Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Medische Zorg van 9 januari 2018, nr. IENM/BSK-2017/291098, houdende vaststelling van nadere regels ter bescherming van personen tegen de gevaren van blootstelling aan ioniserende straling (Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Medische Zorg,

Gelet op Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEG L 13/1) en Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PbEU 2011, L 199);

Gelet op de artikelen 2.3, eerste lid, 3.2, eerste en vierde lid, 3.4, vierde lid, 3.6, derde lid, onder e, 3.17, vijfde lid, 3.20, vierde lid, 3.22, derde lid, 4.7, eerste lid, 4.15, derde lid, 5.4, derde en vierde lid, 5.5, derde lid, 5.7, zesde lid, 6.2, zesde lid, 6.7, eerste lid, 6.21, eerste en derde lid, 9.8, eerste lid, 9.10, eerste en tweede lid, 10.4, derde lid, en 10.8, eerste lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming en artikel 76, derde lid, van de Kernenergiewet;

Gelet op de artikelen 1, 18, eerste lid, 19, 41, 41a en 42 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen en de artikelen 1b, 1c, 2, 4c, 23, 27 en 32 van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen;

Gelet op artikel 33 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties;

BESLUITEN:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (begripsomschrijvingen)

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

categorie 1-stof:

radioactieve stof die is aangewezen als categorie 1-stof in bijlage 4.1 of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 1;

categorie 2-stof

radioactieve stof die is aangewezen als categorie 2-stof in bijlage 4.1 of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 2;

categorie 3-stof:

radioactieve stof die is aangewezen als categorie 3-stof in bijlage 4.1 of die op grond van de in die bijlage opgenomen voorwaarden behoort tot categorie 3;

cyclotron:

circulaire versneller;

diploma:

diploma, certificaat of ander getuigschrift:

  • a. als bedoeld in de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen 2013,

  • b. als bedoeld in de Regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen zoals deze regeling luidde op 19 juli 2003, of

  • c. dat is afgegeven door een erkende instelling;

erkende instelling:

instelling als bedoeld in artikel 5.11 van het besluit;

erkenning:

erkenning als bedoeld in artikel 5.11 van het besluit;

Minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Ministers:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Minister voor Medische Zorg;

opleiding:

opleiding of opleidingen van de instelling waarvoor een erkenning is aangevraagd of verleend;

opleidingsverantwoordelijke:

persoon of personen die door de instelling zijn aangewezen voor de borging van de kwaliteit van de opleiding;

register:

register als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van het besluit;

stralingsbeschermingseenheid:

stralingsbeschermingseenheid als bedoeld in artikel 5.9 van het besluit.

HOOFDSTUK 2. RECHTVAARDIGING

Artikel 2.1 (generieke aanwijzing handelingen en maatregelen als gerechtvaardigd of niet- gerechtvaardigd)

  • 1. De in bijlage 2.1, onderdeel A, genoemde categorieën of soorten handelingen of maatregelen worden generiek als gerechtvaardigd aangewezen overeenkomstig artikel 2.3, eerste lid, van het besluit.

  • 2. De in bijlage 2.1, onderdeel B, genoemde categorieën of soorten handelingen of maatregelen worden generiek als niet-gerechtvaardigd aangewezen overeenkomstig artikel 2.3, eerste lid, van het besluit.

HOOFDSTUK 3. CONTROLESTELSEL

§ 3.1. Handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal

Artikel 3.1 (handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal)
  • 1. Als categorieën of soorten handelingen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van het besluit, waarbij van nature voorkomend radioactief materiaal is betrokken en werknemers of leden van de bevolking daardoor een blootstelling ondergaan of kunnen ondergaan die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd, worden aangewezen de in bijlage 3.1, onderdeel A, genoemde categorieën of soorten handelingen.

  • 2. Als handelingen met natuurlijke bronnen als bedoeld in artikel 3.2, vierde lid, van het besluit, waarvoor vanuit het oogpunt van stralingsbescherming bezorgdheid bestaat dat een handeling kan leiden tot de aanwezigheid van in de natuur voorkomende radionucliden in het water, waardoor de kwaliteit van het drinkwater of andere blootstellingsroutes wordt of worden beïnvloed, worden aangewezen de in bijlage 3.1, onderdeel B, genoemde handelingen.

§ 3.2. Vergunning, registratie en kennisgeving

Artikel 3.2 (complexvergunning)

Een complexvergunning is vereist:

  • a. in een onderneming en op locaties, indien in verschillende organisatieonderdelen of op verschillende locaties door de ondernemer verschillende handelingen met in totaal meer dan 100 bronnen worden verricht;

  • b. in specifieke overige door de Autoriteit bij de aanvraag om een vergunning aangewezen gevallen, waarin sprake is van een qua risico’s vergelijkbaar complex van handelingen als bedoeld onder a.

Artikel 3.3 (aanwijzing van gevallen waarin bij een aanvraag om een vergunning gegevens m.b.t. een beveiligingsplan, bedrijfsnoodplan of beëindigingsplan dienen te worden verstrekt)

In gevallen, waarin krachtens artikel 4.2, 6.2 of 10.1 een beveiligingsplan, bedrijfsnoodplan of beëindigingsplan is vereist, worden bij een aanvraag om een vergunning gegevens met betrekking tot die plannen verstrekt als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, aanhef en onderdeel e, van het besluit.

§ 3.3. Vrijstelling en vrijgave controlestelsel

Artikel 3.4 (vrijstelling radioactieve materialen)
  • 1. Vrijstellingswaarden voor radionucliden op basis van de activiteitsconcentratie voor onbeperkte hoeveelheden als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 3.2, tabel A.

  • 2. Vrijstellingswaarden voor radionucliden op basis van de totale activiteit als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 3.2, tabel B, kolom 3.

  • 3. Vrijstellingswaarden voor radionucliden op basis van de activiteitsconcentratie voor handelingen met matige hoeveelheden van elk type materiaal als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 3.2, tabel B, kolom 2.

Artikel 3.5 (vrijgavewaarden radioactieve materialen)

Vrijgavewaarden voor radionucliden op basis van de activiteitsconcentratie voor handelingen met onbeperkte hoeveelheden radioactieve materialen als bedoeld in artikel 3.20, vierde lid, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 3.2, tabel A.

HOOFDSTUK 4. ALGEMENE REGELS VOOR BRONNEN EN HANDELINGEN IN GEPLANDE BLOOTSTELLINGSITUATIES

§ 4.1. Beveiligingsplan

Artikel 4.1 (afbakening werkingssfeer)

Deze paragraaf is niet van toepassing voor zover de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen van toepassing is.

Artikel 4.2 (aanwijzing gevallen waarin een beveiligingsplan is vereist)

De verplichting tot het zorgen voor een beveiligingsplan krachtens artikel 4.7, eerste lid, van het besluit, berust op de ondernemer die houder is van een vergunning voor het verrichten van handelingen met categorie 1-, 2-, of 3-stoffen.

§ 4.2. Financiële zekerheid hoogactieve bronnen

Artikel 4.3 (financiële zekerheid hoogactieve bronnen)

Het minimumbedrag waarvoor per volume-eenheid af te voeren hoogactieve bron, de daarbij behorende bronhouder en de vaste afscherming financiële zekerheid als bedoeld in artikel 4.15, derde lid, van het besluit, wordt gesteld, bedraagt € 175 per dm3, of gedeelte daarvan, af te voeren materiaal.

HOOFDSTUK 5. INFORMATIE EN DESKUNDIGHEID

AFD. 5.1. STRALINGSBESCHERMINGSDESKUNDIGEN

§ 5.1.1. Eisen deskundigheid en opleiding
Artikel 5.1 (vereiste niveau van deskundigheid)

Deskundigheid van een stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.4, derde lid, van het besluit, voor een handeling waarvoor een vergunning, registratie of kennisgeving is vereist of voor een maatregel of blootstellingsituatie waarvoor een kennisgeving is vereist, is ten minste van het niveau:

  • a. van een algemeen coördinerend deskundige, overeenkomstig artikel 5.2, voor:

    • 1°. omvangrijke handelingen of handelingen die een uitgebreide bescherming tegen ioniserende straling vereisen en waarvoor een complexvergunning is vereist;

    • 2°. handelingen waarvoor overeenkomstig artikel 5.28 een stralingsbeschermingseenheid wordt vereist;

    • 3°. door de Autoriteit bij beschikking of verordening aangewezen specifieke handelingen met een aanmerkelijk risico; of

  • b. van een coördinerend deskundige, overeenkomstig artikel 5.4, voor andere dan in onderdeel a bedoelde handelingen, maatregelen of blootstellingsituaties.

Artikel 5.2 (eisen stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)
  • 1. Aan de eisen met betrekking tot de kennis, vaardigheden en bekwaamheden van een stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, wordt voldaan, indien:

    • a. een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige bij een erkende instelling is gevolgd, en

    • b. de deskundige beschikt over de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel B.

  • 2. Aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, wordt tevens voldaan door een persoon die overeenkomstig paragraaf 5.1.3 heeft aangetoond te beschikken over competenties en kwalificaties die gelijkwaardig zijn.

Artikel 5.3 (eisen opleiding stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)

Een opleiding bij een erkende instelling tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige:

  • a. voorziet cursisten van de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel B;

  • b. beschikt over faciliteiten die nodig zijn om cursisten van de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld onder a, te voorzien;

  • c. beschikt over adequate procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging als bedoeld in de artikelen 5.25 en 5.26;

  • d. heeft een opleidingsverantwoordelijke die is geregistreerd als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a; en

  • e. verstrekt uitsluitend diploma’s tot algemeen coördinerend deskundige aan cursisten die de opleiding, bedoeld in de aanhef, met goed gevolg hebben doorlopen.

Artikel 5.4 (eisen stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)
  • 1. Aan de eisen met betrekking tot de kennis, vaardigheden en bekwaamheden van een stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, wordt voldaan indien:

    • a. een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige bij een erkende instelling is gevolgd, en

    • b. de deskundige beschikt over de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel C.

  • 2. Aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, wordt tevens voldaan door een persoon die overeenkomstig paragraaf 5.1.3 heeft aangetoond te beschikken over competenties en kwalificaties die gelijkwaardig zijn.

Artikel 5.5 (eisen opleiding stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)

Een opleiding bij een erkende instelling tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige:

  • a. voorziet cursisten van de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel C;

  • b. beschikt over faciliteiten die nodig zijn om cursisten van de kerncompetenties en kwalificaties, bedoeld onder a, te voorzien;

  • c. beschikt over adequate procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging als bedoeld in de artikelen 5.25 en 5.26;

  • d. heeft een opleidingsverantwoordelijke die is geregistreerd als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a; en

  • e. verstrekt uitsluitend diploma’s tot coördinerend deskundige aan cursisten die de opleiding, bedoeld in dit artikel, met goed gevolg hebben doorlopen.

§ 5.1.2. Registratie (inschrijving register, herregistratie of buitengewone registratie)
Artikel 5.6 (registratie)
  • 1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. registratie:

    inschrijving in het register;

    b. herregistratie:

    herinschrijving in het register;

    c. buitengewone registratie:

    herregistratie waarbij wordt afgeweken van de eis, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, aanhef en onder b, of 5.9, eerste lid, aanhef en onder b.

  • 2. Registratie, herregistratie of buitengewone registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige vindt plaats door de Autoriteit indien is voldaan aan de voorwaarden die krachtens deze paragraaf daaraan worden gesteld.

Artikel 5.7 (criteria voor registratie)
  • 1. Voor registratie als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, is een diploma van een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige vereist.

  • 2. Voor registratie als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, is een diploma van een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige vereist.

  • 3. Registratie is eenmalig en kent een duur van vijf jaar.

Artikel 5.8 (criteria voor herregistratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)
  • 1. Voor herregistratie van een stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, is vereist:

    • a. een diploma van een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige;

    • b. een werkgeversverklaring of ondernemersverklaring die aantoont dat diegene in de vijf jaar voorafgaande aan de datum van de aanvraag minimaal 500 uur per jaar werkzaam is geweest binnen het toepassingsgebied van ioniserende straling, en

    • c. documentatie waaruit blijkt dat diegene in de vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag conform onderdeel A van bijlage 5.1, 200 punten heeft verdiend met kennisonderhoud binnen het toepassingsgebied van ioniserende straling.

  • 2. Een herregistratie kent een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 5.9 (criteria voor herregistratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)
  • 1. Voor herregistratie van een stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, is vereist:

    • a. een diploma van een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige;

    • b. een werkgeversverklaring of ondernemersverklaring die aantoont dat diegene in de vijf jaar voorafgaande aan de datum van de aanvraag minimaal 250 uur per jaar werkzaam is geweest binnen het toepassingsgebied van ioniserende straling, en

    • c. documentatie waaruit blijkt dat diegene in de vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag conform bijlage 5.1, onderdeel A, 120 punten heeft verdiend met kennisonderhoud binnen het toepassingsgebied van ioniserende straling.

  • 2. Een herregistratie kent een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 5.10 (criteria voor buitengewone registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)
  • 1. Voor een buitengewone registratie als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, is vereist:

    • a. een eerdere registratie of herregistratie,

    • b. een diploma van een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige, en

    • c. voldoen aan de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel B.

  • 2. Een buitengewone registratie kent een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 5.11 (criteria voor buitengewone registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)
  • 1. Voor een buitengewone registratie als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, is vereist:

    • a. een eerdere registratie of herregistratie:

    • b. een diploma van een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige, en

    • c. voldoen aan de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.1, onderdeel C.

  • 2. Een buitengewone registratie kent een duur van maximaal vijf jaar.

§ 5.1.3. Erkenning EU-beroepskwalificaties
Artikel 5.12 (begrippen)

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

algemene wet:

Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties;

aanvraag:

aanvraag als bedoeld in artikel 5 van de algemene wet, tot het verlenen van erkenning van beroepskwalificaties voor het beroep van stralingsbeschermingsdeskundige;

aanvrager:

migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene wet die op grond van deze regeling erkenning van zijn beroepskwalificaties aanvraagt voor het gereglementeerd beroep van stralingsbeschermingsdeskundige.

Artikel 5.13 (aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend bij de Autoriteit.

  • 2. De aanvrager overlegt de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a tot en met d, van de algemene wet. Op verzoek van de Autoriteit worden ook de documenten, bedoeld in onderdeel e of f van het genoemde artikel, overgelegd.

  • 3. Desgevraagd verschaft de aanvrager tevens de informatie, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de algemene wet.

Artikel 5.14 (aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid)
  • 1. Indien bij de toepassing van artikel 11, eerste, tweede en derde lid, van de algemene wet is gebleken dat de kennis, vaardigheden en bekwaamheden van de aanvrager wezenlijk verschillen van de daaraan gestelde eisen, bedoeld in artikel 5.5, derde lid, van het besluit, en dat het daardoor noodzakelijk is dat een aanpassingsstage wordt doorlopen of een proeve van bekwaamheid wordt afgelegd, maakt de aanvrager zijn keuze tussen de aanpassingsstage of de proeve van bekwaamheid kenbaar, tenzij artikel 11, vijfde lid, van de algemene wet van toepassing is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan, in geval artikel 11, zesde lid, van de algemene wet van toepassing is, worden bepaald dat zowel een aanpassingsstage wordt doorlopen als een proeve van bekwaamheid wordt afgelegd.

  • 3. Bij de toepassing van dit artikel wordt artikel 11, zevende en achtste lid, van de algemene wet in acht genomen.

Artikel 5.15 (aanpassingsstage)

Indien de aanvrager voor een aanpassingsstage in aanmerking wenst te komen, stelt de Autoriteit vast:

  • a. de inhoudsgebieden of onderdelen van inhoudsgebieden waarop de aanpassingsstage betrekking heeft,

  • b. de duur van de aanpassingsstage,

  • c. in voorkomend geval, de aanvullende opleiding die deel uitmaakt van de aanpassingsstage, en

  • d. de wijze waarop de aanpassingsstage wordt beoordeeld.

Artikel 5.16 (proeve van bekwaamheid)

Indien de aanvrager voor een proeve van bekwaamheid in aanmerking wenst te komen, stelt de Autoriteit vast:

  • a. met betrekking tot welke inhoudsgebieden of onderdelen van inhoudsgebieden de proeve wordt afgelegd, en

  • b. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de diverse onderdelen van de proeve zullen worden afgenomen.

Artikel 5.17 (kosten)

De kosten die samengaan met de aanvraag, zoals het in behandeling nemen van de aanvraag, de afgifte van de beslissing op de aanvraag en het organiseren van een proeve van bekwaamheid en van een aanpassingsstage, kunnen, met inachtneming van artikel 33, derde lid, van de algemene wet, ten laste van de aanvrager komen.

Artikel 5.18 (afwijzen aanvraag)

De aanvraag wordt afgewezen, indien de aanvrager de aanpassingsstage of de proeve van bekwaamheid niet met goed gevolg heeft volbracht of de daaraan verbonden kosten niet heeft voldaan.

Artikel 5.19 (intrekken afgegeven erkenning EU-beroepskwalificatie)

Indien na afgifte van de erkenning van de EU-beroepskwalificaties is gebleken, dat de bij de aanvraag overgelegde documenten niet geldig, vals of vervalst waren, wordt de erkenning ingetrokken en vervangen door een afwijzing van de aanvraag.

Artikel 5.20 (tijdelijke en incidentele dienstverrichting)
  • 1. Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting in Nederland door een dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de algemene wet, in een functie die gewoonlijk wordt uitgeoefend door een stralingsbeschermingsdeskundige, overlegt deze dienstverrichter aan de Autoriteit de documenten, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel a tot en met d, van de algemene wet. Op verzoek van de Autoriteit worden ook de documenten, bedoeld in onderdeel e of f, van het genoemde artikel, overgelegd.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, overlegt de dienstverrichter die een functie wil gaan verrichten die gewoonlijk door een stralingsbeschermingsdeskundige wordt uitgeoefend, voorafgaande aan de eerste dienstverrichting in Nederland aan de afnemer van zijn dienst, de gegevens, bedoeld in artikel 29, onder a tot en met d, van de algemene wet.

Artikel 5.21 (informatieplichten IMI)
  • 1. Ten behoeve van de uitvoering van artikel 31b van de algemene wet, informeert de Autoriteit onmiddellijk de Minister en de Minister wie het aangaat nadat een migrerende beroepsbeoefenaar door een rechterlijke instantie of een andere bij of krachtens de wet bevoegde instantie in Nederland schuldig is bevonden aan het gebruik van valse beroepskwalificaties in verband met een procedure als bedoeld in de hoofdstukken 2, 3 en 3a van de algemene wet of de daarop gebaseerde bepalingen van deze regeling.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, verstrekt de Autoriteit de Minister en de Minister wie het aangaat op diens verzoek alle informatie die hij nodig heeft ten behoeve van de uitvoering van de algemene wet.

AFDELING 5.2. TOEZICHTHOUDEND MEDEWERKER STRALINGSBESCHERMING

Artikel 5.22 (eisen deskundigheid en opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming)
  • 1. Een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming heeft voor toepassingen die behoren tot een hierna genoemde categorie een opleiding gevolgd die voldoet aan de eisen, genoemd in het bijbehorend onderdeel van bijlage 5.2:

    • a. medische toepassingen: bijlage 5.2, onderdeel A;

    • b. tandheelkunde:

      • 1°. basisniveau: bijlage 5.2, onderdeel B-1;

      • 2°. Conebeam CT (CBCT): bijlage 5.2, onderdeel B-2;

    • c. diergeneeskunde: bijlage 5.2, onderdeel C;

    • d. splijtstofcyclus:

      • 1°. niveau C: bijlage 5.2, onderdeel D-1;

      • 2°. niveau B: bijlage 5.2, onderdeel D-2;

    • e. verspreidbare radioactieve stoffen:

      • 1°. niveau B: bijlage 5.2, onderdeel E-1;

      • 2°. niveau C: bijlage 5.2, onderdeel E-2;

      • 3°. niveau D: bijlage 5.2, onderdeel E-3;

    • f. handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal: bijlage 5.2, onderdeel F;

    • g. versnellers: bijlage 5.2, onderdeel G;

    • h. industriële radiografie: bijlage 5.2, onderdeel H;

    • i. meet- en regeltoepassingen: bijlage 5.2, onderdeel I.

  • 2. Een opleiding bij een erkende instelling voorziet een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor een in het eerste lid bedoelde toepassing van de bijbehorende kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in het desbetreffende onderdeel van bijlage 5.2.

  • 3. Een opleiding bij een erkende instelling als bedoeld in het tweede lid:

    • a. beschikt over faciliteiten die nodig zijn om cursisten van de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in dat lid, te voorzien;

    • b. beschikt over adequate procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging, bedoeld in de artikelen 5.25 en 5.26;

    • c. beschikt over een opleidingsverantwoordelijke die is geregistreerd als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b;

    • d. verstrekt uitsluitend diploma’s voor de desbetreffende toepassing aan cursisten die een opleiding als bedoeld in het eerste lid met goed gevolg hebben afgerond.

AFDELING 5.3. EISEN AAN OPLEIDINGEN VOOR MEDISCH-RADIOLOGISCHE HANDELINGEN

Artikel 5.23 (eisen opleidingen voor medisch-radiologische handelingen)
  • 1. Een opleiding bij een erkende instelling voor opleidingen voor medisch-radiologische handelingen voorziet een persoon als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van de in die leden bedoelde kerncompetenties en overige kwalificaties.

  • 2. Voor andere medische specialisten als bedoeld in artikel 3 van de Regeling stralingsbescherming medische blootstelling, onder wiens verantwoordelijkheid medisch-radiologische handelingen worden uitgevoerd: de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.3, onderdeel A.

  • 3. Voor radiotherapeuten-oncoloog als bedoeld in artikel 3 van de Regeling stralingsbescherming medische blootstelling: de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.3, onderdeel B.

  • 4. Voor radiologen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling stralingsbescherming medische blootstelling: de kerncompetenties en overige kwalificaties, bedoeld in bijlage 5.3, onderdeel C.

Artikel 5.24 (eisen opleidingen voor medisch-radiologische handelingen, vervolg)

Een opleiding bij een erkende instelling voor opleidingen voor medisch-radiologische handelingen:

  • a. beschikt over faciliteiten die nodig zijn om cursisten van de kerncompetenties, bedoeld in artikel 5.23, te voorzien;

  • b. beschikt over adequate procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging als bedoeld in de artikelen 5.25 en 5.26;

  • c. beschikt over een opleidingsverantwoordelijke die is geregistreerd als stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b;

  • d. verstrekt uitsluitend diploma’s voor medisch-radiologische handelingen aan cursisten die een opleiding als bedoeld in artikel 5.23 met goed gevolg hebben afgerond.

AFDELING 5.4. KWALITEITSBORGING ERKENDE INSTELLINGEN

Artikel 5.25 (eisen procedures en examens)

Een opleiding aan een erkende instelling beschikt over adequate procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging van de examens indien:

  • a. een examenreglement is vastgesteld waarbij ten minste is geregeld:

    • 1°. de samenstelling van de examencommissie, voor wat betreft de vereiste deskundigheid op het gebied van stralingsbescherming en didactiek;

    • 2°. de betrokkenheid van een ambtenaar van de Autoriteit of van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport indien het een medische opleiding betreft;

    • 3°. de duur en wijze van examineren;

    • 4°. de geheimhouding van de examenopgaven;

    • 5°. de beoordelingsnormen en de normen voor slagen, herexamens en afwijzen;

    • 6°. bepalingen omtrent een practicum;

    • 7°. een beroepsprocedure en een klachtenprocedure over het examen;

    • 8°. een regeling voor de examinering van kandidaten met dyslexie of een arbeidshandicap;

  • b. de opleidingsverantwoordelijke na afloop van elk examen een examenverslag vaststelt;

  • c. de instelling aan iedere kandidaat het examenreglement kenbaar maakt;

  • d. het schriftelijk examenwerk gedurende ten minste een jaar na afloop van het examen wordt bewaard en op verzoek van de cursist voor hem ter inzage wordt gelegd.

