedoelde gegevens bevat een aanvraag om een vergunning de volgende gegevens:

    • a. een omschrijving van de locatie waar de desbetreffende handeling plaatsvindt of de desbetreffende handelingen plaatsvinden en het adres of kadastrale gegevens van die locatie en een plattegrond met aanduiding van de terreingrens en de plaats van de handelingen; bij wisselende locaties wordt met behulp van een situatieschets een zo goed mogelijke aanduiding hiervan gegeven;

    • b. indien een aanvraag voor wisselende locaties wordt gedaan: een onderbouwing van de noodzaak hiervan;

    • c. een omschrijving van de handeling of handelingen waarvoor de vergunning wordt gevraagd en het doel daarvan;

    • d. een opgave van de maximale totale effectieve dosis zowel ten gevolge van lozingen als ten gevolge van externe straling op basis van omgevingsdosisequivalenten, die de representatieve persoon in een kalenderjaar kan ontvangen op enig punt buiten de locatie als gevolg van alle onder verantwoordelijkheid van de ondernemer uit te voeren registratieplichtige en vergunningplichtige handelingen en andere handelingen waarvoor een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11 van het besluit vereist is, tezamen binnen de locatie waarop de vergunningaanvraag van toepassing is, alsmede de daaraan ten grondslag liggende analyse;

    • e. een opgave van de maximale effectieve of equivalente dosis die de betrokken werknemers in een kalenderjaar ten gevolge van de door de ondernemer uitgevoerde handelingen kunnen ontvangen, alsmede de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 7.6 van het besluit;

    • f. een beschrijving van de wijze waarop de stralingsbescherming is georganiseerd, van de aanwezige deskundigheid met betrekking tot de handelingen en het toezicht daarop;

    • g. een beschrijving van de verantwoordelijkheden voor de stralingsbescherming en stralingsveiligheid;

    • h. een opgave van de tijdsduur van de handeling of handelingen;

    • i. een overzicht van alle registratieplichtige en vergunningplichtige handelingen, alsmede andere handelingen waarvoor een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11 van het besluit vereist is, binnen de locatie, gespecificeerd naar aard en omvang;

    • j. een beschrijving van de ontwerp-kenmerken van elke bron en de ruimte waarin een bron zich bevindt;

    • k. een veiligheidsbeoordeling van de handelingen om:

      • 1°. vast te stellen op welke manieren potentiële blootstellingen van leden van de bevolking of, in geval van medische blootstelling, toevallige en onbedoelde blootstellingen zich kunnen voordoen;

      • 2°. de waarschijnlijkheid en omvang van de potentiële blootstellingen te kunnen inschatten;

      • 3°. de kwaliteit en reikwijdte van stralingsbeschermings- en stralingsveiligheidsmaatregelen te beoordelen, waaronder zowel technische kenmerken als administratieve procedures;

      • 4°. inzicht te krijgen in de door de aanvrager vastgestelde dosisbeperkingen en voorwaarden voor veilige bedrijfsvoering;

    • l. een beschrijving van de noodprocedures;

    • m. indien het een andere handeling dan een handeling met van nature voorkomende radionucliden betreft: een opgave van de onderhouds-, test- en inspectieprogramma’s of -contracten, waarmee bewerkstelligd wordt dat de bronnen tijdens hun hele levensduur aan de ontwerpvereisten operationele grenzen en voorwaarden voor veilige bedrijfsvoering blijven voldoen;

    • n. een beschrijving van het kwaliteitsborgingssysteem, en

    • o. informatie over de wijze waarop recht wordt gedaan aan artikel 2.6 van het besluit.

  • 2. Indien het omgevingsdosisequivalent, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, hoger is dan 10 microsievert, of de lozingen, bedoeld in dat onderdeel, een dosis vertegenwoordigen die gelijk is aan, of hoger is dan, 1 microsievert in een kalenderjaar op enig punt buiten de locatie, bevat de aanvraag tevens een beschrijving van de maatregelen ter voorkoming van en bescherming tegen schade in en buiten de locatie.

Artikel 3.3 (aanvraag vergunning handelingen met toestel of versneller)

Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met een toestel of een versneller bevat naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2, een beschrijving van het toestel of de versneller onder vermelding van de gegevens betreffende de ioniserende straling die het toestel of de versneller kan uitzenden, waaronder in elk geval de maximale output die het systeem kan leveren, uitgedrukt als maximale hoogspanning van de röntgenbuis en de hoogspanning die de generator kan leveren.

Artikel 3.4 (aanvraag vergunning handeling met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met kunstmatige radionucliden)

Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met kunstmatige radionucliden bevat, naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2:

  • a. een opgave van de radionucliden, waarmee de handelingen worden verricht waarvoor de vergunning wordt gevraagd;

  • b. een opgave van de ten gevolge van alle registratie- en vergunningplichtige handelingen maximaal in de lucht, in het openbaar riool, het oppervlaktewater, of in de bodem te lozen radiotoxiciteitsequivalenten voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, uitgedrukt in radiotoxiciteitsequivalenten voor inhalatie, respectievelijk ingestie en gewogen voor inhalatie en ingestie;

  • c. indien vergunning om te lozen wordt aangevraagd: een opgave van het aantal te lozen radiotoxiciteitsequivalenten, en

  • d. een beschrijving van het beheer van radioactieve afvalstoffen en van de voorzieningen voor de berging van die afvalstoffen.

Artikel 3.5 (aanvraag vergunning handeling met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met van nature voorkomende radionucliden)

Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met van nature voorkomende radionucliden bevat, naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2, een beschrijving van:

  • a. voor van nature voorkomend radioactief materiaal:

    • 1°. de maximale activiteitsconcentratie van elk radionuclide, voor elke nuclide dat meer dan 1% bijdraagt aan de totale activiteit;

    • 2°. de maximale massa op enig moment per locatie, en

    • 3°. de maximale doorzet per kalenderjaar.

  • b. de radioactieve stoffen en de radioactieve afvalstoffen die bij de handelingen ontstaan;

  • c. een opgave van de ondernemer die de radioactieve stoffen of radioactieve afvalstoffen ontvangt;

  • d. een beschrijving van het beheer van radioactieve afvalstoffen en van de voorzieningen voor de berging van die afvalstoffen;

  • e. een opgave van het categorienummer dat voorkomt in de lijst met geïdentificeerde handelingen die zijn opgenomen in Bijlage 3.1, onderdeel A, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, welk nummer hoort bij de handeling die overeenkomt met de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd, voor zover die handeling in die bijlage is opgenomen;

  • f. indien er geen categorienummer als bedoeld in onderdeel e opgegeven kan worden: een beschrijving van de handelingen;

  • g. een opgave van de ten gevolge van alle registratie- en vergunningplichtige handelingen maximaal in de lucht, in het openbaar riool, het oppervlaktewater, of in de bodem te lozen activiteit voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, gespecificeerd naar radionuclide en totale te lozen activiteit, en

  • h. indien vergunning om te lozen wordt aangevraagd: een opgave van de totale te lozen activiteit, gespecificeerd naar radionuclide.

Artikel 3.6 (aanvraag vergunning handeling met radioactieve stoffen in de vorm van een ingekapselde bron)

Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met radioactieve stoffen in de vorm van een ingekapselde bron bevat naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2:

  • a. een opgave van de radionucliden, waarmee de handelingen worden verricht waarvoor de vergunning wordt gevraagd;

  • b. een opgave van de chemische en fysische toestand en vorm waardoor deze radioactieve stoffen een ingekapselde bron vormen alsmede een aanduiding van de constructie en de kwaliteit van de bron, en

  • c. een beschrijving van de wijze waarop de ingekapselde bron wordt beheerd, na beëindiging van de toepassing ervan.

Artikel 3.7 (aanvraag vergunning handeling met kunstmatige bronnen)

Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met kunstmatige bronnen bevat naast de relevante gegevens bedoeld in artikel 3.2, en de aanvullende gegevens bedoeld in artikel 3.4 respectievelijk artikel 3.6, een opgave van de overeenkomstig artikel 3.13 gewogen en gesommeerde activiteit op enig moment van de radionucliden in de radioactieve stoffen, die op de locatie, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, ten hoogste aanwezig zal zijn.

Artikel 3.8 (aanvraag vergunning handeling met een hoogactieve bron)

Een aanvraag om een vergunning voor een handeling met een hoogactieve bron bevat, naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.2, en de aanvullende gegevens, bedoeld in de artikelen 3.6 en 3.7:

  • a. informatie over het volume van de bron, de bronhouder en de vaste afscherming van die bron;

  • b. schriftelijk bewijs dat de krachtens artikel 4.15, eerste lid, van het besluit vereiste financiële zekerheid is gesteld, en

  • c. informatie met betrekking tot:

    • 1°. de overeenkomst die met de leverancier of fabrikant van de bron is getroffen ten aanzien van de overbrenging van de niet meer in gebruik zijnde bron naar de leverancier, fabrikant, of andere ondernemer die bevoegd is de bron te ontvangen, of

    • 2°. de plaatsing van de niet meer in gebruik zijnde bron in een voorziening voor opslag of verwijdering.

§ 3.3. Te verstrekken gegevens bij een aanvraag om registratie

Artikel 3.9 (te verstrekken gegevens bij een aanvraag om registratie)
  • 1. De aanvraag voor een registratie bevat naast de relevante gegevens, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, van het besluit:

    • a. een opgave van de maximale effectieve of equivalente dosis die werknemers in een kalenderjaar ten gevolge van de door de ondernemer uitgevoerde handelingen kunnen ontvangen;

    • b. een verklaring van de ondernemer dat de benodigde deskundigheid als bedoeld in de artikelen 5.4 en 5.7 van het besluit aanwezig is;

    • c. een opgave van de maximale totale effectieve dosis, die de representatieve persoon in een kalenderjaar op enig punt buiten de locatie kan ontvangen ten gevolge van handelingen met die bron.

  • 2. Indien de bron een toestel of versneller betreft bevat de aanvraag voorts:

    • a. voor een toestel: een opgave van de maximale hoogspanning van het toestel, uitgedrukt in kilovolt;

    • b. voor een versneller: een opgave van de maximale versnelenergie, uitgedrukt in megavolt.

  • 3. Indien de bron een radioactieve stof is in de vorm van een ingekapselde bron, bevat de aanvraag voorts een opgave van het radionuclide en de maximale activiteit.

  • 4. Indien het handelingen betreft met radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen met van nature voorkomende radionucliden bevat de aanvraag voorts een opgave van:

    • a. het adres of de kadastrale gegevens van de locatie waar de handelingen plaatsvinden;

    • b. voor van nature voorkomend radioactief materiaal:

      • 1. de maximale activiteitsconcentratie van elk radionuclide, voor elke nuclide dat meer dan 1% bijdraagt aan de totale activiteit;

      • 2. de maximale massa op enig moment per locatie;

      • 3. de maximale doorzet per kalenderjaar;

    • c. de radioactieve stoffen en de radioactieve afvalstoffen die bij de handelingen ontstaan;

    • d. de ondernemer die de radioactieve stoffen of radioactieve afvalstoffen ontvangt;

    • e. het categorienummer dat voorkomt in de lijst met geïdentificeerde handelingen die zijn opgenomen in Bijlage 3.1, onderdeel A, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, welk nummer hoort bij de handeling die overeenkomt met de handeling waarvan registratie wordt gevraagd, voor zover die handeling in die bijlage is opgenomen;

    • f. indien er geen categorienummer als bedoeld in onderdeel e opgegeven kan worden: een beschrijving van de handelingen.

Artikel 3.10 (ketenregistratie en aangewezen handelingen met natuurlijke bronnen)
  • 1. Als handelingen, waarvoor ketenregistratie is toegestaan, worden aangewezen de handelingen genoemd in bijlage 3.1, onderdeel A, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

  • 2. De ondernemer, die de ketenregistratie mede namens andere ondernemers in de keten aanvraagt verzamelt alle gegevens van elke ondernemer in zijn keten.

  • 3. De ondernemer, die de ketenregistratie mede namens andere ondernemers binnen de keten aanvraagt, verstrekt bij de aanvraag van de registratie behalve de voor de registratie noodzakelijke gegevens van elke onderneming binnen de keten, tevens:

    • a. een opgave van alle ondernemers binnen de keten;

    • b. voor deze ondernemers binnen de keten: de gegevens genoemd in artikel 3.2, eerste lid, onderdelen a, c, d en f.

  • 4. Een ondernemer als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, deelt een wijziging van de geregistreerde gegevens ten minste zes weken voor de aanvang van de wijziging schriftelijk mede aan de ondernemer die de ketenregistratie mede namens de andere ondernemers in de keten heeft aangevraagd.

  • 5. Een ondernemer in de grond-, weg- of waterbouw, die de ketenregistratie mede namens andere ondernemers in de keten aanvraagt, zorgt ervoor dat de volgende gegevens bij de registratieaanvraag worden verstrekt:

    • a. dat het materiaal met van nature voorkomende radionucliden een eindproduct in de grond-, weg-, of waterbouw is;

    • b. een schatting van de effectieve dosis, uitgedrukt in de multifunctionele individuele dosis en de actuele individuele dosis in een jaar ten gevolge van eindbestemming, voor leden van de bevolking, en

    • c. een certificaat bij het materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen waarop vermeld staat dat het radioactief materiaal betreft dat voor deze eindbestemming gebruikt mag worden.

§ 3.4. Te verstrekken gegevens bij kennisgeving

Artikel 3.11 (kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11 van het besluit)

Een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.11, derde en vierde lid, van het besluit bevat naast de gegevens, bedoeld in artikel 3.12, tweede lid, van het besluit,

  • a. een opgave van de maximale totale effectieve dosis voor leden van de bevolking of van de werknemers, en

  • b. informatie over de wijze waarop voldaan wordt aan artikel 2.6 van het besluit voor personen buiten de locatie.

Artikel 3.12 (kennisgeving overdracht hoogactieve bron)

De kennisgeving van overdracht van een hoogactieve bron geschiedt met toepassing van het formulier dat is opgenomen in bijlage 5 van het besluit.

§ 3.5. Sommatie

Artikel 3.13 (gewogen sommatie)
  • 1. De gewogen sommatie, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit, van de activiteit van de radionucliden in de bij handelingen betrokken radioactieve materialen vindt plaats volgens de formule:

    waarin:

    Ai is de totale activiteit van radionuclide i, waarmee een handeling verricht wordt (becquerel);

    Av,i is de van toepassing zijnde vrijstellingswaarde voor de totale activiteit voor radionuclide i (becquerel).

  • 2. De gewogen sommatie, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit, van de activiteitsconcentratie van radionucliden in de bij handelingen betrokken radioactieve materialen vindt plaats volgens de formule:

    waarin:

    Ci is de activiteitsconcentratie van radionuclide i in een radioactieve stof (kilobecquerel/kg);

    Cv,i is de van toepassing zijnde vrijstellings- of vrijgavewaarde voor de activiteitsconcentratie voor radionuclide i (kilobecquerel/kg).

  • 3. De gewogen sommatie, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit, van de activiteiten van radionucliden in radioactieve stoffen ter bepaling van de gesommeerde A/D-waarde ten behoeve van de toets bedoeld in artikel 3.10, derde lid, onderdeel b, van het besluit, vindt plaats volgens de formule:

    waarin:

    Ai,n is de activiteit van iedere radioactieve stof i met radionuclide n;

    Dn is de D-waarde voor radionuclide n.

Artikel 3.14 (nadere regels sommatie consumentenproducten)

Als handelingen met consumentenproducten waarbij radioactieve stoffen worden toegevoegd aan consumentenproducten, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen, waarbij de aan deze producten toegevoegde radionucliden niet worden betrokken bij een sommatie als bedoeld in artikel 3.17, tweede en derde lid, van het besluit, worden aangewezen de in bijlage 1 genoemde handelingen.

§ 3.6. Vrijstelling en vrijgave, uitzondering

Artikel 3.15 (vrijgestelde handelingen met een beperkt risico op blootstelling)
  • 1. De verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, eerste lid, en 3.9, eerste lid, van het besluit, zijn niet van toepassing ten aanzien van het voorhanden hebben van radon in aardgas en het vrijkomen van radon bij het, in de open lucht, affakkelen of afblazen van aardgas.

  • 2. Handelingen met consumentenproducten die een beperkt risico van blootstelling van personen tot gevolg hebben en waarvoor de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.9 van het besluit niet van toepassing zijn, zijn aangewezen in bijlage 2.

Artikel 3.16 (vrijgave handelingen met een beperkt risico op blootstelling)
  • 1. De verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, tweede lid, en 3.9, eerste lid, van het besluit, zijn niet van toepassing ten aanzien van het zich ontdoen van zeer laag radioactieve stoffen van elk type materiaal.

  • 2. Onder zeer laag radioactieve stoffen van elk type materiaal als bedoeld in het eerste lid worden verstaan: radioactieve stoffen waarvan de activiteit van de kunstmatige radionucliden, berekend over een periode van een jaar, kleiner is dan de in bijlage 3 opgenomen grenswaarden.

  • 3. Indien zeer laag radioactieve stoffen van elk type materiaal meerdere soorten radionucliden bevatten, wordt de activiteit van de radionucliden gewogen gesommeerd met overeenkomstige toepassing van artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit. Aan de in het tweede lid bedoelde waarden wordt voldaan indien de uitkomst van de sommatie kleiner dan of gelijk is aan 1.

Artikel 3.17 (uitzondering op vrijstelling)
  • 1. Paragraaf 3.2.2 van het besluit is van toepassing op handelingen met van nature voorkomende radioactieve materialen indien de activiteitsconcentratie van dit materiaal geen juiste indicatie geeft van de gezondheidsschade en daarnaast de oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal een totale bèta-activiteit heeft die gelijk is aan of hoger is dan 4 becquerel/cm2.

  • 2. In de gevallen waarin de effectieve doses voor leden van de bevolking ten gevolge van water- of luchtlozingen, als gevolg van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal, hoger kunnen zijn dan 10 microsievert per kalenderjaar, geldt met het oog op de stralingsbescherming, in afwijking van artikel 10.4 van het besluit, een vergunningplicht als bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het besluit.

Artikel 3.18 (specifieke vrijgavewaarden)
  • 1. Natte sludges uit de olie- en gasindustrie en de geothermie, uitsluitend bestemd voor stort op een op grond van artikel 10.6, vijfde of zevende lid, van het besluit, aangewezen instelling, zijn vrijgegeven overeenkomstig artikel 3.21 van het besluit, indien ten aanzien daarvan wordt voldaan aan de vrijgavewaarden die zijn opgenomen in bijlage 4.

  • 2. Vloeistoffen en vloeistof houdende materialen, die worden verbrand in een afvalverbrandingsinstallatie, zijn vrijgegeven indien ten aanzien daarvan wordt voldaan aan de vrijgavewaarden van bijlage 3, onderdeel B, tabel A, deel 1, van het besluit en van bijlage 3.2, tabel A, deel 1, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

  • 3. Lampen of starters waaraan Kr-85 is toegevoegd zijn vrijgegeven als de toegevoegde Kr-85-activiteit per eenheid kleiner is dan 10.000 becquerel.

Artikel 3.19 (aanvraag specifieke vrijstelling)
  • 1. Een ondernemer kan een aanvraag bij de Autoriteit indienen voor een beschikking, houdende een vrijstelling voor specifieke bronnen of handelingen als bedoeld in artikel 3.19 van het besluit.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid bevat:

    • a. het door de Autoriteit geaccepteerde plan van aanpak, bedoeld in het derde lid;

    • b. een opgave van de handelingen of toepassingen waarvoor vrijstelling wordt aangevraagd en een overzicht van de met de vrijstelling toe te passen specifieke activiteit of activiteitsconcentratiewaarden per radionuclide;

    • c. de uitwerking van de blootstellingsroutes, blootstellingsscenario’s, de gebruikte parameters en de bepaling van de dosis aan de hand van de methodiek zoals aangegeven in de aanbevelingen van de Europese Commissie of het Internationaal Atoomenergieagentschap dan wel een methodiek die naar het oordeel van de Autoriteit daaraan gelijkwaardig is1;

    • d. een opgave van de materialen en de wijze van ontdoening en de blootstellingsscenariokeuzes en de gebruikte parameters, met daarin de mogelijke alternatieve of secundaire ontdoeningsketens. De ondernemer geeft, indien van toepassing, een onderbouwing van de keuze dat bepaalde blootstellingsroutes of scenario’s niet gebruikt worden, of dat andere waarden van parameters gebruikt worden die ten grondslag liggen aan de scenario’s;

    • e. een overzicht van de gekozen randvoorwaarden die van belang zijn om aan de algemene vrijstellingscriteria te kunnen voldoen;

    • f. een analyse dat aan de algemene vrijstelling- en vrijgavecriteria als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A, punt 3 van het besluit voldaan wordt, waaronder de genoemde dosiscriteria, en aan de in het vierde lid opgenomen grenswaarden;

    • g. een opgave dat de handeling gerechtvaardigd is, of een krachtens artikel 2.5, tweede lid, van het besluit ingediend verzoek om rechtvaardiging van de handeling;

    • h. een opgave hoe de ondernemer voldaan heeft aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 10.2 van het besluit;

    • i. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een werknemer ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen onder normale omstandigheden;

    • j. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een werknemer ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen onder ongunstige omstandigheden;

    • k. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een lid van de bevolking dat zich binnen de locatie bevindt, ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen, en

    • l. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt, ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen.

  • 3. Voorafgaand aan de indiening van de aanvraag overlegt de aanvrager met de Autoriteit over de voor de specifieke vrijstelling relevante blootstellingsroutes, -scenario’s en parameters als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, en legt die in een door te Autoriteit te accepteren plan van aanpak vast. Van de acceptatie wordt mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 4. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen indien de blootstelling aan vrijgestelde van nature voorkomende radioactieve materialen, rekening houdend met de gangbare achtergrondstraling, leidt tot:

    • 1°. een dosistoename van een werknemer onder normale omstandigheden die hoger is dan 0,3 millisievert per jaar;

    • 2°. een dosistoename van een werknemer onder ongunstige omstandigheden die hoger is dan 1,0 millisievert per jaar;

    • 3°. een dosistoename van een lid van de bevolking dat zich binnen de locatie bevindt die hoger is dan 0,3 millisievert per jaar;

    • 4°. een dosistoename van een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt die hoger is dan 0,01 millisievert per jaar.

Artikel 3.20 (aanvraag specifieke vrijgave)
  • 1. Een ondernemer kan een aanvraag bij de Autoriteit indienen voor een beschikking voor specifieke vrijgave voor bepaalde radioactieve materialen, voor radioactieve materialen afkomstig van specifieke soorten handelingen, of voor materialen behorend tot specifieke categorieën handelingen of toepassingen, als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, van het besluit.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid bevat:

    • a. het door de Autoriteit geaccepteerde plan van aanpak, bedoeld in het derde lid;

    • b. een opgave van de handelingen of toepassingen waarvoor specifieke vrijgave wordt aangevraagd en een overzicht van de met de vrijgave toe te passen specifieke activiteitsconcentratiewaarden per radionuclide;

    • c. de uitwerking van de blootstellingsroutes, blootstellingsscenario’s, de gebruikte parameters en de bepaling van de dosis aan de hand van de methodiek zoals aangegeven in de aanbevelingen van de Europese Commissie of het Internationaal Atoomenergieagentschap dan wel een methodiek die naar het oordeel van de Autoriteit daaraan gelijkwaardig is2;

    • d. een opgave van de materialen en de wijze van ontdoening en de blootstellingsscenariokeuzes en de gebruikte parameters, met daarin de mogelijke alternatieve of secundaire ontdoeningsketens. De ondernemer geeft, indien van toepassing, een onderbouwing van de keuze dat bepaalde blootstellingsroutes of scenario’s niet gebruikt worden, of dat andere waarden van parameters gebruikt worden die ten grondslag liggen aan de scenario’s;

    • e. een overzicht van de gekozen randvoorwaarden die van belang zijn om aan de algemene vrijgavecriteria te kunnen voldoen;

    • f. een analyse dat aan de algemene vrijstelling- en vrijgavecriteria als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A, punt 3 van het besluit voldaan wordt, waaronder de genoemde dosiscriteria, en aan de in het vierde lid opgenomen grenswaarde;

    • g. een opgave dat de handeling waarvan het materiaal afkomstig is, gerechtvaardigd is, of een krachtens artikel 2.5, eerste lid, van het besluit ingediend verzoek om rechtvaardiging van de handeling;

    • h. een opgave hoe de ondernemer voldaan heeft aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 10.2 van het besluit;

    • i. een opgave van de toename van de effectieve dosis van een lid van de bevolking ten gevolge van de blootstelling aan vrijgestelde radioactieve stoffen.

  • 3. Voorafgaand aan de indiening van de aanvraag overlegt de aanvrager met de Autoriteit over de voor de specifieke vrijgave relevante blootstellingsroutes, -scenario’s en parameters als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, en legt die in een door de Autoriteit te accepteren plan van aanpak vast. Van de acceptatie wordt mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 4. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen indien de blootstelling aan vrijgegeven van nature voorkomende radioactieve materialen, rekening houdend met de gangbare achtergrondstraling, leidt tot een dosistoename van een lid van de bevolking die hoger is dan 0,3 millisievert per jaar.

HOOFDSTUK 4. BRONNEN EN HANDELINGEN IN GEPLANDE BLOOTSTELLINGSSITUATIES

§ 4.1. Administratie

Artikel 4.1 (nadere inhoud administratie registratie- en vergunningplichtige bronnen)
  • 1. Indien krachtens het besluit verplichtingen tot het voeren van dossiers van bronnen of van een administratie van handelingen van kracht zijn, zijn het derde tot en met vijfde lid van toepassing.

    De van toepassing zijnde administratieve verplichtingen worden door de ondernemer zoveel mogelijk binnen één beheerssysteem vastgelegd.

  • 2. Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid zijn opgenomen in de artikelen 4.2, eerste en tweede lid, 4.3, eerste lid, 5.7, vijfde lid, 6.2, zesde lid, 7.1, zevende lid, 7.2, vierde lid, onderdeel c, en 9.7, tweede lid, van het besluit.

  • 3. Bij handelingen met radioactieve stoffen zijn in de dossiers, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit, de mutaties van bronnen verwerkt.

  • 4. Bij handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal bevat het dossier, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit, tevens:

    • a. de aard van het betrokken van nature voorkomend radioactief materiaal, de (oppervlakte-) besmette materialen of de radioactieve afvalstoffen;

    • b. de massa van het van nature voorkomend radioactief materiaal.

  • 5. De in dit artikel bedoelde administratieve gegevens en dossiers worden, op de locatie waar de handelingen worden verricht, of nabij de werklocatie, desgevraagd getoond aan ambtenaren, bedoeld in artikel 58 van de wet, of zijn op een andere manier direct beschikbaar voor inzage.

Artikel 4.2 (nadere inhoud administratie en dossiers hoogactieve bronnen)

Bij handelingen met een hoogactieve bron bevat het beheerssysteem naast het dossier van de hoogactieve bron, bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, van het besluit en de administratieve gegevens, bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, van het besluit, tevens:

  • a. de door de fabrikant of leverancier van de bron verstrekte kleurenfoto van het ontwerp van die bron en van de daarbij behorende broncontainer, bedoeld in artikel 4.10, zevende lid, van het besluit;

  • b. de overeenkomst die met de leverancier of fabrikant van de bron is getroffen ten aanzien van voorzieningen voor het geval de hoogactieve bron niet meer in gebruik is, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van het besluit, en

  • c. schriftelijk bewijs van de krachtens artikel 4.15, eerste lid, van het besluit vereiste financiële zekerheid.

Artikel 4.3 (administratie industriële radiografie)
  • 1. De administratie, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het besluit bevat:

    • a. de naam van de houder van de vergunning en het nummer van de voor de betrokken handelingen verleende vergunning;

    • b. het tijdstip waarop of de periode binnen een kalenderjaar waarin de handelingen zijn verricht;

    • c. de plaats of plaatsen, de aard en de omvang van de handelingen;

    • d. de aan de handelingen toe te rekenen maximale toename van de effectieve dosis die personen op enig punt buiten de locatie kunnen ontvangen.

  • 2. Indien binnen een locatie opnamen worden gemaakt of industriële radiografie wordt toepast in het kader van niet-destructief onderzoek wordt in de administratie, bedoeld in het eerste lid, tevens het totaal aantal opnamen en uren industriële radiografie binnen dezelfde locatie vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het aantal opnamen gelijk gesteld aan het aantal voor dat doel gebruikte films.

Artikel 4.4 (bewaartermijn gegevens in administratie en dossier)
  • 1. De gegevens in een administratie worden ten minste gedurende vijf jaar na het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben bewaard.

  • 2. Het dossier van een bron wordt ten minste gedurende vijf jaar bewaard, gerekend vanaf het tijdstip waarop de ondernemer zich van de bron heeft ontdaan.