Artikel 5.26 (eisen procedures en diploma’s)

Een opleiding aan een erkende instelling beschikt over adequate procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging van de diploma’s, hetgeen in ieder geval omvat dat:

  • a. de instelling een model heeft vastgesteld voor het diploma van de opleiding;

  • b. verstrekte diploma’s worden ondertekend door de voorzitter van de examencommissie en door de erkende instelling;

  • c. de instelling over een actueel administratiesysteem beschikt waarin cursisten, geaccordeerde scoringslijsten en uitgegeven diploma’s van de opleiding worden geregistreerd.

AFDELING 5.5. ORGANISATIE DESKUNDIGHEID

§ 5.5.1. Organisatie algemeen
Artikel 5.27 (verplichtingen ondernemer)
  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zo vaak als nodig, maar in ieder geval jaarlijks voor 1 juni, over het voorafgaande kalenderjaar verantwoording aan de ondernemer aflegt door middel van een rapportage.

  • 2. De rapportage bevat een opsomming van de activiteiten in dat kalenderjaar in het kader van de stralingsbescherming en de resultaten daarvan.

  • 3. De rapportage wordt opgeslagen in het beheersysteem en bevat in ieder geval:

    • a. een overzicht van de uitgevoerde taken, bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, van het besluit;

    • b. mutaties in de organisatie van de stralingsbescherming, en

    • c. een beschrijving van calamiteiten en stralingsincidenten.

§ 5.5.2 Stralingsbeschermingseenheid
Artikel 5.28 (vereiste aanwezigheid stralingsbeschermingseenheid)
  • 1. De aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid is vereist in gevallen waarin overeenkomstig artikel 3.2 een complexvergunning is vereist.

  • 2. De aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid is voorts vereist binnen inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, waarop het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen van toepassing is.

  • 3. Bij andere vergunningen dan bedoeld in het eerste of tweede lid kan worden bepaald dat de aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid is vereist, indien in de desbetreffende onderneming:

    • a. handelingen worden verricht die naar het oordeel van de Autoriteit overeenkomen met gevallen als bedoeld in het eerste lid of een inrichting als bedoeld in het tweede lid, en

    • b. naar het oordeel van de Autoriteit een beheersysteem is vereist, dat vergelijkbaar is met dat in de ondernemingen of inrichtingen, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 5.29 (nadere regels taken, bevoegdheden en werkwijze stralingsbeschermingseenheid)

Indien de aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid wordt vereist, beschikt de ondernemer over een interne regeling stralingsbescherming, waarin in ieder geval is vastgelegd:

  • a. de doelstellingen en uitgangspunten van het beheersysteem;

  • b. het werkingsgebied;

  • c. de stralingsbeschermingsorganisatie, met een omschrijving van de verantwoordelijkheden, taken, bevoegdheden van de bij het verrichten van handelingen betrokken organisatie-onderdelen en werknemers, alsmede het interne toezicht en de rapportage daarover;

  • d. de formatieve omvang van de stralingsbeschermingseenheid, de vereiste deskundigen en de aanvullend benodigde administratieve of technische ondersteuning;

  • e. een verbod om zonder interne toestemming handelingen te verrichten;

  • f. een beheersysteem van interne toestemmingen;

  • g. werkwijzen en procedures voor handelingen inclusief de toelatingseisen voor werknemers of blootgestelde werknemers, registratieverplichtingen en periodieke controles;

  • h. een plan voor de inzameling, de opslag en de overdracht van radioactief afval; en

  • i. een calamiteitenregeling voor incidenten of ongevallen met bronnen.

Artikel 5.30 (taken stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige in de stralingsbeschermingseenheid)

De stralingsbeschermingsdeskundige, bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, in de stralingsbeschermingseenheid heeft tot taak:

  • a. het voorbereiden en opstellen van het stralingsbeschermingsbeleid en het adviseren over dit beleid;

  • b. het voorbereiden en, indien daartoe gemandateerd, verlenen van interne toestemmingen;

  • c. het houden van intern toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen en van de voorschriften in de interne regeling, in de stralingsbeschermingsvoorschriften en in de interne toestemmingen;

  • d. het kennisgeven van de nieuwe toepassingen aan de Autoriteit, voor zover de verplichting tot kennisgeving volgt uit een voorschrift in de vergunning;

  • e. het beheren en onderhouden van een deugdelijke administratie van relevante gegevens die betrekking hebben op de stralingsbescherming, op de stralingstoepassingen en de bronnen; en

  • f. het zo vaak als nodig, maar in ieder geval jaarlijks voor 1 juni over het voorafgaande kalenderjaar, zorgdragen voor een rapportage over de stralingsbescherming aan de ondernemer en de Autoriteit.

HOOFDSTUK 6. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE BLOOTSTELLING

§ 6.1. Stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties

Artikel 6.1 (systeem voor het registreren en analyseren van stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties)

De verplichting tot het invoeren en in werking houden van een systeem voor het registreren en analyseren van stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties, bedoeld in artikel 6.2, zesde lid, van het besluit, berust op de in artikel 4.2, aangewezen vergunninghouders.

Artikel 6.2 (bedrijfsnoodplan)

De verplichting tot het zorgen voor een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, van het besluit, berust op de in artikel 4.2 aangewezen ondernemer.

§ 6.2. Bouwmaterialen

Artikel 6.3 (aanwijzing bouwmaterialen)
  • 1. Als bouwmaterialen, bedoeld in artikel 6.21, eerste lid, van het besluit, worden aangewezen de in bijlage 6.1 genoemde bouwmaterialen.

  • 2. In geval met toepassing van de in artikel 6.21, tweede lid, van het besluit bedoelde methode door de ondernemer is bepaald dat er een gerede kans is dat het referentieniveau van 1 millisievert in een kalenderjaar als bedoeld in artikel 9.10, achtste lid, van het besluit wordt overschreden, doet de ondernemer ter uitvoering van artikel 6.21, derde lid, van het besluit een kennisgeving aan de Autoriteit.

HOOFDSTUK 7.

(gereserveerd).

HOOFDSTUK 8. MEDISCHE BLOOTSTELLING

Artikel 8.1 (eisen aan medisch-radiologische apparatuur)

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a. indien nieuwe apparatuur in gebruik wordt genomen, deze, indien uitvoerbaar, een voorziening heeft die de stralingsdosis tijdens een radiologische verrichting aangeeft;

  • b. bij een toestel waarmee radiodiagnostische verrichtingen worden toegepast, een filter wordt gebruikt teneinde de stralingsbelasting van de patiënt te beperken;

  • c. een toestel beschikt over een vaste of automatische diafragma-instelling zodat de randen van de röntgenbundel zichtbaar zijn, tenzij het mammografisch of tandheelkundig onderzoek betreft;

  • d. een toestel waarmee radiodiagnostische verrichtingen worden toegepast is voorzien van een diafragma of tubus met het doel de röntgenbundel te beperken tot het juiste gebied;

  • e. het diafragma een middel bevat om afmetingen van de bundel vooraf te kunnen aangeven;

  • f. een toestel, geschikt voor doorlichting, bij cumulatief doorlichten frequent een akoestisch signaal afgeeft.

HOOFDSTUK 9. BLOOTSTELLING VAN LEDEN VAN DE BEVOLKING

Artikel 9.1 (dosisbeperking registratieplichtige handelingen)

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een multifunctionele individuele dosis verstaan: een effectieve dosis die het gevolg is van het gebruik van een gebied buiten de locatie op zodanige wijze dat dit de hoogst mogelijke dosis geeft.

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat bij het verrichten van een handeling, behorend tot een categorie als genoemd in artikel 3.10, derde lid, van het besluit, waarvoor een registratie is vereist:

    • a. de bijdrage aan de effectieve dosis voor personen op enig punt buiten de locatie ten gevolge van die handelingen zo laag als redelijkerwijs mogelijk is, en

    • b. de multifunctionele individuele dosis op enig punt buiten de locatie in geen geval de waarde van 10 microsievert per kalenderjaar overschrijdt.

  • 3. In geval van handelingen met van nature voorkomende radionucliden waar de schade ten gevolge van die handelingen bepaald en getoetst wordt via de externe straling ten gevolge van de besmetting van enig niet-bereikbaar oppervlak, geldt met het oog op de stralingsbescherming dat, indien de externe straling onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 meter afstand van enig bereikbare buitenzijde van een bron een hoger omgevingsdosisequivalenttempo veroorzaakt dan 10 microsievert per uur, zodanige maatregelen worden genomen dat voor die handelingen een dosisbeperking van 1 millisievert effectieve dosis in een kalenderjaar wordt gehanteerd.

Artikel 9.2 (referentieniveaus)

  • 1. Voor blootstelling van leden van de bevolking in een radiologische noodsituatie geldt een referentieniveau als bedoeld in artikel 9.8, eerste lid, onder a, van het besluit van 100 millisievert als acute effectieve dosis of jaarlijkse effectieve dosis.

  • 2. Voor blootstelling van leden van de bevolking in de transitie van een radiologische noodsituatie naar een bestaande blootstellingsituatie, in het bijzonder bij de beëindiging van langetermijnbeschermingsmaatregelen zoals vestiging elders, geldt een referentieniveau als bedoeld in artikel 9.8, eerste lid, onder b, van het besluit van 20 millisievert als jaarlijkse effectieve dosis.

  • 3. Voor blootstelling van leden van de bevolking in een bestaande blootstellingsituatie geldt een referentieniveau als bedoeld in artikel 9.10, eerste lid, van het besluit, van 20 millisievert als jaarlijkse effectieve dosis.

HOOFDSTUK 10. HET BEHEER EN HET ZICH ONTDOEN VAN RADIOACTIEVE AFVALSTOFFEN

Artikel 10.1 (aanwijzing categorieën van gevallen waarin een beëindigingsplan vereist is)

In gevallen behorend tot de volgende categorieën handelingen zorgt de ondernemer voor een beëindigingsplan als bedoeld in artikel 10.8, eerste lid, van het besluit:

  • a. handelingen met een versneller die deeltjes met een energie van meer dan 20 mega-elektronvolt produceert of handelingen met een cyclotron die deeltjes met een energie van meer dan 8 mega-elektronvolt produceert;

  • b. handelingen ten behoeve van olie- of gasexploratie of olie- of gasproductie als bedoeld in bijlage 3.1, onderdeel A, onderdeel 4, waarbij van nature voorkomend radioactief materiaal voorhanden is;

  • c. handelingen ten behoeve van kolengestookte energieproductie als bedoeld in bijlage 3.1, onderdeel A, onderdeel 14, of

  • d. handelingen ten behoeve van thermische fosforproductie als bedoeld in bijlage 3.1, onderdeel A, onderdeel 7.

HOOFDSTUK 11. INTREKKING EN WIJZIGING OVERIGE REGELINGEN

Artikel 11.1 (intrekking)

De Uitvoeringsregeling stralingsbescherming en de Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling worden ingetrokken.

Artikel 11.2 (wijziging Regeling nucleaire drukapparatuur)

De Regeling nucleaire drukapparatuur wordt als volgt gewijzigd:

1. Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op artikel 19 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen in samenhang met artikel 4.2 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

2. Artikel 8, tweede volzin, komt te luiden:

Zij zendt het rapport aan de vergunninghouder en aan de Autoriteit.

Artikel 11.3 (wijziging Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen)

In artikel 3, tweede lid, van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen wordt ‘werknemer als bedoeld in artikel 1 van het Besluit stralingsbescherming’ vervangen door: werknemer als bedoeld in artikel 1.2 juncto bijlage 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Artikel 11.4 (wijziging Regeling detectie radioactief besmet schroot)

De Regeling detectie radioactief besmet schroot wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt ‘omgevingsdosisequivalenttempo: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit stralingsbescherming’ vervangen door: omgevingsdosisequivalenttempo: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage 1 juncto bijlage 2 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

2. Na artikel 1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op artikel 6b van het besluit.

Artikel 1b

Degene die een inrichting drijft met een vergunning krachtens artikel 15 of 29 van de wet voor het voorhanden hebben van radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen, welke vergunning mede omvat het onvoorzien in ontvangst nemen van schroot met een verhoogd stralingsniveau waarbij de kans bestaat dat diegene in het bezit kan komen van radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen, beschikt over een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Artikel 11.5 (wijziging bijlage bij artikel 1, § 1.1, van de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet)

De bijlage bij artikel 1 van de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In Hoofdstuk 1, § 1.1 - Vergunningstelsels van de Rijksoverheid, worden de rijen van de tabel waar in de kolommen staat ‘Ministerie van Infrastructuur en Milieu – Besluit stralingsbescherming – artikel 4, eerste en zevende lid’ tot en met ‘Ministerie van Infrastructuur en Milieu – Besluit stralingsbescherming – artikel 123’ vervangen door de onderstaande rijen:

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 2.3, eerste en derde lid

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 7.23

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 7.15, tweede lid

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 5.9, derde lid

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikelen 3.5 jo. 3.8; 3.9 jo. 3.10

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 7.13, eerste lid

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 7.17. tweede lid

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 11.7

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 10.6, vijfde, zesde en zevende lid

2. In Hoofdstuk 1, § 1.2 – Eisen van de Rijksoverheid, worden de rijen van de tabel waar in de kolommen staat ‘Ministerie van Infrastructuur en Milieu- Besluit stralingsbescherming-artikel 31, eerste, tweede en vierde lid’, respectievelijk ‘Ministerie van Infrastructuur en Milieu – Besluit stralingsbescherming – artikel 120’ vervangen door de onderstaande rijen:

 

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

 

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Artikel 4.2

Artikel 11.6 (wijziging Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen)

In de bijlage behorend bij artikel 1 van de Regeling vaststelling gereglementeerde beroepen wordt in de kolom behorend bij ‘Infrastructuur en milieu’ in de alfabetische rangschikking toegevoegd: stralingsbeschermingsdeskundige.

Artikel 11.7 (wijziging Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties)

De Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. De begripsomschrijving behorend bij ‘stralingsincident’ komt te luiden: stralingsincident als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming in samenhang met bijlage 1 van dat besluit.

b. De begripsomschrijving behorend bij ‘werknemer’ komt te luiden: werknemer als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming in samenhang met bijlage 1 van dat besluit.

2. In artikel 14, derde lid, onder d, wordt ‘het interventieplan, bedoeld in artikel 115 van het Besluit stralingsbescherming’ vervangen door: het onderdeel ‘interventies’ van een bedrijfsnoodplan, bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

HOOFDSTUK 12. NADERE OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 12.1 (nadere regels overgangsrecht, algemeen)

Indien in een vergunning, ontheffing of andere beschikking, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is verleend op grond van de wet of een daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, wordt verwezen naar een bepaling of bijlage van het Besluit stralingsbescherming of van een op dat besluit gebaseerde ministeriële regeling, geldt die verwijzing met ingang van dat tijdstip als een verwijzing naar de volgens de concordantietabel, opgenomen in de nota van toelichting bij het besluit, overeenkomstige bepaling van het besluit of van de op die bepaling gebaseerde bepaling van een ministeriële regeling of verordening.

Artikel 12.2 (nadere regels overgangsrecht vergunningen, algemeen)

Indien een vergunning die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is verleend krachtens het Besluit stralingsbescherming, krachtens artikel 12.5, derde of zesde lid, van het besluit wordt aangemerkt als een registratie, blijven de aan die vergunning verbonden voorschriften, voorwaarden en beperkingen met ingang van dat tijdstip van kracht, tenzij strijdig met de bij of krachtens het besluit voor de desbetreffende handeling of bron gestelde algemene regels.

Artikel 12.3 (nadere regels overgangsrecht, vervoer)

  • 1. Voor zover een handeling meldingsplichtig was ingevolge het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit, en voor deze handeling een vergunningplicht is gaan gelden ingevolge het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, als gewijzigd door artikel 13.2 van het besluit, wordt binnen een jaar na dat tijdstip een aanvraag om een vergunning ingediend. De melding of globale melding geldt als tijdelijke vergunning tot het tijdstip waarop de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is geworden, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop de melding of globale melding zou zijn vervallen.

  • 2. Voor zover ingevolge het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit, een vergunning is verleend voor een handeling die ingevolge het besluit kennisgevingsplichtig is geworden, geldt die vergunning met ingang van dat tijdstip als een kennisgeving, tot het tijdstip waarop de vergunning zou zijn ingetrokken of zou zijn vervallen.

Artikel 12.4 (nadere regels overgangsrecht; sommatie)

Indien in een vergunning, ontheffing of andere beschikking, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is verleend op grond van de wet of een daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, wordt verwezen naar een in de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming opgenomen sommatiemethode, geldt die verwijzing met ingang van dat tijdstip als een verwijzing naar de overeenkomstige methode, bedoeld in artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit, met inachtneming van artikel 3.17, tweede en derde lid, van het besluit.

Artikel 12.5 (nadere regels overgangsrecht, sommatie met Asom of Csom)

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‘Asom’ of ‘Csom’ verstaan: de gewogen sommatie van de activiteit of activiteitsconcentratie van de natuurlijke radionucliden, volgens de in bijlage 7.2 behorende bij artikel 7.3 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming, zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, aangegeven methode, waarbij voor de wijze van uitvoering van de gewogen sommatie wordt verwezen naar bijlage 1.2 behorende bij artikel 1.2, tweede lid, van de genoemde regeling.

  • 2. Indien in een vergunning, ontheffing of andere beschikking, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is verleend op grond van de wet of een daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, een voorschrift, voorwaarde of beperking is opgenomen waarin een waarde wordt bepaald met behulp van de begrippen ‘Asom’ of ‘Csom’, blijft die waarde met de daaraan ten grondslag liggende berekeningsmethode, bedoeld in het eerste lid, ook na het genoemde tijdstip onverminderd van toepassing.

Artikel 12.6 (nadere regels overgangsrecht, financiële zekerheid hoogactieve bronnen)

In gevallen waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling op grond van het Besluit stralingsbescherming een verplichting tot financiële zekerheidstelling voor een hoogactieve bron gold, wordt binnen drie maanden na dat tijdstip aan artikel 4.3 voldaan.

Artikel 12.7 (nadere regels overgangsrecht, reguliere procedure Awb voor vergunningen voor bepaalde handelingen met van nature voorkomende radionucliden)

Artikel 11.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag om vergunning voor handelingen met van nature voorkomende radionucliden, met dien verstande dat in deze gevallen voor ‘handelingen met open bronnen’ wordt gelezen ‘handelingen met van nature voorkomende radionucliden’ en dat bij de sommatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel, wordt getoetst aan de vrijstellingswaarden voor de totale activiteit, bedoeld in bijlage 3, onderdeel B, tabel B, kolom 3, van het besluit of bijlage 3.2, tabel B, kolom 3, van deze regeling.

HOOFDSTUK 13. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1 (inwerkingtreding)

  • 1. Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming in werking treedt.

  • 2. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na de datum van uitgifte van het koninklijk besluit waardoor het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming in werking treedt, treedt deze regeling, in afwijking van het eerste lid, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met de datum van inwerkingtreding van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Artikel 13.2 (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins

BIJLAGEN BIJ DE REGELING BASISVEILIGHEIDSNORMEN STRALINGSBESCHERMING

Bijlage bij hoofdstuk 2. Rechtvaardiging, optimalisatie, dosislimitering

Bijlage 2.1, behorend bij artikel 2.1 (aanwijzing van categorieën of soorten gerechtvaardigde of niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen).

Bijlagen bij hoofdstuk 3. Controlestelsel

Bijlage 3.1, behorend bij artikel 3.1 (aanwijzing van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal).

Bijlage 3.2, behorend bij de artikelen 3.4 en 3.5 (vrijstellings- en vrijgavewaarden).

Bijlage bij hoofdstuk 4. Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties

Bijlage 4.1, behorend bij de artikelen 1.1 en 4.2 (begrippen en indeling van radioactieve stoffen in categorieën met het oog op het beveiligingsplan).

Bijlagen bij hoofdstuk 5. Informatie en deskundigheid

Bijlage 5.1, behorend bij afdeling 5.1, de paragrafen 5.1.1 en 5.1.2 (eisen deskundigheid en opleiding stralingsbeschermingsdeskundigen).

Bijlage 5.2, behorend bij afdeling 5.2 (eisen deskundigheid en opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming).

Bijlage 5.3, behorend bij afdeling 5.3 (eisen opleidingen medisch-radiologische handelingen).

Bijlage bij hoofdstuk 6. Algemene bepalingen inzake blootstelling

Bijlage 6.1, behorend bij artikel 6.3, eerste lid (lijst van grondstoffen en bouwmaterialen die gezien de uitgezonden gammastraling in aanmerking moeten worden genomen, omdat ze kunnen leiden tot een overschrijding van het desbetreffende referentieniveau van 1 millisievert in een kalenderjaar en om die reden aandacht vragen vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming).

Bijlage bij hoofdstuk 2. rechtvaardiging, van de regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

Bijlage 2.1, behorend bij artikel 2.1 (aanwijzing van categorieën of soorten gerechtvaardigde of niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen).

Bijlage 2.1, onderdeel A. Categorieën of soorten gerechtvaardigde handelingen en maatregelen.