§ 4.2. Toestellen en versnellers

Artikel 4.5 (eisen aan toestellen en versnellers)
  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot inherent veilige toestellen of inherent veilige versnellers:

    • a. het toestel of de versneller zodanig in een apparaat is ingebouwd dat het niet in werking kan zijn of in werking kan treden als het apparaat geopend is. De omkasting van het toestel of de versneller is daartoe, indien mogelijk, met schakelaars die de werking mechanisch gedwongen verbreken, beveiligd;

    • b. het toestel of de versneller uitsluitend gebruikt wordt wanneer de beveiligingen die op het apparaat zijn aangebracht ter beperking van de stralingsniveaus buiten het apparaat, in goede staat functioneren;

    • c. op geen enkel punt op 0,1 meter afstand van een bereikbare buitenzijde van het apparaat een omgevingsdosisequivalenttempo gemeten kan worden van meer dan 1 microsievert per uur, en

    • d. het apparaat is voorzien van een waarschuwingsteken.

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot andere toestellen of versnellers dan bedoeld in het eerste lid:

    • a. een zodanige afscherming is aangebracht dat de ioniserende straling die naar buiten treedt, uitgezonderd op de plaats van de opening bestemd voor het naar buiten treden van de nuttige stralenbundel, zo weinig als redelijkerwijs mogelijk schade kan toebrengen;

    • b. een middel dat de grootte van de nuttige stralenbundel bepaalt, wordt gebruikt, dat ten minste dezelfde mate van bescherming tegen straling waarborgt als het omhulsel van het toestel of de versneller;

    • c. het toestel of de versneller en de bijbehorende hulp- en beveiligingsmiddelen zodanig zijn opgesteld en worden afgeschermd dat personen zich niet aan de primaire stralenbundel behoeven bloot te stellen, tenzij zij een medische blootstelling of niet-medische beeldvorming ondergaan;

    • d. maatregelen worden getroffen ten aanzien van de opstelling en werkwijze van een toestel of een versneller om zoveel als redelijkerwijs te voorkomen dat door verstrooide straling personen, anders dan bedoeld onder onderdeel c van dit lid, worden blootgesteld;

    • e. een toestel of een versneller niet door een onbevoegde in werking kan worden gesteld;

    • f. maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat personen onbevoegd de ruimte of plaats kunnen betreden wanneer het toestel of de versneller dat daar is opgesteld in werking is;

    • g. het toestel of de versneller is voorzien van een waarschuwingsteken;

    • h. indien er geen handelingen worden verricht met het toestel of de versneller deze is opgeslagen in een voorziening die deugdelijk is afgesloten, of de ruimte waarin het toestel of de versneller zich bevindt deugdelijk is afgesloten, en uitsluitend mag worden geopend door de ondernemer en personen die daartoe van hem de bevoegdheid hebben gekregen.

  • 3. De afschermingseisen bedoeld in het tweede lid, onder a, gelden niet:

    • a. voor het testen van een toestel of een versneller, of

    • b. tijdens reparatie, onderhoud of onderzoek aan toestellen opgesteld in laboratoria of beproevingsruimten, of reparatie, onderhoud of onderzoek aan een versneller;

    mits maatregelen zijn genomen waardoor blootstelling van personen ten gevolge van uitwendige bestraling zoveel als redelijkerwijs mogelijk wordt voorkomen.

Artikel 4.6 (veiligheidseisen toestellen en versnellers)

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a. de ruimte waarin het toestel of de versneller is opgesteld en het gebruik van het toestel of de versneller in stralingshygiënisch opzicht op elkaar zijn afgestemd;

  • b. het omgevingsdosisequivalenttempo zo laag is dat de effectieve dosis voor personen niet meer bedraagt dan 1 millisievert per jaar:

    • 1°. op de plaats van bediening van het toestel of de versneller, met uitzondering in geval van interventieradiologie, en

    • 2°. buiten de ruimte of plaats waar het toestel of de versneller wordt gebruikt;

  • c. in het geval het een toestel betreft: in de ruimte waarin het toestel is opgesteld voorzieningen aanwezig zijn om de blootstelling van werknemers te beperken, en

  • d. aanvullend organisatorische maatregelen zijn genomen indien de benodigde dosisbeperking niet met bouwkundige maatregelen gerealiseerd kan worden.

Artikel 4.7 (controle toestellen en versnellers)
  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat:

    • a. een toestel of een versneller en de beveiligingen ten minste eenmaal per periode van twaalf maanden op de deugdelijke werking worden gecontroleerd;

    • b. de afscherming en het lekstralingsniveau buiten het toestel of de versneller of het apparaat waarin het toestel of de versneller is ingebouwd, ten minste eenmaal per jaar worden gecontroleerd, en

    • c. na elke demontage of reparatie van een toestel of een versneller een controle op de goede werking, bedoeld in onderdelen a en b, ten aanzien van het toestel of de versneller plaatsvindt.

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat voor alle toestellen of versnellers in het beheersysteem:

    • a. aantekening wordt gehouden van alle aanwezige toestellen of versnellers, gespecificeerd naar:

      • 1°. merk, type en bouwjaar;

      • 2°. de plaats en aard van de toepassing;

      • 3°. in het geval het een toestel betreft: de maximale hoogspanning van de röntgenbuis en de spanning die de generator kan leveren;

      • 4°. in het geval het een versneller betreft: de maximale versnelspanning en de door de versneller uitgezonden stralingssoort en de maximale energie daarvan;

    • b. aantekening wordt gehouden van de resultaten van de in het eerste lid genoemde controles, onder vermelding van:

      • 1°. de datum van de controle;

      • 2°. de naam van de persoon die de controle heeft uitgevoerd;

      • 3°. eventuele gebreken en daarop volgende reparaties, en

      • 4°. lekstralingsniveaus buiten het toestel of de versneller.

    • c. aantekening wordt gehouden van elke demontage of reparatie aan het toestel of de versneller onder vermelding van:

      • 1°. de datum en het tijdstip van aanvang en beëindiging van elke demontage dan wel reparatie van het toestel of de versneller;

      • 2°. de naam van de persoon die de demontage of de reparatie heeft uitgevoerd;

      • 3°. eventuele gebreken en aard van de reparaties, en

      • 4°. de resultaten van de controle op de goede werking van het toestel of de versneller, de beveiligingen en de afscherming, na de demontage of de reparatie.

§ 4.3. Radioactieve stoffen

§ 4.3.1. Bergplaats
Artikel 4.8 (bergplaats)
  • 1. Ten aanzien van de bergplaats voor radioactieve stoffen zorgt de ondernemer ervoor dat:

    • a. het omgevingsdosisequivalenttempo aan de buitenzijde van de bergplaats zo laag als redelijkerwijs mogelijk is. In ieder geval wordt op geen enkel punt op 0,1 meter afstand van de bereikbare delen van het oppervlak van de bergplaats een omgevingsdosisequivalenttempo gemeten van meer dan 1 microsievert per uur;

    • b. de buitenzijde van de bergplaats is voorzien van een duidelijk leesbaar en onuitwisbaar opschrift ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ en van een duidelijk zichtbaar waarschuwingsteken;

    • c. de bergplaats deugdelijk is afgesloten en uitsluitend geopend kan worden door de ondernemer of door personen die daartoe van hem de bevoegdheid hebben gekregen;

    • d. de constructie van de bergplaats, al dan niet deel uitmakend van een gebouw, voldoet aan de eis dat de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten;

    • e. de bergplaats aantoonbaar bekend is bij de veiligheidsregio;

    • f. in een speciaal daarvoor bestemd overzicht dat zich in of nabij de bergplaats bevindt, de activiteit van de radioactieve stoffen die zich in de bergplaats bevinden wordt aangetekend, waarbij deze registratie minimaal plaatsvindt gespecificeerd naar radionuclide en activiteit. In geval van een ingekapselde bron dient daarnaast elke uitgifte of ontvangst van die ingekapselde bron uit of in de bergplaats zo spoedig mogelijk in dit overzicht te worden aangetekend, waarbij bij uitgifte bovendien de bestemming dient te worden aangetekend;

    • g. wanneer de bergplaats eenvoudig te verplaatsen is, ze wordt geplaatst in een afsluitbare ruimte of kast, die deugdelijk is afgesloten en uitsluitend geopend kan worden door de ondernemer of door personen die daartoe van hem de bevoegdheid hebben gekregen;

    • h. in geval van opslag van open bronnen de bergplaats decontamineerbaar is en bovendien geventileerd wordt met een ventilatievoud van ten minste driemaal per uur, en

    • i. opslag van vloeistoffen uitsluitend plaatsvindt in deugdelijke containers en boven een adequate voorziening voor gelekte vloeistoffen.

  • 2. In geval van opslag van materialen of objecten die van nature voorkomende radionucliden bevatten, en die vanwege de afmetingen, respectievelijk de hoeveelheid ervan, redelijkerwijs niet in een bergplaats als bedoeld in het eerste lid opgeslagen kunnen worden, zorgt de ondernemer ervoor dat, in afwijking van het eerste lid, de bedoelde radioactieve stoffen of radioactieve materialen op een afgescheiden deel van de locatie worden opgeslagen, en dat:

    • a. het omgevingsdosisequivalenttempo aan de afscheiding van de locatie zo laag als redelijkerwijs mogelijk is. In ieder geval wordt op geen enkel punt op 0,1 meter afstand van het oppervlak van de afscheiding een omgevingsdosisequivalenttempo gemeten van meer dan 1 microsievert per uur;

    • b. de buitenzijde van het afgescheiden deel van de locatie is voorzien van een duidelijk leesbaar en onuitwisbaar opschrift ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ en van een duidelijk zichtbaar waarschuwingsteken;

    • c. het afgescheiden deel van de locatie deugdelijk is afgezet met een hekwerk of op een andere doelmatige wijze is gemarkeerd;

    • d. het afgescheiden deel van de locatie zo is ingericht dat verspreiding van radioactieve stoffen wordt voorkomen;

    • e. het afgescheiden deel van de locatie aantoonbaar bekend is bij de veiligheidsregio;

    • f. de opslag van vloeistoffen uitsluitend plaatsvindt in deugdelijke containers en boven een adequate voorziening voor gelekte vloeistoffen, en

    • g. in een speciaal daarvoor bestemd overzicht, dat zich in of nabij het afgescheiden deel van de locatie bevindt, de hoeveelheid radioactiviteit die zich in het afgescheiden deel van de locatie bevindt wordt aangetekend, waarbij deze registratie minimaal plaatsvindt gespecificeerd naar radionuclide en activiteit.

  • 3. Op verzoek van de ondernemer die, vanwege de aard van de radioactieve stoffen, redelijkerwijs niet kan voldoen aan het eerste dan wel het tweede lid, kan de Autoriteit ontheffing van deze voorschriften verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 4.3.2. Ingekapselde bronnen
Artikel 4.9 (eisen aan ingekapselde bronnen)

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a. een binnenkomende zending met een ingekapselde bron op een door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming aangewezen plaats wordt uitgepakt en gecontroleerd;

  • b. indien de verpakking beschadigd is of wanneer tijdens het transport een stralingsincident heeft plaatsgevonden, de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming wordt geïnformeerd en een besmettingscontrole op de verpakking voorafgaand aan het uitpakken wordt uitgevoerd;

  • c. wanneer een zending met een ingekapselde bron buiten werktijd wordt afgeleverd, de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming hierover onmiddellijk wordt geïnformeerd en de bron direct wordt opgeslagen in een bergplaats;

  • d. de retouremballage van een zending met een ingekapselde bron, alvorens zij de locatie verlaat, zowel in- als uitwendig wordt ontdaan van radioactieve besmetting, waarbij tevens aanduidingen of waarschuwingstekens van radioactiviteit hierop worden verwijderd of onleesbaar worden gemaakt;

  • e. de constructie van een ingekapselde bron voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn in de International Standard ISO 2919:2012 of recenter. Indien de ingekapselde bron daaraan niet kan voldoen, is de constructie van de ingekapselde bron ten minste zodanig dat verspreiding van radioactiviteit wordt voorkomen;

  • f. de ingekapselde bron vergezeld gaat van het broncertificaat voor deze bron waarop de specifieke gegevens van de ingekapselde bron zijn weergegeven. Van bronnen die vóór 1995 zijn geproduceerd moeten de gegevens in een dossier worden vastgelegd voor zover ze beschikbaar of te achterhalen zijn;

  • g. de omstandigheden waaronder het feitelijk gebruik van de ingekapselde bron plaatsvindt, niet zwaarder zijn dan waarvoor deze is ontworpen;

  • h. de ingekapselde bron niet lek is;

  • i. de gegevens van de ingekapselde bron bekend zijn en de ingekapselde bron, indien praktisch mogelijk, voorzien is van een serienummer, en

  • j. de ingekapselde bron of de bronhouder, indien praktisch mogelijk, is voorzien van een waarschuwingsteken.

Artikel 4.10 (veiligheidseisen voor ingekapselde bronnen)

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a. maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een ingekapselde bron door een onbevoegde of onbedoeld in de stralingspositie kan worden gebracht;

  • b. de ingekapselde bron zich alleen in de stralingspositie bevindt, indien met de apparatuur waarin de ingekapselde bron is geplaatst wordt gewerkt, waarbij aan de buitenzijde van de bronhouder te allen tijde duidelijk waarneembaar is, zo nodig met behulp van geschikte meetapparatuur, of de ingekapselde bron zich in de stralingspositie bevindt;

  • c. de werklocatie niet, of althans niet zonder nadere waarschuwing toegankelijk is voor personen die niet direct bij de handelingen betrokken zijn;

  • d. in de nabijheid van de ingekapselde bron geen brandbare, brand bevorderende of explosieve stoffen aanwezig zijn, tenzij hun aanwezigheid voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

  • e. een ingekapselde bron na gebruik in een bergplaats wordt opgeborgen;

  • f. in afwijking van onderdeel e, een ingekapselde bron, die wordt toegepast in een vaste meetopstelling, in een bergplaats wordt opgeborgen indien:

    • 1°. de meetopstelling definitief buiten gebruik is gesteld, of

    • 2°. dit uit het oogpunt van stralingsbescherming noodzakelijk is.

Artikel 4.11 (controle ingekapselde bronnen)
  • 1. Een ondernemer zorgt ervoor dat:

    • a. ingekapselde bronnen periodiek worden gecontroleerd, waarbij er tenminste een maal per kalenderjaar een visuele controle van de ingekapselde bron of, indien deze wordt toegepast in een bronhouder, van de bronhouder plaatsvindt;

    • b. ten minste een maal per kalenderjaar volgens een schriftelijk vastgelegde procedure:

      • 1°. de ingekapselde bron wordt gecontroleerd op een lek, of

      • 2a°. de bronhouder of de meetopstelling wordt gecontroleerd op een radioactieve besmetting, en,

      • 2b°. het omgevingsdosisequivalenttempo aan de buitenzijde van de bronhouder of de meetopstelling wordt gecontroleerd,

      waarbij in alle genoemde situaties beschadiging van de ingekapselde bron wordt voorkomen;

    • c. in het beheerssysteem aantekening wordt gehouden van de resultaten van de controles, bedoeld onder a en b, onder vermelding van:

      • 1°. de datum van de controle,

      • 2°. het serienummer van de bron die is gecontroleerd,

      • 3°. de wijze waarop de controle werd uitgevoerd,

      • 4°. de naam van de persoon die de controle verrichtte, en

      • 5°. de resultaten van de controle.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, behoeft de lektest of besmettingscontrole, bedoeld in het dat lid, niet te worden uitgevoerd bij:

    • a. ingekapselde bronnen met een activiteit van minder dan 1 megabecquerel en van minder dan 0,02 Reinh, en

    • b. ingekapselde bronnen die een gasvormige radioactieve stof bevatten.

  • 3. Een ondernemer zorgt ervoor dat wanneer de ingekapselde bron, bedoeld in het eerste lid, definitief niet meer wordt gebruikt, er bij deze, in aanvulling op het eerste lid, onderdeel b, voordat ze wordt opgeslagen in de bergplaats of wordt overgedragen, volgens een schriftelijk vastgelegde procedure een lektest wordt uitgevoerd.

§ 4.3.3. Hoogactieve bronnen
Artikel 4.12 (gegevensverstrekking hoogactieve bronnen)
  • 1. De ondernemer stelt een schriftelijke of digitale kopie van het dossier van een hoogactieve bron ter beschikking aan de Autoriteit, telkens binnen twee weken:

    • a. na aanvang van een kalenderjaar;

    • b. na het tijdstip van de wijziging van de op het informatieformulier beschreven situatie;

    • c. na een daartoe strekkend verzoek van de Autoriteit;

    • d. na het afsluiten van het dossier voor een bron, wanneer de ondernemer deze niet langer in zijn bezit heeft;

    • e. na het afsluiten van het dossier, als de ondernemer geen bronnen meer in zijn bezit heeft.

  • 2. De ondernemer verstrekt na een daartoe strekkend verzoek aan ambtenaren, bedoeld in artikel 58 van de wet, de in artikel 4.2 bedoelde gegevens.

§ 4.3.4. Beveiliging
Artikel 4.13 (beveiliging tegen diefstal of misbruik van radioactieve stoffen)
  • 1. Een vergunninghouder treft de beveiligingsmaatregelen die noodzakelijk zijn om categorie 1-, 2, of 3-stoffen te beveiligen tegen diefstal of misbruik.

  • 2. Een vergunninghouder wijst een beveiligingsverantwoordelijke aan voor de toepassing van de beveiligingsmaatregelen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.14 (toezicht op radioactieve stoffen)
  • 1. Categorie 1, 2 of 3-stoffen staan permanent onder persoonlijk of elektronisch toezicht.

  • 2. Diegene die persoonlijk toezicht houdt, is hiertoe aangewezen door de beveiligingsverantwoordelijke.

Artikel 4.15 (vertraging bij wederrechtelijke verkrijging van radioactieve stoffen)

Wanneer categorie 1-, 2-, of 3-stoffen niet onder persoonlijk toezicht staan, zijn de beveiligingsmaatregelen van een vergunninghouder zodanig dat elektronische detectie van een poging tot diefstal of misbruik plaatsvindt en dat vanaf dat moment maatregelen werkzaam zijn die leiden tot:

  • a. ten minste 10 minuten vertraging in de tijd die iemand nodig heeft om wederrechtelijk beschikking te krijgen over een categorie 1-stof;

  • b. ten minste 5 minuten vertraging in de tijd die iemand nodig heeft om wederrechtelijk beschikking te krijgen over een categorie 2-stof;

  • c. ten minste 3 minuten vertraging in de tijd die iemand nodig heeft om wederrechtelijk beschikking te krijgen over een categorie 3-stof.

Artikel 4.16 (afstemming beveiligingsmaatregelen)

De beveiligingsmaatregelen, bedoeld in de artikelen 4.13, 4.14 en 4.15 worden afgestemd op:

  • a. de aard van de categorie 1-, 2-, of 3-stof;

  • b. de manier waarop de categorie 1-, 2-, of 3-stof wordt gebruikt of opgeslagen;

  • c. de verplaatsbaarheid van de categorie 1-, 2-, of 3-stof;

  • d. de mogelijke gevolgen voor mensen, dieren, planten en goederen door blootstelling aan ioniserende straling of het vrijkomen van de categorie 1-, 2-, of 3-stof in geval van diefstal of misbruik;

  • e. de maatregelen die zijn of worden getroffen om de nadelige gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.17 (beveiliging tegen interne dreigingen)

Een vergunninghouder treft beveiligingsmaatregelen om de gelegenheid tot diefstal of misbruik van de categorie 1-, 2- en 3-stoffen door eigen werknemers of externe werknemers zo veel mogelijk te beperken.

Artikel 4.18 (beveiligingsplan)
  • 1. Een vergunninghouder beschikt over een beveiligingsplan met een beschrijving van de wijze waarop de categorie 1-, 2-, of 3-stof wordt beveiligd.

  • 2. Het beveiligingsplan bevat ten minste een beschrijving van:

    • a. de categorie-indeling van de te beveiligen radioactieve stoffen overeenkomstig artikel 4.2 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

    • b. de manier waarop de categorie 1-, 2-, of 3-stof wordt gebruikt of opgeslagen;

    • c. een plattegrond van de locatie waarop de plaats waar de categorie 1-, 2-, of 3-stof wordt gebruikt of opgeslagen is aangegeven, alsmede de getroffen beveiligingsmaatregelen;

    • d. de getroffen en te treffen organisatorische, bouwkundige, elektronische, informatie en andere beveiligingsmaatregelen, waaruit onder andere blijkt hoe met deze maatregelen de in artikel 4.15 bedoelde vertragingstijd wordt behaald;

    • e. diegenen die aangewezen zijn persoonlijk toezicht te houden als bedoeld in artikel 4.14, tweede lid;

    • f. de taken en bevoegdheden van de personen, belast met de beveiliging van de categorie 1-, 2-, of 3-stof;

    • g. de procedures die de personen, belast met de beveiliging van de categorie 1-, 2-, of 3-stof moeten volgen, waarbij in ieder geval wordt beschreven hoe zij moeten handelen in geval van diefstal of misbruik van de categorie 1-, 2-, of 3-stof of een poging daartoe;

    • h. afspraken over de wijze van en mate waarin responsacties van een particuliere beveiligingsdienst worden uitgevoerd of een afschrift van een mededeling aan de politie of veiligheidsregio met betrekking tot de radioactieve stoffen die bij de vergunninghouder zijn opgeslagen, en

    • i. een evaluatieprogramma om de beveiligingsmaatregelen te beoordelen.

  • 3. Een vergunninghouder handelt in overeenstemming met het beveiligingsplan.

  • 4. Het beveiligingsplan wordt opgesteld door een op dit vakgebied bekwaam persoon.

Artikel 4.19 (inzage beveiligingsplan)
  • 1. Een vergunninghouder zorgt ervoor dat van het beveiligingsplan, bedoeld in artikel 4.7 van het besluit, slechts kennis nemen de personen voor wie dit noodzakelijk is voor het goed uitvoeren van hun functie.

  • 2. Een vergunninghouder zorgt ervoor dat deze personen, alvorens zij kennisnemen van het beveiligingsplan, een verklaring omtrent het gedrag of een verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet veiligheidsonderzoeken overleggen die niet ouder is dan vijf jaar.

Artikel 4.20 (uitvoeren evaluatieprogramma)
  • 1. Een vergunninghouder voert jaarlijks en na elke inbreuk op de beveiliging het evaluatieprogramma, bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onderdeel i, uit.

  • 2. Als onderdeel van het evaluatieprogramma worden:

    • a. de procedures, bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onderdelen g en h, in een oefening getest, en

    • b. de organisatorische, bouwkundige, elektronische, informatie en andere beveiligingsmaatregelen, als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, onderdeel d, op doelmatigheid beoordeeld en getest.

  • 3. De bevindingen van het evaluatieprogramma worden op schrift gesteld.

  • 4. Het uitvoeren van het evaluatieprogramma wordt gebruikt om het beveiligingsbewustzijn binnen de organisatie te verhogen.

  • 5. Een vergunninghouder wijzigt het beveiligingsplan voor zover de bevindingen van het evaluatieprogramma daartoe aanleiding geven.

§ 4.3.5. Besmettingscontrole
Artikel 4.21 (voorschrift besmettingscontrole)

Bij een besmettingscontrole als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, wordt het volgende in acht genomen:

  • a. het oppervlak dat wordt afgewreven bedraagt circa 5 cm2, en

  • b. de detectielimiet van de meting bedraagt voor alle nucliden maximaal 2 becquerel.

§ 4.3.6. Handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal
Artikel 4.22 (opslag van materiaal met van nature voorkomende radionucliden)
  • 1. Radioactieve afvalstoffen afkomstig van handelingen met van nature voorkomende radionucliden worden in de gevallen bedoeld in artikel 4.21, tweede lid, van het besluit, als eindbestemming opgeslagen in een daartoe door de Autoriteit aangewezen instelling.

  • 2. Bij de opslag van radioactieve afvalstoffen afkomstig van handelingen met van nature voorkomende radionucliden als bedoeld in het eerste lid, waarvan de activiteitsconcentratie lager is dan 10 maal de desbetreffende krachtens afdeling 3.3 van het besluit vastgestelde vrijstellings- of vrijgavewaarde, worden de volgende voorschriften voor de administratie van de opslag in acht genomen:

    • a. in de administratie van de handeling wordt de massabalans van de desbetreffende radioactieve stoffen of afvalstoffen bijgehouden;

    • b. in de administratie of het dossier wordt gespecificeerd opgenomen wat de activiteiten en activiteitsconcentraties zijn van de betrokken radioactieve stoffen of afvalstoffen;

    • c. in de administratie of het dossier wordt gespecificeerd aangegeven waar die radioactieve stoffen of afvalstoffen zich binnen de inrichting bevinden;

    • d. van de onder a, b en c bedoelde administraties zijn kopieën aanwezig op de locatie of nabij de plaats waar de handelingen plaatsvinden of zijn anderszins direct beschikbaar om te worden ingezien door de ambtenaren, bedoeld in artikel 58 van de wet.

Artikel 4.23 (mengen van materiaal met van nature voorkomende radionucliden)
  • 1. Het mengen van materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen, niet zijnde radioactieve afvalstoffen, met andere materialen met van nature voorkomende radioactieve stoffen of met andere stoffen is toegestaan, indien de toepassing van het mengsel gerechtvaardigd is.

  • 2. In gevallen waarin bij het voorhanden hebben of toepassen van materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen of het product- of materiaalhergebruik daarvan in grond-, weg- of waterbouw de activiteitsconcentratie van de betrokken materialen met van nature voorkomende radioactieve stoffen hoger is dan de krachtens artikel 3.20 van het besluit vastgestelde waarde, wordt dit materiaal, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig gemengd met andere materialen dat de activiteitsconcentratie in het uiteindelijk toe te passen mengsel lager is dan de krachtens artikel 3.20 van het besluit vastgestelde waarde.

  • 3. Indien de menging, bedoeld in het tweede lid, van materialen met van nature voorkomende radioactieve stoffen met andere materialen redelijkerwijs niet mogelijk is, is de handeling toegestaan indien de effectieve dosis in een jaar voor leden van de bevolking lager is dan 0,3 millisievert.

Artikel 4.24 (uitzonderingen grond-, weg- en waterbouw)
  • 1. Voor handelingen met en het voorhanden hebben van materiaal met van nature voorkomende radioactieve stoffen in werken van grond-, weg- of waterbouw buiten een inrichting, die zijn verricht of daadwerkelijk een aanvang hebben genomen voor 26 september 2004, gelden de in artikel 3.11, eerste lid, van het besluit gestelde verplichting, en artikel 4.23, tweede lid, niet.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op stortplaatsen van radioactieve afvalstoffen die voor 26 september 2004 zijn ingericht.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op handelingen in de grond-, weg- of waterbouw binnen een inrichting, indien:

    • a. de effectieve dosis voor werknemers binnen de locatie 1 millisievert in een kalenderjaar niet overschrijdt, en

    • b. buiten de inrichting een actuele individuele dosis voor leden van de bevolking van 0,1 millisievert in een kalenderjaar niet wordt overschreden.

§ 4.3.7. Consumentenartikelen
§ 4.3.7.1. Ionisatie-rookmelders
Artikel 4.25 (begripsomschrijvingen)

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. melder:

ionisatierookmelder met een radioactieve stof;

b. goedgekeurde melder:

melder van een type dat is opgenomen in bijlage 5.

Artikel 4.26 (uitzondering goedgekeurde melders)

Met betrekking tot goedgekeurde melders gelden in de volgende, in artikel 3.18, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het besluit, bedoelde situaties, de daarbij genoemde voorwaarden:

  • a. het voorhanden hebben voor opslag, mits het totaal aantal goedgekeurde melders, al dan niet in combinatie met andere merken en typen dan in bijlage 5 zijn aangewezen, dat op dezelfde plaats in opslag wordt gehouden, niet meer dan 500 stuks bedraagt;

  • b. het voorhanden hebben en toepassen van een goedgekeurde melder;

  • c. het voorhanden hebben en toepassen in verband met het aanbrengen, verwijderen en demonstreren van een goedgekeurde melder;

  • d. het zich door afgifte aan een ander ontdoen van een goedgekeurde melder in gevallen waarin deze overeenkomstig deze verordening zonder vergunning voorhanden wordt gehouden.

Artikel 4.27 (voorschriften voor goedgekeurde melders)
  • 1. Een ieder die een goedgekeurde melder binnen Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, zorgt ervoor dat:

    • a. een goedgekeurde melder aan de buitenzijde is voorzien van een aanduiding van het type, vermeld in bijlage 5;

    • b. in de melder een aanduiding is aangebracht, waaruit de aanwezigheid van een radioactieve stof duidelijk blijkt, en

    • c. de melder aan de buitenzijde is voorzien van de in bijlage 6 opgenomen aanduiding, zichtbaar ook na montage, waaruit de aanwezigheid van een radioactieve stof duidelijk blijkt.