NR

Categorie of soort

Voorbeelden

Doel

Argumenten rechtvaardiging1

I

Onderzoeks- en Industriële toepassingen

I.A

Ingekapselde bronnen voor:

I.A.1

Meet- en regel

techniek

♦ diktemeting

♦ meten en regelen van of binnen diverse productie-processen

♦ optimalisatie van processen

   

♦ dichtheidsmeting

 

♦ kostenbesparing

   

♦ niveaumeting

 

♦ veiliger en betrouwbaarder procesvoering

   

♦ gramgewichtsmeting (bijv. bandweegmeting)

 

♦ reduceren van milieubelasting door geringere uitval van productie

   

♦ vochtigheidsmeting

 

♦ geen contact met procesmedium, dus geringere toxische belasting bij onderhoud

   

♦ concentratiemeting

   
   

♦ verplaatsingsmeting

   
   

♦ debietmeting

   
   

♦ samenstelling olie-, gas en water mengsels meten

   

I.A.2

IJking

♦ diverse ijkbronnen

♦ testen en ijken van diverse apparatuur en stoffen

♦ optimaliseren van processen, meet- en regelsystemen en analyseopstellingen

       

♦ voorkomen van te grote of te kleine bestralingen

I.A.3

Analyse

♦ gaschromatografie

♦ analyseren van bepaalde stoffen en materialen

♦ benutting van fysische mogelijkheden

   

♦ elementenanalyse m.b.v. neutronenactivering

 

♦ controle kwaliteit producten en productproces, dus minder afval en minder gevaar bij gebruik

   

♦ stofmonitoring

 

♦ vermeerdering van kennis

   

♦ stofemissiemeting

   
   

♦ röntgenfluorescentie-analyse

   
   

♦ bètascoop (bepaling dikte dunne metaallagen)

   

I.A.4

Niet destructief onderzoek (NDO)

♦ transmissie en backscatter

♦ verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van een te onderzoeken object (controle) zonder dit object te beschadigen

♦ verhoging integriteit van procesinstallaties

   

♦ gammagrafie

 

♦ optimalisatie van processen

   

♦ neutronenactivering

 

♦ tijd- en kostenbesparing

   

♦ neutronenradiografie

 

♦ benutting van fysische mogelijkheden

       

♦ vermeerdering van kennis

I.A.5

Afscherming of ballast met behulp van verarmd uranium

♦ afscherming van relatief grote stralingsbronnen

♦ ballast of afscherming

♦ benutting van fysische mogelijkheden

   

♦ ballast- en uitbalanceermateriaal, bijv. in de uiteinden van vleugels van vliegtuigen

 

♦ kostenbesparing

       

♦ hergebruik

I.A.6

Productbewerking

♦ voedseldoorstraling

♦ steriliseren, desinfecteren en bewerking van materialen

♦ optimalisatie van processen

   

♦ sterilisatie

 

♦ benutting van fysische mogelijkheden

   

♦ modificatie van plastic folie en "solid state" materialen

 

♦ verbetering volksgezondheid

I.A.7

Procestechnologisch onderzoek

♦ gammatransmissie, gammabackscatter en neutronenbackscatter met mobiele bronnen

♦ karakterisering en opsporing van storingen in chemische processen

♦ optimalisatie van processen

   

♦ verstoppingen in leidingen opsporen

 

♦ doelmatiger plannen van onderhoud

   

♦ werking destillatiebronnen onderzoeken

 

♦ opsporen oorzaken processtoringen

   

♦ aangroeiing in procesapparaten en depositie in leidingen meten

 

♦ tijdige signalering van onveilige situaties

I.A.8

Exploratie onderzoek

♦ gammabackscatter t.b.v. dichtheidsmetingen van gesteenten in gas- en olievelden via boorputten

♦ verhoging rendement olie- en gasvelden

♦ optimalisatie ontginning van energiebronnen

   

♦ neutronenbackscatter voor opsporen water-, gas- en olievelden via boorputten

♦ betere benutting van energievoorraden

♦ beter in beeld brengen van energiereserves

I.A.9

(Consumenten)

producten

♦ aanwijsinstrumenten2 (klokken, horloges, navigatie-instrumenten)

♦ (nood) verlichting

♦ vermindering van (mogelijk) gevaar

   

♦ lampen (H-3, Kr-85, Th-228, Th-230, Thorium (Th-232 en Th-228 inclusief vervalproducten en Th-230)

♦ bevorderen ontsteking van lampen of betere werking

♦ effectiviteit

   

♦ starters (H-3 en

Kr-85)

♦ bevordering ontsteking van (TL-)lampen

 
   

♦ elektronische componenten

♦ snellere werking

 
   

Luminescente vluchtweg-aanduiding

♦ helderheid

 
   

♦ luminescente noodverlichting in bijv. vliegtuigen en bioscopen

♦ helderheid

 
   

♦ luminescente bronnen in richtmiddelen op dienstwapen politie

♦ veilig kunnen gebruiken van een dienstwapen bij slecht licht

♦ voorkomen van gevaarstelling personen bij gebruik dienstwapen

   

♦ ionisatie rookmelders voor bedrijfsmatige toepassingen

   
   

♦ beeldschermen

   

I.A.10

Ontsteking

♦ spark gap tubes H-3 en Ni-63

♦ ontsteking olie of gas brander door middel van hoge energie ontsteeklans

♦ optimalisatie van processen

       

♦ veiliger en betrouwbaarder procesvoering

       

♦ kostenbesparing

I.B

Open bronnen bij:

I.B.1

Procesindustrie

♦ ertsverwerkende industrie

♦ bewerken van primaire en secundaire grondstoffen in de procesindustrie

♦ verbetering van marktpositie

   

♦ olie- en gaswinning

 

♦ bevordering van investeringen

   

♦ minerale delfstoffen en -zanden

 

♦ bevordering hergebruik

   

♦ pigmentindustrie

 

♦ vermindering afvalstromen

   

♦ thoriumverwerkende industrie

 

♦ benutting natuurlijke voorraden

   

♦ chemische industrie

 

♦ verbetering maatschappelijke aspecten

I.B.2

Energie-opwekking

♦ kolencentrales

♦ elektriciteitsproductie

♦ elektriciteits-productie

   

♦ aardgasstook

♦ energieproductie

♦ energieproductie

   

♦ kernenergiecentrale Borssele

 

♦ het Strategisch Akkoord (mbt tot de Kerncentrale Borssele)

   

♦ olie- en gastransport

   
   

♦ geothermie

   

I.B.3

Onderzoek en experimenten

♦ industriële-, onderzoeks- en ziekenhuisradio-nuclidenlaboratoria

♦ uitvoering van experimenten

♦ bevordering van kennis

   

♦ Hoge Flux Reactor

in vivo onderzoek

♦ benutten van fysische mogelijkheden

   

♦ Hoger Onderwijs Reactor

♦ labeling

♦ optimalisatie van processen

     

♦ kernfysisch- en materiaal-onderzoek

♦ verbetering volksgezondheid

       

♦ bevordering van kennis en inzicht

I.B.4

Tracermetingen

♦ verrichten van biologisch en/of milieukundig onderzoek in het vrije veld

♦ tracermetingen

♦ kostenbesparing

   

♦ tracermetingen in de industrie t.b.v. procestechnologisch onderzoek

 

♦ optimalisatie van processen

   

♦ tracermetingen t.b.v. olie- en gaswinning (stromen)

 

♦ verhoging veiligheid

   

♦ debietmetingen

 

♦ benutten van fysische mogelijkheden

   

♦ karakterisering procesvoering (bijv. bepaling menging, verblijftijd, kortsluitingen, dode volumina etc)

   

I.B.5

Productie van onderzoeks- en therapeutische middelen

♦ productie van radiofarmaca

♦ vervaardigen radioactieve stoffen t.b.v. medisch onderzoek of therapie

♦ (volks)gezondheid

   

♦ productie van Mo/Tc- en Kr-generatoren

♦ wetenschappelijk onderzoek

♦ optimalisatie van processen

   

♦ Hoge Flux Reactor

♦ industriële toepassingen

♦ industriële behoeften

   

♦ cyclotron

   

I.B.6

Verhoging van de massieke activiteits-concentratie van U-235

♦ verrijking via ultracentrifuge

♦ geschikt maken van uraniumerts of gebruikte brandstof voor (her)gebruik als brandstof

♦ benutting natuurlijke voorraden

       

♦ verbetering marktpositie

       

♦ toelevering brandstof kernreactoren

I.B.7

Schoonmaken of decontamineren

♦ schoonmaken van vervuilde apparatuur en installatieonderdelen

♦ schoonmaken t.b.v. product- of materiaal (her)gebruik

♦ voorkomen van grote hoeveelheden radioactief afval

   

♦ scales verwijderen

♦ schoonmaken ten behoeve van scheiden van afval

♦ bevorderen hergebruik

   

♦ sanering vervuilde grond

   

I.B.8

Bouwmaterialen

♦ materialen voor grond-, weg- en waterbouw

♦ toepassingen bij grote constructies zoals wegen, dijken etc.

♦ (her)gebruik van primaire en secundaire grondstoffen uit de procesindustrie

I.C

Toestellen en/of versnellers voor:

I.C.1

Analyse en onderzoek d.m.v. ioniserende straling

♦ röntgendiffractie-apparaat

♦ analyses

♦ bevordering van kennis

   

♦ röntgenspectrograaf

♦ fluorescentie-analyse

♦ benutten van fysische mogelijkheden

I.C.2

Doorlichten van objecten m.b.v. ioniserende straling

♦ doorlichten van bagage

♦ opsporing wapens, drugs etc.

♦ voorkoming of opsporing van misdrijven

   

♦ industriële radiografie

♦ verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van een te onderzoeken object (controle) zonder dit object te beschadigen

♦ verhoging integriteit van procesinstallaties

   

♦ röntgengrafie

♦ geautomatiseerd sorteren van metalen

♦ optimalisatie van processen

       

♦ tijds- en kostenbesparing

       

♦ benutting van fysische mogelijkheden

I.C.3

Doorlichten van objecten m.b.v. ver-snellers

♦ doorlichten van containers in havens en vliegvelden

♦ opsporing

♦ voorkoming of opsporing van misdrijven

I.C.4

Onderzoek m.b.v. versnellers

♦ cyclotron

♦ onderzoek

♦ bevordering van kennis

   

♦ lineaire versnellers

♦ experimenten

 
   

♦ Van der Graaff-generatoren

♦ diagnosestelling

 
   

♦ elektronenmicroscoop

   

I.C.5

Productie van elektronica m.b.v. ionen-implantatie

♦ ionenimplantatie t.b.v. chipindustrie

♦ controle kwaliteit chips

♦ kostenbesparing

I.C.6

Productie van radionucliden m.b.v. versnellers

♦ productie van I-123 en FDG-18

♦ medische toepassingen

♦ verbetering volksgezondheid

     

♦ (wetenschappelijk) onderzoek

♦ bevordering kennis

     

♦ industriële toepassingen

♦ optimalisatie van processen

I.C.7

Meet- en regeltechniek

♦ toestel of versneller

♦ diktemetingen

♦ optimalisering van processen

       

♦ kostenbesparing

       

♦ veiliger en betrouwbaarder procesvoering

I.C.8

Productbewerking

♦ vervaardigen materialen

♦ bewerking van materialen

♦ optimalisatie van processen

       

♦ benutting van fysische mogelijkheden

I.D

Toepassingen die zowel met ingekapselde bronnen, open bronnen als toestellen en/of versnellers kunnen plaatsvinden:

I.D.1

Onderwijs

♦ natuurkunde onderwijs op middelbare scholen, in het beroepsonderwijs en op de universiteit

♦ onderwijs waarbij bronnen worden gebruikt

♦ bevordering kennis

   

♦ stralingshygiënische opleidingen

♦ onderwijs in het toepassen van bronnen

♦ opleiding tot stralingsbescher-mingsdeskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming

I.D.2

Demonstraties

♦ exposities bij wetenschappelijke vergaderingen

♦ demonstratie producten

♦ verkoopbevordering

   

♦ beurzen

   

I.D.3

Oefeningen

♦ brandweeroefeningen

♦ oefenen in het detecteren van bronnen

♦ vermindering van gevaar

   

♦ veiligheidsoefeningen

 

♦ bevorderen van kennis

I.D.4

Afvalverwerking en afvaldeponie

♦ erkende ophaaldienst radioactief afval

♦ afvalverwerking

♦ gecontroleerde en beheersbare afvaldeponie of -verwerking

   

♦ afvaldeponie

♦ opslag van afval

 

I.D.5

Eerste hulp bij ongewenste situaties door het veiligstellen en indien nodig afvoeren bij derden van radioactieve stoffen of splijtstoffen of ertsen, in het geval van het onverwacht of niet gepland en ongewild aanwezig zijn van die stoffen bij die derden en die derden niet gerechtigd zijn die stoffen voorhanden te hebben

♦ schroot- en afvalverwerkers, veembedrijven, container terminals, onderhouds- en servicebedrijven voor de olie en gasproductie-bedrijven

♦ opheffen van een ongewenste en illegale situatie

♦ vermindering van (mogelijk) gevaar voor mens en milieu

     

♦ veiligstellen of het afvoeren van bij derden onbevoegd voorhanden zijnde stoffen

♦ opheffen van illegale situaties

I.D.6

Ontmantelen installatie of versneller, inclusief de door de toepassing veroorzaakte besmetting of activering van installaties en bouwdelen

♦ kernenergiecentrale

♦ veilig demonteren en voor afvoer gereedmaken

♦ gecontroleerde en veilige ontmanteling

   

♦ (proces)installatie

   
   

♦ cyclotron

   
   

♦ lineaire versnellers

   
   

♦ Van der Graaf generatoren

   
   

♦ elektronenmicroscoop

   

I.D.7

(wetenschappelijk) onderzoek en experimenten

♦ industriële-, onderzoeks- en ziekenhuislaboratoria

♦ uitvoering van experimenten

♦ bevorderen van kennis en inzicht

     

in vivo en in vitro onderzoek

♦ benutten van fysische mogelijkheden

       

♦ optimalisatie van processen

       

♦ verbeteren volksgezondheid

       

♦ bevorderen van kwaliteit

II

Medische en veterinaire toepassingen3

II.A

Medische praktijk met toestellen en/of versnelllers en open- of ingekapselde bronnen:

II.A.1

Therapie

♦ therapie m.b.v. toestellen of versnellers

♦ curatieve of palliatieve therapie i.v.m. de behandeling van kanker, littekenweefsel of andere huid-defecten en voor pijnbestrijding etc.

♦ individuele gezondheid

   

♦ therapie of simulatie- of planningsdoeleinden t.b.v. therapie

 

♦ volksgezondheid

   

in vivo nucleair geneeskundige therapie

   
   

♦ brachytherapie / telecurie

   
   

♦ Boron Neutron Capture Therapy (in HFR) -> α + Li-7 kern

   

II.A.2

Onderzoek van personen op medische indicatie

♦ statische afbeelding en/of doorlichting; gefixeerd of mobiel

♦ verkrijgen van informatie over de medische toestand van een patiënt (diagnostiek)

♦ individuele gezondheid

   

♦ interventie radiologie en/of cardiologie

♦ de bevordering van de keuze en/of uitvoering van therapie

♦ volksgezondheid

   

♦ tandheelkundige of kaakchirurgische opnamen

♦ ondersteuning bij in vivo diagnostiek

 
   

♦ ondersteuning bij urologische, pulmonologische, chirurgische of anaesthesiologische procedures

   
   

♦ CT-scan

   
   

♦ PET-scan

   
   

in vivo en in vitro nucleair geneeskundig onderzoek

   

II.A.3

(Bio)medisch onderzoek bij vrijwilligers

♦ uittesten nieuwe radiofarmaca

♦ bevordering medische kennis omtrent diagnostische en therapeutische technieken

♦ volksgezondheid

   

♦ uittesten nieuwe onderzoeks- of therapeutische technieken

 

♦ vermeerdering van kennis

II.A.4

Preventie of vroeg-diagnostiek bij bevolkings-groepen en individuen

♦ radiologisch onderzoek m.b.v. mammografie

♦ vroege detectie van ziekten of afwijkingen

♦ volksgezondheid

   

♦ tuberculose longonderzoek

 

♦ individuele gezondheid

   

♦ preventief onderzoek, bijv. preoperatief

   
   

♦ arbeidsgeneeskundig onderzoek

   

II.A.5

Niet-medische beeldvorming

♦ het radiologisch onderzoek van personen vanwege verzekeringstechnische overwegingen of vanwege het in of op het lichaam opsporen van verboden voorwerpen of stoffen

♦ verkrijgen van inzicht in de fysieke toestand van personen

♦ zekerstelling

     

♦ voorkoming van lichamelijk onderzoek

♦ voorkoming van misdrijven

II.B

Veterinaire praktijk met toestellen en/of versnellers en open- of ingekapselde bronnen:

II.B.1

Diagnostiek

♦ diagnostiek

♦ diagnostiek bij dieren

♦ bevordering van kennis

   

♦ nucleaire geneeskunde

 

♦ zonder de toepassing doel vaak niet haalbaar

II.B.2

Therapie

♦ radiotherapie

♦ therapie bij dieren

♦ bevordering van kennis

   

♦ nucleaire geneeskunde

 

♦ zonder de toepassing doel vaak niet haalbaar

X Noot
1

Voor alle toepassingen gelden in meer of mindere mate de argumenten ‘werkgelegenheid’, ‘de verhoging van gemak’ en ‘economische of sociale voordelen voor de maatschappij’.

X Noot
2

Bepaalde aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd, zijn voor ‘civiel’ gebruik niet te rechtvaardigen en daarom ingevolge het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming verboden.

X Noot
3

Voor zover het de blootstelling van het personeel of leden van de bevolking ten gevolge van onderzoek of therapie van anderen of dieren betreft en niet de blootstelling van personen of dieren die zelf een onderzoek of therapie ondergaan.

NR

Categorie of soort

Doel

Argumenten rechtvaardiging

III

Vervoer en opslag in verband met vervoer, en het binnen en/of buiten Nederlands grondgebied (doen) brengen, van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (inclusief radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen)

III.A

Vervoer:

III.A.1

Het binnen en/of buiten Nederlands grondgebied (doen) brengen, het vervoeren op Nederlands grondgebied van splijtstoffen die vallen onder de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen, naar een ontvanger die gerechtigd is om deze stoffen te ontvangen. Een bewijsstuk wordt overlegd, waaruit blijkt dat de ontvanger gerechtigd is deze stoffen te ontvangen.

♦ aan- en afvoer van splijtstoffen binnen, van, naar en door Nederland

♦ indien de ontvanger gerechtigd is om de splijtstoffen die vallen onder de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen voorhanden te hebben, is het binnen en/of buiten Nederlands grondgebied (doen) brengen, het vervoeren op Nederlands grondgebied gerechtvaardigd.

III.A.2

Het binnen en/of buiten Nederlands grondgebied (doen) brengen, het vervoeren op Nederlands grondgebied van splijtstoffen die niet vallen onder de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen naar een ontvanger die gerechtigd is om deze stoffen te ontvangen.

♦ aan- en afvoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen binnen, van, naar en door Nederland

♦ indien de ontvanger gerechtigd is om de splijtstoffen die niet vallen onder de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen voorhanden te hebben, is het binnen en/of buiten Nederlands grondgebied (doen) brengen, het vervoeren op Nederlands grondgebied gerechtvaardigd

III.A.3

Het vervoer van radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen door een erkende ophaaldienst van deze stoffen

♦ afvoer van radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen door een erkende ophaaldienst

♦ gecentraliseerde radioactief afvalberging bij een aangewezen instelling

III.A.4

Het vervoer van radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen naar een aangewezen instelling voor de ontvangst van deze stoffen

♦ afvoer van radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen naar een aangewezen instelling

♦ gecentraliseerde radioactief afvalberging bij een aangewezen instelling

III.A.5

Het vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen die in bezit zijn genomen door een daartoe aangewezen instelling of persoon

♦ afvoer van in bezit genomen splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen

♦ bij inbeslagname moeten de splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen veilig worden gesteld

III.A.6

Het vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen in situaties zoals bedoeld in I.D.5 naar een locatie waar nader onderzoek kan plaatsvinden of een locatie van een ondernemer die gerechtigd is die stoffen voorhanden te hebben

♦ afvoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen bij derden die niet gerechtigd zijn deze stoffen voorhanden te hebben

♦ bij niet gepland of onverwacht aantreffen van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen moeten deze stoffen veilig worden gesteld

III.A.7

Opslag in verband met vervoer1, indien het desbetreffende vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen gerechtvaardigd is

♦ tijdelijk opslag dat nodig is om splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen te kunnen vervoeren (onder andere bij overslag)

♦ noodzakelijk onderdeel van vervoer en dus gerechtvaardigd

III.B

In-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen:

   

III.B.1

In-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen, naar een ontvanger die gerechtigd is om de radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen voorhanden te hebben en schriftelijk bekend gemaakt is dat het transitland of het land van bestemming deze stoffen accepteert

♦ aan- en afvoer van radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen

♦ indien de ontvanger gerechtigd is om de radioactieve afvalstoffen en splijtstof of erts bevattende afvalstoffen voorhanden te hebben, is de in-, uit- en doorvoer van deze stoffen gerechtvaardigd

X Noot
1

Er is slechts sprake van opslag in verband met vervoer, indien deze opslag in het kader van het vervoer noodzakelijk is en in beginsel niet langer duurt dan twee werkdagen. Indien een langere periode noodzakelijk is, dient dit te worden gemotiveerd.

Bijlage 2.1, onderdeel B. Categorieën of soorten niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen.

Nr

Categorie of soort

Voorbeelden

Doel

Argument

I

(Consumenten) producten:

I.A

Opzettelijke toevoeging van radioactieve stoffen aan speelgoed, sieraden of cosmetische producten

 

♦ verfraaiing

♦ nut van de toepassing weegt niet op tegen de schade

       

♦ verboden in Richtlijn 2013/59/EURATOM

I.B

Gebruik van schoenfluoroscopen en kryptoscopen

♦ kindervoet-metingen in normale schoenwinkels

♦ voetmetingen voor juiste schoenen

♦ nut van de toepassing is onvoldoende aantoonbaar

       

♦ voordelen zijn zeer gering ten opzichte van het nadeel voor leden van de bevolking en werkers

I.C

Toepassing van radiumhoudende korsetten, etc.

 

♦ vermeende gezondheids-voordelen

♦ nut van de toepassing is niet aantoonbaar;

       

♦ vermeende voordelen zijn niet aantoonbaar en wegen daarom niet op tegen het gezondheidsnadeel

I.D

Toepassing van radioactieve bliksemafleiders

 

♦ vermeende betere werking

♦ fysisch werkings-mechanisme is niet aangetoond

I.E

Diverse toepassingen van luminescente bronnen

♦ in visdobbers

♦ visdobber bij nacht waar te nemen

♦ goede alternatieven voorhanden

   

♦ bij het labellen van dieren

♦ om dieren 's nachts te kunnen volgen

♦ het beperkte voordeel weegt niet op tegen het nadeel van potentiële en oncontroleerbare blootstelling

   

♦ het gebruik en bezit van luminescente bronnen in richtmiddelen (anders dan op dienstwapen politie)

♦ gebruik door sportschutters op schiet-verenigingen

♦ goede alternatieven beschikbaar

I.F

Toepassing van lexiscopen

   

♦ nut van de toepassing is onvoldoende aantoonbaar

       

♦ het beperkte voordeel weegt niet op tegen het nadeel van potentiële en oncontroleerbare blootstelling

       

♦ microafweging valt in het voordeel uit van andere diagnostische technieken

I.G

Detailhandel in thoriumlasstaven

♦ lassen van hooggelegeerde staalsoorten en non-ferro metalen

♦ kwalitatief hoogwaardig lasresultaat

♦ inhalatiedoses tijdens lassen zijn relatief hoog

       

♦ goede alternatieven zijn beschikbaar

I.H

Detailhandel in gloeikousjes, die thorium bevatten

♦ verlichting in tenten, caravans etc.

♦ verlichting zonder de aanwezigheid van een elektriciteitsnet

♦ bij onoordeelkundig verwisselen van de kousjes in besloten ruimtes zoals tenten en caravans kan de inhalatiedosis te hoog worden

       

♦ goede alternatieven zijn beschikbaar

I.I

Detailhandel in antistatische middelen die Po-210 of Am-241 bevatten

♦ borsteltjes voor schoonmaak van fotografisch materiaal

♦ statische elektriciteit op bijv. foto-grafisch materiaal verminderen

♦ de voordelen van de toepassing weegt niet op tegen de dosis voor personeel

       

♦ goede alternatieven zijn beschikbaar

I.J

Detailhandel in gasontladingsbuizen, die Co-60 bevatten

♦ elektronische apparaten

♦ snelheid en betrouwbaarheid van de buizen verbeteren

♦ de voordelen van de toepassing wegen niet op tegen de dosis voor personeel

       

♦ goede alternatieven zijn beschikbaar

I.K

Detailhandel in cameralenzen die thorium bevatten

♦ oculairen, camera's

♦ brekingsindex van lenzen vergroten

♦ de voordelen van de toepassing wegen niet op tegen de dosis voor personeel

       

♦ goede alternatieven zijn beschikbaar

I.L

Verkoop van ionisatie rookmelders aan particulieren met uitzondering van rookmelders die vallen onder Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEU 2014, L 96).

♦ detectie van rook

♦ snelheid en betrouwbaar-heid van rookmelder verbeteren

♦ Goede alternatieven zijn beschikbaar

II

Consumptie:

II.A

Toepassing van radiumhoudende drinkbekers

 

♦ vermeende gezondheids-voordelen

♦ nut van de toepassing is onvoldoende aantoonbaar

       

♦ relatief hoge dosis

II.B

Opzettelijke toevoeging van radioactieve stoffen aan levensmiddelen of diervoeder

♦ levensmiddelen en diervoeder voor normaal gebruik

♦ opzettelijke vermenging besmette en niet-besmette levensmiddelen

♦ verboden in Richtlijn 2013/59/EURATOM

     

♦ verdunning met het doel om onder niveaus te komen

 
     

♦ opzettelijk toevoegen besmette (grond)stoffen aan niet-besmette levensmiddelen

 

III

Radioactief schroot:

III.A

Opslag van radioactief schroot op locaties, waar schroot wordt opgeslagen, bewerkt, verwerkt of overgeslagen tenzij als opslag in verband met vervoer en tenzij als opslag bij een erkende ophaaldienst of aangewezen instelling, zoals bedoeld in artikel 10.6, zesde, onderscheidenlijk vijfde of zevende lid

♦ aluminium-, ijzer- of roestvrijstaal-schroothandelaren

♦ terzijde plaatsen tot verdere afhandeling van schroot dat radioactief is gebleken en niet kan worden teruggezonden

♦ de mogelijke blootstelling van personen op locaties die daar niet voor geschikt zijn

   

♦ schrootverwerkingsbedrijven

 

♦ aangewezen of erkende alternatieve opslaglocaties zijn beschikbaar

IV

Medische toepassingen:

IV.A

Praktijkoefeningen met toestellen en/of versnellers op proefpersonen

♦ beroepsonderwijs en op de universiteit

♦ praktijk-ervaring tijdens opleiding met toestellen en/of versnellers opdoen

♦ gevaar voor de gezondheid van de proefpersonen

Bijlagen bij hoofdstuk 3. Controlestelsel, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Bijlage 3.1, behorend bij artikel 3.1 (aanwijzing van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal).

Bijlage 3.1, onderdeel A, behorend bij artikel 3.1, eerste lid.

Lijst van handelingen waarbij van nature voorkomend radioactief materiaal is betrokken en werknemers of leden van de bevolking daardoor een blootstelling ondergaan of kunnen ondergaan die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd.

Nr

Type Industrie

Nr

Soort handeling

1

Bewerking van minerale delfstoffen, minerale zanden, zeldzame aarden zoals:

1.1

Op- en overslag van genoemde materialen, besmette installatiedelen en van slib, scale en andere producten die vrijkomen bij normale productie, decontaminatie, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden

zirkoonzanden,

baddeleyte,

bauxiet,columbiet

1.2

Malen, breken, zeven, microniseren en drogen van genoemde materialen

coltan, ilmeniet,

monaziet,

rutiel, scheelite,

struversiet,

tantaliet,

tantaal- en

fosforslakken

1.3

Lozen in water of lucht van radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen bij de bewerkingen

1.4

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval

van besmette installatiedelen, filterstof, slib, scale en andere producten die vrijkomen bij normale productie, decontaminatie, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden

1.5

Ontmantelen, amoveren en saneren

2

Productie van thoriumverbindingen of thoriumhoudende producten

2.1

Opslag van materialen en grondstoffen zoals zirkoonoxide, rutielerts en ilmeniet, thoriumhoudend wolfraam, zirkoonzanden en producten zoals laselektroden en lasdraden

2.2

Productie van thoriumverbindingen en thoriumhoudende producten zoals laselektroden en lasdraden

2.3

Ontmantelen, amoveren en saneren

3

Las- en

loodgieters

bedrijven

3.1

Opslag laselektroden en lasdraden

3.2

Aanslijpen laselektroden

3.2

WIG/TIG lassen

4

Olie- of gasexploratie

en olie- of

gasproductie,

gastransport en

hieraan dienstverlenende bedrijven

4.1

Opslag van besmette installatiedelen, sludge, scale, gas en andere producten die vrijkomen bij normale productie, decontaminatie, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden.

4.2

Opslag van kaliumzouten, brine en mud

4.3

Boor- en testfase: omgang met sludge, brine, mud, testwater en gas

4.4

Productiefase: omgang met sludge, scale, brine, productiewater en gas

4.5

Reparatie, decontaminatie, onderhoud of slopen van met o.a. scale, slib of sludge besmette installatiedelen

4.6

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de productie, transport of verwerking van olie of gas

4.7

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van

besmette installatiedelen, sludge, scale, slib en andere producten die vrijkomen bij normale productie, decontaminatie, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden, kaliumzouten, brine en muds

4.8

Raffinage: omgang met besmette installatiedelen

4.9

Ontmantelen, amoveren en saneren: omgang met alle hierboven genoemde materialen

5

Geothermie en

warmte/

koude opslag

5.1

Opslag van gebruikte filters

5.2

Boor- en testfase: omgang van sludge, brine, testwater en gas

5.3

Productiefase: omgang met sludge, scale, brine, gas en productiewater

5.4

Reparatie, decontaminatie, onderhoud of slopen van met o.a. scale, sludge of slib besmette installatiedelen en filters

5.5

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de productie

5.6

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van filters en installatiedelen

5.7

Ontmantelen, amoveren en saneren van besmette installatiedelen

6

Titaandioxide pigment

productie

6.1

Opslag van grondstoffen en van (afval)stoffen zoals filterkoek en filterdoek

6.2

Productie en verwerking van ruwe ertsen, titaanslakken en metaalchloriden

6.3

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van

(afval)stoffen (o.a. scale, filterkoek en -doek) die vrijkomen ten gevolge van de productie van titaandioxide pigment

6.4

Lozen in (oppervlakte)water of lucht van radionucliden van natuurlijke oorsprong

6.5

Ontmantelen, amoveren en saneren

7

Thermische fosforproductie

7.1

Opslag van stoffen die vrijkomen ten gevolge van de productie van elementair fosfor, fosforzuur en afgeleide producten zoals fosforslakken, cotrellstof, cotrellslurry en calcinaat

7.2

Productie van elementair fosfor, fosforzuur en afgeleide producten

7.3

Reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud of slopen van installaties die besmet zijn of isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol) bevatten

7.4

Intern materiaal (her)gebruik van o.a. cotrellstof en -slurry, ovenwandmateriaal en ovenuitruimmateriaal en van stoffen die vrijkomen bij decontaminatie, onderhouds- of schoonmaak-werkzaamheden en van besmette installatiedelen

7.5

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de productie van elementair fosfor, fosforzuur en afgeleide producten

7.6

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van o.a. fosforslakken, cotrellstof, cotrellslurry, calcinaat, besmette installatiedelen en isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol)

7.7

Ontmantelen, amoveren en saneren

8

Fijn en grof keramiek

8.1

Opslag en mengen van zirkoonhoudende grond- en hulpstoffen

8.2

Ontmantelen, amoveren en saneren van productieinstallaties

9

Gieterijen

9.1

Opslag van zirkoonzanden en zirkoonmeel

9.2

Gebruik en hergebruik van zirkoonzanden bij productieproces.

9.3

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van

zirkoonzanden, zirkoonmeel en filters

9.4

Lozen in water of lucht van zirkoonhoudend stof

9.5

Ontmantelen, amoveren en saneren

10

(Metaal)opper-

vlaktebehandeling

10.1

Plasma coaten, plasma spuiten en reinigen met zirkoonoxide of yttriumoxide.

10.2

Gebruik van straal- en polijstmiddelen op basis van zirkoon-verbindingen en ceriumoxide

10.3

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van

(gebruikt) straal- en polijstmiddel, afval van coatings, filterstof, doekenfilters

10.4

Lozen in water of lucht van zirkoon-, ytrium- of ceriumhoudend stof

10.5

Ontmantelen, amoveren en saneren

11

Productie van

fosforzuur en

fosfaat-meststoffen

11.1

Opslag van grondstoffen en halffabricaten zoals fosfaaterts, fosforzuur, enkel en triple super fosfaat, fosforgips, mono- en diammoniumfosfaten, kaliumverbindingen

11.2

Productie, mengen, granuleren of vermalen van grondstoffen en halffabricaten zoals fosforzuur, enkel en triple super fosfaat, fosforgips, mono- en diammoniumfosfaten en kaliumverbindingen

11.3

Reparatie, decontaminatie, schoonmaken of onderhoud van besmette installatiedelen en omgang met slib

11.4

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong

11.5

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van besmette installatiedelen, mono- en diammoniumfosfaten, fosforgips en (stof)filters

11.6

Ontmantelen, amoveren en saneren

12

Glasindustrie

12.1

Opslag van zirkoniumhoudende hittebestendige materialen of ovenonderdelen

12.2

Bouw, gebruik, reparatie, decontaminatie, onderhoud of slopen van installaties: omgang met scale, zirkoniumhoudende hittebestendige materialen en isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol)

12.3

Productie: omgang met zirkoonoxide en -silicaat en kalium

12.4

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van

zirkoniumhoudende hittebestendige materialen of ovenonderdelen

12.5

Ontmantelen, amoveren en saneren

13

Cementproductie, onderhoud

van (Portland)-klinkerovens

13.1

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong

13.2

Reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud of slopen van installaties die isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol) bevatten

14

Kolencentrales,

onderhoud stoomketels

14.1

Opslag van besmette installatiedelen en materiaal dat vrijkomt bij decontaminatie, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden en isolatiemateriaal (zoals slakken- en zirkoonwol)

14.2

Reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud of slopen van installaties die besmet zijn of isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol) bevatten

14.3

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong

14.4

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van besmette installatiedelen en isolatiemateriaal (zoals slakken- en zirkoonwol)

14.5

Ontmantelen, amoveren en saneren

15

Staal- en ijzerproductie

15.1

Opslag van stoffen die vrijkomen ten gevolge van de ertsvoorbereiding, de cokesproductie, doekfilters, filterkoek, scale, hoogovenslakken, sinterstof, hoogovenstof en bij decontaminatie van installatiedelen

15.2

Productie: gebruik van vuurvaste materialen

15.3

Reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud of slopen van installaties die besmet zijn of isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol) of vuurvaste materialen bevatten

15.4

Intern materiaal-hergebruik van stoffen die vrijkomen ten gevolge van de ertsvoorbereiding

15.5

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de productie van ruwijzer of cokes en ten gevolge van de ertsvoorbereiding

15.6

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van o.a. filterstof en besmette installatiedelen, doekfilters, filterkoek, scale, hoogovenslakken, sinterstof, hoogovenstof en isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol)

15.7

Ontmantelen, amoveren en saneren

16

Metallurgische industrie (anders dan staal)

16.1

Onderhoud,ontmantelen, amoveren en saneren van zirkonium bevattend installatiedelen

17

Filtreer-inrichtingen

voor grondwater

17.1

Opslag van gebruikte filterzanden, gebruikte ionenwisselaarsharsen en materiaal met natuurlijke radionucliden dat vrijkomt bij decontaminatie, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden

17.2

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van materiaal met natuurlijke radionucliden dat vrijkomt bij decontaminatie, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden

17.2

Ontmantelen, amoveren en saneren

18

Zinkproductie

18.1

Opslag van stoffen die vrijkomen ten gevolge van de productie van zink, zoals kobalt- en koperkoek en (wastoren)slib

18.2

Reparatie, decontaminatie, schoonmaken of onderhoud van besmette installatiedelen

18.3

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van

kobalt- en koperkoek, (wastoren)slib en besmette installatiedelen

18.4

Ontmantelen, amoveren en saneren

19

Grond-, weg-

en waterbouw

19.1

Opslag van (fosfor)slakken

19.2

Materiaal(her)gebruik van (fosfor)slakken

20

Chemische industrie

20.1

Opslag van (verbindingen van) zeldzame aarden, zirkoon en isolatiemateriaal (slakken- en zirkoonwol)

20.2

Productie van Fluid Cracking Catalyst met zeldzame aarden en zirkoon

20.3

Productie van katalysatoren op basis van (verarmd) uranium of (verbindingen) van zeldzame aarden en zirkoon

20.4

Reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud of slopen van installaties die besmet zijn (bv met radiumscale) of isolatie-materiaal (slakken- en zirkoonwol) of vuurvaste materialen bevatten.

20.5

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van besmette installatiedelen (met bijvoorbeeld radiumscale) en isolatiemateriaal (zoals slakken- en zirkoonwol)

21

Sloopbedrijven

21.1

Opslag van isolatiemateriaal (zoals slakken- en zirkoonwol)

21.2

Slopen van installaties met isolatiemateriaal (zoals slakken- en zirkoonwol)

21.3

Overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van

isolatiemateriaal (zoals slakken- en zirkoonwol)

22

Opslag van afval

(op aangewezen deponieën)

22.1

Verwerking en overslag van radioactief (besmet) afval

22.2

Opslaan van radioactief afval dat in deponie gebracht wordt of zich daar bevindt

23

Onderzoeks-instituten en laboratoria

23.1

Onderzoek aan, en opslag van, materialen die nucliden van natuurlijke oorsprong bevatten

24

Transport (intern en extern) van materialen die radionucliden van natuurlijke oorsprong bevatten

24.1

Opslag in verband met vervoer, laden, lossen en transport van materialen die op deze lijst staan

25

Schroothandel en schroot verwerkende bedrijven die onder het Besluit detectie

radioactief schroot vallen

25.1

Verwerking, zich ontdoen en opslag van gecontamineerd schroot

25.2

Ontmantelen, amoveren en saneren

26

Industriële reinigings- of schoonmaak-

bedrijven, ontmanteling en decontaminatie

26.1

Schoonmaken van besmette materialen, apparaten etc.

26.2

Opslag, verwerking, overdracht aan derden voor (her)gebruik of als afval van materialen met radionucliden van natuurlijke oorsprong zoals fosforslik, fosforslak, scale, calcinaat, rotschlamm, fosfaaterts, isolatiematerialen (zoals slakken- en zirkoonwol) en verontreinigde bodem

27

Afvalverwerkingsbedrijven

27.1

Opslag van bijvoorbeeld sludge, scale, brine, mud, filters, filterkoek en besmette installatiedelen

27.2

Verwerken, decontaminatie en reinigen van sludge, scale, brine, mud, filters, installatiedelen, oppervlaktebesmettingen, afvalwater

27.3

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong

27.4

Ontmantelen, amoveren en saneren

28

Ontginning van andere ertsen dan uraniumerts

28.1

Mijnbouw

28.2

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong

29

Overige

bedrijven

29.1

Gebruik van kalium en kaliumverbindingen

29.2

Mineralenverzamelingen (o.a. musea)

Bijlage 3.1, onderdeel B, behorend bij artikel 3.1, tweede lid.

Lijst van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal, waarvoor vanuit het oogpunt van stralingsbescherming bezorgdheid bestaat dat een handeling kan leiden tot de aanwezigheid van in de natuur voorkomende radionucliden in het water, waardoor de kwaliteit van het drinkwater of andere blootstellingsroutes wordt of worden beïnvloed.

Nr

Type Industrie

Nr

Soort handeling

W1

Olie- of gasexploratie en

olie- of

gasproductie

en hieraan dienstverlenende bedrijven

W1.1

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de exploratie, productie of verwerking van olie of gas

W1.2

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud van besmette installatiedelen of het ontmantelen, amoveren en saneren

W2

Geothermie en

warmte/koude

opslag

W2.1

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de exploratie of productie

W2.2

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud van besmette installatiedelen of het ontmantelen, amoveren en saneren

W3

Titaandioxide pigmentproductie

W3.1

Lozen van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong naar (oppervlakte)water

W3.2

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud van besmette installatiedelen of het ontmantelen, amoveren en saneren

W4

Thermische fosforproductie

W4.1

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de productie van elementair fosfor, fosforzuur en afgeleide producten zoals fosforslakken, cotrellstof, cotrellslurry en calcinaat

W4.2

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud van besmette installatiedelen of het ontmantelen, amoveren en saneren

W5

Staal- en

IJzerproductie

W5.1

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van de productie van ruwijzer of cokes en ten gevolge van de ertsvoorbereiding

W5.2

Lozen in water of lucht van (vluchtige) radionucliden van natuurlijke oorsprong die vrijkomen ten gevolge van reparatie, decontaminatie, schoonmaken, onderhoud van besmette installatiedelen of het ontmantelen, amoveren en saneren

Bijlage 3.2, behorend bij de artikelen 3.4 en 3.5 (vrijstellings- en vrijgavewaarden)

Bijlage 3.2, tabel A.

Waarden voor de activiteitsconcentratie voor de vrijstelling of vrijgave van materialen die standaard op elke hoeveelheid en op elk type vaste materialen kunnen worden toegepast.

Vrijstellings- en vrijgavewaarden voor radionucliden op basis van de activiteitsconcentratie voor onbeperkte hoeveelheden als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit, respectievelijk artikel 3.20, vierde lid, van het besluit.

Deel 1: kunstmatige radionucliden;

Deel 2: van nature voorkomende radionucliden.

Tabel A, deel 1
Kunstmatige radionucliden

Radionuclide

Activiteits-

concentratie

(kBq.kg-1)

Radionuclide

Activiteits-

concentratie

(kBq.kg-1)

Be-10

1 E+02

Eu-147

1 E+01

C-11

1 E+03

Eu-148

1 E+00

N-13

1 E+02

Eu-149

1 E+01

O-15

1 E+02

Eu-150 (34,2 y)

1 E-01

Mg-281

1 E+01

Eu-156

1 E+00

Al-26

1 E-01

Eu-157

1 E+02

Si-32

1 E+02

Eu-158

1 E+01

Cl-39

1 E+08

Gd-145

1 E+03

K-44

1 E+01

Gd-1461

1 E+00

K-45

1 E+01

Gd-147

1 E+02

Ca-41

1 E+02

Gd-148

1 E+00

Sc-43

1 E+03

Gd-149

1 E+01

Sc-44

1 E+02

Gd-151

1 E+01

Sc-44m

1 E+01

Gd-152

1 E+02

Sc-49

1 E+03

Tb-147

1 E+03

Ti-441

1 E-01

Tb-149

1 E-01

Ti-45

1 E+03

Tb-150

1 E+02

V-47

1 E+01

Tb-151

1 E+01

V-49

1 E+04

Tb-153

1 E+01

Cr-48

1 E+01

Tb-154

1 E+02

Cr-49

1 E+01

Tb-155

1 E+02

Fe-601

1 E+01

Tb-156

1 E+00

Ni-56

1 E+01

Tb-156m (24,4 h)

1 E+01

Ni-57

1 E+01

Tb-157

1 E+02

Ni-66

1 E+03

Tb-158

1 E-01

Cu-60

1 E+01

Tb-161

1 E+03

Cu-61

1 E+03

Dy-155

1 E+02

Cu-67

1 E+02

Dy-157

1 E+02

Zn-62

1 E+02

Dy-159

1 E+03

Zn-63

1 E+01

Ho-155

1 E+02

Zn-71m

1 E+02

Ho-157

1 E+02

Zn-72

1 E+00

Ho-159

1 E+02

Ga-65

1 E+01

Ho-161

1 E+03

Ga-66

1 E+01

Ho-162

1 E+02

Ga-67

1 E+02

Ho-162m

1 E+03

Ga-68

1 E+03

Ho-164

1 E+03

Ga-70

1 E+03

Ho-164m

1 E+03

Ga-73

1 E+03

Ho-166m

1 E-01

Ge-66

1 E+03

Ho-167

1 E+03

Ge-67

1 E+01

Er-161

1 E+03

Ge-681

1 E+01

Er-165

1 E+04

Ge-69

1 E+01

Er-172

1 E+01

Ge-75

1 E+03

Tm-162

1 E+01

Ge-77

1 E+01

Tm-166

1 E+01

Ge-78

1 E+03

Tm-167

1 E+03

As-69

1 E+01

Tm-172

1 E+01

As-70

1 E+08

Tm-173

1 E+02

As-71

1 E+01

Tm-175

1 E+01

As-72

1 E+01

Yb-162

1 E+02

As-78

1 E+02

Yb-166

1 E+04

Se-70

1 E+01

Yb-167

1 E+02

Se-73

1 E+02

Yb-169

1 E+01

Se-73m

1 E+03

Yb-177

1 E+03

Se-79

1 E-01

Yb-178

1 E+03

Se-81

1 E+03

Lu-169

1 E+03

Se-81m

1 E+03

Lu-170

1 E+03

Se-83

1 E+01

Lu-171

1 E+01

Br-74

1 E+01

Lu-172

1 E+00

Br-74m

1 E+10

Lu-173

1 E+00

Br-75

1 E+03

Lu-174

1 E+00

Br-76

1 E+01

Lu-174m

1 E+01

Br-77

1 E+01

Lu-176

1 E-01

Br-80

1 E+02

Lu-176m

1 E+03

Br-80m

1 E+03

Lu-177m

1 E-01

Br-83

1 E+03

Lu-178

1 E+02

Br-84

1 E+02

Lu-178m

1 E+01

Rb-79

1 E+01

Lu-179

1 E+03

Rb-81

1 E+03

Hf-170

1 E+03

Rb-81m

1 E+03

Hf-1721

1 E+01

Rb-82m

1 E+01

Hf-173

1 E+01

Rb-831

1 E+00

Hf-175

1 E+00

Rb-84

1 E+01

Hf-177m

1 E+01

Rb-87

1 E+01

Hf-178m

1 E+01

Rb-88

1 E+03

Hf-179m

1 E+01

Rb-89

1 E+01

Hf-180m

1 E+02

Sr-80

1 E+03

Hf-182

1 E-01

Sr-81

1 E+01

Hf-182m

1 E+03

Sr-821

1 E+03

Hf-183

1 E+03

Sr-83

1 E+01

Hf-184

1 E+03

Y-86

1 E+01

Ta-172

1 E+01

Y-86m

1 E+02

Ta-173

1 E+03

Y-871

1 E+01

Ta-174

1 E+03

Y-88

1 E-01

Ta-175

1 E+03

Y-90m

1 E+03

Ta-176

1 E+01

Y-94

1 E+01

Ta-177

1 E+03

Y-95

1 E+01

Ta-178

1 E+01

Zr-86

1 E+01

Ta-179

1 E+01

Zr-88

1 E+00

Ta-180

1 E+03

Zr-89

1 E+02

Ta-180m

1 E+03

Nb-88

1 E+01

Ta-182m

1 E+02

Nb-89 (2,03 h)

1 E+01

Ta-183

1 E+01

Nb-89 (1,01 h)

1 E+01

Ta-184

1 E+03

Nb-90

1 E+01

Ta-185

1 E+02

Nb-91

1 E+02

Ta-186

1 E+01

Nb-91m

1 E+01

W-176

1 E+03

Nb-92m

1 E+01

W-177

1 E+03

Nb-95m

1 E+02

W-1781

1 E+02

Nb-96

1 E+00

W-179

1 E+02

Nb-97m

1 E+04

W-1881

1 E+01

Mo-93m

1 E+01

Re-177

1 E+03

Tc-93

1 E+03

Re-178

1 E+01

Tc-93m

1 E+03

Re-181

1 E+01

Tc-94

1 E+02

Re-182 (64 h)

1 E+00

Tc-94m

1 E+09

Re-182 (12,7 h)

1 E+01

Tc-95

1 E+01

Re-183

1 E+01

Tc-95m1

1 E+00

Re-184

1 E+00

Tc-98

1 E-01

Re-184m

1 E-01

Tc-101

1 E+02

Re-186m

1 E+00

Tc-104

1 E+01

Re-187

1 E+03

Ru-94

1 E+09

Re-188m

1 E+02

Rh-99

1 E+03

Re-1891

1 E+02

Rh-99m

1 E+03

Os-180

1 E+02

Rh-100

1 E+02

Os-181

1 E+03

Rh-101

1 E+00

Os-182

1 E+01

Rh-101m

1 E+01

Os-189m

1 E+07

Rh-102

1 E-01

Os-1941

1 E+00

Rh-102m

1 E+00

Ir-182

1 E+01

Rh-106

1 E+03

Ir-184

1 E+02

Rh-106m

1 E+03

Ir-185

1 E+03

Rh-107

1 E+02

Ir-186 (15,8 h)

1 E+02

Pd-100

1 E+00

Ir-186 (1,75 h)

1 E+03

Pd-101

1 E+02

Ir-187

1 E+02

Pd-107

1 E+03

Ir-188

1 E+03

Ag-102

1 E+03

Ir-1891

1 E+02

Ag-103

1 E+03

Ir-190m (1,12 h)