  • 2. Een ieder die binnen Nederland een goedgekeurde melder aan gebruikers aflevert of doet afleveren, zorgt ervoor dat bij elke leverantie aan een gebruiker:

    • a. de melder aan de buitenzijde is voorzien van de in bijlage 6 opgenomen aanduiding, zichtbaar ook na montage, waaruit de aanwezigheid van een radioactieve stof duidelijk blijkt;

    • b. schriftelijke informatie is bijgevoegd, waarin melding wordt gedaan van de aanwezigheid van een radioactieve stof in de melder en waarin de handelingen met de melder worden aangegeven die tot besmetting kunnen leiden en derhalve worden ontraden.

Artikel 4.28 (schakelbepaling)

Met betrekking tot de verwijdering van goedgekeurde melders zijn de artikelen 3 tot en met 12 van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van overeenkomstige toepassing.

§ 4.3.7.2. Aanwijsinstrumenten
Artikel 4.29 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden radioactieve stoffen zijn toegevoegd.

Artikel 4.30 (controle constructie-eisen)
  • 1. Bij het controleren of aanwijsinstrumenten na de toevoeging van radioactieve stoffen voldoen aan de bij of krachtens artikel 4.24 van het besluit gestelde voorschriften met betrekking tot de constructie worden ten minste de in bijlage 7 beschreven tests uitgevoerd.

  • 2. De resultaten van de test, bedoeld onder II van bijlage 8 en de controle, bedoeld onder III van bijlage 8, worden door de ondernemer vastgelegd in de administratie van de test- en controlehandelingen.

  • 3. Met betrekking tot de test- en controlehandelingen worden, naast de resultaten, in de administratie de volgende gegevens opgenomen:

    • a. het merk, het type en de productiedatum van het aanwijsinstrument of indien dat niet mogelijk is een omschrijving van het aanwijsinstrument;

    • b. de datum en plaats waarop de test of controle heeft plaatsgevonden;

    • c. de wijze waarop de test en de controle is uitgevoerd, en

    • d. de resultaten van de test en de controle.

Artikel 4.31 (aanwijsinstrumenten voor verlichtingsdoeleinden)
  • 1. De ondernemer controleert na het voor verlichtingsdoeleinden toevoegen van radioactieve stoffen aan aanwijsinstrumenten of deze aanwijsinstrumenten voldoen aan de in deze paragraaf opgenomen voorschriften.

  • 2. De ondernemer tekent de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde controles en de resultaten daarvan aan in de daarvoor bestemde administratie.

  • 3. De Autoriteit kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verplichtingen ontheffing verlenen, indien de ondernemer ten genoegen van de Autoriteit aantoont dat de in het eerste en tweede lid bedoelde controles en administratie door een ander worden uitgevoerd.

  • 4. Een ondernemer die beschikt over een ontheffing als bedoeld in het derde lid:

    • a. neemt de naam en het adres van de andere ondernemer, bedoeld in het derde lid, op in zijn administratie, en

    • b. beschikt over een schriftelijke overeenkomst met deze andere ondernemer over het uitvoeren van de controles en het voeren van de administratie, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. De in het tweede lid bedoelde administratie wordt ten minste vijf jaar, gerekend van de datum van een aantekening, bewaard.

Artikel 4.32 (kenmerken op aanwijsinstrumenten)

De ondernemer zorgt ervoor dat op een aanwijsinstrument waaraan H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf voor verlichtingsdoeleinden is toegevoegd, op een vanaf de buitenzijde van het instrument zichtbare plaats is aangebracht:

  • a. het waarschuwingsteken dat is opgenomen in bijlage 8;

  • b. het merkteken ‘ T 1 GBq’ of ‘Pm 10 MBq’ voor respectievelijk H-3 in lichtcellen en Pm-147 in lichtgevende verf.

Artikel 4.33 (herstel- of onderhoudswerkzaamheden aanwijsinstrumenten)

De ondernemer zorgt ervoor dat na herstel- of onderhoudswerkzaamheden aan een aanwijsinstrument waaraan radioactieve stoffen voor verlichtingsdoeleinden zijn toegevoegd:

  • a. ten gevolge van die herstel- en onderhoudswerkzaamheden geen afwijkingen van de voorschriften van § 4.3.7.2 zijn ontstaan;

  • b. het in artikel 4.32, aanhef en onderdeel a, bedoelde waarschuwingsteken voor ioniserende straling is aangebracht op een vanaf de buitenzijde van het instrument zichtbare plaats, en

  • c. het in artikel 4.32, aanhef en onderdeel b, bedoelde merkteken is aangebracht.

§ 4.4. Deskundigheid uitvoering handelingen

Artikel 4.34 (reikwijdte)

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op deskundigheid, vereist in verband met handelingen met registratieplichtige bronnen als bedoeld in artikel 3.9 van het besluit.

Artikel 4.35 (kwalificatie voor handelingen met radioactieve stoffen)

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • 1. degenen die specifieke handelingen of taken uitvoeren met ingekapselde bronnen beschikken over een diploma op het volgende niveau van deskundigheid:

    • a. voor handelingen waarbij de bron in een vrij stralende positie komt: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de desbetreffende toepassing als vereist krachtens artikel 5.22 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

    • b. voor het verwijderen uit, dan wel het plaatsen van de bronhouder met daarin de ingekapselde bron in het apparaat of de installatie: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de desbetreffende toepassing als vereist krachtens artikel 5.22 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

    • c. voor het aanbrengen of verwijderen van de ingekapselde bron uit de bronhouder of vaste meetopstelling anders dan door een leverancier: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de desbetreffende toepassing als vereist krachtens artikel 5.22 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

    • d. voor het verrichten van een lektest, besmettingscontrole, of de periodieke controle zoals beschreven in artikel 4.11: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C), of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers (niveau C);

    • e. verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de lektest, besmettingscontrole, of de periodieke controle zoals beschreven in art. 4.11: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige.

  • 2. Degenen die specifieke handelingen of taken uitvoeren met van nature voorkomend radioactief materiaal beschikken over een diploma op het volgende niveau van deskundigheid:

    • a. voor het verrichten van een besmettingscontrole of vrijgave van een werklocatie: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige, of van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomende radioactieve stoffen;

    • b. verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de besmettingscontrole of vrijgave van een werklocatie: stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige.

§ 4.5. Meet- en rekenmethodes

Artikel 4.36 (bepaling dosis)

De bepaling van de effectieve dosis geschiedt op de wijze, vermeld in bijlage 9.

Artikel 4.37 (rekenregels analyse gevolgen ioniserende straling voor het milieu)

Bij de bepaling van de omgevingsdosisequivalenten, de equivalente en effectieve dosis, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onderdelen a en b, van het besluit, wordt gebruik gemaakt van de rekenregels, opgenomen in de onderdelen 2, 3 en 4 van bijlage 10 en, in gevallen als aangegeven in onderdeel 5.1 van bijlage 10, onderdelen 5 en 6.

Artikel 4.38 (uitzondering analyse gevolgen ioniserende straling voor het milieu)

In afwijking van artikel 4.37 kunnen, indien de Autoriteit daarmee instemt, andere dan de in bijlage 10 voorgeschreven methoden, standaardwaarden en standaardrelaties worden toegepast, indien een situatie in belangrijke mate afwijkt van de aannames waarvan in bijlage 10 is uitgegaan.

Artikel 4.39 (methode bij toetsing omgevingsdosisequivalenten)

De omgevingsdosisequivalenten, de equivalente en effectieve dosis, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onderdelen a en b, van het besluit, worden getoetst aan de dosis, genoemd in de artikelen 9.2 en 9.4 van het besluit, overeenkomstig de methoden die zijn aangegeven in onderdelen 3.3, 4.3, 4.4, 5, 6 en 7 van bijlage 10.

Artikel 4.40 (alternatieve methode bepaling nadelige gevolgen ten gevolge van blootstelling aan straling bij handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal)
  • 1. Indien de activiteitsconcentratie geen juiste indicatie geeft van de nadelige gevolgen ten gevolge van blootstelling aan straling door de handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal worden deze nadelige gevolgen bepaald en getoetst door:

    • a. de bepaling van, onderscheidenlijk de toetsing van de oppervlaktebesmetting van enig bereikbaar oppervlak, of

    • b. de bepaling van, onderscheidenlijk de toetsing van de externe straling ten gevolge van de besmetting van enig niet-bereikbaar oppervlak.

  • 2. De oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal wordt bepaald met de methode, bedoeld in artikel 4.41.

  • 3. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing in gevallen waarin de in het tweede lid bedoelde meetmethode niet kan worden toegepast.

Artikel 4.41 (meetmethode en bepaling oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal)

Bij handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal worden de volgende voorschriften voor de meetmethode ter bepaling van de oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal toegepast:

  • a. de meetmethode moet voldoen aan de daarvoor geldende beste beschikbare technieken;

  • b. het criterium van 4 becquerel/cm2, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, is van toepassing op het gemiddelde over een oppervlak van 300 cm2; indien het bereikbare oppervlak kleiner is dan 300 cm2, moet de uitkomst worden verrekend naar het gemiddelde over 300 cm2;

  • c. in afwijking van onderdeel b, is in het geval van een meer dan half-buisvormig object met een diameter van minder dan 15 cm voor de binnenzijde daarvan het criterium van toepassing op het gemiddelde over een oppervlak van 1.000 cm2; indien het bereikbare oppervlak van de binnenzijde van een meer dan halfbuisvormig object met een diameter van minder dan 15 cm kleiner is dan 1.000 cm2, moet de uitkomst worden verrekend naar het gemiddelde over 1.000 cm2;

  • d. de oppervlaktebesmetting met van nature voorkomend radioactief materiaal wordt bepaald met een meetinstrument dat geschikt is voor de meting van bètastraling met een E(βmax) van 150 kilo-elektronvolt of hoger;

  • e. tevoren moet worden vastgesteld dat de meetresultaten niet beïnvloed worden door een magnetisch veld, veroorzaakt door het te meten object of andere objecten in de omgeving daarvan;

  • f. de gevoeligheid van het meetinstrument moet, rekening houdend met het achtergrondtempo, zodanig zijn, dat:

    • 1°. bij één enkele meting, de detectiegrens voor bèta-activiteit niet hoger is dan 0,5 becquerel/cm2, of

    • 2°. bij meer dan een meting, in ieder geval wordt voldaan aan ten minste één van de twee volgende eisen: de spreiding in de meetwaarden is niet groter dan 10% van de gemiddelde meetwaarde of de spreiding is niet groter dan 1/cm2.

HOOFDSTUK 5. DESKUNDIGHEID

Artikel 5.1 (algemeen voorschrift toezicht op de uitvoering)

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • 1. de mate waarin de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming toezicht houdt op de handeling in verhouding staat tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s;

  • 2. de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming ter plaatse aanwezig is bij het verrichten van een handeling indien de aard en zwaarte van de betrokken risico’s hier aanleiding toe geeft, en

  • 3. de toezichthoudend medewerker met een interval van ten hoogste twaalf maanden en bij belangrijke wijzigingen de situatie ter plekke beoordeelt.

Artikel 5.2 (aanvraag registratie, herregistratie of buitengewone registratie stralingsbeschermingsdeskundige)

  • 1. De aanvraag voor een registratie, herregistratie of buitengewone registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige bevat in ieder geval:

    • a. de naam en het adres van de aanvrager;

    • b. de functie waarvoor de aanvrager wenst te worden geregistreerd, en

    • c. een kopie van het diploma, afgegeven door een erkende instelling, waaruit blijkt dat stralingsdeskundigheid op het niveau van een algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige, of daaraan gelijkwaardig, is verkregen.

  • 2. De aanvraag om herregistratie bevat daarnaast:

    • a. een bewijs waaruit blijkt dat overeenkomstig artikel 5.8, eerste lid, onderdeel b, of 5.9, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, de benodigde werkervaring is opgedaan;

    • b. een bewijs waaruit blijkt dat overeenkomstig artikel 5.8, eerste lid, onderdeel c, of 5.9, eerste lid, onderdeel c, van de regeling, de benodigde bij- of nascholing is gevolgd.

  • 3. De aanvraag voor buitengewone registratie bevat daarnaast bewijs waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel b of c, van de regeling.

Artikel 5.3 (aanvraag registratie stralingsarts)

  • 1. Een aanvraag voor registratie als stralingsarts bevat in elk geval:

    • a. de naam en het adres van de aanvrager;

    • b. een kopie van de inschrijving in het register van erkende sociaal geneeskundigen, en

    • c. een kopie van het diploma afgegeven door een erkende instelling als bedoeld in artikel 5.11 van het besluit, waaruit blijkt dat stralingsdeskundigheid op het niveau van een algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige, of daaraan gelijkwaardig, is verkregen.

  • 2. De aanvraag om herregistratie als stralingsarts bevat naast de in het eerste lid bedoelde gegevens:

    • a. een bewijs waaruit blijkt dat de benodigde werkervaring is opgedaan, en

    • b. bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, conform Bijlage C van de Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018, 120 punten heeft verdiend met kennisonderhoud.

  • 3. De aanvraag voor buitengewone registratie bevat daarnaast bewijs waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de kerncompetenties, bedoeld in bijlage D van de Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018.

Artikel 5.4 (aanvraag van een erkenning als opleidingsinstelling op het gebied van stralingsbescherming)

De aanvraag tot erkenning van een instelling als bedoeld in artikel 5.11 van het besluit gaat vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. de naam en het adres van de instelling;

  • b. de naam van de opleiding;

  • c. de naam en deskundigheid van de opleidingsverantwoordelijke;

  • d. een beschrijving van de opzet, de onderwerpen, de doelgroep, de doelstelling en de duur van de opleiding;

  • e. de samenstelling en het reglement van de examencommissie van de opleiding;

  • f. een beschrijving van de wijze waarop de onafhankelijkheid van de examinering van de opleiding wordt geborgd, en

  • g. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de adequate procedures, bedoeld in de artikelen 5.25 en 5.26 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming 2018.

HOOFDSTUK 6. BOUWMATERIALEN EN MILIEUMONITORING

Artikel 6.1 (bouwmaterialen)

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder oppervlaktedichtheid: de toegepaste massa per eenheid van oppervlak, uitgedrukt in kg/m2.

  • 2. Dit artikel is van toepassing indien een ondernemer bij de samenstelling van zijn bouwmateriaal een of meer van de materialen gebruikt die worden genoemd in bijlage 6.1 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, en waarvan de uitgezonden gammastraling naar verwachting bijdraagt aan de externe blootstelling binnenshuis.

  • 3. Teneinde overeenkomstig artikel 6.21, tweede lid, van het besluit vast te stellen of de blootstelling binnenshuis aan de gammastraling die door bouwmaterialen wordt uitgezonden onder het referentieniveau, bedoeld in artikel 9.10, achtste lid, van het besluit, blijft, onderzoekt de ondernemer zijn bouwmaterialen met een van de volgende methoden:

    • a. de ondernemer bepaalt voor zijn bouwmaterialen de index voor activiteitsconcentratie bedoeld in bijlage 11, onderdeel a, en stelt vast of de bepaalde index kleiner is dan of gelijk is aan 1, dan wel:

    • b. de ondernemer bepaalt de toename van de effectieve dosis ten gevolge van de gebruikte bouwmaterialen met de methode als bedoeld in bijlage 11, onderdeel b, en stelt vast of de berekende effectieve dosis onder het referentieniveau blijft, dan wel:

    • c. de ondernemer bepaalt volgens de methode, bedoeld in bijlage 11, onderdeel c, de gewogen som van de activiteitsconcentraties van de radionucliden die aanwezig zijn in de aan de bouwmaterialen toegevoegde materialen die zijn genoemd in bijlage 6.1 van de regeling, en stelt vast of de uitkomst van de gewogen som kleiner is dan of gelijk is aan 1. De ondernemer bepaalt vervolgens aan de hand van de grafiek die is opgenomen in bijlage 11, onderdeel d, bij een gegeven oppervlaktedichtheid van het bouwmateriaal welk gewichtspercentage van die materialen hij ten hoogste mag toevoegen aan het bouwmateriaal, dan wel:

    • d. de ondernemer bepaalt, indien hij bouwmaterialen toepast met een oppervlaktedichtheid die kleiner dan of gelijk is aan 30 kg/m2, en de methode, genoemd in onderdeel c, niet toepasbaar is, de gewogen som van de activiteitsconcentraties van de radionucliden die aanwezig zijn in de aan de bouwmaterialen toegevoegde materialen die zijn genoemd in bijlage 6.1 van de regeling volgens de methode bedoeld in bijlage 11, onderdeel c, en stelt vast of de uitkomst van de gewogen som kleiner is dan of gelijk is aan 0,5.

Artikel 6.2 (opzet en uitvoering van het milieumonitoringprogramma)

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    medium:

    de te bemonsteren of te analyseren atmosferische deeltjes, lucht, drinkwater, oppervlaktewater, melk, standaard voedselpakket;

    meetnet:

    de voor de controle van elk afzonderlijk medium gebruikte combinatie van de gegevens van de locaties voor bemonstering en van directe meting;

    fijnmazig meetnet:

    een meetnet bestaande uit bemonsteringslocaties die over het gehele grondgebied van Nederland gespreid zijn;

    grofmazig meetnet:

    een meetnet dat voor elk te bemonsteren medium ten minste één, voor Nederland representatieve, bemonsteringslocatie bevat.

  • 2. Het milieumonitoringprogramma, bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, van het besluit, bevat een beschrijving van:

    • a. de gebruikte fijnmazige en grofmazig meetnetten;

    • b. de te bemonsteren media, soorten metingen en periodiciteit van de metingen;

    • c. de toegepaste bemonsteringsstrategieën en uit te voeren metingen voor elk van de te bemonsteren media;

    • d. de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma;

    • e. de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit aangewezen diensten of instanties die zijn belast met het mede uitvoeren van het milieumonitoringprogramma, inclusief een beschrijving van de onderdelen van het milieumonitoringprogramma dat zij uitvoeren;

    • f. de gegevensverwerking en de verstrekking van gegevens, en

    • g. andere voor de uitvoering van het milieumonitoringprogramma relevante gegevens.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde instanties leveren de meetgegevens zoals verkregen tijdens de uitvoering van het milieumonitoringprogramma, voor de onderdelen waarvoor zij zijn aangewezen, zo spoedig mogelijk na interne validatie van die gegevens, aan bij de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma. De te rapporteren gegevens bevatten ten minste de in bijlage 12 bedoelde bemonsteringsgegevens en meetgegevens.

  • 4. De krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma zorgt ervoor dat:

    • a. de in het derde lid genoemde gegevens worden verzameld en voor 30 juni van elk kalenderjaar worden gerapporteerd aan de Europese Commissie, en

    • b. de in het derde lid genoemde gegevens worden verzameld en geaggregeerd in een integrale rapportage die de situatie met betrekking tot radioactiviteit in het leefmilieu beschrijft en vergelijkt met voorgaande jaren, en die aan het algemene publiek ter beschikking gesteld wordt.

Artikel 6.3. (controle en rapportage lozingen)

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    representatieve nucliden:

    voor elke groep radionucliden gekozen geschikte indicatoren voor de meetgevoeligheid;

    detectiegrens:

    kleinste werkelijke waarde van de te meten grootheid die met de gebruikte meetmethode detecteerbaar is, met een gegeven foutkans;

    beslissingsdrempel:

    de vastgelegde waarde van een bepaalde beslissingsgrootheid (randomvariabele ter bepaling of een te meten fysisch effect al dan niet aanwezig is) op basis waarvan, bij het overschrijden ervan door het resultaat van de feitelijke meting van een te meten grootheid die een fysisch effect kwantificeert, wordt beslist dat het fysisch effect aanwezig is.

  • 2. De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet zorgt ervoor dat:

    • a. een meetprogramma ten behoeve van de controle van vergunde lozingen wordt opgesteld en wordt goedgekeurd door de stralingsbeschermingsdeskundige;

    • b. het in onderdeel a bedoelde meetprogramma tenminste een beschrijving bevat van:

      • 1°. de monsternamelocaties;

      • 2°. de bemonsteringsfrequentie;

      • 3°. de wijze van bemonstering;

      • 4°. de te gebruiken analysemethoden;

      • 5°. de uit te voeren kwaliteitscontrole;

      • 6°. de aard, wijze en termijnen van rapportage van meetresultaten aan de Autoriteit;

      • 7°. de termijn voor evaluatie en actualisatie van het meetprogramma, en

      • 8°. overige relevante informatie in het belang van de uitvoering van en de rapportage van het meetprogramma;

    • c. het meetprogramma en de wijzigingen daarvan worden zo spoedig mogelijk overgelegd aan de Autoriteit;

    • d. inhoudelijke wijzigingen van het meetprogramma met betrekking tot specifieke monsternamelocaties en analysemethoden, wijzigingen in de rapportagetermijnen, alsmede wijzigingen in de systematiek en omvang van het meetprogramma zijn goedgekeurd door de stralingsbeschermingsdeskundige en worden overgelegd aan de Autoriteit;

    • e. het meetprogramma iedere vijf jaar wordt geëvalueerd en geactualiseerd, rekening houdend met de actuele stand van de techniek, en dat de resultaten van deze evaluatie binnen zes maanden na beëindiging van de betreffende periode aan de Autoriteit worden overlegd;

    • f. bij de uitvoering van monstername, analyse, kwaliteitscontrole en rapportage van de volgens het meetprogramma vereiste monsters wordt uitgegaan van nationaal of internationaal vastgelegde normen of richtlijnen; van elke daartoe in het meetprogramma aangewezen monstername, voor een in het meetprogramma vastgestelde periode, een controlemonster beschikbaar gesteld wordt om, op aanwijzing van de Autoriteit, ter verificatie over te dragen aan een door de Autoriteit aangewezen instelling; iedere twee jaar wordt deelgenomen aan een nationaal of internationaal vergelijkend onderzoek teneinde de kwaliteit van de monsternamemethode en analyses te borgen, en;

    • g. de resultaten van het meetprogramma worden opgenomen in de rapportage over de stralingsbescherming aan de ondernemer en de Autoriteit, bedoeld in artikel 5.30, onderdeel f, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

  • 3. In geval van lozingen als gevolg van handelingen als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel b, van de wet voor een inrichting waarin kernenergie wordt vrijgemaakt met als hoofddoel de productie van elektriciteit of waar bestraalde splijtstoffen kunnen worden opgewerkt:

    • a. bepaalt de houder van de vergunning de geloosde activiteit van alle in kolom 1 van bijlage 13 genoemde radionucliden, en,

    • b. rapporteert de houder van de vergunning voor 1 juni van ieder jaar over de resultaten van de onder a genoemde bepalingen van het voorafgaande kalenderjaar, gebruikmakend van het in bijlage 13, onderdeel A, respectievelijk onderdeel B, opgenomen formulier aan de Autoriteit.

  • 4. Bij de bepaling van de geloosde activiteit, als bedoeld in het tweede lid, geeft de ondernemer uitvoering aan het vijfde tot en met het achtste lid.

  • 5. Wanneer de meetwaarden beneden de detectiegrenzen liggen, mogen, voor de in kolom 2 van bijlage 13 genoemde representatieve radionucliden, de feitelijke detectiegrenzen niet hoger liggen dan de in kolom 3 van bijlage 13 opgenomen waarden.

  • 6. In situaties waarin voor specifieke radionucliden een gelijke nauwkeurigheid kan worden bereikt door de berekening van de lozing op basis van operationele gegevens of op basis van de meetresultaten voor andere radionucliden, mogen dergelijke berekende lozingswaarden worden gebruikt ter vervanging van feitelijke meetwaarden.

  • 7. De bepaling van de detectiegrenzen en beslissingsdrempels en de weergave van de resultaten moeten in overeenstemming zijn met de internationale norm ISO/IS 11929-7. De beslissingsdrempel mag gelijk worden gesteld aan de helft van de detectiegrens, ook in gevallen waarin de beslissingsdrempel lager ligt dan de helft van de feitelijk voor een meting bereikte detectiegrens.

  • 8. Wanneer de meetwaarden beneden de beslissingsdrempel liggen, moeten deze waarden voorzichtigheidshalve gelijk worden gesteld aan de helft van de beslissingsdrempel. Wanneer de resultaten van herhaalde metingen in de relevante periode echter allemaal beneden de beslissingsdrempel liggen, is het redelijk om aan te nemen dat de werkelijke waarde nul is, dat betekent dat de radionuclide niet aanwezig is in de geloosde afvalstoffen.

  • 9. De krachtens artikel 6.24, tweede lid, van het besluit door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen dienst of instantie die is belast met de coördinatie van het milieumonitoringprogramma zorgt ervoor dat de in het derde lid, onderdeel b, genoemde gegevens worden samengevat, gebruikmakend van het in bijlage 14 opgenomen formulier, en voor 30 juni van elk kalenderjaar worden gerapporteerd aan de Europese Commissie.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1 (inwerkingtreding)

Deze verordening, met uitzondering van artikel 3.1, treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.

Artikel 7.2 (citeertitel)

Deze verordening wordt aangehaald als: ANVS-verordening basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Deze verordening zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 januari 2018

De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, J.H. van den Heuvel, bestuursvoorzitter

M. Brugmans, plv. bestuursvoorzitter

BIJLAGEN BIJ DE ANVS-VERORDENING BASISVEILIGHEIDSNORMEN STRALINGSBESCHERMING

Bijlage 1, behorende bij artikel 3.14, nadere regels sommatie consumentenproducten

Voor de in het schema met `✦` aangegeven handelingen met de daarbij vermelde consumentenproducten, welke een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben, geldt dat de aan deze consumentenproducten toegevoegde radionucliden niet worden betrokken bij een sommatie als bedoeld in artikel 3.17, tweede en derde lid, van het besluit voor zover het aantal op enig moment van het jaar aanwezige artikelen het aangegeven aantal niet overschrijdt.

Consumentenproduct

Nuclide

(Detail)handel

Gebruik

Afvalinzameling

Luminescente vluchtwegaanduiding

3H

✦ (500 stuks)

✦ (500 stuks)

Luminescente noodverlichting

3H

✦ (500 stuks)

✦ (500 stuks)

Luminescente bronnen in richtmiddelen op dienstwapens van de politie

3H

✦ (500 stuks)

✦ (500 stuks)

TL-starters

85Kr

Gloeikousen

232Th

   

✦ (1000 stuks)

Antistatische

Middelen

210Po,

241Am

   

✦ (10 stuks)

Lasstaven

232Th

   

✦ (1000 stuks)

Gasontladingsbuizen

60Co

   

✦ (50 stuks)

Cameralenzen

232Th

   

✦ (10 stuks)

Thoriumhoudende lampen met een toegevoegde activiteit kleiner dan 100 Bq per eenheid

232Th

Lampen met een toegevoegde 85Kr-activiteit kleiner dan 10.000 Bq per eenheid

85Kr

Bijlage 2, behorend bij artikel 3.15, tweede lid, handelingen met consumentenproducten die een beperkt risico hebben

Voor de in het schema met ‘✦’ aangegeven handelingen met de daarbij vermelde consumentenproducten, welke een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben, gelden het verboden bedoeld in artikel 3.5 van het besluit, in samenhang met artikel 3.8, derde lid, onderdeel c, van het besluit niet, voor zover het aantal op enig moment van het jaar aanwezige consumentenproducten het aangegeven aantal niet overschrijdt.

Consumentenproduct

Nuclide

(Detail)handel

Gebruik

Afvalinzameling

Luminescente vluchtwegaanduiding

3H

✦ (500 stuks)

✦ (500 stuks)

Luminescente noodverlichting

3H

✦ (500 stuks)

✦ (500 stuks)

Luminescente bronnen in richtmiddelen op dienstwapens van de politie

3H

✦ (500 stuks)

✦ (500 stuks)

TL-starters

85Kr

Gloeikousen

232Th

   

✦ (1.000 stuks)

Antistatische middelen

210Po,

241Am

   

✦ (10 stuks)

Lasstaven

232Th

   

✦ (1.000 stuks)

Gasontladingsbuizen

60Co

   

✦ (50 stuks)

Cameralenzen

232Th

   

✦ (10 stuks)

Thoriumhoudende lampen met een toegevoegde activiteit kleiner dan 100 Bq per eenheid

232Th

Lampen met een toegevoegde 85Kr-activiteit kleiner dan 10.000 Bq per eenheid

85Kr

Bijlage 3, behorend bij artikel 3.16 (vrijgave handelingen met die een beperkt risico hebben)

De verboden bedoeld in de artikelen 3.5 eerste lid, en artikel 3.9 eerste lid van het besluit gelden niet voor de vrijgave van zeer laag radioactieve stoffen in elk type materiaal voor zover de per kalenderjaar (gesommeerde) vrij te geven activiteit de hier onder vermelde grenswaarde niet overschrijdt.