1 E+09

Ag-104

1 E+02

Ir-192m

1 E+03

Ag-104m

1 E+01

Ir-193m

1 E+04

Ag-106

1 E+03

Ir-194m

1 E+01

Ag-106m

1 E+00

Ir-195

1 E+03

Ag-108

1 E+03

Ir-195m

1 E+03

Ag-108m1

1 E-01

Pt-186

1 E+03

Ag-110

1 E+03

Pt-1881

1 E+02

Ag-112

1 E+02

Pt-189

1 E+02

Ag-115

1 E+01

Pt-190

1 E+00

Cd-104

1 E+02

Pt-193

1 E+01

Cd-107

1 E+04

Pt-195m

1 E+03

Cd-113

1 E-01

Pt-199

1 E+02

Cd-113m

1 E-01

Pt-200

1 E+02

Cd-117

1 E+03

Au-193

1 E+02

Cd-117m

1 E+02

Au-194

1 E+01

In-109

1 E+03

Au-195

1 E+01

In-110 (4,9 h)

1 E+02

Au-196

1 E+01

In-110 (69,1 min)

1 E+03

Au-198m

1 E+01

In-112

1 E+02

Au-200

1 E+02

In-114

1 E+03

Au-200m

1 E+02

In-115

1 E+01

Au-201

1 E+02

In-116m

1 E+08

Hg-193

1 E+03

In-117

1 E+01

Hg-193m

1 E+03

In-117m

1 E+03

Hg-1941

1 E-01

In-119m

1 E+02

Hg-195

1 E+02

Sn-110

1 E+02

Hg-195m1

1 E+02

Sn-111

1 E+02

Hg-199m

1 E+02

Sn-117m

1 E+02

Tl-194

1 E+01

Sn-119m

1 E+01

Tl-194m

1 E+01

Sn-121

1 E+03

Tl-195

1 E+03

Sn-121m1

1 E+00

Tl-197

1 E+03

Sn-123

1 E+02

Tl-198

1 E+02

Sn-123m

1 E+02

Tl-198m

1 E+03

Sn-1261

1 E-01

Tl-199

1 E+02

Sn-127

1 E+03

Pb-195m

1 E+01

Sn-128

1 E+08

Pb-198

1 E+03

Sb-115

1 E+01

Pb-199

1 E+03

Sb-116

1 E+01

Pb-200

1 E+02

Sb-116m

1 E+03

Pb-201

1 E+01

Sb-117

1 E+04

Pb-202

1 E-01

Sb-118m

1 E+02

Pb-202m

1 E+02

Sb-119

1 E+05

Pb-205

1 E+01

Sb-120 (5,76 d)

1 E+02

Pb-209

1 E+03

Sb-120 (15,89 min)

1 E+00

Pb-2101

1 E-01

Sb-124m

1 E+02

Pb-2121

1 E+01

Sb-126

1 E+00

Bi-200

1 E+01

Sb-126m

1 E+03

Bi-201

1 E+02

Sb-127

1 E+01

Bi-202

1 E+02

Sb-128 (9,01 h)

1 E+01

Bi-203

1 E+03

Sb-128(10,4 min)

1 E+01

Bi-205

1 E+03

Sb-129

1 E+02

Bi-208

1 E-01

Sb-130

1 E+01

Bi-210m1

1 E-01

Sb-131

1 E+01

Bi-211

1 E+04

Te-116

1 E+03

Bi-2121

1 E+03

Te-119m

1 E+00

Bi-213

1 E+03

Te-121

1 E+01

Po-206

1 E+00

Te-121m

1 E+00

Po-208

1 E+00

Te-123

1 E-01

Po-209

1 E+00

I-120

1 E+03

Po-210

1 E+00

I-120m

1 E+02

At-207

1 E+02

I-121

1 E+03

Fr-2211

1 E+04

I-124

1 E+01

Fr-222

1 E+03

I-128

1 E+02

Fr-223

1 E+03

I-132m

1 E+02

Ra-2231

1 E+01

Cs-125

1 E+01

Ra-224

1 E+01

Cs-127

1 E+02

Ra-226

1 E-01

Cs-130

1 E+02

Ra-228

1 E-01

Cs-135m

1 E+09

Ac-224

1 E+03

Ba-126

1 E+05

Ac-2251

1 E+01

Ba-128

1 E+02

Ac-226

1 E+02

Ba-131m

1 E+02

Ac-2271

1 E-02

Ba-133

1 E-01

Ac-228

1 E+02

Ba-133m

1 E+02

Th-227

1 E+01

Ba-135m

1 E+02

Th-2281

1 E-01

Ba-139

1 E+03

Th-230

1 E-01

Ba-141

1 E+01

Th-231

1 E+03

Ba-142

1 E+01

Th-2321

1 E-01

La-131

1 E+08

Th-2341

1 E+02

La-132

1 E+02

Pa-227

1 E+03

La-135

1 E+03

Pa-228

1 E+01

La-137

1 E+02

Pa-231

1 E-02

La-138

1 E-01

Pa-232

1 E+01

La-141

1 E+03

Pa-234

1 E+01

La-142

1 E+03

Pa-234m

1 E+03

La-143

1 E+02

U-234

1 E+00

Ce-134

1 E+03

U-2351

1 E+00

Ce-135

1 E+01

U-2381

1 E+00

Ce-137

1 E+03

Np-232

1 E+03

Ce-137m

1 E+02

Np-233

1 E+02

Pr-136

1 E+01

Np-234

1 E+01

Pr-137

1 E+03

Np-235

1 E+03

Pr-138m

1 E+03

Np-236 (1,52E+5 y)

1 E+00

Pr-139

1 E+03

Np-236 (22,5 h)

1 E+02

Pr-142m

1 E+07

Np-238

1 E+01

Pr-144

1 E+03

Np-240m

1 E+03

Pr-144m

1 E+04

Pu-245

1 E+02

Pr-145

1 E+03

Pu-246

1 E+01

Pr-147

1 E+01

Am-237

1 E+03

Nd-136

1 E+09

Am-238

1 E+05

Nd-138

1 E+03

Am-239

1 E+03

Nd-139

1 E+02

Am-240

1 E+01

Nd-139m

1 E+03

Am-244

1 E+01

Nd-1401

1 E+04

Am-244m

1 E+04

Nd-141

1 E+06

Am-245

1 E+03

Nd-151

1 E+01

Am-246

1 E+01

Pm-141

1 E+01

Am-246m

1 E+01

Pm-143

1 E+00

Cm-238

1 E+03

Pm-144

1 E-01

Cm-240

1 E+02

Pm-145

1 E+01

Cm-241

1 E+01

Pm-146

1 E-01

Cm-249

1 E+03

Pm-148

1 E+01

Cm-250

1 E-02

Pm-148m1

1 E+00

Bk-245

1 E+02

Pm-150

1 E+03

Bk-246

1 E+03

Pm-151

1 E+01

Bk-247

1 E-01

Sm-141

1 E+03

Bk-250

1 E+03

Sm-141m

1 E+01

Cf-244

1 E+04

Sm-142

1 E+03

Es-250

1 E+03

Sm-145

1 E+02

Es-251

1 E+05

Sm-146

1 E+00

Fm-252

1 E+03

Sm-147

1 E+00

Fm-253

1 E+02

Sm-155

1 E+02

Fm-257

1 E+01

Sm-156

1 E+02

Md-257

1 E+05

Eu-145

1 E+00

Md-258

1 E+01

Eu-146

1 E+00

   
X Noot
1

Moeder-radionucliden en hun dochternucliden waarvan de dosisbijdragen in de dosisberekening worden opgenomen (zodat enkel het vrijstellingsniveau van de moeder-radionuclide moet worden beschouwd), worden in Aanhangsel A bij tabel A gegeven.

Aanhangsel A bij tabel A.

Lijst van de in tabel A bedoelde radionucliden in seculair evenwicht met hun dochters

Moedernuclide

Dochternuclide(n)

(De waarde tussen haakjes is de fractie die naar dat nuclide vervalt)

Mg-28

Al-28

Ti-44

Sc-44

Fe-60

Co-60m

Ge-68

Ga-68

Rb-83

Kr-83m

Sr-82

Rb-82

Y-87

Sr-87m

Tc-95m

Tc-95 (0,04)

Ag-108m

Ag-108

Sn-121m

Sn-121 (0,776)

Sn-126

Sb-126m

Nd-140

Pr-140

Pm-148m

Pm-148 (0,046)

Gd-146

Eu-146

Hf-172

Lu-172

W-178

Ta-178

W-188

Re-188

Re-189

Os-189m (0,241)

Os-194

Ir-194

Ir-189

Os-189m

Pt-188

Ir-188

Hg-194

Au-194

Hg-195m

Hg-195 (0,542)

Pb-210

Bi-210 Po-210

Pb-212

Bi-212, Po-212 (0,64), Tl-208 (0,36)

Bi-210m

Tl-210

Bi-212

Po-212 (0,64), Tl-208 (0,36)

Fr-221

At-217

Ra-223

Rn-219, Po-215, Pb-211, Bi-211, Po-211 (0,003),

Tl-207 (0,997)

Ac-225

Fr-221, At-217, Bi-213, Po-213 (0,978), Tl-209 (0,0216),

Pb-209 (0,978)

Ac-227

Fr-223, Th-227, Ra-223, At-219 (< 0,001), Rn-219,

Bi-215 (< 0,001), Po-215, Pb-211, Bi 211

Th-228

Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Po-212 (0,64),

Tl-208 (0,36)

Th-232

Ra-228, Ac-228, Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Po-212 (0,64), Tl-208 (0,36)

Th-234

Pa-234m, Pa-234

U-235

Th-231

U-238

Th-234, Pa-234m, Pa-234

Tabel A, deel 2

Van nature voorkomende radionucliden.

Waarden voor de activiteitsconcentratie voor de vrijstelling of vrijgave van materialen die standaard op elke hoeveelheid en op elk type vaste materialen kunnen worden toegepast.

Van nature voorkomende radionucliden

Radionuclide

Activiteitsconcentratie

(kBq.kg-1)

Rb-87

1

Cd-113

1

In-115

1

La-138

1

Sm-147

1

Gd-152

1

Lu-176

1

Re-187

1

Pt-190

1

Bijlage 3.2, tabel b

Tabel B. Vrijstellingswaarden voor de totale activiteit (kolom 3) en vrijstellingswaarden voor de activiteitsconcentratie in matige hoeveelheden van elk type materiaal (kolom 2).

Vrijstellingswaarden voor radionucliden op basis van de totale activiteit als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit, (kolom 3) en vrijstellingswaarden voor handelingen met matige hoeveelheden van elk type materiaal als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit (kolom 2).

Radionuclide

Activiteitsconcentratie

(kBq kg– 1)

Activiteit

(Bq)

H-3 (elementair en getritiëerde verbindingen incl. OBT1

1E+6

1E+9

     

Be-10

1E+4

1E+6

     

C-11

1E+1

1E+6

C-11 monoxide

1E+1

1E+9

C-11 dioxide

1E+1

1E+9

C-14 monoxide

1E+8

1E+11

C-14 dioxide

1E+7

1E+11

     

N-13

1E+2

1E+9

     

Ne-19

1E+2

1E+9

     

Mg-282

1E+1

1E+5

     

Al-26

1E+1

1E+5

     

Si-32

1E+3

1E+6

     

S-35 (organisch)

1E+5

1E+8

S-35 (damp)

1E+6

1E+9

     

Cl-39

1E+1

1E+5

     

Ar-39

1E+7

1E+4

     

K-44

1E+1

1E+5

K-45

1E+1

1E+5

     

Ca-41

1E+5

1E+7

     

Sc-43

1E+1

1E+6

Sc-44

1E+1

1E+5

Sc-44m3

1E+2

1E+7

Sc-49

1E+3

1E+5

     

Ti-442

1E+1

1E+5

Ti-45

1E+1

1E+6

     

V-47

1E+1

1E+5

V-49

1E+4

1E+7

     

Cr-48

1E+2

1E+6

Cr-49

1E+1

1E+6

     

Fe-602

1E+2

1E+5

     

Ni-56

1E+1

1E+6

Ni-57

1E+1

1E+6

Ni-66

1E+4

1E+7

     

Cu-60

1E+1

1E+5

Cu-61

1E+1

1E+6

Cu-67

1E+2

1E+6

     

Zn-62

1E+2

1E+6

Zn-63

1E+1

1E+5

Zn-71m

1E+1

1E+6

Zn-723

1E+2

1E+6

     

Ga-65

1E+1

1E+5

Ga-66

1E+1

1E+5

Ga-67

1E+2

1E+6

Ga-68

1E+1

1E+5

Ga-70

1E+3

1E+6

Ga-73

1E+2

1E+6

     

Ge-66

1E+1

1E+6

Ge-67

1E+1

1E+5

Ge-682

1E+1

1E+5

Ge-69

1E+1

1E+6

Ge-75

1E+3

1E+6

Ge-77

1E+1

1E+5

Ge-78

1E+2

1E+6

     

As-69

1E+1

1E+5

As-70

1E+1

1E+5

As-71

1E+1

1E+6

As-72

1E+1

1E+5

As-78

1E+1

1E+5

     

Se-70

1E+1

1E+6

Se-73

1E+1

1E+6

Se-73m

1E+2

1E+6

Se-79

1E+4

1E+7

Se-81

1E+3

1E+6

Se-81m3

1E+3

1E+7

Se-83

1E+1

1E+5

     

Br-74

1E+1

1E+5

Br-74m

1E+1

1E+5

Br-75

1E+1

1E+6

Br-76

1E+1

1E+5

Br-77

1E+2

1E+6

Br-80

1E+2

1E+5

Br-80m3

1E+3

1E+7

Br-83

1E+3

1E+6

Br-84

1E+1

1E+5

     

Kr-81m

1E+3

1E+10

     

Rb-79

1E+1

1E+5

Rb-81

1E+1

1E+6

Rb-81m

1E+3

1E+7

Rb-82m

1E+1

1E+6

Rb-832

1E+2

1E+6

Rb-84

1E+1

1E+6

Rb-87

1E+4

1E+7

Rb-88

1E+1

1E+5

Rb-89

1E+1

1E+5

     

Sr-80

1E+3

1E+7

Sr-81

1E+1

1E+5

Sr-822

1E+1

1E+5

Sr-83

1E+1

1E+6

     

Y-86

1E+1

1E+5

Y-86m

1E+2

1E+7

Y-872

1E+1

1E+6

Y-88

1E+1

1E+6

Y-90m

1E+1

1E+6

Y-94

1E+1

1E+5

Y-95

1E+1

1E+5

     

Zr-86

1E+2

1E+7

Zr-88

1E+2

1E+6

Zr-89

1E+1

1E+6

     

Nb-88

1E+1

1E+5

Nb-89 (2,03 h)

1E+1

1E+5

Nb-89 (1,01 h)

1E+1

1E+5

Nb-90

1E+1

1E+5

Nb-95m

1E+2

1E+7

Nb-96

1E+1

1E+5

     

Mo-93m

1E+1

1E+6

     

Tc-93

1E+1

1E+6

Tc-93m

1E+1

1E+6

Tc-94

1E+1

1E+6

Tc-94m

1E+1

1E+5

Tc-95

1E+1

1E+6

Tc-95m3

1E+1

1E+6

Tc-98

1E+1

1E+6

Tc-101

1E+2

1E+6

Tc-104

1E+1

1E+5

     

Ru-94

1E+2

1E+6

     

Rh-99

1E+1

1E+6

Rh-99m

1E+1

1E+6

Rh-100

1E+1

1E+6

Rh-101

1E+2

1E+7

Rh-101m

1E+2

1E+7

Rh-102

1E+1

1E+6

Rh-102m

1E+2

1E+6

Rh-106m

1E+1

1E+5

Rh-107

1E+2

1E+6

     

Pd-1003

1E+2

1E+7

Pd-101

1E+2

1E+6

Pd-107

1E+5

1E+8

     

Ag-102

1E+1

1E+5

Ag-103

1E+1

1E+6

Ag-104

1E+1

1E+6

Ag-104m

1E+1

1E+6

Ag-106

1E+1

1E+6

Ag-106m

1E+1

1E+6

Ag-112

1E+1

1E+5

Ag-115

1E+1

1E+5

     

Cd-104

1E+2

1E+7

Cd-107

1E+3

1E+7

Cd-113

1E+3

1E+6

Cd-113m

1E+3

1E+6

Cd-1173

1E+1

1E+6

Cd-117m3

1E+1

1E+6

     

In-109

1E+1

1E+6

In-110 (4,9 h)

1E+1

1E+6

In-110 (69,1 min)

1E+1

1E+5

In-112

1E+2

1E+6

In-114

1E+3

1E+5

In-115

1E+3

1E+5

In-116m

1E+1

1E+5

In-117

1E+1

1E+6

In-117m3

1E+2

1E+6

In-119m

1E+2

1E+5

     

Sn-1103

1E+2

1E+7

Sn-111

1E+2

1E+6

Sn-117m

1E+2

1E+6

Sn-119m

1E+3

1E+7

Sn-121

1E+5

1E+7

Sn-121m2

1E+3

1E+7

Sn-123

1E+3

1E+6

Sn-123m

1E+2

1E+6

Sn-1262

1E+1

1E+5

Sn-127

1E+1

1E+6

Sn-1283

1E+1

1E+6

     

Sb-115

1E+1

1E+6

Sb-116

1E+1

1E+6

Sb-116m

1E+1

1E+5

Sb-117

1E+2

1E+7

Sb-118m

1E+1

1E+6

Sb-119

1E+3

1E+7

Sb-120 (5.76 d)

1E+1

1E+6

Sb-120 (15,89 min)

1E+2

1E+6

Sb-124m

1E+2

1E+6

Sb-126

1E+1

1E+5

Sb-126m

1E+1

1E+5

Sb-1273

1E+1

1E+6

Sb-128 (9,01 h)

1E+1

1E+5

Sb-128 (10,4 min)

1E+1

1E+5

Sb-1293

1E+1

1E+6

Sb-130

1E+1

1E+5

Sb-131

1E+1

1E+6

     

Te-1163

1E+2

1E+7

Te-121

1E+1

1E+6

Te-121m

1E+2

1E+6

Te-123

1E+3

1E+6

     

I-120

1E+1

1E+5

I-120m

1E+1

1E+5

I-121

1E+2

1E+6

I-124

1E+1

1E+6

I-128

1E+2

1E+5

I-132m

1E+2

1E+6

     

Xe-120

1E+2

1E+9

Xe-121

1E+2

1E+9

Xe-1222

1E+2

1E+9

Xe-123

1E+2

1E+9

Xe-125

1E+3

1E+9

Xe-127

1E+3

1E+5

Xe-129m

1E+3

1E+4

Xe-133m

1E+3

1E+4

Xe-135m

1E+2

1E+9

Xe-138

1E+2

1E+9

     

Cs-125

1E+1

1E+4

Cs-127

1E+2

1E+5

Cs-130

1E+2

1E+6

Cs-135m

1E+1

1E+6

     

Ba-126

1E+2

1E+7

Ba-128

1E+2

1E+7

Ba-131m

1E+2

1E+7

Ba-133

1E+2

1E+6

Ba-133m

1E+2

1E+6

Ba-135m

1E+2

1E+6

Ba-137m

1E+1

1E+6

Ba-139

1E+2

1E+5

Ba-141

1E+1

1E+5

Ba-142

1E+1

1E+6

     

La-131

1E+1

1E+6

La-132

1E+1

1E+6

La-135

1E+3

1E+7

La-137

1E+3

1E+7

La-138

1E+1

1E+6

La-141

1E+2

1E+5

La-142

1E+1

1E+5

La-143

1E+2

1E+5

     

Ce-134

1E+3

1E+7

Ce-135

1E+1

1E+6

Ce-137

1E+3

1E+7

Ce-137m3

1E+3

1E+6

     

Pr-136

1E+1

1E+5

Pr-137

1E+2

1E+6

Pr-138m

1E+1

1E+6

Pr-139

1E+2

1E+7

Pr-142m

1E+7

1E+9

Pr-144

1E+2

1E+5

Pr-145

1E+3

1E+5

Pr-147

1E+1

1E+5

     

Nd-1363

1E+2

1E+6

Nd-138

1E+3

1E+7

Nd-139

1E+2

1E+6

Nd-139m3

1E+1

1E+6

Nd-141

1E+2

1E+7

Nd-151

1E+1

1E+5

     

Pm-141

1E+1

1E+5

Pm-143

1E+2

1E+6

Pm-144

1E+1

1E+6

Pm-145

1E+3

1E+7

Pm-146

1E+1

1E+6

Pm-148

1E+1

1E+5

Pm-148m2

1E+1

1E+6

Pm-150

1E+1

1E+5

Pm-151

1E+2

1E+6

     

Sm-141

1E+1

1E+5

Sm-141m

1E+1

1E+6

Sm-142

1E+2

1E+7

Sm-145

1E+2

1E+7

Sm-146

1E+1

1E+5

Sm-147

1E+1

1E+4

Sm-155

1E+2

1E+6

Sm-156

1E+2

1E+6

     

Eu-145

1E+1

1E+6

Eu-146

1E+1

1E+6

Eu-147

1E+2

1E+6

Eu-148

1E+1

1E+6

Eu-149

1E+2

1E+7

Eu-150 (34,2 y)

1E+1

1E+6

Eu-150 (12,6 h)

1E+3

1E+6

Eu-156

1E+1

1E+6

Eu-157

1E+2

1E+6

Eu-158

1E+1

1E+5

     

Gd-145

1E+1

1E+5

Gd-1462

1E+1

1E+6

Gd-147

1E+1

1E+6

Gd-148

1E+1

1E+4

Gd-149

1E+2

1E+6

Gd-151

1E+2

1E+7

Gd-152

1E+1

1E+4

     

Tb-147

1E+1

1E+6

Tb-149

1E+1

1E+6

Tb-150

1E+1

1E+6

Tb-151

1E+1

1E+6

Tb-153

1E+2

1E+7

Tb-154

1E+1

1E+6

Tb-155

1E+2

1E+7

Tb-156

1E+1

1E+6

Tb-156m (24,4 h)

1E+3

1E+7

Tb-156m (5 h)

1E+4

1E+7

Tb-157

1E+4

1E+7

Tb-158

1E+1

1E+6

Tb-161

1E+3

1E+6

     

Dy-155

1E+1

1E+6

Dy-157

1E+2

1E+6

Dy-159

1E+3

1E+7

     

Ho-155

1E+2

1E+6

Ho-157

1E+2

1E+6

Ho-159

1E+2

1E+6

Ho-161

1E+2

1E+7

Ho-162

1E+2

1E+7

Ho-162m

1E+1

1E+6

Ho-164

1E+3

1E+6

Ho-164m3

1E+3

1E+7

Ho-166m

1E+1

1E+6

Ho-167

1E+2

1E+6

     

Er-1613

1E+1

1E+6

Er-165

1E+3

1E+7

Er-172

1E+2

1E+6

     

Tm-162

1E+1

1E+6

Tm-166

1E+1

1E+6

Tm-167

1E+2

1E+6

Tm-172

1E+2

1E+6

Tm-173

1E+2

1E+6

Tm-175

1E+1

1E+6

     

Yb-162

1E+2

1E+7

Yb-1663

1E+2

1E+7

Yb-167

1E+2

1E+6

Yb-169

1E+2

1E+7

Yb-177

1E+2

1E+6

Yb-1783

1E+3

1E+6

     

Lu-169

1E+1

1E+6

Lu-170

1E+1

1E+6

Lu-171

1E+1

1E+6

Lu-172

1E+1

1E+6

Lu-173

1E+2

1E+7

Lu-174

1E+2

1E+7

Lu-174m

1E+2

1E+7

Lu-176

1E+2

1E+6

Lu-176m

1E+3

1E+6

Lu-177m3

1E+1

1E+6

Lu-178

1E+2

1E+5

Lu-178m

1E+1

1E+5

Lu-179

1E+3

1E+6

     

Hf-170

1E+2

1E+6

Hf-1722

1E+1

1E+6

Hf-173

1E+2

1E+6

Hf-175

1E+2

1E+6

Hf-177m

1E+1

1E+5

Hf-178m

1E+1

1E+6

Hf-179m

1E+1

1E+6

Hf-180m

1E+1

1E+6

Hf-182

1E+2

1E+6

Hf-182m

1E+1

1E+6

Hf-183

1E+1

1E+6

Hf-184

1E+2

1E+6

     

Ta-172

1E+1

1E+6

Ta-173

1E+1

1E+6

Ta-174

1E+1

1E+6

Ta-175

1E+1

1E+6

Ta-176

1E+1

1E+6

Ta-177

1E+2

1E+7

Ta-178

1E+1

1E+6

Ta-179

1E+3

1E+7

Ta-180

1E+1

1E+6

Ta-180m

1E+3

1E+7

Ta-182m

1E+2

1E+6

Ta-183

1E+2

1E+6

Ta-184

1E+1

1E+6

Ta-185

1E+2

1E+5

Ta-186

1E+1

1E+5

     

W-176

1E+2

1E+6

W-177

1E+1

1E+6

W-1782

1E+1

1E+6

W-179

1E+2

1E+7

W-1882

1E+2

1E+5

     

Re-177

1E+1

1E+6

Re-178

1E+1

1E+6

Re-181

1E+1

1E+6

Re-182 (64 h)

1E+1

1E+6

Re-182 (12,7 h)

1E+1

1E+6

Re-184

1E+1

1E+6

Re-184m

1E+2

1E+6

Re-186m

1E+3

1E+7

Re-187

1E+6

1E+9

Re-188m

1E+2

1E+7

Re-1892

1E+2

1E+6

     

Os-180

1E+2

1E+7

Os-181

1E+1

1E+6

Os-1823

1E+2

1E+6

Os-189m

1E+4

1E+7

Os-1942

1E+2

1E+5

     

Ir-182

1E+1

1E+5

Ir-184

1E+1

1E+6

Ir-185

1E+1

1E+6

Ir-186 (15,8 h)

1E+1

1E+6

Ir-186 (1,75 h)

1E+1

1E+6

Ir-187

1E+2

1E+6

Ir-188

1E+1

1E+6

Ir-1892

1E+2

1E+7

Ir-190m (3.10 h)

1E+1

1E+6

Ir-190m (1.2 h)

1E+4

1E+7

Ir-192m

1E+2

1E+7

Ir-193m

1E+4

1E+7

Ir-194m

1E+1

1E+6

Ir-195

1E+2

1E+6

Ir-195m3

1E+2

1E+6

     

Pt-186

1E+1

1E+6

Pt-1882

1E+1

1E+6

Pt-189

1E+2

1E+6

Pt-193

1E+4

1E+7

Pt-195m

1E+2

1E+6

Pt-199

1E+2

1E+6

Pt-2003

1E+2

1E+6

     

Au-193

1E+2

1E+7

Au-194

1E+1

1E+6

Au-195

1E+2

1E+7

Au-198m

1E+1

1E+6

Au-2003

1E+2

1E+5

Au-200m

1E+1

1E+6

Au-201

1E+2

1E+6

     

Hg-193

1E+2

1E+6

Hg-193m

1E+1

1E+6

Hg-1942

1E+1

1E+6

Hg-195

1E+2

1E+6

Hg-195m2 (organisch)

1E+2

1E+6

Hg-195m2 (anorganisch)

1E+2

1E+6

Hg-197m (organisch)

1E+2

1E+6

Hg-197m (anorganisch)

1E+2

1E+6

Hg-199m

1E+2

1E+6

     

Tl-194

1E+1

1E+6

Tl-194m

1E+1

1E+6

Tl-195

1E+1

1E+6

Tl-197

1E+2

1E+6

Tl-198

1E+1

1E+6

Tl-198m

1E+1

1E+6

Tl-199

1E+2

1E+6

     

Pb-195m

1E+1

1E+6

Pb-198

1E+2

1E+6

Pb-199

1E+1

1E+6

Pb-200

1E+2

1E+6

Pb-201

1E+1

1E+6

Pb-202

1E+3

1E+6

Pb-202m

1E+1

1E+6

Pb-205

1E+4

1E+7

Pb-209

1E+5

1E+6

Pb-2113

1E+2

1E+6

Pb-2143

1E+2

1E+6

     

Bi-200

1E+1

1E+6

Bi-201

1E+1

1E+6

Bi-202

1E+1

1E+6

Bi-203

1E+1

1E+6

Bi-205

1E+1

1E+6

Bi-210m2

1E+1

1E+5

Bi-213

1E+2

1E+6

Bi-214

1E+1

1E+5

     

Po-206

1E+1

1E+6

Po-208

1E+1

1E+4

Po-209

1E+1

1E+4

     

At-2073

1E+1

1E+6

     

Fr-2223

1E+3

1E+5

Fr-223

1E+2

1E+6

     

Ac-224

1E+2

1E+6

Ac-2252

1E+1

1E+4

Ac-2263

1E+2

1E+5

Ac-2272

1

1E+3

     

Th-232

1E+1

1E+4

Th-232-sec2

1

1E+3

     

Pa-2273

1E+3

1E+6

Pa-2283

1E+1

1E+6

Pa-232

1E+1

1E+6

Pa-234

1E+1

1E+6

     

U-2302

1E+1

1E+5

U-235-sec2

1

_ _

U-238-sec2

1

1E+3

     

Np-232

1E+1

1E+6

Np-233

1E+2

1E+7

Np-234

1E+1

1E+6

Np-235

1E+3

1E+7

Np-236 (1,15 10 5 y)

1E+2

1E+5

Np-236 (22,5 h)

1E+3

1E+7

Np-238

1E+2

1E+6

     

Pu-2453

1E+2

1E+6

Pu-2463

1E+2

1E+6

     

Am-237

1E+2

1E+6

Am-238

1E+1

1E+6

Am-239

1E+2

1E+6

Am-2403

1E+1

1E+6

Am-244

1E+1

1E+6

Am-244m

1E+4

1E+7

Am-245

1E+3

1E+6

Am-246

1E+1

1E+5

Am-246m

1E+1

1E+6

     

Cm-2383

1E+2

1E+7

Cm-240

1E+2

1E+5

Cm-241

1E+2

1E+6

Cm-249

1E+3

1E+6

Cm-2503

1E-1

1E+3

     

Bk-245

1E+2

1E+6

Bk-246

1E+1

1E+6

Bk-247

1

1E+4

Bk-250

1E+1

1E+6

     

Cf-244

1E+4

1E+7

     

Es-250

1E+2

1E+6

Es-251

1E+2

1E+7

     

Fm-252

1E+3

1E+6

Fm-253

1E+2

1E+6

Fm-257

1E+1

1E+5

     

Md-257

1E+2

1E+7

Md-258

1E+2

1E+5

X Noot
1

OBT = organisch gebonden tritium.

X Noot
2

Moeder-radionucliden en hun dochternucliden waarvan de dosisbijdrage in de dosisberekening worden opgenomen (zodat enkel het vrijstellingsniveau van het moeder-nuclide moet worden beschouwd), worden hierna in Aanhangsel A bij tabel B vermeld: Moeder-radionuclide-sec: Moeder-radionucliden in evenwicht met hun dochternucliden waarvan de dosisbijdrage in de dosisberekening worden opgenomen (zodat enkel het vrijstellingsniveau van het moeder-nuclide moet worden beschouwd), worden hierna in Aanhangsel A bij tabel B vermeld.

X Noot
3

Radionucliden, waarvoor dosisberekening de activiteit, respectievelijk activiteitsconcentratie van de kortlevende dochternucliden opgeteld moeten worden bij die van de moeder, worden hierna in Aanhangsel B bij tabel B vermeld.

Aanhangsel A bij tabel B.

Lijst van de in tabel B bedoelde radionucliden in seculair evenwicht met hun dochters

Moedernuclide

Dochternuclide(n)

(De waarde tussen haakjes is de fractie die naar dat nuclide vervalt)

Mg-28

Al-28

Ti-44

Sc-44

Fe-60

Co-60m

Ge-68

Ga-68

Rb-83

Kr-83m

Sr-82

Rb-82

Y-87

Sr-87m

Sn-121m

Sn-121 (0,776)

Sn-126

Sb-126m

Xe-122

I-122

Pm-148m

Pm-148 (0,046)

Gd-146

Eu-146

Hf-172

Lu-172

W-178

Ta-178

W-188

Re-188

Re-189

Os-189m (0,241)

Os-194

Ir-194

Ir-189

Os-189m

Pt-188

Ir-188

Hg-194

Au-194

Hg-195m

Hg-195 (0,542)

Bi-210m

Tl-210

Ac-225

Fr-221, At-217, Bi-213, Po-213 (0,978),

Tl-209 (0,0216), Pb-209 (0,978)

Ac-227

Fr-223 (0,0138)

Th-232-sec

Ra-228, Ac-228, Th-228, Ra-224, Rn-220,

Po-216

U-230

Th-226, Ra-222, Rn-218, Po-214

U-235-sec

Th-231, Pa-231, Ac-227, Th-227 (0,986),

Fr-223 (0,014), Ra-223, Rn-219, Po-215,

Pb-211, Bi-211

U-238-sec

Th-234, Pa-234m, U-234, Th-230, Ra-226,

Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214,

Pb-210, Bi-210, Po-210

Aanhangsel B bij tabel B.

Radionucliden, waarvan voor dosisberekening de activiteit, resp. activiteitsconcentratie van de kortlevende dochternucliden opgeteld moeten worden bij die van de moeder.

De in Aanhangsel B bij tabel B genoemde radionucliden hebben dochters met halveringstijden van 10 dagen of minder, die voor 10% of meer bijdragen aan de dosis.

Deze dochters zijn ook niet meegenomen bij de evenwichten als opgenomen in aanhangsel A van tabel B. Zij dienen derhalve bij dosisberekeningen in de sommatie meegenomen te worden. Voorts is de ratio tussen de moeder en dochter bij evenwicht gegeven.

Moedernuclide

Dochternuclide

Ratio

Sc-44m

Sc-44

0,986

Zn-72

Ga-72

1

Se-81m

Se-81

1

Br-80m

Br-80

1

Tc-95m

Tc-95

1

Pd-100

Rh-100

1

Cd-117

In-117m

0,92

 

In-117

0,5124

Cd-117m

In-117

1

 

In-117m

0,01

In-117m

In-117

0,47

Sn-110

In-110 (korte halfwaardetijd)

1

Sn-128

Sb-128

1

Sb-127

Te-127

0,824

Sb-129

Te-129

0,775

Te-116

Sb-116

1

Ce-137m

Ce-137

0,99

Nd-136

Pr-136

1

Nd-139m

Pr-139

1

 

Nd-139

0,12

Ho-164m

Ho-164

1

Er-161

Ho-161

1

Yb-166

Tm-166

1

Yb-178

Lu-178

1

Lu-177m

Lu-177

0,21

Os-182

Re-182

 

Ir-195m

Ir-195

0,04

Pt-200

Au-200

1

Au-200m

Au-200

0,18

Pb-211

Bi-211

1

Pb-214

Bi-214

1

 

Po-214

1

At-207

Bi-203

0,1

Fr-222

Ra-222

1

Ac-226

Th-226

0,828

 

Ra-222

0,828

Pa-227

Ac-223

0,85

 

Fr-219

0,85

 

At-215

0,85

 

Bi-211

0,85

 

Tl-207

0,85

Pa-228

Ac-224

0,02

Pu-245

Am-245

1

Pu-246

Am-246

1

Am-240

Np-236

1

Cm-238

Am-238

0,9

Cm-250

Bk-250

0,14

Bijlage 3.2, tabel C

Hoeveelheidsgrenzen als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, onderdeel c, laatste volzin, van het besluit.

(gereserveerd)

Bijlagen bij hoofdstuk 4. Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Bijlage 4.1, behorend bij de artikelen 1.1 en 4.2 (begrippen en indeling van radioactieve stoffen in categorieën met het oog op het beveiligingsplan).

In deze bijlage wordt verstaan onder:

A: activiteit van een radionuclide als gedefinieerd in bijlage 2 van het besluit;

D: D-waarde van een radionuclide, bepaald overeenkomstig tabel 1 van het document ‘Dangerous Quantities of Radioactive Material (D-Values)’, EPR-D-Values 2006, van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA1), waarbij de laagste waarde wordt genomen.

Categorie

Radioactieve stoffen:

1

Kunstmatige radioactieve stoffen ten behoeve van:

• nucleaire batterijen (‘radioisotope thermoelectric generators’)

• bestraling ten behoeve van sterilisatie en inactivatie van biologisch materiaal, alsmede onderzoek hiernaar

• teletherapie apparatuur

of

Overige kunstmatige radioactieve stoffen waarvan:

A/D>1000

2

Kunstmatige radioactieve stoffen ten behoeve van:

• industriële radiografie (gammagrafie)

• brachytherapie (‘high dose rate’ en ‘medium dose rate’)

of

Overige kunstmatige radioactieve stoffen waarvan:

1000 >A/D >10

3

Kunstmatige radioactieve stoffen ten behoeve van:

• hoogactieve bronnen in vaste industriële meetapparatuur

• bemetingsapparatuur t.b.v. olie- en gaswinning (‘well logging’)

of

Overige kunstmatige radioactieve stoffen waarvan:

10 >A/D

Voor de toepassing van deze tabel wordt de indeling in een categorie bepaald op basis van de expliciete aanwijzing in de tabel of, indien deze er niet, is door de A/D waarde.

Indien verschillende radioactieve stoffen worden gebruikt of opgeslagen in één ruimte, maar er per stof afzonderlijk beveiligingsmaatregelen zijn getroffen, wordt de categorie indeling per stof bepaald als hierboven aangegeven. Indien geen afzonderlijke beveiligingsmaatregelen getroffen zijn, dan wordt de categorie-indeling bepaald door de categorie met de laagste cijferaanduiding, door voor de afzonderlijke stoffen te vergelijken:

  • De categorie-indeling op basis van de expliciete aanwijzing in de tabel indien deze er is; en

  • De categorie-indeling op basis van de gesommeerde A/D waarde.

De gesommeerde A/D-waarde wordt daarbij bepaald volgens de formule:

Waar

Ai,n = activiteit van iedere radioactieve stof i met radionuclide n,

Dn = D waarde voor radionucliden.

Bijlagen bij hoofdstuk 5. Informatie en deskundigheid, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Bijlage 5.1, behorend bij afdeling 5.1, de paragrafen 5.1.1 en 5.1.2 (eisen deskundigheid en opleiding stralingsbeschermingsdeskundigen).

Bijlage 5.1, onderdeel A: Puntensysteem t.b.v. bij- en nascholing stralingsbeschermingsdeskundigen op het niveau van (algemeen) coördinerend deskundige

Activiteit

Toelichting

Waardering

Minimum te behalen punten per 5 jaar bij herregistratie stralingsbeschermingsdeskundige

Na- en bijscholing

Bewijs van deelname aan een door de aangewezen instelling goedgekeurde cursus

10 punten per dag

Niveau coördinerend deskundige: 60 punten

Niveau algemeen coördinerend deskundige: 70 punten

Na- en bijscholing met examen

Bewijs van positief resultaat op examen/toets bij door de aangewezen instelling goedgekeurde cursus

15 punten per dag

Bijwonen symposia en congressen

Bewijs van deelname aan een door de aangewezen instelling goedgekeurd symposium, congres, e.d.

5 punten per dag

Niveau coördinerend deskundige: 20 punten

Niveau algemeen coördinerend deskundige: 60 punten

(Poster)presentatie op symposium, congressen, gastdocentschap

Bewijs via programma van het symposium

10 punten per lezing

 

Publicatie in vaktijdschrift

Ingestuurd tijdschrift

5 punten per publicatie

Publicatie in gerefereerd tijdschrift

Ingestuurd tijdschrift

10 punten per publicatie

Doceren aan erkend opleidingsinstituut of erkende nascholing

Cursusprogramma

2 punten per lesuur

Deelnemen aan (inter)nationale commissies

Deelnemerslijst

10 punten per commissie per jaar

Lidmaatschap één of meerdere vakverenigingen

Bewijs van lidmaatschap van één of meer van de verenigingen op een door de aangewezen instelling samengestelde lijst

2 punten per jaar

Bijlage 5.1, onderdeel B: Kerncompetenties stralingsbeschermings-deskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige.

Om te voldoen aan de kerncompetenties om te worden ingeschreven als stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige dient deze persoon aan te tonen over de volgende kerncompetenties te beschikken:

Kerncompetentie 1:

De stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige kan op overtuigende wijze inhoudelijk leiding geven aan meerdere toezichthoudend medewerkers stralingsbescherming en aan een stralingsbeschermingseenheid teneinde in complexe organisaties het systeem van stralingsbescherming vorm en inhoud te geven. Dit betekent dat hij vooraf schriftelijke interne toestemmingen op basis van gedane risico-inventarisaties (RI&E’s) kan verlenen voor alle handelingen (en werkzaamheden) met ioniserende straling in of door de organisatie (ondernemer). Hij kan de eerst aanspreekbare functionaris zijn voor compliance met alle betreffende (stralings)regelgeving inclusief de verleende complexvergunning op grond van de Kernenergiewet voor zowel de ondernemer als de overheid (inspecties) en kan daarom op reguliere basis intern toezicht organiseren, bijvoorbeeld door het houden van audits. Ook bij non-compliance, incidenten en andere onverwachte gebeurtenissen betreffende stralingstoepassingen gerelateerd aan de organisatie (ondernemer) kan de stralingsbeschermingsdeskundige het initiatief tot beheersing van de situatie nemen en tot probleemoplossing komen en met maatregelen ter voorkoming van herhaling.

In deze context gaat het erom dat de stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige:

  • 1. een stralingsbeschermingseenheid kan opzetten;

  • 2. in overleg met de ondernemer een beleidsplan voor de stralingshygiëne kan opstellen;

  • 3. de vigerende regelgeving kent en kan toepassen;

  • 4. alle (potentiële) stralingsrisico’s in kaart kan brengen;

  • 5. contact kan leggen en onderhouden met alle relevante belanghebbenden in de organisatie;

  • 6. kan participeren in relevante formele en informele overleggen;

  • 7. medewerkers van de stralingsbeschermingseenheid inhoudelijk kan aansturen, motiveren en coachen;

  • 8. adequaat kan reageren op stralingsincidenten;

  • 9. een up-to-date Kernenergiewetdossier kan voeren;

  • 10. een auditplan kan opstellen en uitvoeren;

  • 11. een stralingsjaarverslag kan schrijven;

  • 12. adequate veiligheidsmaatregelen kan voorstellen; en

  • 13. helder kan communiceren naar alle relevante belanghebbenden bij non-compliance.

Daarvoor is het nodig dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau algemeen coördinerend deskundige):

  • 1. zich bewust is kan zijn van zijn rol in de organisatie;

  • 2. wet- en regelgeving kan interpreteren en implementeren, inclusief aanpalende regelgeving;

  • 3. de good practices in het vak kent en kan toepassen;

  • 4. effectief overleg kan organiseren dan wel daarin effectief kan participeren;

  • 5. globaal bekend is met de verspreidingsmodellen van activiteit in water, bodem en lucht en deze kan toepassen of kan laten toepassen;

  • 6. de ecologische risico’s van bedoelde of onbedoelde lozingen van activiteit door de organisatie kan inschatten en evalueren;

  • 7. de stralingsveiligheidsaspecten bij ontwerp en gebruik van deeltjesversnellers kan toepassen;

  • 8. de lokale en (inter)nationale hulpverlenings- en rampenorganisaties kent;

  • 9. een bedrijfsnoodplan kan opstellen.

Kerncompetentie 2:

De stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige kan communiceren met en geeft proactief advies aan alle geledingen in de organisatie en daarbuiten betreffende stralingsaangelegenheden. Hij kan zowel in de diepte als in de breedte over stralingsbeschermingszaken adviseren en kan daarbij als een betrouwbare partner worden gezien. Bij nieuwe ontwikkelingen kan hij zich hiervan in een vroeg stadium inhoudelijk op de hoogte stellen teneinde de stralingsbeschermingsaspecten te kunnen beoordelen en optimaliseren. Hij kan een kwalitatief goede vergunnings(wijzigings)aanvraag opstellen. De stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige kan bij het bovenstaande rekening houden met alle belanghebbenden en met de basisprincipes van de stralingsbescherming (rechtvaardiging, het ALARA-principe en de dosislimieten).

In deze context gaat het erom dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau van algemeen coördinerend deskundige):

  • 1. afschermings- en dosisberekeningen in complexe situaties kan beoordelen of zelf kan uitvoeren;

  • 2. doelgroepgericht kan communiceren;

  • 3. heldere en vakmatig goed onderbouwde adviezen kan geven; en

  • 4. vanwege zijn kennis gezag kan opbouwen.

Daarvoor is het nodig dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau algemeen coördinerend deskundige):

  • 1. de werkwijze en de inhoud van de publicaties van nationale en internationale organisaties kent; en

  • 2. goede kennis heeft van de fysische basis van het vakgebied en deze kan toepassen.

Kerncompetentie 3:

De stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige kan actief werken aan de eigen deskundigheidsbevordering en aan die van anderen, zowel binnen als buiten de eigen organisatie (voorlichting en instructie, actieve deelname aan studiedagen en (internationale) congressen). Dit betekent dat hij wetenschappelijke publicaties kan vertalen naar voor de praktijk van de stralingsbescherming relevante informatie en daarmee verder kan bouwen aan dit vakgebied. Samen met andere stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundigen in Nederland kan hij de stralingsbeschermingscultuur actief uitdragen en is zich van de ethische en communicatieve aspecten van het vakgebied bewust.

In deze context gaat het erom dat de stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige:

  • 1. kritisch kan reflecteren op wetenschappelijke publicaties, rekenmodellen en regelgeving en daarover zijn mening onder woorden kan brengen;

  • 2. actief kan participeren bij congressen en symposia;

  • 3. in databases en literatuurzoeksystemen de weg kent;

  • 4. de grondslagen van het vakgebied stralingsbescherming beheerst;

  • 5. voorlichting en instructie kan geven, voordrachten houden, onderwijs verzorgen, posters maken en effectief met de pers kan omgaan;

  • 6. de ethische aspecten van het vakgebied stralingsbescherming kan bespreken; en

  • 7. in een debat op argumenten gebruikmakend van debattechnieken overtuigend over komt.

Daarvoor is het nodig dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau algemeen coördinerend deskundige):

  • 1. boven de leerstof van de opleiding Stralingsbeschermingsdeskundige staat;

  • 2. de grondbeginselen van het vak epidemiologie kan toepassen;

  • 3. de normatieve en ethische basisprincipes die gerelateerd zijn aan het vakgebied; stralingsbescherming en de uitwerking daarvan in nationale en internationale codes beheerst;

  • 4. de aspecten van de stralingsbeschermingscultuur kent;

  • 5. de relatie tussen gezondheidseffect en blootstelling kan benoemen en onderbouwen;

  • 6. risicovergelijkingen kan maken;

  • 7. de methoden voor risicocommunicatie beheerst;

  • 8. grondbeginselen van de radiobiologie goed beheerst, van moleculaire effecten tot gezondheidsschade, voor het gehele dosisbereik van laag tot hoog;

  • 9. de stralingsongevallencasuïstiek kent; en

  • 10. de wetenschappelijke discussies over de validiteit van bijvoorbeeld de Linear- Non-Threshold-hypothese en de relatie tussen de effecten van lage versus hoge blootstellingen kent.

Bijlage 5.1, onderdeel C: Kerncompetenties stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige.

Kerncompetentie 1:

De stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige kan op overtuigende wijze inhoudelijk adequate adviezen en aanwijzingen van preventieve aard geven aan een organisatie, toezicht houden en relevante wet- en regelgeving handhaven (inclusief verleende Kernenergiewetvergunning) op het gebied van de ioniserende straling.