Grenswaarden voor de per kalenderjaar vrij te geven activiteit voor elk type materiaal.

Nuclide

AGRENS

(Bq)

Nuclide

AGRENS

(Bq)

H-3

4E+03

Y-88

2E+02

C-11

4E+03

Y-90

4E+02

C-14

2E+02

Zr-88

3E+02

N-13

6E+03

Zr-89

1E+03

O-15

6E+03

Tc-99

8E+01

F-18

4E+03

Tc-99m

3E+04

P-32

3E+02

Pd-103

2E+03

P-33

7E+02

In-111

3E+03

S-35

5E+02

In-114m

1E+02

Cr-51

3E+04

I-123

5E+03

Mn-52

6E+02

I-124

8E+01

Mn-54

7E+02

I-125

7E+01

Fe-55

1E+03

I-131

5E+01

Fe-59

3E+02

Cs-137

3E+01

Co-56

1E+02

Sm-153

1E+03

Co-57

1E+03

Eu-152

2E+01

Co-58

5E+02

Eu-154

2E+01

Co-60

3E+01

Ho-166

7E+02

Cu-64

8E+03

Er-169

1E+03

Zn-65

3E+02

Lu-177

8E+02

Zn-69m

3E+03

Lu-177m

6E+01

Ga-67

4E+03

Re-183

6E+03

Ga-68

4E+03

Re-184

5E+02

Ge-68

7E+01

Re-186

7E+02

Se-75

4E+02

Re-188

7E+02

Kr-81

1E+04

Pt-195m

2E+03

Rb-81

4E+03

Tl-201

1E+04

Rb-82m

8E+03

Bi-213

3E+01

Rb-83

5E+02

Ra-223

1E-01

Sr-82

9E+01

Ac-225

1E-01

Sr-85

1E+03

Ac-227

2E-03

Sr-89

1E+02

Th-227

1E-01

Bijlage 4 behorend bij artikel 3.18, eerste lid

Van nature voorkomende radionucliden

Specifieke vrijgavewaarden voor van nature voorkomende radionucliden in natte sludges uit de olie- en gasindustrie en de geothermie

(kBq kg-1)

K-40

100

Pb-210+

100

Po-210

100

Ra-226+

5

Ra-228+

10

Th-228+

5

Th-232sec of natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks Th-232

5

U-235sec of natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks U-235*

10

U-238sec of natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks U-238

5

*: waarden voor deze nucliden maken deel uit van de U-235 reeks en worden slechts ter informatie gegeven: ze zullen niet beperkend zijn gezien de vaste verhouding tussen U-238 en U-235

De moedernucliden die in de bovenstaande tabel zijn aangegeven met ‘+’ of ‘sec’ zijn in seculair evenwicht met dochternucliden en betreffen:

Moedernuclide

Moedernuclide in seculair evenwicht met dochternucliden

Pb-210+

Pb-210, Bi-210

Ra-226+

Ra-226, Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214

Ra-228+

Ra-228, Ac-228

Th-228+

Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Po-212 (64,1 %), Tl-208 (35,9 %)

Th-232sec

Th-232, Ra-228, Ac-228, Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Po-212 (64,1%), Tl-208 (35,9%)

U-235sec

U-235, Th-231, Pa-231, Ac-227, Th-227 (98,6%), Fr-223 (1,4%), Ra-223, Rn-219, Po-215, Pb-211, Bi-211, Tl-207, Po-211 (0,3%)

U-238sec

U-238, Th-234, Pa-234m, Pa-234 (0,3%), U-234, Th-230, Ra-226, Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214, Pb-210, Bi-210, Po-210

Bijlage 5, behorend bij de artikelen 4.25 tot en met 4.27, typen goedgekeurde ionisatierookmelders

Goedgekeurde melders zijn:

Merk

Type

Nuclide

Activiteit

1.

AFA-Minerva

F 712

Am-241

30 kilobecquerel

2.

Ajax

131 serie

Am-241

30 kilobecquerel

3.

Apollo

Series 30

Am-241

34 kilobecquerel

4.

Apollo

Series 60

Am-241

34 kilobecquerel

5.

Apollo

Series 90

Am-241

34 kilobecquerel

6.

Apollo

XP 95

Am-241

33 kilobecquerel

7.

Argina

Arco 1

Am-241

34 kilobecquerel

8.

Aritech

DI 612

Am-241

34 kilobecquerel

9.

Aritech

DI 622

Am-241

34 kilobecquerel

10.

Aritech

DI 650

Am-241

33,3 kilobecquerel

11.

Aritech

DI 650L

Am-241

33,3 kilobecquerel

12.

Aritech

DI 651

Am-241

33,3 kilobecquerel

13.

Aritech

DI 651L

Am-241

33,3 kilobecquerel

14.

Aritech

DI 722

Am-241

34 kilobecquerel

15.

Aritech

DI 722 I

Am-241

34 kilobecquerel

16.

Aritech

DI 722 R

Am-241

34 kilobecquerel

17.

Aritech

DI 860

Am-241

34 kilobecquerel

18.

Aritech

DI 860F

Am-241

33,3 kilobecquerel

19.

Aritech

DI 860M

Am-241

33,3 kilobecquerel

20.

Aritech

DI 861

Am-241

34 kilobecquerel

21.

Aritech

DI 870

Am-241

33,3 kilobecquerel

22.

Aritech

DI 871

Am-241

33,3 kilobecquerel

23.

Aritech

DI 900 serie

Am-241

34 kilobecquerel

24.

Aritech

DI 950

Am-241

34 kilobecquerel

25.

Aritech

DI 950B

Am-241

33,3 kilobecquerel

26.

Aritech

DI 950F

Am-241

33,3 kilobecquerel

27.

Aritech

DI 950M

Am-241

33,3 kilobecquerel

28.

Aritech

DI 970

Am-241

33,3 kilobecquerel

29.

Aritech

DI 2072

Am-241

34 kilobecquerel

30.

Autronica

BJ-20

Am-241

34 kilobecquerel

31.

Autronica

BJ-20B

Am-241

34 kilobecquerel

32.

Autronica

BJ-20B/Ex

Am-241

34 kilobecquerel

33.

Autronica

BJ-30

Am-241

34 kilobecquerel

34.

Autronica

BJ-31

Am-241

34 kilobecquerel

35.

Autronica

BJ-31/Ex

Am-241

34 kilobecquerel

36.

Autronica

BJ-3

Am-241

34 kilobecquerel

37.

Autronica

BJ-4

Am-241

34 kilobecquerel

38.

Black & Decker

A 9422

Am-241

34 kilobecquerel

39.

Black & Decker

A 9423

Am-241

34 kilobecquerel

40.

Black & Decker

A 9424

Am-241

34 kilobecquerel

41.

Black & Decker

A 9425

Am-241

34 kilobecquerel

42.

Black & Decker

A 9426

Am-241

34 kilobecquerel

43.

Black & Decker

A 9427

Am-241

34 kilobecquerel

44.

Black & Decker

A 9428

Am-241

34 kilobecquerel

45.

Black & Decker

A 9430

Am-241

34 kilobecquerel

46.

Black & Decker

A 9431

Am-241

34 kilobecquerel

47.

Black & Decker

SMK 12

Am-241

34 kilobecquerel

48.

Black & Decker

SMK 6D

Am-241

34 kilobecquerel

49.

Black & Decker

SMK 20

Am-241

34 kilobecquerel

50.

BRK

1451

Am-241

37 kilobecquerel

51.

BRK

1451 E

Am-241

37 kilobecquerel

52.

BRK

1551

Am-241

37 kilobecquerel

53.

BRK

1800 EC

Am-241

37 kilobecquerel

54.

BRK

1800 EC-TD

Am-241

37 kilobecquerel

55.

BRK

1800 ETN-v

Am-241

37 kilobecquerel

56.

BRK

4220 SB

Am-241

37 kilobecquerel

57.

BRK

4919E

Am-241

37 kilobecquerel

58.

BRK

83R

Am-241

37 kilobecquerel

59.

BRK

83RI

Am-241

37 kilobecquerel

60.

BRK

83P

Am-241

37 kilobecquerel

61.

BRK

86RACE

Am-241

37 kilobecquerel

62.

BRK

86RACHE10

Am-241

37 kilobecquerel

63.

BRK

SA 76RD

Am-241

37 kilobecquerel

64.

BRK

SA76 CEC

Am-241

37 kilobecquerel

65.

BRK

SA83R12CEC

Am-241

37 kilobecquerel

66.

BRK

SA88UK

Am-241

37 kilobecquerel

67.

BRK

SA88 CEC

Am-241

37 kilobecquerel

68.

BRK

SA90 CEC

Am-241

37 kilobecquerel

69.

BRK

SA90TT

Am-241

37 kilobecquerel

70.

BRK

SA97CEC

Am-241

37 kilobecquerel

71.

BRK

SA120C-UK

Am-241

37 kilobecquerel

72.

BRK

SA150CEC

Am-241

37 kilobecquerel

73.

BRK

SA1201UK

Am-241

37 kilobecquerel

74.

Cerberus

F7 serie

Am-241

30 kilobecquerel

75.

Cerberus

F8 serie

Am-241

15 kilobecquerel

76.

Cerberus

BR8 serie

Am-241

15 kilobecquerel

77.

Cerberus

F9 serie

Am-241

30 kilobecquerel

78.

Cerberus

BR9 serie

Am-241

30 kilobecquerel

79.

Cerberus

BR20 serie

Am-241

30 kilobecquerel

80.

Chloride

Gent 7201-01

Am-241

30 kilobecquerel

81.

Chubb

DS1

Am-241

37 kilobecquerel

82.

Chubb

Firepower

Am-241

34 kilobecquerel

83.

Deltronic (Ikea Family Brandmelder) (SS-750)

168101

Am-241

40 kilobecquerel

84.

Detectomat

1430

Ra-226

5 kilobecquerel

85.

Detectomat

1431

Am-241

30 kilobecquerel

86.

Dicon

300

Am-241

37 kilobecquerel

87.

Dicon

300 B

Am-241

37 kilobecquerel

88.

Dicon

300 AP

Am-241

37 kilobecquerel

89.

Dicon

300 I

Am-241

37 kilobecquerel

90.

Dicon

350

Am-241

37 kilobecquerel

91.

Dicon

370 MB

Am-241

37 kilobecquerel

92.

Dicon

330 M

Am-241

37 kilobecquerel

93.

Dicon

570 M

Am-241

37 kilobecquerel

94.

Dicon

570 MC

Am-241

37 kilobecquerel

95.

Dicon

670 M

Am-241

37 kilobecquerel

96.

Dicon

670 MC

Am-241

37 kilobecquerel

97.

Dicon

670 MRC

Am-241

37 kilobecquerel

98.

Dicon

SA900

Am-241

33 kilobecquerel

99.

Distrilec

SMA 950

Am-241

37 kilobecquerel

100.

E.I

100 serie

Am-241

34 kilobecquerel

101.

E.I

EI-131

Am-241

37 kilobecquerel

102.

E.I

EI-141 easi-fit

Am-241

37 kilobecquerel

103.

E.I

EI-150

Am-241

37 kilobecquerel

104.

E.I

EI-151TL

Am-241

37 kilobecquerel

105.

E.I

EI-161 easi-fit

Am-241

37 kilobecquerel

106.

ELRO

RM100

Am-241

37 kilobecquerel

107.

ELRO

RM105

Am-241

37 kilobecquerel

108.

ELRO

RM110/2

Am-241

37 kilobecquerel

109.

ELRO

RM120

Am-241

37 kilobecquerel

110.

ELRO

RM200

Am-241

37 kilobecquerel

111.

Esser

1054

Am-241

12 kilobecquerel

112.

Esser

1056

Am-241

12 kilobecquerel

113.

Esser

1061

Am-241

5 kilobecquerel

114.

Esser

1061-Ex

Am-241

5 kilobecquerel

115.

Esser

1062

Am-241

5 kilobecquerel

116.

Esser

1071

Am-241

5 kilobecquerel

117.

Esser

1963

Am-241

5 kilobecquerel

118.

Esser

1963-Ex

Am-241

5 kilobecquerel

119.

Esser

1973

Am-241

5 kilobecquerel

120.

Esser

1979

Am-241

5 kilobecquerel

121.

Family Gard

FG 888

Am-241

37 kilobecquerel

122.

Ferm

FR-100

Am-241

34 kilobecquerel

123.

Ferm

FR-105

Am-241

34 kilobecquerel

124.

Ferm

FR-150

Am-241

34 kilobecquerel

125.

Fire Sentry

0914

Am-241

37 kilobecquerel

126.

First Alert

FG888LCE

Am-241

37 kilobecquerel

127.

First Alert

SA 76

Am-241

37 kilobecquerel

128.

First Alert

SA 88 EC

Am-241

37 kilobecquerel

129.

First Alert

SA 88 UK

Am-241

37 kilobecquerel

130.

First Alert

SA120C

Am-241

37 kilobecquerel

131.

First Alert

SA150TT

Am-241

37 kilobecquerel

132.

Flamingo

S1201

Am-241

37 kilobecquerel

133.

Fritz Fuss

60.000

Ra-226

5 kilobecquerel

134.

Fritz Fuss

60.020

Ra-226

5 kilobecquerel

135.

Fritz Fuss

60.500

Am-241

30 kilobecquerel

136.

Fritz Fuss

60.520

Am-241

30 kilobecquerel

137.

Fritz Fuss

62050

Ra-226

5 kilobecquerel

138.

Fritz Fuss

62051

Am-241

30 kilobecquerel

139.

Fritz Fuss

62150

Ra-226

5 kilobecquerel

140.

Fritz Fuss

62151

Am-241

30 kilobecquerel

141.

Hapé CA45

easy alert

Am-241

37 kilobecquerel

142.

Hapé CA46

easy alert

Am-241

37 kilobecquerel

143.

Hapé CA47

easy alert

Am-241

37 kilobecquerel

144.

Hapé CA48

easy alert

Am-241

37 kilobecquerel

145.

Hekatron

131 serie

Am-241

30 kilobecquerel

146.

Hekatron

136 serie

Am-241

30 kilobecquerel

147.

Hekatron

141 serie

Am-241

30 kilobecquerel

148.

Hekatron

151 serie

Am-241

30 kilobecquerel

149.

Hekatron

531 serie

Am-241

30 kilobecquerel

150.

Hekatron

551 serie

Am-241

30 kilobecquerel

151.

Hochiki

SIF-E

Am-241

37 kilobecquerel

152.

Hochiki

SIH-E

Am-241

19 kilobecquerel

153.

Homewatch

101

Am-241

40 kilobecquerel

154.

Homewatch

105

Am-241

40 kilobecquerel

155.

Homewatch

106

Am-241

40 kilobecquerel

156.

Honeywell

TC 100C

Am-241

34 kilobecquerel

157.

IMS

102 CN

Am-241

33 kilobecquerel

158.

Jameson Home Products

CD 1

Am-241

37 kilobecquerel

159.

Jameson Home Products

CD 23

Am-241

37 kilobecquerel

160.

Kidde Safety

0914

Am-241

37 kilobecquerel

161.

Kidde Safety

0915

Am-241

37 kilobecquerel

162.

Kidde Safety

0916

Am-241

37 kilobecquerel

163.

Kidde Safety

0916LL

Am-241

37 kilobecquerel

164.

Kidde Safety

0918

Am-241

37 kilobecquerel

165.

Kidde Safety

1275

Am-241

37 kilobecquerel

166.

Kilsen

KL-700

Am-241

18,5 kilobecquerel

167.

Kilsen

KL-700A

Am-241

18,5 kilobecquerel

168.

James Stuart

GD 22

Am-241

34 kilobecquerel

169.

Lifesavers

0905

Am-241

37 kilobecquerel

170.

Maple Chase

I240C

Am-241

37 kilobecquerel

171.

Maple Chase

Firex A

Am-241

37 kilobecquerel

172.

Maple Chase

FXB-1

Am-241

37 kilobecquerel

173.

Maple Chase

FX-830

Am-241

37 kilobecquerel

174.

Menvier

MID-610

Am-241

26 kilobecquerel

175.

Menvier

MID-710

Am-241

34 kilobecquerel

176.

Minimax

IMX 1001 E

Am-241

3 kilobecquerel

177.

Minimax

IMX 1111 E

Am-241

3 kilobecquerel

178.

Minimax

IMX 1101 E

Am-241

3 kilobecquerel

179.

Nittan

NID 58F

Am-241

26 kilobecquerel

180.

Nittan

2 IC

Am-241

26 kilobecquerel

181.

Nittan

ST-I

Am-241

34 kilobecquerel

182.

Nortron

EW-1

Am-241

37 kilobecquerel

183.

Notifier

CP-651E

Am-241

18,5 kilobecquerel

184.

Notifier

CPX-551

Am-241

37 kilobecquerel

185.

Notifier

CPX-751E

Am-241

18,5 kilobecquerel

186.

Nugelec

DIF-910

Am-241

33 kilobecquerel

187.

Plasplugs

SA 110

Am-241

33 kilobecquerel

188.

Plasplugs

SA 111

Am-241

33 kilobecquerel

189.

Plasplugs

SA 112

Am-241

33 kilobecquerel

190.

Promax

SD 170H

Am-241

37 kilobecquerel

191.

Ranex

RX 2550

Am-241

40 kilobecquerel

192.

Smoke Guard

SS-168

Am-241

40 kilobecquerel

193.

Smoke Guard

SS-328

Am-241

40 kilobecquerel

194.

System Sensor

400 serie

Am-241

37 kilobecquerel

195.

System Sensor

500 serie

Am-241

37 kilobecquerel

196.

System Sensor

1151E

Am-241

18,5 kilobecquerel

197.

System Sensor

1251E

Am-241

18,5 kilobecquerel

198.

System Sensor

1451E

Am-241

37 kilobecquerel

199.

System Sensor

1551E

Am-241

37 kilobecquerel

200.

Telenorma

BD101I

Ra-226

5 kilobecquerel

201.

Telenorma

BD102IA

Am-241

30 kilobecquerel

202.

Telenorma

NIM 100

Am-241

30 kilobecquerel

203.

Thorn Security

MF300 serie

Am-241

33 kilobecquerel

204.

Thorn Security

MF500 serie

Am-241

33 kilobecquerel

205.

Thorn Security

MF 601

Am-241

33 kilobecquerel

206.

Thorn Security

MF 601 H

Am-241

33 kilobecquerel

207.

Thorn Security

MF 601 L

Am-241

33 kilobecquerel

208.

Thorn Security

MF 612

Am-241

33 kilobecquerel

209.

Thorn Security

MF 612 H

Am-241

33 kilobecquerel

210.

Thorn Security

MF 612 L

Am-241

33 kilobecquerel

211.

Thorn Security

MF 901

Am-241

33 kilobecquerel

212.

Thorn Security

MF 912

Am-241

33 kilobecquerel

213.

Thorn Security

P serie

Am-241

33 kilobecquerel

214.

Thorn Security

PF serie

Am-241

33 kilobecquerel

215.

Universal DET

U.D.09

Am-241

34 kilobecquerel

216.

Westinghouse

HRD-2A

Am-241

19 kilobecquerel

217.

Zettler

A610

Am-241

19 kilobecquerel

218.

Zettler

A670

Am-241

19 kilobecquerel

219.

Zettler

IR3 serie

Am-241

18,5 kilobecquerel

220.

Ziton

Z310

Am-241

34 kilobecquerel

221.

Ziton

Z610

Am-241

34 kilobecquerel

222.

Ziton

ZP 610

Am-241

34 kilobecquerel

223.

Ziton

ZP 710

Am-241

34 kilobecquerel

224.

GE Security

ZP710-2

Am-241

33,3 kilobecquerel

225.

GE Security

ZP710EX-1

Am-241

33,3 kilobecquerel

226.

GE Security

EA10E-2

Am-241

33,3 kilobecquerel

227.

GE Security

I-17001

Am-241

33,3 kilobecquerel

228.

GE Security

ISDI2000

Am-241

33,3 kilobecquerel

229.

GE Security

Z610-1

Am-241

33,3 kilobecquerel

230.

GE Security

Z610A-1

Am-241

33,3 kilobecquerel

231.

GE Security

I-7001

Am-241

33,3 kilobecquerel

232.

GE Security

ISDP2004

Am-241

33,3 kilobecquerel

233.

GE Security

E610-3

Am-241

33,3 kilobecquerel

234.

GE Security

E610U-2

Am-241

33,3 kilobecquerel

235.

GE Security

ECIOU-3

Am-241

31,5 kilobecquerel

236.

GE Security

SIGA-IPHS

Am-241

5,18 kilobecquerel

237.

GE Security

SIGA-IPHSI

Am-241

5,18 kilobecquerel

238.

GE Security

SIGA-IPHSB

Am-241

5,18 kilobecquerel

239.

GE Security

SIGA-IS

Am-241

37 kilobecquerel

240.

GE Security

SIGA-ISI

Am-241

37 kilobecquerel

241.

GE Security

XLS-IS

Am-241

37 kilobecquerel

Bijlage 6, behorend bij artikel 4.27, aanduiding radioactieve stof

De aanduiding, bedoeld in artikel 4.27, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder a, dient overeenkomstig de hieronder voorgeschreven tekst en afbeelding te zijn. De afbeelding dient minimaal een diameter van 1 cm te hebben. De tekst moet op een afstand van 0,5 meter goed leesbaar zijn.

Afbeelding:

Tekst:

Deze rookmelder bevat een zeer kleine hoeveelheid radioactief materiaal, die niet gevaarlijk is voor de gebruiker, indien de rookmelder wordt geïnstalleerd, bediend en onderhouden zoals staat geschreven in de gebruiksaanwijzing.

Bijlage 7, behorend bij artikel 4.30, tests voor aanwijsinstrumenten

Controle van de constructie na de vervaardiging van aanwijsinstrumenten die voor verlichtingsdoeleinden radioactieve stoffen bevatten.

I

De tests kunnen worden uitgevoerd op onderdelen van de aanwijsinstrumenten. Ze worden echter zo mogelijk met het gehele aanwijsinstrument verricht.

II

Tests worden verricht op prototypen van elke partij aanwijsinstrumenten met het doel te bepalen of de samenstelling van de radioactieve verf, het gebruikte materiaal en de gebruikte fabricagemethode zodanig zijn dat de onderdelen van het aanwijsinstrument en het gehele aanwijsinstrument voldoen aan de voorgeschreven normen. Prototype-tests worden uitgevoerd op een geschikt monster. De test omvat:

  • 1. Het vaststellen van het gebruikte radionuclide en de activiteit daarvan en indien relevant van het merk- of waarschuwingsteken als bedoeld in artikel 4.24, eerste lid onderdeel e, van het besluit (zie bijlage 8 van deze verordening). Volgens een daartoe geëigende methode wordt de gebruikte radioactieve stof vastgesteld. Een certificaat terzake van de producent van de radioactieve verf is hiervoor voldoende.

    • a. Door passende metingen wordt de activiteit van het gebruikte radioactieve stof vastgesteld.

    • b. De aanwezigheid van eventueel vereiste merktekens wordt door visuele controle vastgesteld

      (T 1 GBq voor H-3 in lichtcellen en Pm 10 MBq voor Pm-147 in lichtgevende verf).

    • c. De vereiste merktekens dienen met het blote oog vanaf de buitenzijde van het aanwijsinstrument herkenbaar te zijn.

  • 2. Het testen van de constructie:

    • a. De aanhechting van de radioactieve stoffen bevattende verf aan de wijzerplaat wordt getest door de wijzerplaat te bevestigen aan een trillingsapparaat en de wijzerplaat gedurende ten minste een uur te laten trillen met een frequentie tussen 20 en 30 trillingen per seconde en een trillingsversnelling van niet minder dan 2 g.

    • b. Wijzers worden gebogen over een cilinder van 2,5 cm doorsnede. Indien de lengte van de wijzers meer bedraagt dan 1,5 cm, kan een cilinder met een grotere diameter worden gebruikt, maar deze diameter mag nooit langer zijn dan de lengte van de wijzer. Indien wegens de constructie van het aanwijsinstrument geen buigtest kan worden uitgevoerd, wordt een triltest uitgevoerd op dezelfde wijze als onder a is beschreven.

    • c. Na uitvoering van de onder a en b beschreven tests wordt de aanhechting van de radioactieve verf op de geteste onderdelen onderzocht, bijvoorbeeld door middel van ultraviolette straling of door meting van de activiteit. Er mag geen verlies van activiteit van betekenis zijn opgetreden.

III

Gedurende de vervaardiging van aanwijsinstrumenten, waarvan de prototypen zijn getest als beschreven onder II, wordt gecontroleerd of de aanwijsinstrumenten en onderdelen daarvan overeenkomen met die welke als prototype zijn getest. Deze controle omvat in ieder geval een volledig visueel onderzoek van elk aanwijsinstrument op barsten of schilferen van de radioactieve stoffen bevattende verf, onvolkomenheden in het doorzichtige deel van het omhulsel van het aanwijsinstrument en de aanwezigheid van waarschuwings- en merktekens, indien deze zijn vereist.

Bijlage 8, behorend bij artikel 4.32, waarschuwingsteken op aanwijsinstrument

Het waarschuwingsteken dat wordt aangebracht op aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd, is een waarschuwingsbord dat een zodanige afmeting heeft dat het met het blote oog herkenbaar is. Het betreft de volgende figuur:

Figuur 1: Model van het waarschuwingsteken waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd.

Figuur 1: Model van het waarschuwingsteken waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd.

De achtergrond is geel en de lijnen en de figuur zijn zwart.

Dit waarschuwingsteken dient voorts zodanig geplaatst te zijn dat het vanaf de buitenzijde van het aanwijsinstrument waarneembaar is zonder dat het instrument daarvoor eerst geopend of uit elkaar gehaald behoeft te worden.

Bijlage 9, behorende bij artikel 4.36, standaardwaarden en -relaties

Gegevens voor de bepaling van de effectieve volgdosis

De bepaling van de effectieve volgdosis (E(τ)) na uitwendige bestraling of inname van een radioactieve stof vindt plaats met behulp van de standaardwaarden en standaardrelaties zoals opgenomen in ICRP-publicatie 119 en in bijlage 2 van de Mededelingen van de Commissie betreffende de toepassing van richtlijn 96/29, van 23 februari 1998. De effectieve dosis ten gevolge van externe bestraling wordt bepaald met behulp van ICRP-publicatie 116 en ICRU-publicatie 57.

A. Effectieve dosis voor leeftijdsgroep g

Tenzij anders aangegeven gelden de voorschriften ten aanzien van doses voor de som van de doses ten gevolge van de uitwendige blootstelling en van de volgdoses voor 50 jaar (voor kinderen tot de leeftijd van 70 jaar) ten gevolge van inname.

Over het algemeen wordt de effectieve dosis E die een individu van de leeftijdsgroep g ontvangt overeenkomstig onderstaande formule berekend:

waarin:

   

E

=

de effectieve dosis die een individu van de leeftijdsgroep g ontvangt (Sv)

E extern

=

de effectieve dosis ten gevolge van externe blootstelling (Sv);

e(g) j,ing

=

de effectieve volgdosis per via ingestie ingenomen activiteit (ingestiedosiscoëfficiënt) van radionuclide j voor leeftijdsgroep g (Sv Bq-1)1;

e(g) j,inh

=

de effectieve volgdosis per via inhalatie ingenomen activiteit (inhalatiedosiscoëfficiënt) van radionuclide j voor leeftijdsgroep g (Sv Bq-1)2;

A j,ing

=

de activiteit van radionuclide j binnengekregen via ingestie (Bq);

A j,inh

=

de activiteit van radionuclide j binnengekregen via inhalatie (Bq).

X Noot
1

De ingestiedosiscoëfficiënt is gegeven in de tabellen zoals genoemd onder punt B van deze bijlage.

X Noot
2

De inhalatiedosiscoëfficiënt is gegeven in de tabellen zoals genoemd onder punt B van deze bijlage.

B. Tabellen

Annex A tot en met H van ICRP-publicatie 119 worden beheerd door de Autoriteit en ter beschikking gesteld via de website van de Autoriteit (www.autoriteitnvs.nl). In de annexen van ICRP-publicatie 119 zijn de volgende standaardwaarden en standaardrelaties opgenomen:

  • Annex A: Inhalatie- en ingestiedosiscoëfficiënten voor werknemers;

  • Annex B: Inhalatiedosiscoëfficiënten voor oplosbare of reactieve gassen en dampen, voor werknemers;

  • Annex C: Effectieve dosis per eenheid van geïntegreerde luchtconcentratie (Sv.d-1/Bq.m-3) ten gevolge van blootstelling van volwassenen (werknemers of leden van de bevolking) aan edelgassen;

  • Annex D: Verbindingen en f1-waarden, gebruikt voor de berekening van ingestiedosiscoëfficiënten voor werknemers;

  • Annex E: Verbindingen, longabsorptietypen en f1-waarden, gebruikt voor de berekening van inhalatiedosiscoëfficiënten voor werknemers;

  • Annex F: Ingestiedosiscoëfficiënten voor leden van de bevolking;

  • Annex G: Inhalatiedosiscoëfficiënten voor leden van de bevolking;

  • Annex H: Inhalatiedosiscoëfficiënten voor oplosbare of reactieve gassen en dampen, voor leden van de bevolking.

Daarnaast geldt de volgende tabel (tabel 1), welke is overgenomen van de Mededeling van de Commissie der EG, 23 februari 1998, PbEG 1998, C133.

Tabel 1 Longabsorptietype(n)†, gebruikt voor de berekening van de inhalatiedosiscoëfficiënt voor aan deeltjesaerosolen of gassen en dampen blootgestelde leden van de bevolking

Longabsorptietype(n) voor leden van de bevolking

Element

Element

Element

Waterstof

F, M (*), S, G

publicaties 56, 67 en 71

Beryllium

M, S

publicatie 30, deel 3

Koolstof

F, M (*), S, G

publicaties 56, 67 en 71

Fluor

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Natrium

F

publicatie 30, deel 2

Magnesium

F, M

publicatie 30, deel 3

Aluminium

F, M

publicatie 30, deel 3

Silicium

F, M, S

publicatie 30, deel 3

Fosfor

F, M

publicatie 30, deel 1

Zwavel

F, M (*), S, G

publicaties 67 en 71

Chloor

F, M

publicatie 30, deel 2

Kalium

F

publicatie 30, deel 2

Calcium

F, M, S

publicatie 71

Scandium

S

publicatie 30, deel 3

Titanium

F, M, S

publicatie 30, deel 3

Vanadium

F, M

publicatie 30, deel 3

Chroom

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Magnesium

F, M

publicatie 30, deel 1

IJzer

F, M (*), S

publicaties 69 en 71

Kobalt

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Nikkel

F, M (*), S, G

publicaties 67 en 71

Koper

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Zink

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Gallium

F, M

publicatie 30, deel 3

Germanium

F, M

publicatie 30, deel 3

Arseen

M

publicatie 30, deel 3

Selenium

F (*), M, S

publicaties 69 en 71

Broom

F, M

publicatie 30, deel 2

Rubidium

F

publicatie 30, deel 2

Strontium

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Yttrium

M, S

publicatie 30, deel 2

Zirconium

F, M (*), S

publicaties 56, 67 en 71

Niobium

F, M (*), S

publicaties 56, 67 en 71

Molybdeen

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Technetium

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Ruthenium

F, M (*), S, G

publicaties 56, 67 en 71

Rodium

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Palladium

F, M, S

publicatie 30, deel 3

Zilver

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Cadmium

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Indium

F, M

publicatie 30, deel 2

Tin

F, M

publicatie 30, deel 3

Antimoon

F, M (*), S

publicaties 69 en 71

Tellurium

F, M (*), S, G

publicaties 67 en 71

Jood

F (*), M, S, G

publicaties 56, 67 en 71

Cesium

F (*), M, S

publicaties 56, 67 en 71

Barium

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Lanthaan

F, M

publicatie 30, deel 3

Cerium

F, M (*), S

publicaties 56, 67 en 71

Praseodymium

M, S

publicatie 30, deel 3

Neodymium

M, S

publicatie 30, deel 3

Promethium

M, S

publicatie 30, deel 3

Samarium

M

publicatie 30, deel 3

Europium

M

publicatie 30, deel 3

Gadolinium

F, M

publicatie 30, deel 3

Terbium

M

publicatie 30, deel 3

Dysprosium

M

publicatie 30, deel 3

Holmium

M

publicatie 30, deel 3

Erbium

M

publicatie 30, deel 3

Thulium

M

publicatie 30, deel 3

Ytterbium

M, S

publicatie 30, deel 3

Lutetium

M, S

publicatie 30, deel 3

Hafnium

F, M

publicatie 30, deel 3

Tantaal

M, S

publicatie 30, deel 3

Wolfram

F

publicatie 30, deel 3

Renium

F, M

publicatie 30, deel 2

Osmium

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Iridium

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Platinum

F

publicatie 30, deel 3

Goud

F, M, S

publicatie 30, deel 2

Kwik

F, M, G

publicatie 30, deel 2

Thallium

F

publicatie 30, deel 3

Lood

F, M (*), S, G

publicaties 67 en 71

Bismut

F, M

publicatie 30, deel 2

Polonium

F, M (*), S, G

publicaties 67 en 71

Astaat

F, M

publicatie 30, deel 3

Francium

F

publicatie 30, deel 3

Radium

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Actinium

F, M, S

publicatie 30, deel 3

Thorium

F, M, S (*)

publicaties 69 en 71

Protactinium

M, S

publicatie 30, deel 3

Uranium

F, M (*), S

publicaties 69 en 71

Neptunium

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Plutonium

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Americium

F, M (*), S

publicaties 67 en 71

Curium

F, M (*), S

publicatie 71

Berkelium

M

publicatie 30, deel 4

Californium

M

publicatie 30, deel 4

Einsteinium

M

publicatie 30, deel 4

Fermium

M

publicatie 30, deel 4

Mendelevium

M

publicatie 30, deel 4

† Deeltjes: Snel (Fast – F), Matig snel (Moderate – M) en Langzaam (Slow – S); Gassen en dampen (G).(*) Aanbevolen absorptietype voor deeltjesaerosolen wanneer er geen specifieke informatie beschikbaar is (zie ICRP publicatie nr 71).

C. Toelichting op de tabellen

Richtlijn 2013/59/EURATOM schrijft voor dat de berekening van doses dient te stoelen op wetenschappelijk vastgestelde waarden en verbanden. De aanbevelingen daartoe zijn gepubliceerd en bijgewerkt door de ICRP. Wat inwendige blootstelling betreft heeft ICRP in ICRP-publicatie 119 alle vroegere publicaties over dosiscoëfficiënten geconsolideerd (op basis van ICRP-publicatie 60), en zal worden gezorgd voor actualisering van die publicatie. Daarin zullen de dosiscoëfficiënten worden vervangen door waarden die gebaseerd zijn op de stralings- en weefselweegfactoren en fantomen in ICRP-publicatie 103. De geactualiseerde data zullen steeds beschikbaar worden gesteld door de Autoriteit, via de website van de Autoriteit.

In Annex A van ICRP-publicatie 119 wordt aangegeven wat de effectieve volgdosis per via ingestie en inhalatie ingenomen activiteit (Bq) radionuclide is, de ingestie- respectievelijk inhalatiedosiscoëfficiënt, voor blootgestelde werknemers en voor leerlingen en studerenden van 18 jaar en ouder. De dochternucliden van radon en thoron blijven daarbij buiten beschouwing. In Annex B van ICRP-publicatie 119 is de inhalatiedosiscoëfficiënt gegeven voor oplosbare of reactieve gassen en dampen en in Annex C van ICRP-publicatie 119 de effectieve dosis per eenheid van geïntegreerde luchtconcentratie (Sv.d-1/Bq.m-3) voor edelgassen, voor blootgestelde werknemers en voor leerlingen en studerenden van 18 jaar en ouder. De in Annex C van ICRP-publicatie 119 opgenomen waarden gelden tevens voor volwassen leden van de bevolking.

Wat beroepsblootstelling betreft zijn in Annex A van ICRP-publicatie 119 de waarden voor ingestie verwerkt die overeenkomen met de verschillende factoren f1 voor opname via de darmwand alsmede de waarden voor inhalatie voor de verschillende soorten longretentie, met passende waarden f1 voor dat gedeelte van de inname dat wordt afgevoerd via het maag-darmkanaal.

In Annex D van ICRP-publicatie 119 staan de factoren f1 voor opname via de darmwand per element en verbinding daarvan voor blootgestelde werknemers, leerlingen en studerenden van 18 jaar en ouder. In Annex E van ICRP-publicatie 119 staan de longabsorptietypen en de factoren f1 voor opname via de darmwand per element en per verbinding daarvan voor blootgestelde werknemers, leerlingen en studerenden van 18 jaar en ouder.

Annex D en E van ICRP-publicatie 119 zijn alleen bedoeld voor werknemers en niet toepasbaar voor de bevolking. In veel gevallen zijn de waarden zoals vermeld in Annex D en E voor werknemer en bevolking gelijk. Voor leden van de bevolking dient bij de longabsorptietypen en de factoren f1 voor opname via de darmwand aan de hand van de beschikbare internationale richtsnoeren rekening te worden gehouden met de chemische vorm van het element. In het algemeen dient bij ontbreken van informatie over deze parameters de meest conservatieve waarde te worden gehanteerd. De relevante publicaties daarvoor zijn vermeld in tabel 1 van deze bijlage.

In Annex F en G van ICRP-publicatie 119 wordt aangegeven wat de ingestie- respectievelijk inhalatiedosiscoëfficiënt is, voor leden van de bevolking in verschillende leeftijdsklassen. Omdat in Annex A van ICRP-publicatie 119 alleen gegevens voor volwassen werknemers worden gegeven, kan de kolom ‘15y’ (referentieleeftijd) ook worden gebruikt voor het bepalen van de dosis voor leerlingen en studerenden van 16 en 17 jaar. Hierbij kan het nuttig zijn om in sommige situaties na te gaan of de voor de leden van de bevolking gehanteerde standaardparameters toepasselijk zijn voor de fysische en chemische vormen waarin de radionucliden op het werk voorkomen. De dochternucliden van radon (Rn-222) en thoron (Rn 220) blijven daarbij buiten beschouwing.

De gewijzigde indeling in Annex F en G van ICRP-publicatie 119 ten opzichte van de tabellen 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1.4 van de voormalige Uitvoeringsregeling (gebaseerd op bijlage 3 van de richtlijn 96/29/EURATOM) vloeien voort uit een andere wijze van notatie die in ICRP-publicatie 119 wordt gehanteerd. Bijlage 1.4 van de voormalige Uitvoeringsregeling gaf de leeftijdsklassen terwijl Annex F en G van ICRP-publicatie 119 voor elke leeftijdsklasse de referentieleeftijd vermeldt. De relatie tussen leeftijdsklasse en referentieleeftijd is als volgt:

Tabel 2 Overzicht van leeftijdsklassen en bijbehorende referentieleeftijd

Leeftijdsklasse

Referentieleeftijd

< 1 y

infant

1–2 y

1

2–7 y

5

7–12 y

10

12–17 y

15

> 17 y

adult

Wat betreft blootstelling van leden van de bevolking zijn in Annex F van ICRP-publicatie 119 voor ingestie de waarden verwerkt die overeenkomen met de verschillende factoren f1 voor opname via de darmwand bij zuigelingen en ouderen. Wat betreft blootstelling van leden van de bevolking zijn in Annex G van ICRP-publicatie 119 voor inhalatie de waarden verwerkt voor de verschillende soorten longretentie, met passende waarden f1 voor dat gedeelte van de inname dat wordt afgevoerd via het maag-darmkanaal. Indien informatie over deze waarden beschikbaar is, wordt de passende waarde gehanteerd; zo niet dan wordt de meest restrictieve waarde aangehouden. De ICRP-publicaties die informatie geven behorend bij diverse nucliden betreffende longabsorptietypen hiervoor zijn gegeven in tabel 1 van deze bijlage.

Tot slot bevat Annex H van ICRP-publicatie 119 de inhalatiecoëfficiënt voor oplosbare of reactieve gassen en dampen, voor leden van de bevolking.

Wat externe blootstelling betreft zijn de standaardwaarden en standaardrelaties gepubliceerd volgens de nieuwe methode in ICPR-publicatie 116. In deze publicatie zijn voor verschillende soorten straling effectieve dosiscoëfficiënten gegeven voor verschillende typen van bestraling alsmede orgaan-specifieke dosiscoëfficiënten. Deze kunnen gebruikt worden voor meer geavanceerde berekeningen voor de externe stralingsdosis voor het geval het omgevingsdosisequivalent H*(10) niet meer volstaat.

D. Omrekeningsfactoren voor radon- en thoron-dochters

Voor dochternucliden van radon (Rn-222) en thoron (Rn-220) gelden de volgende conventionele omrekeningsfactoren, effectieve dosis per eenheid potentiële blootstelling aan alfa-energie (Sv per J.h.m–3):

Tabel 3 Omrekeningsfactoren voor radon- en thoron-dochters

Omrekeningsfactoren in effectieve dosis per eenheid potentiële blootstelling aan alfa-energie (Sv per J.h.m-3)

Radon in huis

1,1

Radon op werk

1,4

Thoron op werk

0,5

Potentiële alfa-energie (van dochternucliden van radon en thoron) is de uiteindelijk afgegeven totale energie tijdens het verval van dochternucliden van radon en thoron in de gehele vervalcyclus tot, maar niet met inbegrip van 210Pb voor dochternucliden van 222Rn en tot stabiel 208Pb voor dochternucliden van 220Rn. De eenheid is J (joule). Voor blootstelling aan een gegeven concentratie gedurende een gegeven tijd is de eenheid J.h.m–3.

Bijlage 10, behorende bij artikelen 4.37 tot en met 4.39

Rekenregels Analyse Gevolgen Ioniserende Straling (AGIS)

1 Inleiding
1.1 Algemeen

Artikel 4.37 tot en met 4.39 van de verordening en deze bijlage betreffen handelingen met bronnen van ioniserende straling.

Voor handelingen, dat wil zeggen het bereiden, voorhanden hebben, bewerken, toepassen of zich ontdoen van radioactieve stoffen of het gebruik van toestellen en versnellers, is in veel gevallen een registratie of een vergunning volgens de Kernenergiewet nodig3. Dat geldt ook voor handelingen met van nature voorkomend materiaal4.

Volgens artikel 3.9 van de verordening bevat elke kennisgeving ten behoeve van een aanvraag om een registratie van een handeling, onder andere, een opgave van de maximale totale effectieve dosis die een persoon per jaar buiten de locatie kan ontvangen ten gevolge van handelingen met die bron. Volgens artikel 3.2 van de verordening bevat elke kennisgeving ten behoeve van een aanvraag om een vergunning voor een handeling, onder andere, de maximale totale effectieve dosis die een persoon in een kalenderjaar kan ontvangen op enig punt buiten de locatie waarop aanvraag van toepassing is, zowel ten gevolge van lozingen als ten gevolge van externe straling. Het besluit stelt voorts in artikel 4.29 dat door de Autoriteit regels kunnen worden gesteld voor de bepaling van de doses5 en methoden kunnen worden aangewezen voor de wijze waarop de berekende doses worden getoetst. Deze bijlage bevat de hierboven bedoelde regels en methoden.

De volgende dosisniveaus worden gehanteerd:

  • een dosisbeperking van 10 µSv in een jaar, indien de handeling behoort tot een in artikel 3.10 van het besluit genoemde categorie,

  • een locatielimiet van 100 µSv in een jaar, waarboven, indien de handeling behoort tot een in artikel 3.8 van het besluit genoemde categorie, geen vergunning wordt verleend, en

  • een Secundair Niveau (SN) van 1 µSv (voor lucht- en waterlozingen) en 10 µSv (voor externe straling) in een jaar waar beneden vanuit milieu-oogpunt nooit bezwaar bestaat tegen autorisatie6, mits de handeling gerechtvaardigd is.

Het SN is een niveau waaronder de invulling van het ALARA-beginsel7 vanuit de overheid minder prioriteit heeft en de verantwoordelijkheid voor het toepassen hiervan bij de ondernemer wordt gelegd. De ondernemer heeft de verplichting om het ALARA-beginsel in de praktijk door te voeren.

In deze bijlage wordt niet ingegaan op de toepassing van het ALARA beginsel en ook niet op de vraag of een handeling al dan niet gerechtvaardigd is.

1.2 Doel en opzet van deze bijlage

Het doel van deze bijlage is regels te geven voor het uitvoeren van een dosisberekening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van stroomschema's. Tevens zijn beleidskeuzes aangegeven. Figuur 1.1 geeft in een stroomschema de werkwijze van deze bijlage in zijn geheel weer. De regels zijn alleen bedoeld voor geplande handelingen met bronnen van ioniserende straling en de daaruit voortvloeiende emissies en lozingen. Deze bijlage bestaat uit twee delen.

Deel I ‘Rekenregels’ (beschreven in onderdelen 2 t/m 4 van deze bijlage)

In eenvoudige gevallen (bijvoorbeeld voor radionuclidenlaboratoria en ingekapselde bronnen voor meet- en regeltechniek) zal volstaan kunnen worden met de vereenvoudigde rekenregels van Deel I. Het doel van Deel I is een antwoord te krijgen op de vraag of een handeling een stralingsdosis onder het SN geeft. Het antwoord wordt op een globale, conservatieve wijze geschat met behulp van simpele rekenregels zonder een uitvoerige dosisberekening.

Deel II ‘Nadere Analyse’ (beschreven in onderdelen 5 t/m 7 van deze bijlage)

Voor meer complexe situaties en voor die emissiesoorten waarvoor volgens de rekenregels uit Deel I het SN wordt overschreden, moet een zogenoemde nadere analyse worden uitgevoerd waarbij Deel II van deze bijlage van toepassing is. In Deel II wordt met behulp van stroomschema's en het aangeven van beleidskeuzes de methodiek van het uitvoeren van een nadere analyse beschreven, en worden de belangrijkste te beschouwen standaardwaarden en de bijbehorende standaardrelaties gegeven. In het algemeen zal bij de uitvoering van de nadere analyse meer ervaring en kennis van de achterliggende modellen nodig zijn dan bij toepassing van de rekenregels uit Deel I.

De rapporten ‘Dosisberekening voor de Omgeving bij Vergunningverlening Ioniserende Straling deel A: Lozingen in lucht en water’ DOVIS-A [DOA02] en ‘Dosisberekening voor de Omgeving bij Vergunningverlening Ioniserende Straling deel B: Externe straling’ DOVIS-B [DOB02] dienen te worden gehanteerd voor de uitvoering van een nadere analyse.

Tevens wordt in Deel II aangegeven hoe de uitkomsten van de nadere analyse, getoetst moeten worden aan de dosislimiet en het SN.

1.3 Bronnen en blootstellingsroutes

Bronnen worden ingedeeld in:

  • ingekapselde bronnen, waaronder apparaten die zo'n bron bevatten

  • toestellen 8, voornamelijk röntgentoestellen en versnellers

  • open bronnen

Handeling met bronnen binnen een locatie9, zoals gedefinieerd in het besluit, kunnen drie verschillende soorten emissies tot gevolg hebben:

  • externe straling (ook directe straling genoemd)

  • lozingen in lucht

  • lozingen in water

Toestellen geven uitsluitend externe straling. Hetzelfde geldt, bij normaal gebruik, voor ingekapselde bronnen. Open bronnen kunnen aanleiding geven tot externe straling, maar kunnen zich ook via lozingen in lucht en water verspreiden in de omgeving. De wegen waarlangs deze verspreidingen plaatsvinden, worden belastingpaden genoemd.

De daadwerkelijke blootstelling van personen ten gevolge van de emissies via de belastingpaden kan dan op verschillende manieren geschieden, blootstellingswegen genoemd. De drie belangrijkste zijn:

  • externe blootstelling hetzij direct uit de bron, hetzij indirect bijvoorbeeld vanuit een geloosde wolk met radioactieve stoffen, of na depositie daarvan;

  • inhalatie van in de lucht zwevende radioactieve stofdeeltjes;

  • ingestie van voedsel en water dat door de verspreide radionucliden besmet is geraakt.

Figuur 1.1: Overzicht van de methode voor de analyse van de gevolgen van straling beschreven in deze bijlage.

Figuur 1.1: Overzicht van de methode voor de analyse van de gevolgen van straling beschreven in deze bijlage.

De combinatie van emissies, belastingpaden en blootstellingswegen is in het besluit gedefinieerd als blootstellingsroute, de wijze waarop ioniserende straling of radionucliden personen kunnen bereiken en blootstelling kunnen veroorzaken.Figuur 1.2 Vereenvoudigd schema van bron tot doses via emissiesoorten en blootstellingsroutes (belastingpaden en blootstellingwegen)

Figuur 1.2 Vereenvoudigd schema van bron tot doses via emissiesoorten en blootstellingsroutes (belastingpaden en blootstellingwegen)

DEEL I: REKENREGELS

2 Toepasbaarheid rekenregels
2.1 Toepasbaarheidbeoordeling vóóraf.

De rekenregels van Deel I zijn voor externe straling, lozingen in lucht en lozingen in water van toepassing indien, met betrekking tot de verschillende emissies uit de bron(nen), aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Externe straling

  • 1 de enige belangrijke te verwachten dosisbijdrage van externe straling is die ten gevolge van gammastraling en röntgenstraling (d.w.z. dat andere stralingssoorten, zoals neutronenstraling, α- en β-straling, op het relevante punt naar verwachting een verwaarloosbare dosisbijdrage leveren);

  • 2 de bron kan met betrekking tot de mogelijke dosisbijdrage gezien worden als een puntbron 10.

Indien niet aan voorwaarde 1 of 2 wordt voldaan, wordt voor deze emissiesoort verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

Lozing in lucht

  • 3 de enige belangrijke te verwachten dosisbijdrage van lozing in lucht is die ten gevolge van inhalatie.

Indien niet aan voorwaarde 3 wordt voldaan, wordt voor deze emissiesoort verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

Lozing in water

  • 4 de enige belangrijke te verwachten dosisbijdrage van lozing in water is die ten gevolge van ingestie.

  • 5 lozing in water geschiedt op een rioolsysteem dat via een waterzuiveringsinstallatie op het oppervlaktewater loost.

Indien niet aan voorwaarde 4 of 5 wordt voldaan, wordt voor deze emissiesoort verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

2.2 Toepasbaarheidbeoordeling na berekening

Voor iedere emissiesoort afzonderlijk worden, met behulp van de rekenregels en op grond van de toegepaste hoeveelheden radionucliden, de maximale (theoretisch mogelijk) emissies berekend (zie hiervoor onderdelen 3 en 4):

  • het maximale (theoretisch mogelijke) omgevingsdosisequivalent (H*max) voor externe straling (vanaf een puntbron);

  • de maximale (theoretisch mogelijke) emissie in lucht (Lmax) voor lozingen in lucht;

  • de maximale (theoretisch mogelijke) emissie in water (Wmax) voor lozingen in water.

Voor iedere emissiesoort zijn toetsingsniveaus vastgesteld (H* SN, LSN en WSN) die worden geacht het SN te vertegenwoordigen (zie onderdelen 3.3.4, 4.3.4, 4.4.4).

Toetsing geschiedt voor iedere emissiesoort afzonderlijk:

  • voor externe straling wordt het berekende H* max getoetst aan H* SN;

  • voor lozingen in lucht wordt het berekende Lmax getoetst aan LSN;

  • voor lozingen in water wordt het berekende Wmax getoetst aan WSN.

Voor de emissiesoorten waarvoor het toetsingniveau wordt overschreden, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

2.3 Onderscheid ingekapselde bronnen, toestellen en open bronnen

In deze rekenregels worden op basis van de mogelijke emissiesoorten twee stroomschema's gehanteerd: één voor de categorie ‘ingekapselde bronnen en toestellen’ (onderdeel 3) en één voor de categorie ‘open bronnen’ (onderdeel 4).

3 Stroomschema ingekapselde bronnen en toestellen
3.1 Algemeen

Dit onderdeel geeft rekenregels voor de externe straling vanuit toestellen en ingekapselde bronnen, maar dezelfde berekeningsmethodiek geldt ook voor de externe straling afkomstig van open bronnen.

Een toestel is een ioniserende straling uitzendend toestel als gedefinieerd in artikel 1 van de Kernenergiewet. Bedoeld wordt een toestel dat ioniserende straling kan uitzenden en geen radioactieve stof, splijtstof of erts bevat. Toestellen worden bijvoorbeeld veel aangetroffen in de medische sector (röntgentoestellen voor diagnostiek) en bij materiaalonderzoek. Een versneller is een toestel of installatie welke deeltjes versnelt en ioniserende straling met een energie van meer dan 1 mega-elektronvolt (MeV) uitzendt, als gedefinieerd in bijlage 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingbescherming.

Een ingekapselde bron wordt gevormd door radioactieve stoffen die zijn ingebed in of gehecht aan vast dragermateriaal of zijn omgeven door een omhulling van materiaal met dien verstande dat hetzij het dragermateriaal hetzij de omhulling voldoende weerstand bieden om onder normale gebruiksomstandigheden elke verspreiding van radioactieve stoffen te voorkomen, zoals gedefinieerd in bijlage 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. Ingekapselde bronnen komen in grote verscheidenheid voor en worden voor veel doeleinden toegepast. In de industrie worden ze bijvoorbeeld gebruikt in apparaten voor meet- en regeldoeleinden en in de medische sector bij bestralingsapparatuur.

Bij toestellen en ingekapselde bronnen wordt uitgegaan van slechts één belastingpad, namelijk de externe straling die vrijkomt bij gebruik. Daarnaast wordt in dit onderdeel aangenomen (zie ook onderdeel 2.1) dat alleen sprake is van röntgenstraling en gammastraling en dat modelmatig gesproken kan worden van een puntbron (zie voetnoot 10 in onderdeel 2.1) waarvoor de kwadratenwet van toepassing is.

In figuur 3.1 is het stroomschema gegeven voor de berekening, volgens de rekenregels beschreven in dit onderdeel, van de dosis voor dit belastingpad.

De volgende stukken van dit onderdeel vormen de toelichting bij elk van de stappen van het stroomschema.

In het vervolg wordt onder 'stralingsbron' verstaan dat wat straling uitzendt, te weten:

  • een toestel of versneller, of

  • een ingekapselde bron, al dan niet in de vorm van een apparaat, of

  • een open bron

Figuur 3.1 Stroomschema voor berekening doses t.g.v. externe straling zowel uit toestellen en ingekapselde bronnen, als uit open bronnen

Figuur 3.1 Stroomschema voor berekening doses t.g.v. externe straling zowel uit toestellen en ingekapselde bronnen, als uit open bronnen

3.2 Toepassingsgebied rekenregels
3.2.1 Ingekapselde bronnen en open bronnen

Afstand

Indien de afmetingen van de stralingsbron groot zijn ten opzichte van de afstand tot het punt waar de dosis wordt berekend, kan de kwadratenwet niet worden toegepast. De voorwaarde luidt [DOB02]:

De puntbronbenadering (kwadratenwet) is alleen toepasbaar indien de afstand tussen stralingsbron en het punt waarvoor de dosis berekend wordt of is (het dosispunt) groter is dan 5 maal de grootste afmeting van het stralende oppervlak aan de kant van het dosispunt.

Voor kortere afstanden wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

Bundels door diafragma’s

Door de aanwezigheid van afscherming of diafragma's rondom de stralingsbron(nen) is er in de praktijk geen sprake van een isotrope ruimteverdeling van de straling, dat wil zeggen er is sprake van een bundel. Indien de openingshoek van de bundel klein is, is er sprake van een evenwijdige bundel in het midden waarvan het dosistempo vrijwel constant blijft (afgezien van verzwakking door verstrooiing in lucht) en waarvoor de kwadratenwet niet kan worden toegepast. De voorwaarde luidt [DOB02]:

In het centrum van een stralingsbundel is de kwadratenwet alleen toepasbaar indien de bundel divergerend is, dat wil zeggen indien de ruimtehoek (openingshoek) waarbinnen de fotonen vrijkomen minstens 10° is.

In het geval van een kleinere ruimtehoek, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

3.2.2 Toestellen

Bundels uit (röntgen)toestellen

Bij gebruik van (röntgen)toestellen wordt een bundel van fotonen (primaire bundel) geproduceerd. Indien de openingshoek waarbinnen de fotonen van de primaire bundel vrijkomen klein is, is er sprake van een evenwijdige bundel, in het midden waarvan het dosistempo vrijwel constant blijft (afgezien van verzwakking door verstrooiing in lucht) en waarvoor de kwadratenwet niet kan worden toegepast. De voorwaarde luidt [DOB02]:

In het centrum van een primaire stralingsbundel is de kwadratenwet alleen toepasbaar indien de bundel divergerend is, dat wil zeggen indien de ruimtehoek (openingshoek) waarbinnen de fotonen vrijkomen minstens 10° is.