In deze context gaat het erom dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau van coördinerend deskundige):

  • 1. een adequate risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) kan maken, gerelateerd aan het ondernemingsdoel met inachtneming van de werknemersbelangen; zich bewust is van het spanningsveld tussen verschillende (deel)belangen en dat in de praktijk soepel en flexibel kan hanteren zonder het te behalen doel (een veilige werkplek) uit het oog te verliezen;

  • 2. adequate werkplannen en procedures kan opstellen, evalueren en verbeteren;

  • 3. adviezen (zowel gevraagd als ongevraagd) kan geven voor beleid gericht op risicobeperking en praktische implicaties daarvan voor medewerkers, bezoekers van de organisatie en de leefomgeving en dit beleid adequaat en overtuigend kan uitdragen en implementeren in de organisatie;

  • 4. het spanningsveld tussen het toepassen van het ALARA-principe en de daarmee gepaard gaande kosten kan hanteren;

  • 5. zijn positie in de organisatie en naar buiten toe goed kan inschatten (organisatiesensitiviteit) en daardoor proportioneel en in een bestuurlijke context kan handelen;

  • 6. op basis van kennis van verschillende detectiemethoden adequaat kan adviseren en oordelen over de inzet/toepassing van bepaalde werkwijzen bij bekende en (soms) onbekende stralingsbronnen;

  • 7. bij nieuw- en verbouw kan adviseren over de gewenste bouwkundige voorzieningen met betrekking tot stralingsveiligheid;

  • 8. betrouwbaar en reproduceerbaar het stralingsniveau, een oppervlaktebesmetting, de activiteit (bijvoorbeeld in excreta) en het dosis(tempo) kan meten (meettechniek, meetstatistiek);

  • 9. reguliere kwaliteitsmonitoringsystemen kan opzetten en audits kan houden;

  • 10. geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen kan adviseren voor de te onderscheiden werkzaamheden/handelingen (wijze van blootstelling) en situaties (bijvoorbeeld een zwangere blootgestelde werker);

  • 11. aan blootgestelde werkers de meest geschikte vorm van persoonsdosimetrie kan toekennen;

  • 12. verkregen meetgegevens kan interpreteren en duiden in het kader van normen en limieten;

  • 13. met radiometrische grootheden kan rekenen;

  • 14. afschermingsberekeningen kan uitvoeren, blootstellingspaden en afgeleide operationele limieten kan bepalen en de effectieve (volg)dosis door uitwendige bestraling en inwendige besmettingen kan berekenen (via vuistregels, ICRP-modellen en metingen).

Daarvoor is het nodig dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige):

  • 1. (voor)kennis heeft van de wiskunde, fysica en scheikunde op het examenniveau van het voortgezet onderwijs;

  • 2. over een verzameling van basisvaardigheden beschikt om vakliteratuur te kunnen lezen en de inhoud toe te kunnen passen (wiskunde: integreren/differentiëren, statistiek, rekenvaardigheden, werken met rekenbladen (spreadsheets) etc.);

  • 3. kennis heeft van de drie hoofdprincipes van de stralingsbescherming (rechtvaardiging, ALARA, limieten);

  • 4. kennis heeft van de basisanatomie en fysiologie van de mens;

  • 5. voor alle toegepaste stralingstypen afschermingsberekeningen kan maken;

  • 6. de verleende Kernenergiewetvergunning kan interpreteren en weet wanneer deze gewijzigd moet worden;

  • 7. de terreingrensdosis kan berekenen – mede via de daartoe gepubliceerde modellen – en daarnaast de medewerkers- en bezoekersdoses binnen de terreingrens;

  • 8. kennis heeft van actuele en relevante wet- en regelgeving en de hieromtrent benodigde administratie adequaat uitvoert;

  • 9. kennis heeft van beveiliging van stralingsbronnen;

  • 10. een aan de gestelde eisen voldoende vergunningsaanvraag of -wijziging c.q. revisie kan opstellen;

  • 11. alle dosis- en aanverwante begrippen kent die in de regelgeving worden genoemd en er mee kan werken;

  • 12. de eisen kent die aan een Kernenergiewetdossier worden gesteld en deze kan toepassen voor de eigen organisatie;

  • 13. de regels kent en toepast die gelden per onderdeel van de levenscyclus/logistieke beheersketen van radioactieve stoffen en bronnen/toestellen;

  • 14. een indeling in speciale, bewaakte en gecontroleerde zones kan maken, inclusief beschrijving van vereiste bouwkundige voorzieningen en toegangsprocedures;

  • 15. bekend is met transportregelgeving (ADR) met betrekking tot radioactieve stoffen, kan vaststellen of aan de eisen van ADR-klasse 7 moet worden voldaan, etiketten kan (her)kennen, een transportindex-bepaling kan uitvoeren en een vervoersdocument correct kan invullen;

  • 16. de actuele ICRP-modellen voor inwendige-besmettingsberekeningen kent en er mee kan rekenen, met inbegrip van de daarbij voorkomende begrippen zoals U, SEE en SAF;

  • 17. het ALARA-beginsel kan toepassen op handelingen en werkzaamheden van uiteenlopende complexiteit;

  • 18. op de hoogte is van de ecologische aspecten van ioniserende straling (gezondheidseffecten op planten, dieren en ecosystemen);

  • 19. bekend is met de nuclidenkaart (of analoog) en de daarop vermelde gegevens in berekeningen kan toepassen;

  • 20. voldoende kennis en inzicht heeft in de radiobiologie om risicoschattingen te maken en daarop gebaseerde adviezen te geven aan (onder andere zwangere) blootgestelden;

  • 21. effectieve, doelgroepgerichte (werk)instructie en voorlichting geeft, zowel individueel als in groepen;

  • 22. kennis heeft van de fysische en radiobiologische eigenschappen van alfastraling, bètastraling, positronen, fotonen, neutronen, protonen en ioniserende straling producerende toestellen (met name röntgenapparatuur) en bronnen;

  • 23. secundaire effecten kent bij hoogenergetische straling (remstraling; (γ, n)-reacties);

  • 24. brede algemene kennis heeft van de achtergrondstraling (aard, type, oorsprong, dosisbelasting per bronterm en belastingspad).

Kerncompetentie 2:

De stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige handelt een (dreigend) incident of ongewenste gebeurtenis adequaat af.

In deze context gaat het erom dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige):

  • 1. bij een (dreigend) incident, onder druk en op locatie de urgentie/risicogrootte adequaat kan inschatten;

  • 2. (verdere) contaminatie van de omgeving kan voorkomen door het toepassen van de juiste maatregelen;

  • 3. de daarbij passende maatregelen, detectie- en meetmethoden kan kiezen, initiëren en/of toepassen of laten toepassen en de daaruit voortkomende meetresultaten kan interpreteren;

  • 4. een decontaminatieplan kan opstellen en laten uitvoeren;

  • 5. de verantwoordelijkheid die bij zijn rol past actief op zich kan nemen;

  • 6. een ontstane afwijkende situatie zo nodig binnen een dag terug kan brengen naar de normale werkbare situatie (tenzij fysisch onmogelijk);

  • 7. binnen een uur een eerste dosisschatting kan geven aan de hand van meetwaarden en gegevens zoals vermeld in het Handboek Radionucliden (of vergelijkbaar);

  • 8. ervoor kan zorgen dat in overleg met de leiding van de organisatie adequate regie en samenwerking met andere deskundigen en disciplines plaatsvindt (bijvoorbeeld met de afdeling Communicatie/Voorlichting), inclusief melding aan de Inspectie conform een vergunningsvoorschrift;

  • 9. het incident kan evalueren en de uitkomsten naar beleid en interne procedures vertaalt.

Daarvoor is het nodig dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige):

  • 1. de situatie snel overziet omdat hij bekend is met de bronnen en de locatie, vanwege reguliere contacten, verrichte audits en bekendheid met de werkzaamheden/handelingen;

  • 2. praktische vuistregels kent en deze vlot toepast;

  • 3. kennis heeft van (uitwendige) decontaminatiemethoden voor mens en ruimtes;

  • 4. inschat wanneer de situatie acute medische hulp vereist als gevolg van stralingsincidenten;

  • 5. blootgestelde personen (of zij die denken te zijn blootgesteld) op onderbouwde wijze geruststelt en het gevoel van veiligheid op de werkvloer terugbrengt.

Kerncompetentie 3:

De stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige kan actief werken aan de eigen deskundigheidsbevordering en aan die van anderen met name binnen de eigen organisatie.

In deze context gaat het erom dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige):

  • 1. met alle betrokkenen (van laag tot hoog in de organisatie) effectief kan communiceren over stralingsrisico’s en werkwijzen;

  • 2. het vakgebied stralingsbescherming in brede zin kan overzien en daarin een bepaalde diepgang kan verwerven;

  • 3. stralingsrisico’s in een maatschappelijke context kan plaatsten, zowel binnen als buiten de organisatie;

  • 4. de relatie tussen de stralingsrisico’s en die van andere agentia en risico’s op de werkvloer kan vergelijken met het (arbo)risicobeleid en daarbij rekening kan houden met verschillen in risicoperceptie;

  • 5. leesbare werkprotocollen kan opstellen en beoordelen;

  • 6. kan reflecteren op zijn eigen normen en waarden, integriteit en ethiek;

  • 7. zich open kan stellen voor intervisie en kritiek;

  • 8. kan reflecteren op zijn eigen risicoperceptie ten aanzien van stralingsblootstelling;

  • 9. de grens van zijn expertise kan onderkennen en zichzelf bijschoolt.

Daarvoor is het nodig dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige):

  • 1. aan het systeem van stralingsbescherming praktische invulling kan geven;

  • 2. in voldoende mate de weg kent op internet en in de literatuur om de eigen kennis up to date te houden en bekend is met het systeem van nascholing in Nederland;

  • 3. globaal bekend is met de eigenschappen en risico’s van niet-ioniserende straling;

  • 4. globaal bekend is met de brontermen en handelingen of werkzaamheden in de (inter)nationale nucleaire industrie; de medische toepassingen (nucleaire geneeskunde incl. cyclotron, radiotherapie, radiodiagnostiek); de industriële wereld (olie/gas, bagger, niet-destructief onderzoek) en de luchtvaart.

Bijlage 5.2, behorend bij afdeling 5.2 (eisen deskundigheid en opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming).

Bijlage 5.2, onderdeel A: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor medische toepassingen.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen zijn primair bedoeld voor de medewerker die toezicht houdt op toepassingen met medisch-beeldvormende röntgenapparatuur ten einde werknemer en omgeving tegen de nadelige gevolgen van ioniserende straling bij radiologische toepassingen te beschermen en daarmee – indirect – ook de patiënt beschermt. De medisch professional is primair verantwoordelijk voor zijn/haar medisch handelen en is daarmee verantwoordelijk voor de bescherming van de patiënt met inachtneming van de bescherming van werknemer en omgeving.

Kerncompetentie 1

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen geeft in afstemming met de stralingsbeschermingsdeskundige inhoudelijk adviezen en aanwijzingen van preventieve aard en bewaakt de veiligheid van medewerkers en leden van de bevolking voor de betreffende toepassing op het gebied van ioniserende straling.

Nadere typering van de context

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen heeft wettelijke taken met betrekking tot het verzorgen van opleiding en bij- en nascholing van werknemers en het voorlichten van werknemers over toepasselijk vastgestelde procedures en ter plekke geldende regelgeving.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen in staat is:

  • 1. zorg te dragen dat de toepasselijk vastgestelde procedures ten aanzien van stralingsbescherming en ter plekke geldende regelgeving worden nageleefd;

  • 2. zorg te dragen dat voorschriften en instructies ter kennis worden gebracht aan medewerkers en andere betrokkenen;

  • 3. protocollen op te stellen met betrekking tot stralingshygiënisch werken.

  • 4. zorg te dragen voor voorlichting aan derden over stralingsbeschermingsaangelegenheden;

  • 5. werknemers aan te spreken op onveilig/ongewenst gedrag betreffende stralingsveiligheid;

  • 6. uit hoofde van zijn functie contact te onderhouden met werknemers (al dan niet blootgesteld) op de afdeling over stralingsbeschermingsaspecten; bij zwangere medewerkers op het moment van melding;

  • 7. toezicht te houden op de klinische workflow, zodat het risico van stralingsblootstelling van werknemers en leden van de bevolking is geminimaliseerd;

  • 8. de regels, geldende veiligheidsnormen/eisen en protocollen toe te passen ten behoeve van stralingsbescherming van personeel, leden van de bevolking en daarmee tevens van patiënten;

  • 9. zorg te dragen voor de lokale organisatie van persoonsdosimetrie;

  • 10. te controleren dat voor personen die radiologische handelingen verrichten de passende persoonsgerichte stralingsbeschermingsvoorzieningen worden getroffen;

  • 11. toe te zien op de uitvoering van werkplekgerelateerde en individuele dosismonitoringsprogramma’s;

  • 12. zorg te dragen voor het juiste gebruik van apparatuur, voorzieningen en beschermingsmiddelen;

  • 13. werkzaamheden te verrichten in overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige voor de uitvoering van Risico Inventarisaties en Evaluaties Stralingshygiëne (RIAS);

  • 14. structurele taken te verrichten betreffende kwaliteitsbewaking, stralingsveiligheid en de opvolging daarvan (Plan-Do-Check-Act (PDCA) cyclus;

  • 15. verbeteruitkomsten te implementeren op basis van de uitkomsten van de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) of inspectie- en auditbevindingen;

  • 16. werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de stralingsbeschermingsdeskundige, verband houdend met vergunningen en aangifteregelingen;

  • 17. toepassingsspecifieke vragen bij een inspectiebezoek te beantwoorden;

  • 18. in afstemming met stralingsbeschermingsdeskundige de regie bij stralingsincidenten te nemen en op de hoogte te zijn van de lokale procedures betreffende incidenten en ongevallen.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen:

  • 1. op de hoogte is van de landelijke standaarden voor RI&E;

  • 2. de methoden kent voor prospectieve risicoanalyse;

  • 3. de systematiek van kwaliteitsborging (PDCA-cyclus) kent;

  • 4. kennis heeft van de drie hoofdprincipes van de stralingsbescherming (rechtvaardiging, ALARA, dosislimieten);

  • 5. alle relevante dosis- en aanverwante begrippen kent, begrijpt en kan toepassen die in de regelgeving worden genoemd;

  • 6. de aard van röntgenstraling begrijpt en de wijze waarop deze wordt geproduceerd en verder het elektromagnetische spectrum, röntgenspectra, interactie van röntgenstraling met materie en achtergrondstraling;

  • 7. het ALARA-beginsel toepast op handelingen en werkzaamheden van uiteenlopende complexiteit;

  • 8. bekend is met de gangbare dosisbeperkende hulpmiddelen en de effectiviteit daarvan in verschillende situaties.

Kerncompetentie 2

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen houdt toezicht op het handhaven van de relevante wet- en regelgeving op het gebied van ioniserende straling binnen het – door de stralingsbeschermingsdeskundige vastgestelde – kader van de betreffende medische toepassing(en).

Nadere typering van de context

De rol van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen is altijd dezelfde: lokaal toezicht houden op de handelingen met straling teneinde de stralingsbescherming van werknemers en leden van de bevolking te waarborgen. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen werkt binnen de kaders en verantwoordelijkheid van de stralingsbeschermingsdeskundige.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen in staat is:

  • 1. toezicht te houden op de stralingsbescherming rondom de betreffende medische toepassing;

  • 2. te signaleren wanneer stralingstoestellen alsmede de hulp- en beveiligingsmiddelen niet voldoen aan de eisen van goed en veilig werken;

  • 3. onvoorziene gebeurtenissen te signaleren;

  • 4. zorg te dragen voor rapportage en meldingen aan betrokken stralingsbeschermingsdeskundige en/of klinisch fysicus;

  • 5. er voor te zorgen dat de afgesproken periodieke controles worden uitgevoerd;

  • 6. kwaliteitsrapportages op te stellen voor de afdeling en de stralingsbeschermingsdeskundige;

  • 7. voor de betreffende medische toepassing een Kernenergiewetdossier kan opstellen en bijhouden conform landelijke en lokale richtlijnen;

  • 8. mede zorg te dragen voor het uitvoeren van de taken van de Commissie Stralingshygiëne;

  • 9. afwijkingen/non-conformiteit met betrekking tot vastgelegde afspraken en procedure te rapporteren aan de betrokkenen (bijvoorbeeld arts, MBB’er/laborant, klinisch fysicus, stralingsbeschermingsdeskundige);

  • 10. zorg te dragen dat stralingsbronnen (toestellen) die vermeld zijn in vergunning of verleende schriftelijke interne toestemming afdoende zijn beveiligd tegen onbevoegd gebruik;

  • 11. de verantwoordelijkheid te nemen dat radiologische handelingen die naar zijn oordeel een ontoelaatbaar stralingsrisico vormen of een calamiteit (kunnen) veroorzaken worden beperkt of beëindigd conform afgesproken protocollen;

  • 12. zich op de hoogte te stellen van het lokale beleid voor kwaliteitsbewaking en het te volgen veiligheidsbeleid.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen:

  • 1. de functie kent van de verschillende onderdelen van de beeldvormende apparatuur;

  • 2. de invloed kent van het aanpassen van de diverse instelparameters en het gebruiken van de diverse opties van een diagnostiektoestel op beeldkwaliteit en dosis;

  • 3. eenvoudige afschermingsberekeningen kan uitvoeren;

  • 4. stralingsniveaus op de correcte wijze weet te meten;

  • 5. voldoende kennis heeft van radiobiologie om de achtergronden van dosislimieten en -referentieniveaus te begrijpen en aan derden te kunnen uitleggen;

  • 6. de relevante (meetbare) parameters voor dosimetrie en beeldkwaliteit kent binnen de betreffende medische toepassing(en), zoals de operationele grootheden: dosis-oppervlakteproduct, DOP; omgevingsdosisequivalent, H*(10) en persoonsdosisequivalent, Hp(10);

  • 7. zich bewust is van de formele aspecten van een toezichthoudende rol en hoe die in een (ziekenhuis)organisatie is waar te maken;

  • 8. eventueel noodzakelijke wijzigingen signaleert in de RI&E en de op grond daarvan benodigde wijzigingen in de indeling van werknemers en dit voorlegt aan de SBD;

  • 9. afdelingsprotocollen en andere stralingsrelevante zaken kan toetsen aan de Kernenergiewetvergunning en de vigerende wet- en regelgeving.

Kerncompetentie 3

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen werkt actief aan de eigen deskundigheidsbevordering en aan die van medewerkers met betrekking tot de stralingsbescherming bij de betreffende medische toepassing(en).

Nadere typering van de context

Kennis, met betrekking tot regelgeving, werkmethoden en toepassingen, kan snel verouderen en moet daarom continu worden bijgehouden en uitgebreid. Dit geldt niet alleen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen zelf, maar ook voor de werknemers, die binnen het betreffende toepassingsgebied, onder zijn toezicht staan.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen in staat is:

  • 1. zorg te dragen voor eigen bij- en nascholing op het gebied van stralingsbescherming;

  • 2. zorg te dragen voor bij- en nascholing van medewerkers op het gebied van stralingsbescherming;

  • 3. instructie en voorlichting te geven aan nieuwe medewerkers en bij gebruik nieuwe apparatuur, inclusief het gebruik van hulpmiddelen die de stralingsbelasting kunnen verlagen;

  • 4. collega’s te trainen bij de implementatie van gewijzigde protocollen waarbij stralingsbescherming een rol speelt;

  • 5. effectief te communiceren met alle betrokkenen over stralingsrisico’s en werkwijzen;

  • 6. te reflecteren op eigen competenties, kennis en vaardigheden.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen:

  • 1. kennis heeft van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving uit (o.a. Kew, Arbo);

  • 2. kennis heeft van de inhoud van de Kernenergiewetvergunning;

  • 3. de relevante aanbevelingen en rapporten van de Overheid (o.a. de ministeries van SZW, VWS, ANVS, Inspecties) en beroepsgroepen/commissies (o.a. NVMBR, NVKF, NCS) kent;

  • 4. invulling kan geven aan het systeem van praktische stralingsbescherming binnen de betreffende medische toepassing(en);

  • 5. communicatieve en didactische kennis en vaardigheden heeft.

Bijlage 5.2, onderdeel B-1: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor tandheelkunde (basisniveau).

 

Opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor tandheelkunde (basisniveau)

Onderwerp

EQF1

1

Atomaire structuur, stralingsproductie en interactie van straling

– Bouw van materie

– Ionisatie, excitatie

– Elektromagnetische straling

– Kwadratenwet

– Wisselwerking straling met materie; foto-en comptoneffect

– Afhankelijkheid effecten van fotonenergie

– Verzwakkingscoëfficienten en transmissie

4

     

2

Radiologische grootheden en eenheden

– Geabsorbeerde dosis

– Stralingsweegfactor en equivalente dosis

– Weefselweegfactoren en effectieve dosis

– Gray, sievert

4

     

3

Fysische eigenschappen van röntgentoestellen

– Bouw en werking röntgenbuis; productie van straling

– Stralingskwaliteit en energiespectrum

– Invloed buisspanning op dosis en contrast

– Invloed van buisstroom op dosis en contrast

– Effect van filtering

– Bundelbegrenzing

5

     

4

Principes van stralingsdetectie

– Dosismeters (zowel persoonlijk als ruimtedosimetrie)

– Gebruik van dosismeters (zowel persoonlijk als ruimtedosimetrie)

– Beeldvormende systemen (film, SPP, CCD, CMOS e.a.)

4

     

5

Principe van en procedures voor rechtvaardiging

– Kosten-baten analyse (rechtvaardiging van het protocol/procedure in het algemeen en voor de specifieke patiënt in het bijzonder).

6

6

Principes van radiobiologie, biologische effecten van straling

– Interactie van straling en levend weefsel

– Factoren van invloed op het biologisch effect

– Stochastische en deterministische effecten

– Principe van lineaire dosis-effect relatie

4

     

7

Risico’s op tumoren en erfelijke afwijkingen

– Latentietijd

– Genetische effecten

5

     

8

Optreden van weefselreacties (deterministische effecten)

4

     

9

Algemene principes van stralingsbescherming inclusief optimalisatie

- Effect van afstand

- Effect van filtering

- Effect van diafragmering

- Rechtvaardiging, ALARA en dosislimieten

- Afschermende werking van materialen

6

     

10

Toepassing van stralingsbescherming

– Stralingsrisicoinventarisatie en -analyse

– Persoonsdosimetrie

– Ruimtedosimetrie

– Organisatorische maatregelen

6

     

11

Toepassing van stralingsbescherming ten opzichte van patiënten

– Toepassing rechtvaardigingsprincipe

– Keuze apparatuur

– Keuze opnametechniek in relatie tot diagnostische vraagstelling

– Bundelbegrenzing

– Effecten van filtering

– Keuze receptor

– Keuze opnametechniek

– Beleid van röntgenopnamen en zwangerschap

– Kwaliteitsbewaking en foutherkenning

– Gebruik van loodkraag (schild) en loodschort

– Bepaling van noodzaak overige beschermende maatregelen

6

     

12

Toepassing van stralingsbescherming ten opzichte van personeel en medewerkers

– Wanneer is persoonsdosimetrie noodzakelijk

– Toezicht op stralingsbescherming in de praktijk

– Verantwoordelijkheden naar stralingsbeschermingsdeskundige

– Stralingshandelingen bij zwangerschap

– Bouwkundige aspecten

6

     

13

Diagnostische referentieniveaus

– Intra-orale opnamen

– Extra-orale opnamen

– Bijzondere opnamen (o.a. CBCT)

– Vergelijking met andere opnametechnieken

5

     

14

Risico bij zwangerschap en voor de foetus

5

     

15

Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsbevordering

– Referentiedoses

– Praktijkinstructies en protocollen

– Standaardisatie van opnametechniek

– Beeldoptimalisatie en beeldbewerking

5

     

16

Nationale regelgeving en (inter)nationale richtlijnen

– ICRP-Europese richtlijnen

– Kernenergiewet en Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

– Melding en vergunning

– Praktijkrichtlijn NMT en veldnormen

5

X Noot
1

European Qualifications Framework for Lifelong Learning. Het betreft een voorstel tot harmonisatie van de verschillende opleidingsniveaus in de landen van de Europese Unie, waarbij niveau 1 het laagste niveau is en niveau 8 het hoogste.