Indien sprake is van een kleinere ruimtehoek, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

Na verzwakking en verstrooiing van de primaire bundel door een voorwerp (een wand of een patiënt) ontstaat er een verstrooide bundel. Indien de invallende bundel divergerend is, zal ook voor de verstrooide bundel, vanaf enige afstand van dat voorwerp11 de kwadratenwet van toepassing zijn. De voorwaarde luidt [DOB02]:

In een verstrooide stralingsbundel is de kwadratenwet alleen van toepassing indien de invallende bundel divergerend is en indien het dosistempo berekend wordt voor afstanden groter dan 1 meter achter het door de invallende bundel getroffen voorwerp.

Indien sprake is van kortere afstanden of van dosisbepaling in een andere richtingen dan achter het voorwerp, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

3.3 Externe blootstellingdosis
3.3.1 Algemeen

Voor de berekening van de effectieve dosis ten gevolge van externe straling Eext (de externe blootstellingdosis) wordt bij deze rekenregels in eerste benadering gebruik gemaakt van het omgevingsdosisequivalent H*(10) [μSv/h].

In onderdeel 3.3.3 wordt H* (10) aan de terreingrens berekend, uitgaande van het omgevingsdosisequivalenttempo op een punt (dosispunt) gelegen op r meter afstand van de bron. Hiervoor zijn vaak fabrieksgegevens of metingen beschikbaar. Indien deze niet voorhanden zijn, kan worden berekend volgens de methodiek aangegeven in onderdeel 3.3.2.

3.3.2 Berekening omgevingsdosisequivalenttempo

Ingekapselde bronnen en open bronnen

Het omgevingsdosisequivalenttempo in een punt (dosispunt) gelegen op afstand r [m] van een ingekapselde bron of een zekere hoeveelheid radioactieve stof kan worden berekend met onderstaande formule:

waarin:

   

=

omgevingsdosisequivalenttempo op afstand r van de stralingsbron [µSv /h]

A

=

activiteit van de bron van het beschouwde radionuclide [MBq]

h

=

bronconstante voor het beschouwde radionuclide bij niet afgeschermde bron op basis van het omgevingsdosistempo [µSv.m2/(MBq.h)]

r

=

afstand tussen bron en dosispunt [m]

O

=

transmissiefactor voor het beschouwde radionuclide van vaste of niet eenvoudig verplaatsbare afscherming tussen bron en dosispunt

Toestellen

Het omgevingsdosisequivalenttempo rond toestellen wordt bepaald aan de hand van fabrieksgegevens, of aan de hand van metingen.

Bij toestellen wordt in het algemeen de primaire bundel geproduceerd door beschieting van een trefplaat. Voor de bepaling van de afstand r [m] tussen stralingsbron en dosispunt dient dan, als conservatieve benadering, te worden aangenomen dat de stralingsbron zich bevindt op de plaats van de trefplaat.

3.3.3 Berekening van het maximale omgevingsdosisequivalent aan de terreingrens (H* max)

Zoals in onderdeel 3.3.1 reeds is aangegeven, wordt bij de berekening van de externe blootstellingsdosis uitgegaan van het omgevingsdosisequivalent hetgeen in beginsel een overschatting geeft. In de volgende paragrafen wordt de (geringe) overschatting verwaarloosd en wordt het omgevingsdosisequivalent H*(10) berekend.

De waarde van het jaarlijkse omgevingsdosisequivalent aan de terreingrens gesommeerd over alle betrokken nucliden (of stralingssoorten in het geval van toestellen) wordt H* max genoemd.

Indien de gemeten, berekende of door de fabriek opgegeven waarde van het omgevingsdosisequivalenttempo op een dosispunt op afstand r [m] van een stralingsbron gelijk is aan en aan de terreingrens de kwadratenwet van toepassing is, dan kan H* max worden berekend volgens onderstaande formule:

waarin:

   

H* max

=

omgevingsdosisequivalent in een jaar aan de terreingrens ten gevolge van de stralingsbron [µSv]

=

omgevingsdosisequivalenttempo op het dosispunt r ten gevolge van het beschouwde radionuclide of stralingssoort [µSv /h]

r

=

afstand tussen stralingsbron en dosispunt [m]

l

=

afstand tussen stralingsbron en terreingrens [m]

F

=

transmissiefactor voor het beschouwde radionuclide of stralingssoort van niet eenvoudig verplaatsbare afscherming tussen dosispunt en terreingrens

T

=

aantal uren in een jaar dat de stralingsbron in gebruik is [h]

Indien verschillende waarden voor het omgevingsdosisequivalenttempo in verschillende richtingen zijn bepaald, moet de waarde van H* max berekend worden op basis van die richting die het hoogste omgevingsdosisequivalent aan de terreingrens geeft, met inachtneming van het bij deze richting behorend aantal gebruiksuren per stralingsbron in een jaar.

Indien de stralingsbron op verschillende plaatsen binnen de locatie wordt gebruikt, dan wordt de waarde van H* max berekend op basis van die plaatsen die, in vergelijking met de andere, het hoogste omgevingsdosisequivalenttempo aan de terreingrens geeft, uitgaande van het aantal gebruiksuren op die plaatsen.

Meer dan één stralingsbron

Indien meer dan één stralingsbron binnen een locatie aanwezig is, wordt voor het te beschouwen punt aan de terreingrens het omgevingsdosisequivalent voor iedere bron afzonderlijk berekend en vervolgens wordt de totale H* maxverkregen door de bijdragen te sommeren.

De bronnen die ruw geschat minder dan 1 µSv in een jaar aan enig punt van de terreingrens veroorzaken, behoeven bij deze sommatie niet te worden meegenomen.

3.3.4 Afgeleid toetsingsniveau voor externe straling (H* SN)

Voor externe straling wordt uitgegaan van een toetsingsniveau dat overeenkomt met een jaarlijkse omgevingsdosisequivalent binnenshuis gelijk aan het SN (10 µSv). Om rekening te houden met de afscherming bij verblijf binnenshuis, wordt bij directe straling vanuit een (punt)bron, een verzwakking van het omgevingsdosisequivalent buitenshuis met een factor 4 (zie onderdeel 6.5.2) aangenomen.

Het toetsingsniveau voor externe straling buitenshuis is gelijk aan:

3.3.5 Toetsing H* max aan H* SN

De berekende waarde voor H* max dient te worden getoetst aan het afgeleide toetsingsniveau H* SN.

Indien:

wordt de externe straling uit de locatie geacht een externe blootstellingdosis kleiner dan het SN te veroorzaken.

Indien aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

4 Stroomschema open bronnen
4.1 Algemeen

Elke radioactieve stof wordt beschouwd als open bron indien onder normale gebruiksomstandigheden het vrijkomen van radioactiviteit niet kan worden uitgesloten. Daarom moet hierbij rekening worden gehouden met de mogelijkheid van blootstelling van omwonenden als gevolg van in de lucht of in het water verspreide radionucliden. Daarnaast kan er sprake zijn van externe straling zoals het geval is bij toestellen en ingekapselde bronnen.

Voorbeeld van toepassingen van open bronnen is het gebruik van radioactief materiaal in radionuclidenlaboratoria, nucleaire geneeskunde en wetenschappelijk onderzoek.

In figuur 4.1 is het stroomschema gegeven voor de berekening volgens de rekenregels van de dosis voor de drie soorten emissies te weten:

  • externe straling

  • lozingen in lucht

  • lozingen in water

De volgende delen van dit onderdeel vormen de toelichting bij elk van de stappen van het stroomschema.

Figuur 4.1 Stroomschema voor open bronnen

Figuur 4.1 Stroomschema voor open bronnen

4.2 Externe straling

Bij de berekening volgens de rekenregels van het maximale (theoretisch mogelijke) omgevingsdosisequivalent (H* max) wordt er van uit gegaan dat de open bronnen te beschouwen zijn als puntbronnen, waarvoor de kwadratenwet kan worden toegepast.

De berekening geschiedt op analoge wijze als voor toestellen en ingekapselde bronnen. Voor de wijze waarop deze berekeningen worden uitgevoerd, wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

4.3 Lozing in lucht

Voor de bepaling en de beoordeling van lozingen in lucht worden de volgende stappen doorlopen:

  • berekening van het radiotoxiciteitsequivalent voor inhalatie van de geloosde radionucliden (onderdeel 4.3.1);

  • berekening van de (gecorrigeerde) maximale jaarlijkse lozingen (onderdelen 4.3.2 en 4.3.3);

  • bepaling van het toetsingsniveau (onderdeel 4.3.4);

  • toetsing van de lozingen daaraan (onderdeel 4.3.5).

4.3.1 Berekening van het radiotoxiciteitsequivalent voor inhalatie (Reinh)

Eén radiotoxiciteitsequivalent voor inhalatie (Reinh [Bq]) is de activiteit die bij inhalatie een effectieve volgdosis van 1 Sv tot gevolg heeft, als gedefinieerd in onderdeel E van bijlage 2 van het besluit. Voor ieder radionuclide i kan het Reinh,i worden berekend volgens:

waarin:

   

Reinh, i

=

radiotoxiciteitsequivalent voor inhalatie van radionuclide i [Bq]

einh, i

=

inhalatiedosiscoëfficiënt van radionuclide i voor volwassenen [Sv/Bq] (zie Annex G en H, bedoeld in bijlage 9 van deze verordening, onderdeel B)

4.3.2 Berekening van de maximale jaarlijkse lozing van elk radionuclide (AL,i)

Op basis van de hoeveelheid radioactiviteit dat in één jaar wordt gebruikt, de soort handeling(en) en de mogelijkheid tot verspreiding, kan voor ieder radionuclide de maximaal theoretisch mogelijke hoeveelheid activiteit (AL,i [Bq]) worden berekend die in een jaar in de lucht kan worden geloosd. Bij de berekening van AL,i wordt gesommeerd over de verschillende handelingen met het betreffende radionuclide en wordt, door middel van de correctiefactor CRL,i, rekening gehouden met de mogelijke cumulatie in het milieu van langlevende radionucliden.

De volgende formule is van toepassing:

waarin:

   

AL,i

=

maximale (theoretisch mogelijke) lozing van radionuclide i in een jaar in lucht, gecorrigeerd voor cumulatie in het milieu [Bq]

Ainkoop,i

=

hoeveelheid van radionuclide i dat in één jaar wordt gekocht voor een bepaalde handeling [Bq]

pi

=

parameter voor verspreidingskans van radionuclide i bij de beschouwde handeling, zie tabel 4.1.

si

=

effectiviteitsparameter voor het filtersysteem voor radionuclide i, zie tabel 4.2.

CRL,i

=

correctiefactor voor lozingen in lucht voor de fysische halveringstijd van radionuclide i, zie tabel 4.3.

Verspreidingsparameter p

De kans dat en de mate waarin een radionuclide zich in lucht verspreidt, bijvoorbeeld in de zuurkast of laboratoriumruimte en vervolgens naar buiten komt, is afhankelijk van de eigenschappen van de stof of verbinding en van de handelingen die ermee worden verricht. De waarden voor de verspreidingsparameter p zijn afgeleid van deze verspreidingskans. In tabel 4.1 zijn de waarden gegeven die in formule 4.2 gebruikt dienen te worden voor een aantal vaak voorkomende handelingen. Indien de handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd aanmerkelijk daarvan afwijken, dient een toepasselijke keuze te worden gemaakt uit de in tabel 4.1 vermelde waarden.

Tabel 4.1 Waarde van verspreidingsparameter p voor bepaalde handelingen binnen laboratoriumwerkruimten

Handeling

p

Eenvoudige handeling met gassen

–4

Hanteren van poeders in 'open' systeem bijvoorbeeld mengen of malen

–4

Vloeistof met temperatuur tegen kookpunt

–4

Sterk spattende bewerkingen

–4

Labeling met vluchtig nuclide (bijv. jodium)

–4

Koken van vloeistoffen in 'gesloten' systeem

–4

Centrifugeren en mengen op vortex

–3

Eenvoudige bewerking van poeders in 'gesloten' systeem

–3

Opslag van edelgas in toediensysteem

–3

Labeling met niet-vluchtig nuclide

–3

Eenvoudige chemische bepaling met tracers (bijv. RIA)

–2

Kortdurend zeer eenvoudig nat werk, zoals pipetteren van een klein volume van een niet-vluchtige verbinding uit een voorraad-oplossing

–2

Eenvoudige werkzaamheden in 'gesloten' systemen zoals:

 

– Elutie Tc-generator

–1

– Optrekken van spuiten

–1

– Labeling in gesloten systemen

–1

– Calibratie I-131 capsule

–1

Metingen aan stoffen in moeilijk verspreidbare vorm (bijvoorbeeld in ampul)

–1

Opslag van radioactief afval in werkruimte

–1

Effectiviteitsparameter filtersysteem s

De eventuele aanwezigheid van een filter in het lozingskanaal, kan grote invloed hebben op de geloosde hoeveelheid radioactiviteit. Afhankelijk van de effectiviteit van een dergelijk filter voor het beschouwde radionuclide, dienen in formule 4.2 de in tabel 4.2 vermelde waarden te worden gebruikt. Voor de bepaling van de effectiviteit van het filter kunnen hetzij fabrieksgegevens worden gebruikt, hetzij metingen worden uitgevoerd. Indien de effectiviteit van het filter niet bekend is, dient men uit te gaan van een ineffectief filter (s = 0).

Tabel 4.2 Waarde van de effectiviteitsparameter s van het filtersysteem voor het beschouwde radionuclide

Effectiviteit van het filtersysteem

s

Effectiviteit ≥ 99,99%

4

Effectiviteit ≥ 99,9%

3

Effectiviteit ≥ 99%

2

Effectiviteit ≥ 90%

1

Effectiviteit < 90% (geen filter of ineffectief filter)

0

Correctiefactor CRL

Gezien de korte tijdsperiode tussen lozing en inhalatie, wordt bij lozingen in lucht voor het blootstellingspad inhalatie fysisch verval niet nadrukkelijk verdisconteerd. Om rekening te houden met de cumulatie in het milieu, wordt een correctiefactor (CRL) gebruikt afhankelijk van de fysische halveringstijd van het betrokken radionuclide. Hiermee wordt de lozing van langlevende nucliden zwaarder gerekend dan de lozing van kort levende. In tabel 4.3 worden de waarden van CRL gegeven die in formule 4.2 gebruikt dienen te worden.

Tabel 4.3 Correctiefactor (CRL) voor lozingen in lucht, afhankelijk van de fysische halveringstijd (T½,fys) van het geloosde nuclide

Fysische halveringstijd T1/2, fys

Correctiefactor voor lozingen in lucht CRL

T1/2, fys ≤ 25 jaar

1

T1/2, fys ≤ 250 jaar

10

T1/2, fys > 250 jaar

100

4.3.3 Berekening van de maximale jaarlijkse emissie vanuit een locatie (Lmax)

De verhouding tussen AL,i en Reinh,i geeft, voor iedere radionuclide, het maximale (theoretisch mogelijke) aantal radiotoxiciteitsequivalenten van dat nuclide dat in een jaar in lucht wordt geloosd.

De maximale (theoretisch mogelijke) emissie in lucht vanuit een locatie (Lmax), uitgedrukt in aantal radiotoxiciteitsequivalenten, wordt verkregen na sommatie over alle radionucliden volgens:

waarin:

   

Lmax

=

maximale jaarlijkse emissie in lucht vanuit een locatie (uitgedrukt in aantal Reinh), gesommeerd over alle geloosde nucliden

AL,i

=

maximale (theoretisch mogelijke) lozing van een bepaald radionuclide in een jaar in lucht [Bq] (zie formule 4.2)

Reinh, i

=

radiotoxiciteitsequivalent van radionuclide i voor inhalatie [Bq]

4.3.4 Afgeleid toetsingsniveau voor lozingen in lucht (LSN)

De geloosde hoeveelheid radioactiviteit zal zich in de lucht verspreiden en dus in (sterk) verminderde concentratie de terreingrens bereiken. Op basis van een conservatieve benadering resulteert dit in een tenminste miljoenvoudige verdunning, afhankelijk van de afstand tussen lozingspunt en terreingrens.

Het afgeleide toetsingsniveau (LSN) wordt gedefinieerd als de lozing, uitgedrukt in aantal Reinh, die een inhalatiedosis aan de terreingrens ter grootte van het SN (1 µSv) veroorzaakt. In tabel 4.4 worden, voor verschillende afstanden van het lozingspunt tot de terreingrens, de afgeleide toetsingsniveaus gegeven.

Tabel 4.4 Toetsingsniveaus voor lozingen in lucht (uitgedrukt in aantal Reinh), waarvan wordt aangenomen dat deze overeenkomen met een dosis van maximaal het SN (1 µSv in een jaar) op de aangegeven afstanden van het lozingspunt

Afstanden van de terreingrens tot lozingspunt op het gebouw [m]

Toetsingsniveau voor lozingen in LUCHT, LSN

afstand ≤ 50 m

1

afstand ≤ 150 m

10

afstand > 150 m

100

4.3.5 Toetsing Lmax aan LSN

De met behulp van formule 4.3 verkregen waarde voor Lmax dient te worden getoetst aan de afgeleide toetsingniveaus LSN.

Er zijn twee situaties mogelijk. De eerste is die waarbij er sprake is van één (effectief) lozingspunt. De tweede situatie is die waarbij er sprake is van een aantal lozingspunten die op verschillende afstanden van het te beschouwen punt van de terreingrens zijn gelegen.

In deze twee situaties dient als volgt te worden gehandeld:

  • 1) Eén (effectief) lozingspunt

    Indien:

    wordt de lozing geacht een dosis kleiner dan of gelijk aan het SN te veroorzaken.

    Indien dat niet het geval is, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

  • 2) Meer dan één lozingspunt

    Indien lozing in lucht kan plaatsvinden via meer dan één (effectief) lozingspunt, dient, voor ieder lozingspunt afzonderlijk de waarde van Lmax berekend te worden rekening houdend met het verbruik per lozingspunt, de afstand tussen lozingspunt en terreingrens en het afgeleide toetsingsniveau LSN.

    Toetsing geschiedt aan de hand van de volgende formule:

Alleen waarden van Lmax groter dan 0,1 (dwz een tiende van het kleinste toetsingsniveau), behoeven bij deze sommatie te worden betrokken. Indien wordt voldaan aan bovenstaande vergelijking wordt de totale lozing uit de locatie geacht een dosis kleiner dan of gelijk aan het SN te veroorzaken. Indien niet wordt voldaan aan bovenstaande vergelijking wordt voor de lozing in lucht verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

4.4 Lozing in water

Voor de bepaling en de beoordeling van lozingen in water worden de volgende stappen doorlopen:

  • berekening van het radiotoxiciteitsequivalent voor ingestie van de geloosde radionucliden (onderdeel 4.4.1);

  • berekening van de maximale jaarlijkse lozingen (onderdelen 4.4.2 en 4.4.3);

  • vaststelling van het toetsingsniveau (onderdeel 4.4.4);

  • toetsing van de lozingen daaraan (onderdeel 4.4.5).

4.4.1 Berekening van het radiotoxiciteitsequivalent voor ingestie (Reing)

Eén radiotoxiciteitsequivalent voor ingestie (Reing [Bq]) is de hoeveelheid activiteit die bij ingestie een effectieve volgdosis van 1 Sv tot gevolg heeft, als gedefinieerd in onderdeel E van bijlage 2 van het besluit. Voor iedere radionuclide i kan Reing worden berekend volgens:

waarin:

   

Reing,i

=

radiotoxiciteitsequivalent voor ingestie van radionuclide i [Bq]

eing,i

=

ingestiedosiscoëfficiënt van radionuclide i door volwassenen [Sv/Bq] (zie de Annex F, bedoeld in bijlage 9 van deze verordening, onderdeel B)

4.4.2 Berekening van de maximale jaarlijkse lozing van elk radionuclide (Aw,i)

Op basis van de hoeveelheid radioactiviteit die in één jaar wordt gebruikt, de wijze van verwerking en de mogelijkheid tot lozing in water, kan voor ieder radionuclide de maximaal theoretisch mogelijke hoeveelheid activiteit (AW,i [Bq]) worden berekend die in een jaar in water kan worden geloosd. Bij de berekening van AW,iwordt gesommeerd over de verschillende handelingen van het betreffende radionuclide en wordt, door middel van de correctiefactor CRW,i, rekening gehouden met de mogelijke cumulatie in het milieu van langlevende radionucliden.

De volgende formule is van toepassing:

waarin:

   

AW,i

=

maximale (theoretisch mogelijke) lozing van radionuclide i in een jaar in water, gecorrigeerd voor cumulatie in het milieu [Bq]

Ainkoop,i

=

hoeveelheid van radionuclide i dat in één jaar wordt gekocht voor een bepaalde handeling [Bq]

Zi

=

correctiefactor voor uitscheiding van patiënten, zie tabel 4.5

Vi

=

correctiefactor voor kans op lozing op het riool, zie tabel 4.6

Wi

=

correctiefactor voor uitscheiding van proefdieren, zie tabel 4.7

si

=

effectiviteitsparameter voor het filter- of tanksysteem voor radionuclide i, zie tabel 4.8

CRW,i

=

correctiefactor voor lozingen in water voor de fysische halveringstijd van radionuclide i, zie tabel 4.9.

De parameterwaarden voor Z, V en W zijn afhankelijk van de chemische of metabole eigenschappen van de betrokken stoffen en van de handeling waarvoor deze worden gebruikt.

Voor de bepaling van de waarden kunnen hetzij resultaten uit (eerder uitgevoerd) onderzoek worden gebruikt, hetzij metingen worden verricht. Bij gebrek aan gegevens of indien de correctiefactor niet van toepassing is, dient te worden uitgegaan van een waarde van 1.

Correctiefactor voor uitscheiding van patiënten Z

Bij het toedienen van radiopharmaca aan patiënten vervalt een (groot) deel van de activiteit in het lichaam, maar ook zullen radionucliden na kortere of langere tijd via excreta worden uitgescheiden en geloosd op het riool. Om rekening te houden met de effectieve uitscheiding wordt een radiopharmacon- en toepassingafhankelijk correctiefactor Z (tabel 4.5) gehanteerd die aangeeft welk deel van de toegediende activiteit nog tijdens het verblijf binnen de locatie (meestal het ziekenhuis) wordt uitgescheiden en geloosd op het riool.

In tabel 4.5 zijn de waarden gegeven die in formule 4.7 gebruikt dienen te worden voor de verschillende soorten van uitscheidingsgedrag van de radiopharmaca.

Tabel 4.5 Waarde van de correctiefactor Z voor de activiteit van het beschouwde radionuclide, toegediend aan patiënten, die op het riool van de locatie wordt geloosd

Deel van de toegediende activiteit dat binnen de locatie wordt uitgescheiden en geloosd op het riool (inclusief fysisch verval)

Z

Toediening aan patiënten is niet van toepassing

1

Lozing ≥ 50%

1

Lozing ≥ 10%

0,5

Lozing ≥ 1%

0,1

Lozing ≤ 1%

0,01

Poliklinische toediening (d.w.z. ontslag uit het ziekenhuis direct na toediening)

0

Correctiefactor voor kans op lozing op het riool V

Sommige radionucliden bevinden zich in een dusdanige vorm dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze niet via de waterafvoer in het riool zullen geraken (bijvoorbeeld vaste, niet oplosbare stoffen of gassen); andere stoffen zullen makkelijk(er) oplosbaar en dus wegspoelbaar zijn. Daarom is er ook een correctiefactor V (tabel 4.6) die in formule 4.7 gebruikt dient te worden en die de kans aangeeft op lozing van het beschouwde radionuclide op het riool.

Tabel 4.6 Waarde van de correctiefactor V voor kans op lozing op het riool van het beschouwde radionuclide

Kans op lozing op het riool

V

Stoffen in niet verspreidbare vorm, gassen

0

Alle overige stoffen

0,1

Correctiefactor voor uitscheiding van proefdieren W

Bij het toedienen aan proefdieren worden de uitwerpselen deels opvangen (vast afval) en niet op het riool geloosd; deels zullen de uitwerpselen worden weggespoeld. Hiervoor geldt een correctiefactor W (tabel 4.7) die in formule 4.7 gebruikt dient te worden en die aangeeft welk deel van de toegediende activiteit op het riool van de locatie wordt geloosd.

Tabel 4.7 Waarde van de correctiefactor W voor de activiteit van het beschouwde radionuclide, toegediend aan proefdieren, die op het riool van de locatie wordt geloosd

Deel van toegediende activiteit dat op het riool van de locatie wordt geloosd

W

Toediening aan proefdieren is niet van toepassing

1

Lozing ≥ 10%

1

Lozing ≥ 1%

0,1

Lozing < 1%

0,01

Effectiviteitsparameter filter- of tanksysteem s

De eventuele aanwezigheid van een waterzuiveringsfilter in het lozingskanaal of van een (verval)tank waarin de geloosde radionucliden enige tijd verblijven alvorens zij op het riool geloosd worden, kan grote invloed hebben op de geloosde hoeveelheid radioactiviteit. Afhankelijk van de effectiviteit van een dergelijk filter- of tanksysteem voor het beschouwde radionuclide, dienen de in tabel 4.8 vermelde waarden in formule 4.7 te worden gebruikt. Voor de bepaling van de effectiviteit van de filter- of tanksysteem kunnen hetzij fabrieksgegevens worden gebruikt, hetzij metingen worden uitgevoerd. Indien de effectiviteit van het systeem niet bekend is, dient men uit te gaan van een ineffectief systeem (s=0).

Tabel 4.8 Waarde van de effectiviteitsparameter s van het filter- of tanksysteem voor het beschouwde radionuclide

Effectiviteit van het waterzuiveringsfilter of tanksysteem

s

Effectiviteit ≥ 99,99%

4

Effectiviteit ≥ 99,9%

3

Effectiviteit ≥ 99%

2

Effectiviteit ≥ 90%

1

Effectiviteit < 90% (geen of ineffectief filter of tank)

0

Correctiefactor CRW

Om rekening te houden met het radioactief verval en de cumulatie in het milieu wordt een correctiefactor (CRW) gebruikt afhankelijk van de fysische halveringstijd van het betrokken radionuclide (zie tabel 4.9). Hiermee wordt de lozing van langlevende nucliden zwaarder gerekend dan de lozing van kort levende. In tabel 4.9 worden de waarden van CRWi gegeven die gebruik dienen te worden.

Tabel 4.9 Correctiefactor (CRw) voor lozingen in water, afhankelijk van de fysische halveringstijd (T½, fys) van het geloosde nuclide

Fysische halveringstijd T1/2, fys

Correctiefactor voor lozingen in water CRW

T1/2, fys ≤ 5 dagen

0,001

T1/2, fys ≤ 7,5 dagen

0,01

T1/2, fys ≤ 15 dagen

0,1

T1/2, fys ≤ 25 jaar

1

T1/2, fys ≤ 250 jaar

10

T1/2, fys > 250 jaar

100

4.4.3 Berekening van de maximale jaarlijkse emissie vanuit een locatie (Wmax)

De verhouding tussen AW, i en Reing, i geeft, voor ieder radionuclide, het maximale (theoretisch mogelijk) aantal radiotoxiciteitsequivalenten dat in een jaar in water wordt geloosd.

De maximale (theoretisch mogelijk) emissie in water vanuit een locatie (Wmax), uitgedrukt in aantal radiotoxiciteitsequivalenten wordt verkregen na sommatie over alle radionucliden volgens:

waarin:

   

Wmax

=

maximale jaarlijkse emissie in water, vanuit een locatie (uitgedrukt in aantal Reing) gesommeerd over alle geloosde nucliden

AW. i

=

maximale (theoretisch mogelijke) lozing van radionuclide i in een jaar in water [Bq]

Reing, i

=

radiotoxiciteitsequivalent van radionuclide i voor ingestie [Bq]

4.4.4 Afgeleid toetsingsniveau voor lozingen in water (WSN)

De op het riool geloosde radioactiviteit zal niet direct de bevolking bereiken, maar pas na (langdurig) verblijf en verspreiding in het milieu. Op basis van een conservatieve benadering resulteert dit in een verdunning met tenminste een factor 108.

Het afgeleide toetsingsniveau (WSN) wordt gedefinieerd als de lozing, uitgedrukt in Reing, die, volgens deze benadering, een ingestiedosis ter grootte van het SN (1 µSv) veroorzaakt.

Aangezien de ingestiedosis die het gevolg is van een lozing in water homogeen verdeeld wordt verondersteld over een groot gebied, is WSN niet afhankelijk van de afstand tussen lozingspunt en terreingrens (dit in tegenstelling met hetgeen van toepassing is voor lozingen in lucht en LSN).

De waarde van het afgeleide toetsingsniveau voor lozingen in water (WSN), uitgedrukt in Reing, is gelijk aan:

4.4.5 Toetsing Wmax aan WSN

De met behulp van formule 4.8 verkregen waarde voor Wmax dient te worden getoetst aan het afgeleide toetsingsniveau WSN.

Aangenomen wordt dat een locatie vanuit alle lozingspunten op hetzelfde riool loost, waardoor voor lozingen in water niet nodig is een deelberekening per lozingspunt uit te voeren (dit in tegenstelling met hetgeen van toepassing is voor lozingen in lucht).

Indien:

wordt de lozing geacht een dosis kleiner dan of gelijk aan het SN te veroorzaken.

Indien dat niet het geval is, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

4.5 Methode voor de bepaling van doses ten gevolge van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal

Bij de bepaling van de dosis ten gevolge van ingestie, inhalatie of externe straling worden in principe alle aanwezige radionucliden (en hun dosiscoëfficiënten) meegenomen. Echter, deze bepaling kan ook met behulp van zogenoemde key- of triggerradionucliden uitgevoerd worden. Voor leden van de bevolking kunnen de doses in eerste instantie conservatief doch realistisch worden geschat.

Met betrekking tot de externe stralingsdosis kan, naarmate de afstand tussen de bron en de locatiegrens groter is, een grovere, doch realistisch conservatieve, schatting plaatsvinden. Indien de externe stralingsdosis met deze grove schatting uitkomt op een omgevingsdosisequivalent aan de terreingrens van minder dan 10 µSv in een kalenderjaar (H* max) is een nadere berekening niet nodig. Deze 10 μSv is het secundaire niveau voor externe straling. De H* max is weliswaar niet geheel gelijk aan de effectieve dosis ten gevolge van 24 uur verblijf, maar kan hieraan gelijk geacht worden. Uiteraard kan indien voorhanden en gewenst ook een meer precieze uitkomst opgegeven worden.

Indien een grove, doch realistisch conservatieve, schatting van de inhalatie- of ingestiedosis uitkomt op een effectieve dosis van minder dan 1 μSv in een kalenderjaar, is nadere precisering daarvan ook niet nodig.

In de gevallen waarin de uitkomsten van de schattingen van de effectieve doses hoger zijn dan 1 μSv en 10 μSv in een kalenderjaar voor ingestie- of inhalatiedosis respectievelijk externe stralingsdosis, wordt verwezen naar Deel II, Nadere Analyse.

Deel II: Nadere Analyse

5 Stroomschema en werkwijze voor Nadere Analyse
5.1 Stroomschema

Zoals al in onderdeel 1.2 is aangegeven, dient in die gevallen waarin de rekenregels uit Deel I niet toereikend zijn, een ‘Nadere Analyse’ (volgens onderdelen 5 tot en met 7 van deze bijlage) te worden uitgevoerd. Dat is het geval indien:

  • niet wordt voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 2.1 (zie ook onderdeel 3.2),

  • één of meer toetsingsniveau's worden overschreden (zie onderdelen 3.3.5, 4.3.5 en 4.4.5).

De uitvoering van deze nadere analyse vindt plaats zoals weergegeven in het stroomschema in figuur 5.1.

In het algemeen zal bij de uitvoering meer ervaring en kennis van de achterliggende modellen nodig zijn dan bij de toepassing van de rekenregels uit Deel I. De rapporten ‘Dosisberekening voor de Omgeving bij Vergunningverlening Ioniserende Straling (DOVIS) deel A: Lozingen in lucht en water’ DOVIS-A [DOA02] en ‘Dosisberekening voor de Omgeving bij Vergunningverlening Ioniserende Straling (DOVIS) deel B: Externe straling’ DOVIS-B [DOB02] dienen te worden gehanteerd voor de uitvoering van een nadere analyse.

De methodologie voor de nadere analyse gaat uit van een aantal aannames, bijvoorbeeld omtrent de deeltjesgrootte-verdeling van de geïnhaleerde radionucliden of de transferfactoren (zie daarvoor [DOA02] en [DOB02]). Indien in de beschouwde situatie afwijkende aannames worden gebruikt, dient dit bij de vergunningaanvraag gemotiveerd te worden.

5.2 Overzicht van de Werkwijze
5.2.1 Te beschouwen emissiesoorten en vaststelling emissieomvang

Voor iedere emissiesoort waarvoor de rekenregels uit Deel I niet toepasbaar zijn, dient een ‘Nadere Analyse’ te worden uitgevoerd om de dosis in de omgeving te berekenen.

Bepaling emissie

De omvang van iedere emissiesoort (dus de omvang van de lozing of de omgevingsdosisequivalent) waarvoor een nadere analyse wordt uitgevoerd, kan op twee manieren worden bepaald:

  • de omvang wordt, indien dat niet tot een onderschatting leidt, gelijkgesteld aan de maximale lozing of (voor externe straling) de maximale omgevingsdosisequivalent zoals in Deel I uitgerekend (zie formules 3.2, 4.2 en 4.7)

of

  • er wordt een realistische berekening gemaakt volgens [DOA02] en [DOB02] van de jaarlijkse emissies voor ieder emissiepunt, gebaseerd op eigen metingen of op fabrieksgegevens. Metingen dienen zoveel mogelijk te worden uitgevoerd overeenkomstig daartoe strekkende normen of voornormen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) of, bij ontbreken daarvan, overeenkomstig DIN, ISO of CEN normen. De emissieomvang voor verschillende emissiepunten van dezelfde emissiesoort worden gesommeerd.

Aantal radionucliden

Indien het aantal radionucliden en hun eventuele dochters zeer groot is, kan de nadere analyse worden beperkt tot een representatieve selectie uit die (dochter)nucliden. De keuze daarvoor dient te zijn onderbouwd (bv. door middel van onderzoek).

Externe straling

Alle relevante stralingssoorten en energieën dienen in de nadere analyse te worden betrokken; in de praktijk zal voor milieuaspecten voornamelijk sprake zijn van gamma- en röntgenstraling.

Reguliere en incidentele lozingen

Bij de berekeningen worden zowel reguliere emissies als potentiële emissies meegenomen. Deze laatste zijn voorziene onbedoelde gebeurtenissen, welke voor aanvang van de handelingen zijn bepaald in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie en waarmee bij de vergunningverlening dan ook rekening wordt gehouden.

Figuur 5.1 Stroomschema voor de berekeningsmethodiek bij ‘Nadere Analyses’

Figuur 5.1 Stroomschema voor de berekeningsmethodiek bij ‘Nadere Analyses’

Continue vs gepulste lozing

Indien sprake is van een gepulste of anderszins niet-continue emissie (bijvoorbeeld lozingen in water na tijdelijke opslag in tanks ter controle van de geloosde activiteit) moet, indien niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de gevolgen significant zullen afwijken van een continue emissie, van een continue emissie worden uitgegaan12. Als jaarlijkse emissie wordt de som genomen van alle pulslozingen in een jaar.

Filterinstallaties en vervaltanks

Voor de bepaling van de lozingsomvang mag rekening worden gehouden met in gebruik zijnde installaties die gericht zijn op zuivering van emissies, bijvoorbeeld met filtersystemen in een riolering of schoorsteen of met vervaltanks.

Zuiveringslib, baggerspecie

Indien een materiaal (bijvoorbeeld zuiveringslib of baggerspecie) ten gevolge van lozingen al dan niet onbedoeld een verhoogde radioactiviteit krijgt, worden de doses die daar het gevolg van zijn, toegerekend aan de lozende bron.

5.2.2 Verspreiding en besmetting in het milieu

Uitgaande van de hiervoor berekende emissies wordt de besmetting van alle relevante milieucompartimenten en van daarin voorkomende voedselproducten (vis, vee, landbouw) bepaald, alsmede de daardoor in het milieu veroorzaakte stralingsniveaus.

Voor de berekeningen ten behoeve van luchtlozingen en waterlozingen wordt verwezen naar DOVIS-A [DOA02]. Hierin wordt de berekening van verspreiding en depositie van radioactieve stoffen in het milieu besproken alsmede de berekening van de doses die het gevolg daarvan zijn.

Voor de berekeningen ten behoeve van externe straling wordt verwezen naar DOVIS-B [DOB02]. Hierin wordt de berekening van de externe stralingsdosis besproken van een (afgeschermde) bron.

5.2.3 Belastingpaden

Bij een ‘Nadere Analyse’ van een bepaalde emissiesoort dienen in principe alle mogelijke belastingpaden te worden beschouwd. Echter, afhankelijk van de omstandigheden, zullen sommige belastingpaden een belangrijkere rol spelen dan andere en zal het dus meestal mogelijk zijn een aantal belastingpaden te verwaarlozen.

DOVIS-A geeft voor lucht- en waterlozingen aan welke paden wel en niet relevant zijn en welke modellen, parameters en parameterwaarden bij de nadere analyse gebruikt moeten worden. Vergelijkbare gegevens met betrekking tot externe straling zijn te vinden in DOVIS-B [DOB02].

5.2.4 Cumulatie in de tijd en te beschouwen tijdshorizon

Bij jarenlang lozen zal de besmetting in het milieu, onder andere door verspreiding, afzetting, cumulatie, verval en ingroei van dochternucliden, veranderen in de tijd.

De besmetting in het milieu dient steeds te worden berekend voor de situatie die na 25 jaar continu lozen wordt bereikt, ook indien er dan nog geen evenwicht is bereikt. Indien van tevoren vaststaat dat een bron een kortere tijd aanwezig is, mag die kortere periode worden gehanteerd.

6 Bepaling van de effectieve dosis
6.1 Algemeen

Uitgaande van de berekende besmetting van milieu en voedselproducten, wordt de effectieve dosis berekend voor de personen uit een aandachtsgroep.

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de berekeningswijze van deze dosis en op een aantal begrippen die daarbij een rol spelen. In onderdeel 6.2 wordt ingegaan op de vraag welke blootstellingswegen bij de berekening in beschouwing genomen dienen te worden; in onderdeel 6.3 wordt de aandachtsgroep gedefinieerd, d.w.z. het gedrag wordt gedefinieerd van de personen voor wie de dosis dient te worden berekend; in onderdeel 6.4 worden de dosismodellen besproken en tenslotte in onderdeel 6.5 wordt aangegeven hoe de multifunctionele individuele dosis (MID) en de actuele individuele dosis (AID) berekend moeten worden.

De te gebruiken parameterwaarden (zoals de dosiscoëfficiënten) worden gegeven in bijlage 9 van deze verordening.

6.2 Blootstelling

De belangrijkste manieren waarop blootstelling van de mens kan plaatsvinden zijn: via externe blootstelling, inhalatie, submersie en ingestie. Een verdere onderverdeling is mogelijk naar belastingpad zoals hieronder aangegeven.

Externe blootstelling

Bij het berekenen van de externe blootstellingdosis dient, voor zover relevant, rekening te worden gehouden met de volgende belastingpaden:

  • straling vanuit een puntbron,

  • straling vanuit een groot oppervlak,

  • straling vanaf besmette bodem (groundshine),

  • aan de lucht weerkaatste straling vanuit een stralingsbron (skyshine),

  • straling vanuit een besmette wolk (cloudshine).

Inhalatie

Bij het berekenen van de inhalatiedosis die het gevolg is van het inademen van radioactieve stoffen in lucht, dient rekening te worden gehouden met:

  • verspreiding, verval en ingroei van dochtersnucliden van in lucht geloosde radioactieve deeltjes,

én, voor zover een relevante dosisbijdrage verwacht mag worden, met:

  • resuspensie,

  • 'coastal spraying' (dwz fijne waternevel afkomstig van zee).

Submersie

Bij verblijf in besmette lucht dient, voor zover relevant, ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van opname van radioactieve stoffen via de huid en door submersie. Submersie is in het bijzonder relevant indien de in lucht aanwezige radionucliden edelgassen zijn.

Ingestie

Bij het berekenen van de ingestiedosis die het gevolg is van de opname in het lichaam van radionucliden via drank en voedsel, dient rekening te worden gehouden met de besmetting van:

  • landbouwproducten

  • veeteeltproducten

  • visproducten

  • drinkwater (inclusief leidingwater)

Rekening dient te worden gehouden met besmetting van gewassen als gevolg van:

  • directe depositie van radioactiviteit vanuit de lucht (interceptie), en

  • opname via de wortels van in de bodem aanwezige radionucliden

6.3 Aandachtsgroep, selectiegroep en representatief persoon

De aandachtsgroep is de (hypothetische) groep waarvoor de dosis voor een bepaalde emissiesoort en belastingpad wordt berekend. Deze groep krijgt aandacht in verband met een mogelijke dosis ten gevolge van blootstelling aan ioniserende straling. Voor deze groep worden aannames gemaakt met betrekking tot gedrag en fysiologische parameters. Het betreft in dit geval gedrag dat, gegeven een bepaalde besmetting in het milieu, tot de blootstelling van de aandachtsgroep leidt. Het begrip gedrag houdt alle levensgewoontes in: wonen, werken, eten, etc. Bij de bepaling van het gedrag worden conservatieve, doch realistische, aannames gedaan en wordt ‘extreem' gedrag of gedrag van een enkeling niet wordt beschouwd. Voor verschillende emissiesoorten en belastingpaden zullen doorgaans verschillende aandachtsgroepen worden beschouwd.

Een selectiegroep behoort altijd bij een bepaalde bron of locatie. Een selectiegroep is de aandachtsgroep die de hoogste individuele dosis ontvangt ten gevolge van één emissiesoort.

De representatieve persoon is de persoon die blootstaat aan een dosis die representatief is voor die van de meest aan ioniserende straling blootgestelde personen van de bevolking, met uitsluiting van personen met extreme of zeldzamen gewoonten. In de nadere analyse is dit een gemiddeld lid van die aandachtsgroep die de hoogste individuele dosis ontvangt als gevolg van alle beschouwde emissiesoorten tezamen.

Externe blootstelling

Voor de berekening van de externe blootstellingsdosis op een bepaalde locatie, wordt uitgegaan van personen in een aandachtsgroep die op de betreffende locatie wonen en die zich 24 uur per dag gedurende hun hele leven in of nabij de woning bevinden en waarbij die woning een zekere mate van afscherming biedt.

De aandachtsgroep met de hoogste externe stralingsblootstelling zal bestaan uit personen die wonen op de plaats waar het omgevingsdosistempo ten gevolge van de beschouwde bron of locatie het hoogste is. Deze personen zullen in het algemeen aan de terreingrens wonen.

Indien een emissie alleen externe straling als relevante blootstelling heeft, is deze groep tevens de selectiegroep behorende bij deze emissie. Bovendien, als deze emissie de enige emissie is die een relevante dosisbijdrage heeft, kan het gemiddelde lid van deze groep gedefinieerd worden als representatief persoon.

Inhalatie

Voor de berekening van de inhalatiedosis op een bepaalde locatie, wordt uitgegaan van personen in een aandachtsgroep die op de betreffende locatie wonen en die zich 24 uur per dag gedurende hun hele leven in of nabij de woning bevinden. De luchtconcentratie binnenshuis wordt verondersteld dezelfde te zijn als de berekende luchtconcentratie buiten de woning.

Voorts wordt uitgegaan van een jaarlijkse inhalatie van 8.300 m3 lucht, overeenkomend met het ademdebiet van een volwassen man die rustige werkzaamheden verricht.

De aandachtsgroep met de hoogste inhalatieblootstelling zal bestaan uit personen die wonen op de plaats waar de luchtconcentratie ten gevolge van de beschouwde bron of locatie het hoogste is. Deze personen zullen in het algemeen aan of vlakbij de terreingrens wonen.

Indien een emissie alleen inhalatie als relevante blootstelling heeft, is deze groep tevens de selectiegroep behorende bij deze emissie. Bovendien, als deze emissie de enige emissie is die een relevante dosisbijdrage heeft, kan het gemiddelde lid van deze groep gedefinieerd worden als representatief persoon.

Submersie

Voor de berekening van de submersiedosis op een bepaalde locatie, wordt, net als bij inhalatie, uitgegaan van personen in een aandachtsgroep die op de betreffende locatie wonen en die zich 24 uur per dag gedurende hun hele leven in of nabij de woning bevinden. De luchtconcentratie binnenshuis wordt verondersteld dezelfde te zijn als de berekende luchtconcentratie buiten de woning.

De aandachtsgroep met de hoogste submersieblootstelling zal bestaan uit personen die wonen op de plaats waar de luchtconcentratie ten gevolge van de beschouwde bron of locatie het hoogste is. Deze groep zal dezelfde zijn als voor inhalatie en de personen uit deze groep zullen in het algemeen aan of vlakbij de terreingrens wonen.

Indien een emissie alleen submersie als relevante blootstelling heeft, is deze groep tevens de selectiegroep behorende bij deze emissie. Bovendien, als deze emissie de enige emissie is die een relevante dosisbijdrage heeft, kan het gemiddelde lid van deze groep gedefinieerd worden als representatief persoon.

Ingestie

Voor de berekening van de ingestiedosis op een bepaalde locatie, wordt uitgegaan van personen in een aandachtsgroep die een deel van hun voedsel uit eigen volks- of moestuin eten, welke gelegen is op de betreffende locatie, en de rest van hun voedsel elders inkopen.

Voor de voedingsmiddelen die gekocht worden, wordt een zekere mate van menging van meer of minder besmette producten aangenomen. Hiervan uitgaande wordt voor de betreffende voedselproducten de gemiddelde radioactiviteitsconcentratie berekend in een gebied van 30 km rond de bron (voedselgebied). Voor de herkomst van het voedselpakket zijn de volgende aannames van toepassing:

• bladgroenten

de helft uit eigen moestuin

 

de helft uit het betreffende voedselgebied

• veeteelt en akkerbouwproducten

uit het betreffende voedselgebied

• visproducten

uit betreffende visbekken (hierin wordt volledige menging aangenomen)

Voorts wordt uitgegaan van de gemiddelde jaarlijkse consumptie van voedingsmiddelen van een volwassen man (zie tabel 6.1).

Omdat de ingestiedosis slechts ten dele plaatsgebonden is, kan in het algemeen niet met zekerheid gezegd worden welke aandachtsgroep de hoogste blootstelling met betrekking tot ingestie heeft. Veelal zal deze echter bestaan uit die personen die een moestuin hebben dáár, waar de depositie radioactieve stoffen op planten (interceptie) het hoogste is, of waar de concentratie radioactieve stoffen in de bodem het hoogste is. Met betrekking tot ingestie van vis zal echter de gemiddelde Nederlandse bevolking zijn.

Tabel 6.1 Gemiddelde jaarconsumptie (voor gemiddelde Nederlandse volwassen man) die voor reguliere lozingen gehanteerd dient te worden (TN94).

Voedingsproducten

Gemiddelde jaarconsumptie kg/a of l/a

Granen

brood, koek etc

71

Aardappelen

 

43

Rijst

 

6

Knolgewassen

gekookt

7

Knolgewassen

rauw

1

Bladgroenten

gekookt

4

Bladgroenten

rauw

3

Groenten

gekookt

24

excl. Knollen en bladgroenten

rauw

8

Peulvruchten

 

3

Vers fruit

inheems

19

Vers fruit

uitheems

17

Vruchtenconserven

 

8

Melk(producten)

vers

114

Melk(producten)

houdbaar

23

Kaas

 

10

Eieren

 

5

Rundvlees

 

10

Varkensvlees

 

23

Kip ed

 

6

Kalfsvlees

 

0,5

Overig/gemengd vlees

 

5

Zeevis

 

3

Zoetwatervis

 

0,5

Schaal- en schelpdieren

 

0,5

Soepen

 

26

Olien, vetten en hartige sauzen

 

16

Koffie en thee

 

264

Vruchten- en groentensappen

 

20

Frisdranken, bier

 

169

Alcoholische dranken, excl. Bier

 

12

Diversen

 

39

6.4 Individuele effectieve dosis (ID)
6.4.1 Algemeen

Voor iedere blootstellingsweg wordt, uitgaande van de radioactiviteit en/of de straling aanwezig in het milieu, de bijdrage berekend aan de jaarlijkse individuele effectieve dosis (ID). Deze is de dosis die een individu kan ontvangen door onbeschermd 24 uur per dag aan de bron te worden blootgesteld. In de volgende onderdelen (6.4.2. t/m 6.4.5) wordt kort aangegeven hoe de externe blootstellingdosis IDext, de inhalatiedosis IDinh, de submersiedosis IDsub en de ingestiedosis IDing dienen te worden berekend. Deze dienen vervolgens als basis voor de berekening van MID en AID (zie onderdelen 6.5.2 en 6.5.3.).

6.4.2 Externe blootstelling

Voor een uitgebreide beschrijving van de berekeningsmethodiek voor de externe blootstellingdosis wordt verwezen naar DOVIS-B [DOB02].

De externe blootstellingdosis IDext wordt berekend uitgaande van het dosistempo . In het algemeen geldt:

waarin:

   

IDext

=

externe blootstellingdosis in een jaar [Sv/a]

=

effectief dosistempo [Sv/h]

text

=

duur van de blootstelling in een jaar [h/a]

Voor de berekening van IDext wordt uitgegaan van onafgebroken verblijf ter plaatse en geen bescherming door kleren, woning etc. (zie hiervoor de berekening van de MIDext, onderdeel 6.5.2). De duur van de blootstelling text is gelijk aan het aantal uren per jaar dat de bron aanwezig is en het effectieve dosistempo veroorzaakt.

Het effectieve dosistempo is afhankelijk van de uitgezonden energie en, o.a., van de brongeometrie, de afstand van de bron en eventueel aanwezige afscherming. Voor de berekening van het dosistempo zijn, voor de verschillende belastingspaden (puntbron, bodembesmetting, etc.), conversiecoëfficiënten berekend en getabelleerd (zie [DOB02]).

6.4.3 Inhalatie

Voor een uitgebreide beschrijving van de berekeningsmethodiek voor de inhalatiedosis wordt verwezen naar DOVIS-A [DOA02].

Uitgaande van de berekende concentratie van radionucliden in de lucht (volgens DOVIS-A) kan de jaarlijkse effectieve inhalatiedosis IDnh ten gevolge van een continue lozing worden berekend volgens onderstaande formule:

waarin:

   

IDinh

=

effectieve inhalatiedosis in een jaar [Sv/a]

CL

=

concentratie in lucht [Bq/m3], van het beschouwde radionuclide berekend volgens DOVIS-A

Iinh

=

jaarlijks ademdebiet van een volwassen man die lichte arbeid verricht [m3/a]

einh

=

inhalatiedosiscoëfficiënt [Sv/Bq] van het beschouwde radionuclide door volwassenen (zie de Annex G en H, bedoeld in bijlage 9 van deze verordening, onderdeel B)

In het geval dat de getabelleerde einh niet toegepast kunnen worden, dient de dosisberekening te worden uitgevoerd overeenkomstig de aanbevelingen zoals aangegeven in Aanhangsel A.

Resuspensie en coastal spraying

Voor de blootstelling ten gevolge van resuspensie en coastal spraying, voor zover relevant, wordt verwezen naar DOVIS-A.

6.4.4 Submersie

De aanwezigheid van radionucliden in de lucht kan ook een submersiedosis tot gevolg hebben, in het bijzonder in het geval dat er sprake is van edelgassen. Uitgaande van de berekende concentratie van radionucliden in de lucht (volgens DOVIS-A) kan de jaarlijkse effectieve submersiedosis IDsub ten gevolge van een continue lozing worden berekend volgens onderstaande formule:

waarin:

   

IDsub

=

effectieve submersiedosis in een jaar [Sv/a]

CL

=

concentratie in lucht [Bq/m3] van het beschouwde radionuclide berekend volgens DOVIS-A [DOA02]

tsub

=

duur van de blootstelling in een jaar [h/a]

esub

=

effectieve dosis per eenheid van geïntegreerde luchtconcentratie [(Sv/h)/(Bq/m3)] van het beschouwde radionuclide (zie de Annex C, bedoeld in bijlage 9 van deze verordening, onderdeel B)

Voor de berekening van Esub wordt uitgegaan van onafgebroken verblijf ter plaatse (tsub= 8.760 uren in een jaar).

6.4.5 Ingestie

Voor een uitgebreide beschrijving van de berekeningsmethodiek voor de ingestiedosis wordt verwezen naar DOVIS-A [DOA02].

Uitgaande van de berekende concentratie van radionucliden in de verschillende voedselproducten (volgens DOVIS-A) kan de jaarlijkse effectieve ingestiedosis IDing ten gevolge van consumptie van voedsel worden berekend aan de hand van de volgende formule:

waarin:

   

IDing

=

effectieve ingestiedosis in een jaar ten gevolgen van consumptie van voedsel [Sv/a]

Cv

=

concentratie van het beschouwde radionuclide in het beschouwde voedselproduct [Bq/kg] of [Bq/L] berekend volgens DOVIS-A [DOA02]

Iing

=

jaarlijkse consumptie van het beschouwde voedselproduct (tabel 6.1) [kg/a] of [l/a]

eingi

=

ingestiedosiscoëfficiënt [Sv/Bq] van het beschouwde radionuclide door volwassenen (zie de Annex F, bedoeld in bijlage 9 van deze verordening, onderdeel B)

In het geval dat de getabelleerde eing niet toegepast kunnen worden, dient de dosisberekening te worden uitgevoerd overeenkomstig de aanbevelingen zoals aangegeven in Aanhangsel A.

6.5 Berekening van MID (multifunctionele individuele dosis) en AID (actuele individuele dosis)
6.5.1 Algemeen

Onder multifunctionele individuele dosis (MID) wordt de dosis verstaan die het gevolg is van het gebruik van een gebied buiten de locatie op zodanige wijze dat dit tot de hoogst mogelijke dosis aanleiding geeft. De MID staat los van het feitelijk gebruik van dat gebied op enig moment en houdt rekening met het mogelijke (toekomstige) gebruik. Het gaat dus om de dosis voor een selectiegroep of de representatieve persoon die weliswaar momenteel mogelijk zelfs niet bestaat, maar waarvan het bestaan in de toekomst niet uitgesloten geacht kan worden. In het algemeen leidt het gebruik van een gebied voor normale bewoning tot die hoogst mogelijke dosis. MID wordt dan ook op basis daarvan berekend (zie onderdeel 6.5.2).

Voor de berekening van de actuele individuele dosis (AID) wordt voor sommige dosisbijdragen het huidige feitelijk gebruik van het gebied wel beschouwd (zie onderdeel 6.5.3). Uitgangspunt daarbij blijft dat alle functies van het milieu voor de toekomst mogelijk dienen te blijven en dus dat er geen te hoge (langdurige) besmetting in het milieu plaatsvindt. Met andere woorden, het feitelijke gebruik van de omgeving (het feitelijk bestaan van de selectiegroep of de representatieve persoon) speelt alleen voor díe belastingpaden een rol, die geen blootstelling meer geven zodra de bron geen emissies meer veroorzaakt.

Voor de berekening van MID en AID wordt uitgegaan van de berekende individuele dosisbijdragen (ID) voor de verschillende blootstellingwegen en belastingpaden (zie onderdeel 6.4). Voor zowel MID als AID bestaat de berekening uit een som van (gecorrigeerde) individuele dosisbijdragen. Voor AID worden echter andere of additionele correctiefactoren toegepast dan voor MID.

Zoals in onderdeel 7 nader is uitgewerkt, voor de toetsing aan het Secundair Niveau wordt MID berekend voor iedere emissiesoort afzonderlijk. Voor de toetsing aan de locatielimiet wordt de totale AID beschouwd.

6.5.2 Berekening van de multifunctionele dosis MID

MID geeft de dosis weer voor de (potentiële) bewoners van de omgeving van een bron en is samengesteld uit bijdragen van de verschillende blootstellingwegen waarvan doorgaans de belangrijkste zijn: externe blootstellingdosis (MIDext), inhalatiedosis (MIDinh), ingestiedosis (MIDing). In het geval van edelgassen kan ook de submersiedosis (MIDsub) een rol spelen.

Multifunctionele externe blootstellingdosis en afschermingfactoren

Bij de berekening van de externe blootstellingdosis voor potentiële bewoners van een gebied wordt continue blootstelling verondersteld en afscherming door de woning zelf (zie onderdeel 6.3).

De waarde die voor onafgeschermd verblijf in de buitenlucht geldt (IDext, zie onderdeel 6.4.2), wordt vermenigvuldigd met een factor die rekening houdt met de afscherming die door de woning zelf wordt geboden. Op basis van een globale schatting van de afscherming door een standaardwoning voor gammastraling van verschillende energieën en van verschillende soorten bronnen is de waarde van de afschermingfactor gesteld op 0,25:

waarin:

   

MIDext

=

jaarlijkse externe blootstellingdosis bij bewoning, of multifunctionele externe blootstellingdosis [Sv/a]

IDext

=

jaarlijkse externe blootstellingdosis voor onafgeschermd verblijf [Sv/a] (zie formule 6.1)

De groep die de hoogste MIDext zal hebben, is de groep die woont op de locatie waar het effectieve dosistempo het hoogst is.

Multifunctionele inhalatiedosis

Zoals aangegeven in onderdeel 6.3, wordt, bij de berekening van de inhalatiedosis voor de aandachtsgroep continue verblijf verondersteld, en wordt geen rekening gehouden met extra afscherming door de woning (de concentratie binnenshuis is gelijk aan die buitenshuis). De multifunctionele inhalatiedosis is gelijk aan de inhalatiedosis IDinh (zie onderdeel 6.4.3, formule 6.2):

De groep die de hoogste MIDinh zal hebben, is de groep die woont op de locatie waar de luchtconcentratie het hoogst is.

Multifunctionele submersiedosis

Op vergelijkbare manier wordt de multifunctionele submersiedosis MIDsub gelijkgesteld aan de submersiedosis IDsub (zie onderdeel 6.4.4, formule 6.3):

De groep die de hoogste MIDsub zal hebben, is de groep die woont op de locatie waar de luchtconcentratie het hoogst is.

Multifunctionele ingestiedosis

Bij de berekening van de multifunctionele ingestiedosis wordt het eetgedrag van de aandachtsgroep zoals aangegeven in onderdeel 6.3 aangenomen. In het bijzonder geldt het volgende:

  • consumptie van de helft van de bladgroenten uit eigen moestuin

  • consumptie visproducten gemengd uit relevante visbekken

  • consumptie drinkwater, indien een feitelijk bestaande drinkwater-inlaat zich in het betreffende voedselgebied bevindt.

  • consumptie overige voedingsmiddelen gemengd uit voedselgebied

Bij de berekening van de concentratie radionucliden in de verschillende producten (Cv) en dus ook de betreffende dosisbijdragen MIDing (zie onderdeel 6.4.5, formule 6.4) wordt rekening gehouden met de hierboven aangegeven middeling over zogenaamde voedselgebieden:

De groep die de hoogste MIDing zal hebben, is de groep die een moestuin heeft op de locatie waar de depositie radioactieve stoffen op planten (interceptie) het hoogste is, of waar de concentratie radioactieve stoffen in de bodem het hoogst is. In het geval van besmetting van vis door lozingen in water kan deze groep de Nederlandse bevolking zijn.

Optelling doses van verschillende belastingpaden

Voor de berekening van de MID voor de representatieve persoon behorende bij de beschouwde bron of locatie moeten de individuele dosisbijdragen verbonden aan de verschillende emissiesoorten, de verschillende belastingpaden en verschillende blootstellingwegen worden opgeteld indien zij dezelfde personen (kunnen) treffen. Het gemiddelde lid van de groep waarvoor de aldus berekende totale dosis het hoogste is, is de representatieve persoon. Bij de optelling mogen de bijdragen die ruw geschat minder dan 0,1 µSv in een jaar bedragen, worden weggelaten.

De selectiegroep voor de berekening van MID voor één emissiesoort (de groep waarvoor de berekende MID het hoogste is) kan niet bij voorbaat gedefinieerd worden. Voor lozingen in lucht, zal de selectiegroep veelal bestaan uit personen die wonen op de locatie waar de luchtconcentratie het hoogst is en die tevens gebruik maken van een moestuin vlakbij de woning. Dit gebruik dient te allen tijde mogelijk te zijn.

Samenvattend:

Voor iedere emissiesoort waarvoor een ‘Nadere Analyse’ wordt uitgevoerd, vindt de berekening van de multifunctionele individuele dosis (MID) plaats via de volgende stappen:

  • 1. berekening van de individuele dosisbijdragen per belastingpad (onderdeel 6.4);

  • 2. berekening van IDext, IDinh, IDsub, IDing (onderdeel 6.4) voor zover van toepassing;

  • 3. berekening van MIDext, MIDinh, MIDsub, MIDing, (onderdeel 6.5.2) voor zover van toepassing;

  • 4. berekening van MID volgens:

Voor toetsing aan het SN wordt voor iedere emissiesoort afzonderlijk de maximale waarde van MID vastgesteld (de dosis voor de selectiegroep).

6.5.3 Berekening van de actuele dosis AID

De berekening van de actuele dosis AID is alleen nodig voor de emissiesoorten waarvoor MID het Secundair Niveau overschrijdt.

Indien er sprake is van bewoning of, gezien het bestemmingsplan, bewoning mogelijk is, is AID gelijk aan MID. Indien er geen sprake is van bewoning (en deze volgens het bestemmingsplan ook niet mogelijk is), dan worden bij de berekening van AID andere of additionele correctiefactoren toegepast ten opzichte van MID. AID zal in dit geval kleiner zijn dan MID.

De berekening van AID geschiedt analoog aan die van MID, waarbij echter voor die individuele dosisbijdragen die niet het gevolg zijn van blijvende besmetting van het milieu, rekening wordt gehouden met het feitelijke huidige gebruik van de omgeving. Hiervoor komen de dosisbijdragen in aanmerking die het gevolg zijn van besmetting in de lucht (zoals inhalatie) of van de aanwezigheid van een stralende vaste bron. Voor deze bijdragen wordt verondersteld dat zij niet meer bestaan indien de bron geen emissies meer veroorzaakt.

Voor de dosisbijdragen die wel het gevolg zijn van een blijvende besmetting van het milieu (bijvoorbeeld van besmetting van de grond) wordt de berekening uitgevoerd zoals voor de multifunctionele dosis MID. Deze bijdragen blijven immers bestaan ook nadat de bron geen emissies meer veroorzaakt.

In de praktijk kunnen alleen de volgende locatiegebonden dosisbijdragen worden gecorrigeerd om rekening te houden met het feitelijke huidige gebruik van de locatie:

  • 1. externe blootstellingdosis vanuit een vaste bron (niet die vanaf de grond),

  • 2. externe blootstellingdosis vanuit de lucht,

  • 3. inhalatiedosis,

  • 4. submersiedosis.

Actuele Blootstelling Correctiefactoren (ABC-factoren)

De hiervoor genoemde doses zijn direct evenredig aan de blootstellingduur. Als er ter plaatse niet gewoond wordt, zal de feitelijke blootstellingduur korter zijn dan bij bewoning. Om daarmee rekening te houden wordt een correctiefactor toegepast, de Actuele Blootstelling Correctiefactor (ABC factor) genoemd.

In tabel 6.2 worden de ABC factoren gegeven voor verschillende bestemmingen. Voor iedere beschouwde situatie dient de aangegeven waarde te worden gebruikt. Indien het feitelijk gebruik niet onder de in tabel 6.2 genoemde categorieën valt, dient een toepasselijke keuze te worden gemaakt uit de in de tabel vermelde waarden.

Optelling dosisbijdragen van verschillende belastingspaden

Voor de berekening van AID voor één emissiesoort moeten de relevante gecorrigeerde en ongecorrigeerde individuele dosisbijdragen verbonden aan de verschillende belastingpaden en blootstellingwegen worden opgeteld indien zij dezelfde personen (kunnen) treffen.

Bij de optelling mogen de bijdragen die ruw geschat minder dan 0,1 µSv ten gevolge van lozingen en 1 µSv ten gevolge van externe straling in een jaar bedragen, worden weggelaten. In tabel 6.3 wordt voor iedere dosisbijdrage aangegeven welke correctie toegepast moet worden om de actuele dosis AID te berekenen.

Samenvattend:

De berekening van de actuele individuele dosis (AID) voor één emissiesoort vindt plaats via de volgende stappen:

  • 1. berekening van de individuele dosisbijdragen per belastingpad (onderdeel 6.4);

  • 2. vaststelling (mede aan de hand van de in tabel 6.2 genoemde bestemmingen) van het feitelijke gebruik van de locatie waarvoor de dosis wordt berekend;

  • 3. vermenigvuldiging van de berekende waarden met de erbij behorende correctiefactor (zie tabel 6.3);

  • 4. optelling van de gecorrigeerde en ongecorrigeerde dosisbijdragen.

Voor de onderbouwing van het redelijkerwijs criterium voor de beschouwde emissiesoort (zie onderdeel 7.1) wordt de maximale berekende waarde van AID vastgesteld. Voor toetsing aan de locatielimiet wordt vervolgens de totale AID berekend (zie onderdeel 7.2).

Opgemerkt wordt dat bij optelling van gecorrigeerde en ongecorrigeerde dosisbijdragen de berekende AID geen werkelijke ontvangen dosis is. De berekende waarde geeft een overschatting van de thans ontvangen dosis (indien geen sprake is van bewoning), en tevens geeft ze een conservatieve indicatie van de toekomstige 'onvermijdelijke' dosis als gevolg van blijvende besmetting van radionucliden in het milieu.

Tabel 6.2 Actuele Blootstelling Correctiefactoren (ABC-factoren) voor verschillende omgevingsbestemmingen, t.b.v. de berekening van de AID bijdrage voor: externe blootstelling vanuit een vaste bron en vanuit de lucht, inhalatie en submersie (zie tekst).

Omgevingsbestemming – categorie

ABC factoren*)

Vervoer over de weg

0,0010)

   

Watergebied bestemd voor (doorgaande) beroepsscheepvaart

0,011)

   

Aanleghavens voor passanten

0,032)

   

Jachthavens en vaste ligplaatsen voor beroepsvaart en volkstuinen

0,13)

   

Kampeerterreinen

0,24)

   

Dagrecreatiegebied (park, bos, duin, water, strand), dus geen kampeerterreinen

0,035)

   

Parkeerterrein

0,016)

   

Snelweg, andere doorgaande (stads)wegen, niet doorgaande wegen niet direct grenzend aan woongebied en wegen binnen industrieterreinen

0, 017)

   

Niet doorgaande weg langs de bron, direct grenzend aan woongebied (spelende kinderen), Taxistandplaats

0,18)

   

Weiland of akkerbouw

0,019)

   

Belendende industrieën, instellingen, kantoorgebouwen etc, zonder bewoning

0,210) 11)

*) Indien de bron in het algemeen niet gedurende 24 uur per dag in bedrijf is, moet daarvoor eventueel gecorrigeerd worden; indien de bron een bepaalde blootstelling per jaar geeft, maar alleen gedurende werktijden, kan geen correctie voor (werk)verblijftijd worden gehanteerd.

0) Onder aanname dat de normaal geldende vervoersbepalingen blijven gelden.

1) Een bemanning van een boot zal bij langs varen nooit langer dan in totaal 3,6 dagen per jaar ter hoogte van een bron verblijven. Bij aanleggen bij een terrein geldt het schip als onderdeel van het terrein en gelden dus de arbeidsnormen voor dat terrein, behalve indien het een woonboot betreft.

2) De verblijftijden bij één bron zullen doorgaans niet meer dan 12 dagen per jaar zijn (1/30e jaar)

3) In jachthavens etc vertoeft men in het algemeen niet meer dan in totaal ca 1 maand per jaar. In volkstuinen verblijft men in het algemeen alleen overdag.

4) Op kampeerterreinen verblijven velen gedurende de gehele zomerperiode.

5) Zeilen, zwemmen, vissen en zonnen zal bij dagrecreatie niet langer dan 8 uur per dag gedurende 30 dagen per jaar plaatsvinden precies bij een bepaalde bron of inrichting.

6) Een persoon zal bij normaal gebruik niet langer dan in totaal ca 15 min per dag op een parkeerterrein vertoeven.

7) Zelfs op een snelweg waar regelmatig files staan – bijvoorbeeld voor de Coentunnel – zal een passant gemiddeld over een jaar nooit meer dan 15 min per dag precies voor die ene bron of inrichting staan. Dit geldt ook voor doorgaande (stads)wegen.

8) Op een stoep bij een woongebied kan iemand zich theoretisch gedurende enige tijd per dag bevinden – spelende kinderen bijvoorbeeld. Deze kunnen in principe het hele jaar door buiten spelen, niet alleen op dagen met aangenaam weer, wat in het algemeen wel geldt voor recreatiegebieden.

9) Een boer zal zich nooit de gehele werktijd vlak bij de terreingrens bevinden, maar zich ophouden in het gehele gebied. Bovendien werkt hij gemiddeld maar 8 uur per dag buiten.

10) De huidige werktijd is nog maar ca 1.800 uur, dat wil zeggen 1/5 van een jaar.

11) Indien het werk doorgaans binnen plaatsvindt, moeten in dit geval zowel de ABC-factor als de afschermingfactor (zie onderdeel 6.5.2) gehanteerd worden.

Tabel 6.3 Type correctiefactoren waarmee de berekende individuele dosisbijdragen voor de verschillende belastingspaden worden vermenigvuldigd om de actuele dosis AID te bepalen.

Dosisbijdrage

correctie

geen corr.

 

ABC factor a)

afsch. factor b)

c)

lokaal gebonden:

     

externe blootstellingdosis vanuit een vaste bron

d)

 

externe blootstellingdosis vanuit de lucht

   

externe blootstellingdosis vanaf de grond

 

 

inhalatiedosis

   

submersiedosis

   

ingestiedosis producten uit eigen moestuin

   

       

niet lokaal gebonden:

     

ingestiedosis voedingsmiddelen uit voedselgebieden

   

ingestiedosis visproducten

   

ingestiedosis drinkwater

   

a) zie tab 6.2.

b) factor (=0,25) om rekening te houden met de afscherming geboden door een standaard woning tegen gammastraling (zie ook formule 6.6).

c) voor deze paden is de bijdrage aan AID gelijk aan de individuele dosisbijdrage (zie onderdeel 6.4).

d) bij werk binnenshuis wordt zowel de ABC factor als de afschermingfactor door het gebouw toegepast.

7 Toetsing van de uitkomsten aan de dosisniveaus
7.1 Toetsing aan het Secundair Niveau

De toetsing aan het Secundair Niveau wordt gedaan per iedere emissiesoort afzonderlijk. Hiervoor wordt de berekende multifunctionele individuele dosis (MID) vergeleken met de bij de betreffende emissiesoort horende SN.

Als voor een emissiesoort de volgens Deel II berekende MID lager ligt dan SN, dus als:

• voor externe straling

MID(externe straling)

10 µSv

• voor luchtlozingen

MID(luchtlozing)

1 µSv

• voor waterlozingen

MID(waterlozing)

1 µSv

dan is er sprake van een emissiesoort die geringe risico's voor de omgeving met zich meebrengt.

Voor de betreffende emissiesoort zal in de vergunningaanvraag de berekende waarde van MID worden opgenomen.

Als voor een emissiesoort de volgens Deel II berekende MID hoger ligt dan SN, dus als:

• voor externe straling

MID(externe straling)

>

10 µSv

• voor luchtlozingen

MID(luchtlozing)

>

1 µSv

• voor waterlozingen

MID(waterlozing)

>

1 µSv

dan is er sprake van een emissiesoort die zodanige gevolgen voor de omgeving met zich meebrengt dat van de zijde van de overheid nadere gegevens worden gevraagd. Naast MID dient voor de betreffende emissiesoort ook AID te worden berekend.

Voor de betreffende emissiesoort zullen in de vergunningaanvraag zowel de berekende MID als de berekende AID worden opgenomen.

7.2 Toetsing aan de locatielimiet

De toetsing aan de locatielimiet wordt gedaan voor alle emissiesoorten tezamen. Hiervoor wordt de totale AID berekend, dat wil zeggen de actuele dosis van alle relevante emissiesoorten samen. Voor de berekening van de totale AID worden de verschillende dosisbijdragen opgeteld die dezelfde groep mensen (kunnen) treffen.

De berekende waarde van de totale AID wordt vergeleken met de locatielimiet van 100 μSv.

Aanhangsel A bij bijlage 10

A.1 Dosiscoëfficiënten, bronconstanten en radiotoxiciteitsequivalenten

Voor de berekening van de radiotoxiciteitsequivalenten (zie onderdelen 4.3.1 en 4.4.1) en van de effectieve dosis (zie onderdeel 6.4) worden de radionuclidespecifieke dosiscoëfficiënten c.q. bronconstanten gebruikt uit de volgende referenties:

voor de externe blootstellingdosis t.g.v. puntbron:

bronconstante h uit [Kev96]

voor de inhalatiedosis:

dosiscoëfficiënten einh uit annex G en H, bedoeld in bijlage 9 bij deze verordening, onderdeel B

voor de submersiedosis:

dosiscoëfficiënten esub uit annex C, bedoeld in bijlage 9 bij deze verordening, onderdeel B

voor de ingestiedosis:

dosiscoëfficiënten eing uit annex F, bedoeld in bijlage 9 bij deze verordening, onderdeel B

A.2 Afwijkende en nieuwe parameterwaarden

Indien om een of andere, te onderbouwen, reden de waarden waarnaar in onderdeel A.1 wordt verwezen niet gebruikt kunnen worden of niet beschikbaar zijn, dient men een berekening uit te voeren uitgaande van de in genoemde referenties aangegeven methodiek. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in situaties waarin de modelaannames waaronder de dosiscoëfficiënten zijn afgeleid niet representatief zijn. Daarbij dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met het volgende:

I Fysiologische gegevens

Voor fysiologische gegevens dienen ICRP-23 [IC75] en ICRP-89 [IC102] te worden gebruikt, behalve voor het long- en botmodel, waarvoor ICRP-66 [IC93] en ICRP-70 [IC95] moeten worden gebruikt.

II Metabole modellen
  • Voor het longmodel moet ICRP-66 [IC93] worden gebruikt

  • Voor botdoses dient voor zover mogelijk ICRP-70 [IC95] te worden gebruikt en waar gegevens ontbreken ICRP-30 [IC79]

  • Voor het maagdarm-kanaal dient ICRP-30 [IC79] te worden gebruikt, aangevuld met de ‘gut-factoren’ uit [NEA88]

Referenties

COM98

Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren; ISBN 92 78 31166 9

   

DOA02

RO Blaauboer; Dosisberekening voor de Omgeving bij Vergunningverlening Ioniserende Straling (DOVIS), Deel A – Lozingen in lucht en water; RIVM rapport 610310006/2002, (2002)

   

DOB02

JFA v Hienen, EIM Meijne, NB Verhoef; Dosisberekening voor de Omgeving bij Vergunningverlening Ioniserende Straling (DOVIS), Deel B – Externe Straling; NRG rapport 20733/02.45655/C, (2002)

   

IAE96

IAEA Safety Series nr. 115; International Basis Safety Standards for protection against Ionizaing Radiation and for the Safety of Radiation Sources; ISBN 92 0 104295 7 (1996)

   

IC75

ICRP publicatie 23 (Annals of the ICRP Vol 24 No. 1-3); Reference Man: Anatomical, Physiological and Metabolic Characteristics; ISBN 0 08 017024 2 (1975)

   

IC79

ICRP publicaties 30 (Annals of the ICRP Vol 24 No. 1-3); Limits or Intakes of Radionuclides by Workers; ISBN 0 08 037364 (1979)

   

IC89

ICRP Publicatie 56 (Annals of the ICRP Vol 24 No. 1-3); Age dependent Doses to Members of the Public from Intake of Radionuclides: Part I; ISBN 0 08 040763 3 (1989)

   

IC90

ICRP publicatie 60 (Annals of the ICRP Vol 24 No. 1-3); 1990 Recommendations of the Internal Commission on Radiological Protection; ISBN nr 0 08 041144 4 (1990)

   

IC91

ICRP publicatie 61 (Annals of the ICRP Vol 24 No. 1-3); Annual Limits on Intake of Radionuclides by Workers Based on the 1990 Recommendations; ISBN nr 0 08 041145 2 (1991)

   

IC93

ICRP publicatie 66 (Annals of the ICRP Vol 24 No. 1-3); Human Respiratory Tract Model for Radiological Protection; ISBN 0 08 041154 1 (1993)

   

IC95

ICRP publicatie 70 (Annals of the ICRP Vol 25 No. 2); Basic Anatomical and Physiological Data for use in Radiological Protection: The Skeleton; IBSN 0 08 042665 4 (1995)

   

IC96

ICRP publicatie 72 (Annals of the ICRP Vol 26 No.1); Age-dependent Doses to the members of the Public from Intake of Radionuclides: Part 5 Compilation of Ingestion and Inhalation Dose Coefficients; ISBN 0 08 042737 5 (1996)

   

IC02

ICRP publication 89 (Annals of the IRCP Vol 32 No. 3-4); Basic anatomical and Physiological Data for Use in Radiological Protection Reference Values; ISBN 0 08 044266 8 (2002)

   

Kev96

AS Keverling Buisman; Handboek Radionucliden; ISBN 90 75541 02 3

   

Koc83

Kocher, DC. Dose rate conversion factors for external exposure to photons and electrons. Health Physics, 45, 665-686 (1983)

   

NEA88

NEA, Gastrointestinal absorption of selected radionuclides: A report by an NEA expert group, Paris, OECD/NEA (1988)

   

PSA93

PM Roelofsen en J van der Steen; Richtlijn niveau-3 PSA, ECN-C-93-057 (1993)

   

TNO94

KFAM Hulshof en C Kistemaker; Consumptie van produktgroepen, relevant voor de stralingsbelasting, door de Nederlandse bevolking; TNO rapport nr. V 94.078 (1994)

Bijlage 11, behorend bij artikel 6.1 Bouwmaterialen

Rekenmethodes voor toetsing van de door bouwmaterialen uitgezonden gammastraling aan het gestelde referentieniveau.

a. Index-methode

De richtlijn geeft in annex VIII de volgende bepaling van de index I voor activiteitsconcentratie voor door bouwmaterialen uitgezonden gammastraling:

I = a 1/300 Bq/kg + a 2/200 Bq/kg + a 3/3000 Bq/kg

Met a1, a2, a3 als activiteitsconcentraties van de respectievelijke primordiale radionucliden 226Ra, 232Th en 40K uitgedrukt in becquerel per kilogram.

De index voor de activiteitsconcentratie met een waarde van 1 kan gebruikt worden als een conservatieve benadering om aan te tonen dat het referentieniveau als bedoeld in artikel 9.10, achtste lid, van het besluit ten gevolge van de door bouwmaterialen uitgezonden gammastraling niet wordt overschreden.

b. CEN methode

Het technical body CEN/TC-351 van het Comité Européen de Normalisation (CEN) heeft een methode uitgewerkt voor de berekening van de toename van de effectieve dosis ten gevolge van de blootstelling aan de door bouwmaterialen uitgezonden gammastraling13. Met deze methode wordt de toename van de effectieve dosis geschat door enerzijds rekening te houden met de activiteitsconcentraties van de aanwezige primordiale radionucliden en anderzijds rekening te houden met de dichtheid en dikte van de bouwmaterialen in hun beoogd gebruik.

De effectieve dosis D, uitgedrukt in millisievert per kalenderjaar, wordt als volgt geschat:

D

=

{[281+16,3ρd-0,0161(ρd)2] x a1 + [319+18,5ρd-0,0178(ρd)2] x a2 + [22,3+1,28ρd-0,00114(ρd)2] x a3} x10-6 – 0,29 mSv / jaar

Met ρ = dichtheid [kg/m3] van de bouwmaterialen in hun beoogd gebruik en met a1, a2, a3 als activiteitsconcentratie van de respectievelijke primordiale radionucliden 226Ra, 232Th en 40K uitgedrukt in Bq/kg. De dikte d [m] heeft een vaste waarde van 0,2 m (20 cm). Met deze conservatieve benadering wordt rekening gehouden met meerdere lagen bouwmaterialen, waaruit doorgaans een wand van een ruimte is opgebouwd. De minimumwaarde voor de dichtheid ρ die in de formule mag worden ingevoerd, bedraagt 300 kg/m3. De correctiefactor (- 0,29 millisievert/jaar) dient om te corrigeren voor de door de bouwmaterialen geboden afscherming tegen terrestrische en kosmische straling.

c. De gewogen som van de activiteitsconcentraties

De gewogen som van de activiteitsconcentraties van de aanwezige primordiale radionucliden 226Ra, 232Th en 40K, bedoeld in artikel 6.1, derde lid, van de Verordening, wordt berekend volgens de onderstaande formule.

Σ = a1/1.000 Bq/kg + a2/1.000 Bq/kg + a3/10.000 Bq/kg

Met a1, a2, a3 als activiteitsconcentraties van de respectievelijke primordiale radionucliden 226Ra, 232Th en 40K uitgedrukt in becquerel per kilogram.

d. Bepaling van het percentage grondstoffen dat de ondernemer ten hoogste aan bouwmaterialen mag toevoegen bij een gewogen som van 1, zoals bepaald onder c.

Dit is een methode voor bepaling van het gewichtspercentage van de materialen, die genoemd zijn in bijlage 6.1 bij de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, dat afhankelijk van de beoogde dichtheid ρ van het te produceren bouwmateriaal, ten hoogste mag worden toegevoegd als component van dit te produceren bouwmateriaal. Deze methode mag alleen worden toegepast bij materialen, die genoemd zijn in bijlage 6.1 van de regeling, waarvan de gewogen som van de aanwezige primordiale radionucliden 226Ra, 232Th en 40K, als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid onder c, niet hoger is dan 1.

Bijlage 12, behorend bij artikel 6.2, derde lid

LIJST VAN DE MINIMUMVEREISTEN PER GEGEVENSRECORD

1. VEREISTEN VOOR DE BEMONSTERINGSGEGEVENS
  • A. Kenmerken van het monster

    Soort monster

    Monsterbewerking (bv. chemische bewerking, wachttijd van vijf dagen, …)

  • B. Datum en tijd

    Datum van bemonstering

    Soort datum (bv. begindatum, einddatum, …)

    Tijdstip van bemonstering(1)

    Tijdzone(1) (bv. GMT)

    Bemonsteringsduur (in uur)

  • C. Locatie

    Plaatsnaam

    NUTS-code

    Breedte, lengte (in graden, minuten of in decimale graden)

    Stroomgebied(1) (voor oppervlaktewateren: naam van rivier, meer, reservoir, zee)

2. VEREISTEN VOOR DE MEETGEGEVENS

Naam laboratorium

Nuclidecategorie

Type toestel

Activiteitswaarde

Onzekerheid

Soort onzekerheid

Eenheid

Soort waarde

Referentiedatum(1) (datum waarvoor de activiteitswaarde wordt opgegeven)

Debiet(1) (in geval van rivierwater)

Productie(1) (voor melk en drinkwater)

Per jaar geproduceerd of gedistribueerd volume (voor drinkwater)

(1) Alleen indien van toepassing.

Bijlage 13, behorend bij artikel 6.3, derde lid

Gestandaardiseerde informatie over de lozing van radioactieve stoffen in de lucht en het water door kerncentrales en opwerkingsfabrieken in normaal bedrijf

A. Kerncentrales
A.1 Lozingen in de lucht

Categorie en lijst van radionucliden

Representatieve nucliden

Eis voor de detectiegrens

(in Bq/m3)

Edelgassen

   

Ar-41

   

Kr-85

Kr-85(1)

1E–04(2)

Kr-85m

   

Kr-87

   

Kr-88

   

Kr-89

   

Xe-131m

   

Xe-133

Xe-133(3)

1E+04

Xe-133m

   

Xe-135

   

Xe-135m

   

Xe-137

   

Xe-138

   

Zwavel-35

S-35(3)

1E+01

Deeltjes (excl. jodium)

   

Cr-51

   

Mn-54

   

Co-58

   

Fe-59

   

Co-60

Co-60

1E–02

Zn-65

   

Sr-89

   

Sr-90

Sr-90

2E–02

Zr-95

   

Nb-95

   

Ag-110m

   

Sb-122

   

Sb-124

   

Sb-125

   

Cs-134

   

Cs-137

Cs-137

3E–02

Ba-140

   

La-140

   

Ce-141

   

Ce-144

   

Pu-238

   

Pu-239 + Pu-240

Pu-239 + Pu-240

5E–03

Am-241

Am-241

5E–03

Cm-242

   

Cm-243

   

Cm-244

   

Totaal-alfa (4)

Totaal-alfa

1E–02

Jodium

   

I-131

I-131

2E-02

I-132

   

I-133

   

I-135

   

Tritium

H-3

1E+03

Koolstof-14

C-14

1E+01

(1) Voor LWR.

(2) Kan normaliter worden verkregen door de meting van bètastraling na het verval van kortlevende isotopen.

(3) Voor gasgekoelde reactoren.

(4) Totaal-alfa moet uitsluitend worden gerapporteerd wanneer geen nuclidespecifieke informatie over alfastralers beschikbaar is.

A.2 Vloeibare lozingen

Categorie en lijst van radionucliden

Representatieve nucliden

Eis voor de detectiegrens

(in Bq/m3)

Tritium

H-3

1E+05

Andere radionucliden (excl. H-3)

   

S-35

S-35(2)

3E+04

Cr-51

   

Mn-54

   

Fe-55

   

Fe-59

   

Co-58

   

Co-60

Co-60

1E+04

Ni-63

   

Zn-65

   

Sr-89

   

Sr-90

Sr-90

1E+03