Bijlage 5.2, onderdeel B-2: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor tandheelkunde (Conebeam CT)

 

Opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor tandheelkunde (Conebeam CT, CBCT)

Onderwerp

EQF

0

De inhoud van de opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor tandheelkunde (Basisniveau) wordt bekend verondersteld

 
     

3

Fysische eigenschappen van CBCT

– Principe van CBCT

– CBCT systemen

– Mogelijkheden voor belichtingsinstellingen

– Selectie volume en resolutie

– Effect van buisspanning

– Effect van buisstroom

– Effect van beam hardening

5

     

4

Principes van stralingsdetectie bij CBCT

– Beeldacquisitiesystemen

– Principe van CT-beeldreconstructie

– Partial volume effect

– 3D-rendering en visualisatie

5

     

5

Principe van en procedures voor rechtvaardiging

– Kosten-baten analyse (rechtvaardiging van het protocol/procedure in het algemeen en voor de specifieke patiënt in het bijzonder) met betrekking tot CBCT.

6

     

10

Toepassing van stralingsbescherming bij CBCT

– Effect van bundelbegrenzing en beperking Volume of Interest

– Effect van aantal basisprojecties

– Effect van opnamehoek

– Resolutie

– Risicoanalyse en vereiste afscherming rondom toestel.

6

     

11

Toepassing van stralingsbescherming ten opzichte van patiënten

– Effecten van belichtingsinstellingen op de patiëntendosis

6

     

12

Toepassing van stralingsbescherming ten opzichte van personeel en medewerkers

– Stralingsbelasting op de omgeving bij CBCT-toestellen

– Effecten van belichtingsinstellingen op de omgevingsdosis

6

     

13

Diagnostische referentieniveaus

– Voor verrichtingen met CBCT

5

     

15

Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsbevordering bij een CBCT

– Controle op goede werking

– Vereiste training van gebruiker

6

     

16

Nationale regelgeving en (inter)nationale richtlijnen

– Besluit stralingsbescherming

– Risicoanalyse

– Afscherming rondom CBCT-toestel

– Melding/vergunning

– Rechtvaardiging

– SedentexCT

– Vergelijking met andere opnamemodaliteiten

– Praktijkinstructies en protocollen

6

     

17

Interpretatie en diagnostiek

– Anatomie en het normale beeld

– Implantologie

– Endodontologie

– Gnathologie

– Traumatologie

– Overige pathologie

– Herkennen van fouten in belichtingsinstelling, positionering en gevolgen van mechanische problemen.

– Artefacten

6

Bijlage 5.2, onderdeel C: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur.

De eindtermen zijn verdeeld in drie categorieën met de aanduidingen K (kennis), V (vaardigheden) en C (competenties). Deze zijn in de genoemde volgorde hiërarchisch gerangschikt en een hogere categorie-aanduiding impliceert dat ook aan de voorgaande categorie of categorieën moet zijn voldaan (K < V < C).

Kerncompetentie 1:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur verricht handelingen en/of houdt toezicht op de uitvoering van de handelingen met röntgentoestellen op een gerechtvaardigde en veilige manier om onnodige blootstelling van zichzelf en anderen te voorkomen. Hierbij worden rechtvaardiging, optimalisatie (ALARA-principe) en de dosislimieten in acht genomen.

Nadere typering van de context

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur zal toezien op een verantwoord gebruik van röntgenstraling en wanneer mogelijk gebruik maken van alternatieven. Hij dient een actieve rol te vervullen in de toepassing van het ALARA-principe als het gaat om afstand nemen en afscherming. Ook de opnametechniek is van belang: wanneer röntgenopnamen gemaakt worden met een goede opnametechniek en een correcte diagnostische beeldkwaliteit, kan voorkomen worden dat er opnamen moeten worden overgemaakt. Dit is een belangrijke vorm van stralenreductie. Het is dan ook essentieel voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur om praktische vaardigheden op te doen tijdens de opleiding.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur:

  • 1. toeziet op risicobeperking volgens het ALARA principe en de praktische implicaties daarvan (zoals tijd, afstand en afscherming) voor medewerkers en bezoekers van de praktijk. Hij zal dit principe adequaat en overtuigend uitdragen en implementeren (C);

  • 2. het gebruik van röntgenstraling te allen tijde kan verantwoorden (rechtvaardiging) (C);

  • 3. bekend is met strooistralenrichting en actief toeziet de hoeveelheid strooistralen te verminderen (bv. door diafragmering) (C);

  • 4. in het kader van afstand nemen, de kwadratenwet weet toe te passen (V);

  • 5. de belangrijkste projectierichtingen bij gezelschapsdieren en paarden kan maken (inclusief juiste centrering) en de juiste naamgeving van deze opnamerichtingen gebruikt (V);

  • 6. een correcte belichting voor een opname kan gebruiken en helderheid en contrast kan verbeteren door het aanpassen van de kV en mAs (V);

  • 7. wanneer nodig het contrast van een opname kan verbeteren door diafragmeren en/of het gebruiken van een strooistralenrooster (V);

  • 8. de invloed kent van kV en mAs op de geabsorbeerde dosis en op de hoeveelheid strooistraling (V).

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur kennis heeft over:

  • 1. de bouw en onderdelen van de röntgenbuis, lichtvizier en diafragma inclusief hun functies;

  • 2. de buisspanning en buisstroom in relatie tot de kwaliteit van beeldvorming;

  • 3. het mechanisme van het opwekken van röntgenstraling;

  • 4. het energiespectrum en de filterwaarde;

  • 5. de warmteontwikkeling binnen een röntgenbuis en de spreiding hiervan (o.a. draaianode, lijnfocusprincipe);

  • 6. de verschillende typen toestellen en detectiemethoden/beeldopnemers (fotografische emulsie/analoge film, CR/DR en fluorescopie, inclusief de voor- en nadelen);

  • 7. het gebruik van een strooistralenrooster (inclusief de opnametechnische voordelen en consequenties qua belichtingswaarden);

  • 8. de verschillende vormen van onscherpte;

  • 9. het principe van vergroting en vertekening;

  • 10. de veterinaire anatomie, inclusief de kenmerken van de te onderscheiden weefseltypen in relatie tot de kwaliteit van de beeldvorming.

Kerncompetentie 2:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur zorgt ervoor dat de administratie voor het beheer en gebruik van de röntgentoestellen volgens de geldende wetgeving op orde is. Hij weet wanneer het nodig is experts te consulteren en volgt na- en bijscholing om kennis op peil te houden en op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen.

Nadere typering van de context

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur is ervoor verantwoordelijk dat met een röntgenapparaat gewerkt wordt binnen een veilige werkomgeving (inclusief beschermingsmiddelen) volgens de huidige wet- en regelgeving en dient te zorgen voor schriftelijke en mondelinge instructies voor medewerkers. Hij ziet erop toe dat een correcte administratie wordt gevoerd en weet wanneer hij experts moet raadplegen, bijvoorbeeld voor het opstellen of laten goedkeuren van de risicoanalyse. Bij de controle van de administratie wordt ook de blootstelling van de medewerkers en derden (inclusief dosislimieten) in ogenschouw genomen.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur:

  • 1. de grenzen kent van zijn of haar eigen kennis en deskundigheid (C);

  • 2. de rol kent van een geregistreerd stralingsbeschermingsdeskundige en deze indien noodzakelijk om ondersteuning vraagt (C);

  • 3. reflecteert op zijn of haar eigen stralingsrisicoperceptie en integriteit en zich open stelt voor intervisie en kritiek (C);

  • 4. een overzichtelijk administratief beheersysteem bijhoudt met up-to-date Kernenergiewetdossier en stralingshygiënisch jaarverslag (V);

  • 5. toeziet op de aanwezigheid van een adequate, door een stralingsbeschermingsdeskundige goedgekeurde (en evt. opgestelde) risicoanalyse, gerelateerd aan het gebruiksdoel, met inachtneming van de stralingsrichting (V);

  • 6. toeziet op planning en uitvoering van de acceptatietest voor ingebruikneming van een toestel, het periodieke onderhoud van het toestel en de periodieke controle van röntgen- en stralingsmeetapparatuur en (persoonlijke) beschermingsmiddelen, dit alles door of onder toezicht van een stralingsbeschermingsdeskundige (V);

  • 7. heldere werkprotocollen opstelt/beoordeelt en toeziet op naleving hiervan (V);

  • 8. zorg draagt voor een veilige werkomgeving die volgens de wettelijke voorschriften is ingericht en aangeduid (C);

  • 9. weet waar en hoe de relevante wet- en regelgeving te raadplegen en zich op de hoogte houdt van relevante wijzigingen (V);

  • 10. er op toeziet dat de dosislimieten niet worden overschreden (V);

  • 11. in voldoende mate de weg kent op het internet en in de literatuur om de eigen kennis actueel te houden en bekend is met het systeem van na- en bijscholing in Nederland en de administratie hiervan (C);

  • 12. geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen kiest voor de werkzaamheden (V);

  • 13. zorgt voor geschikte persoonsdosimetrie voor blootgestelde werkers (V);

  • 14. verbeterpunten implementeert naar aanleiding van uitkomsten van een risicoanalyse en/of inspectie.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur kennis heeft over:

  • 1. de betrokken overheidsinstanties en inspecties, inclusief Euratom en ICRP;

  • 2. de Kernenergiewet en onderliggende relevante besluiten en regelingen;

  • 3. de verschillende professionele rollen van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en de stralingsbeschermingsdeskundige;

  • 4. de vergunnings- en meldingsplicht van röntgentoestellen;

  • 5. dosismeters en persoonlijke controlemiddelen (ionisatiekamers, TLD, GM telbuizen, DOP-meter);

  • 6. het principe van dosisreductie door afscherming.

Kerncompetentie 3

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur beschikt over communicatieve vaardigheden om gevraagd en ongevraagd, op overtuigende wijze inhoudelijk adequate adviezen en aanwijzingen van preventieve aard te verstrekken over het werken met ioniserende straling en de stralingsrisico’s aan medewerkers en eigenaren van dieren.

Nadere typering van de context

Omdat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur verantwoordelijk is voor het gebruik van röntgenstraling bij een dier, moet hij de risico’s hiervan kennen en kunnen uitleggen. Om de risico’s goed te begrijpen is kennis over algemene fysische onderwerpen, dosimetrie en de biologische effecten van straling essentieel. Om de risico’s op een proactieve en heldere manier te kunnen overdragen, dient de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming over een professionele houding en communicatieve vaardigheden te beschikken. Naast de communicatie met medewerkers en eigenaren van dieren betreft dit ook de communicatie met deskundigen en de inspectiedienst.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur:

  • 1. indien noodzakelijk met alle betrokkenen mondeling en of schriftelijk communiceert over zaken betreffende stralingsbescherming, de stochastische effecten en weefselreacties van straling en zwangerschap gerelateerde zaken (humaan) (C);

  • 2. indien noodzakelijk wijst op de risico’s van strooistraling (inclusief de richtingsgevoeligheid hiervan) (V);

  • 3. stralingsrisico’s in het perspectief ziet van de andere aanwezige risico’s en de maatschappelijke context (V);

  • 4. toelichting kan geven over dosimetrie (geabsorbeerde dosis, equivalente dosis en effectieve dosis en stralings- en weefselweegfactoren) en dosis-effect relaties (V);

  • 5. incidenten herkent en beoogt te voorkomen en correct reageert op voorziene en onvoorziene onbedoelde gebeurtenissen en deze rapporteert (V).

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de veterinaire toepassing van röntgenapparatuur kennis heeft over:

  • 1. algemene fysische onderwerpen, inclusief de bouw van het atoom (model van Bohr), ionisatie, excitatie, luminescentie, het begrip straling (deeltjes vs. elektromagnetische straling) en het elektromagnetisch spectrum;

  • 2. onderscheid tussen ioniserende en niet-ioniserende straling;

  • 3. de fysische eigenschappen van alfa-, bèta-, röntgen- en gammastraling;

  • 4. karakteristieke straling en remstraling;

  • 5. de interactiemechanismen van straling;

  • 6. relatie tussen foto-elektrische en Compton-effecten en dikte, dichtheid en atoomnummer (Z) van het object en de golflengte van de straling;

  • 7. open vs. gesloten bronnen, uitwendige bestraling vs. inwendige besmetting;

  • 8. de effecten van straling op biologisch materiaal (directe en indirecte effecten/ stochastische effecten en weefselreacties (radicalen); effecten op cel- en weefselniveau; somatische en genetische effecten en teratogene effecten);

  • 9. methoden voor stralingsmeting en (persoons)dosimetrie;

  • 10. achtergrondstraling.

Bijlage 5.2, onderdeel D: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus.

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus kent twee niveaus:

  • 1. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus (niveau C),

  • 2. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus (niveau B).

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus niveau B is in de nabijheid van een handeling of is oproepbaar. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus niveau C zal lokaal aanwezig zijn of in de nabijheid zijn van een handeling en zal altijd onder een geconsigneerd toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus niveau B werkzaam zijn.

De kerncompetenties voor deze twee niveaus worden in bijlage 5.2 onderdelen D-1 en D-2 verder uitgewerkt.

Bijlage 5.2 onderdeel D-1. Kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus (niveau C)

Kerncompetentie 1:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C houdt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, toezicht en handhaaft de relevante wet- en regelgeving op het gebied van ioniserende straling. Hij geeft in afstemming met de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B op overtuigende wijze inhoudelijk adequate adviezen aan de werknemers en organisatie in het nucleaire veld.

Nadere typering van de context

Deze werkzaamheden worden voor een groot deel ter plaatse of in de nabijheid van de handeling uitgevoerd. Daarnaast omvatten de werkzaamheden administratieve taken en het deelnemen aan regulier overleg. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C schakelt de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B in voor de aan toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B voorbehouden taken en handelt verder binnen de door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B aangegeven kaders. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C stemt waar nodig met de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B op professionele wijze af ter waarborging van de kwaliteit van de stralingsbescherming bij de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de nucleaire industrie:

  • 1. audits en inspecties uitvoert op de werkplek;

  • 2. betrouwbaar en reproduceerbaar het stralingsniveau (cps/dosis/dosistempo) en een (oppervlakte)besmetting meet;

  • 3. verkregen meetgegevens interpreteert in het kader van dosisbeperkingen en limieten;

  • 4. oordeelt of handelingen voldoen aan de gestelde eisen in de Kernenergiewet (Kew) vergunning, Interne Toestemming (indien van toepassing) en interne regelingen;

  • 5. Inzicht heeft in de risico’s van de industrie waarin hij werkt;

  • 6. proactief bijstuurt: de benodigde instrumenten en vaardigheden inzet om te interveniëren indien dit naar zijn oordeel nodig is;

  • 7. intervenieert door onderbreken/stilleggen van de werkzaamheden indien hiertoe aanleiding is;

  • 8. intervenieert door advisering van blootgestelde werknemers, management en toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B of stralingsbeschermingsdeskundige;

  • 9. bijdraagt aan het opstellen van een adequate risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E);

  • 10. bijdraagt aan het opstellen, evalueren en verbeteren van adequate werkplannen en procedures en daarbij het principe van een Plan-Do-Check-Act-cyclus (PDCA-cyclus) hanteert;

  • 11. bijdraagt aan een vergunningsaanvraag of -wijziging;

  • 12. bijdraagt aan de indeling in bewaakte en gecontroleerde zones, inclusief de beschrijving van toegangsprocedures en uitgangsprocedures;

  • 13. het spanningsveld tussen het toepassen van het optimalisatie-/ALARA-principe en de daarmee gepaard gaande kosten adequaat hanteert;

  • 14. de brongerichte aanpak en het ALARA principe in de praktijk implementeert;

  • 15. bijdraagt aan adviezen (zowel gevraagd als ongevraagd) voor beleid gericht op risicobeperking en praktische implicaties daarvan voor medewerkers, bezoekers en de leefomgeving;

  • 16. adequaat adviseert en oordeelt over inzet/toepassing van bepaalde werkwijzen bij stralingsbronnen;

  • 17. bijdraagt aan de advisering bij nieuw- en verbouw met betrekking tot bouwkundige voorzieningen en inrichting in relatie tot de stralingshygiëne;

  • 18. bijdraagt aan het opzetten van een regulier kwaliteitsmonitoringsysteem in het kader van de PDCA-cyclus;

  • 19. geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen adviseert;

  • 20. adviseert over het gebruik van geschikte meetapparatuur;

  • 21. dosimetriegegevens verwerkt van blootgestelde werknemers;

  • 22. controle op besmettingen uitvoert of laat uitvoeren;

  • 23. meetinstrumenten periodiek op juiste werking controleert of laat controleren;

  • 24. blootstellingspaden kent en de effectieve (volg)dosis door uitwendige bestraling en inwendige besmettingen berekent;

  • 25. (externe) werkers instrueert en/of begeleidt bij werkzaamheden in nucleair gebied waar nodig;

  • 26. op de hoogte is van de ‘best practices’ en adequate maatregelen om verspreiding van radioactieve stoffen te voorkomen en daarnaar handelt;

  • 27. op de hoogte is van de ‘best practices’ en adequate maatregelen omtrent handelingen met splijtstoffen en daarnaar handelt.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. (voor)kennis heeft van de wiskunde, fysica, natuurkunde en scheikunde op het examenniveau van ten minste het havo of gelijkwaardig;

  • 2. over basisvaardigheden beschikt om vakliteratuur te kunnen lezen;

  • 3. kennis heeft van de basisanatomie en fysiologie van de mens;

  • 4. kennis heeft van radioactief verval (inclusief moeder-dochter relaties);

  • 5. kennis heeft van de fysische eigenschappen van alfastraling, bètastraling, fotonen en neutronen en in beperkte mate van protonen;

  • 6. bekend is met de nuclidenkaart en de daarop vermelde gegevens in berekeningen kan toepassen;

  • 7. kennis heeft van de radiobiologische eigenschappen van alfastraling, bètastraling, fotonen, neutronen en protonen;

  • 8. kennis en inzicht heeft in de radiobiologie om risicoschattingen te maken;

  • 9. kennis heeft van relevante meetapparatuur en hun geschiktheid voor toepassing bij straling van diverse aard;

  • 10. kennis heeft van dosistempo monitoren en besmettingsdetectoren en kennis heeft van hun toepassing;

  • 11. adequate afschermingsmaterialen kent voor relevante stralingstypen;

  • 12. correcte afschermingsberekeningen uitvoert voor alle relevante stralingstypen;

  • 13. kennis heeft van secundaire effecten bij straling;

  • 14. dosisberekeningen voor externe straling uitvoert met behulp van bronconstanten en/of vuistregels;

  • 15. eenvoudige inwendige-besmettingsberekeningen uitvoert met behulp van dosisconversiecoëfficiënten (e50-waarden);

  • 16. alle dosis- en aanverwante begrippen kent die in de vigerende regelgeving en vergunningen worden genoemd;

  • 17. kennis heeft om een audit/inspectie uit te voeren;

  • 18. kennis heeft van de drie hoofdprincipes van de stralingsbescherming (rechtvaardiging, optimalisatie/ALARA, limieten);

  • 19. globale kennis heeft van de achtergrondstraling (aard, type, oorsprong, dosisbelasting per pad);

  • 20. de regels kent die gelden voor radioactieve afvalstoffen;

  • 21. de vereiste inhoud van een Kernenergiewetdossier en de eisen aan overige administratieve verplichtingen kent;

  • 22. kennis heeft van actuele en relevante wet- en regelgeving voor radioactieve stoffen;

  • 23. kennis heeft van actuele en relevante wet- en regelgeving voor kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen;

  • 24. globale kennis heeft van beveiliging van stralingsbronnen (non-proliferatie);

  • 25. bekend is met transportregelgeving (ADR) met betrekking tot radioactieve stoffen en splijtstoffen en ertsen, etiketten (her)kent, een transportindex-bepaling uitvoert en een vervoersdocument correct invult;

  • 26. kennis heeft van neutronen activatie;

  • 27. kennis heeft van kriticiteit;

  • 28. kennis heeft over het voorkomen, verzwakken en versterken van kriticiteit;

  • 29. globale kennis heeft van de splijtstofcyclus;

  • 30. globale kennis heeft van uranium verrijking;

  • 31. globale kennis heeft van de werking van een kernreactor (zoals PWR, RR).

Kerncompetentie 2:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C draagt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, bij aan een adequate afhandeling van een (voorziene) onbedoelde gebeurtenis of (dreigend) incident.

Nadere typering van de context

Adequate preventie en voorzorgsmaatregelen sluiten niet uit dat op zeker moment een incident, waarbij stralingsrisico’s een rol spelen, dreigt of zich daadwerkelijk voordoet. In een dergelijke situatie wordt van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C verwacht dat deze eerstelijnsacties onderneemt, de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B of stralingsbeschermingsdeskundige (waarschuwt en zich vervolgens aan diens aanwijzingen houdt.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. bij een (dreigend) incident, een adequate inschatting maakt van de urgentie/risicogrootte;

  • 2. bij een (dreigend) incident de passende maatregelen, detectie- en meetmethoden kent, toepast of laat toepassen en de daaruit voortkomende meetresultaten interpreteert;

  • 3. de situatie snel overziet omdat hij bekend is met de situatie en de locatie en bekend is met de handelingen;

  • 4. bij onbedoelde gebeurtenissen of incidenten (verdere) contaminatie van de omgeving voorkomt door het toepassen van de juiste maatregelen;

  • 5. de verantwoordelijkheid die bij zijn rol past actief op zich neemt;

  • 6. bijdraagt aan het terugbrengen van een ontstane afwijkende situatie naar de normale werksituatie;

  • 7. bijdraagt aan het opstellen van een decontaminatieplan en dit uitvoert of laat uitvoeren;

  • 8. tijdig een eerste dosisschatting geeft aan de hand van meetwaarden en gegevens zoals vermeld in het Handboek Radionucliden (of vergelijkbaar);

  • 9. bijdraagt aan adequate regie en samenwerking met andere deskundigen en disciplines (bijvoorbeeld met de afdeling Communicatie/Voorlichting), inclusief eventuele meldingen aan de Inspectie;

  • 10. bijdraagt aan de evaluatie van het incident en de vertaling van de uitkomsten daarvan naar beleid en interne procedures.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. kennis heeft van de risico-inventarisatie en -evaluatie;

  • 2. kennis heeft van (uitwendige) decontaminatiemethoden voor mens en materiaal;

  • 3. indien mogelijk in overleg met de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B of stralingsbeschermings-deskundige maar zo nodig zelfstandig inschat wanneer de situatie acute medische hulp vereist als gevolg van stralingsincidenten;

  • 4. blootgestelde personen (of zij die denken te zijn blootgesteld) op onderbouwde wijze adequaat informeert;

  • 5. globale kennis heeft van gebeurde ongevallen in de nucleaire wereld;

  • 6. praktische vuistregels voor zowel inwendige besmetting (Ainh = 3x neussnuitsel) als uitwendige bestraling kent en deze vlot toepast.

Kerncompetentie 3:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C kent zijn positie binnen het bedrijf en communiceert effectief naar zowel blootgestelde werkers als naar de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B en stralingsbeschermingsdeskundige. Tevens werkt de toezichthoudend medewerker splijtstofcyclus-C actief aan de eigen deskundigheidsbevordering en aan die van anderen waarvoor hij verantwoordelijk is.

Nadere typering van de context

Met de juiste houding, overtuiging en communicatieve vaardigheden zal de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C effectief zijn werk kunnen uitvoeren. Daarnaast is het van belang dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C op de hoogte is van de meest recente ontwikkelingen. Kennis, zoals met betrekking tot regelgeving en werkmethoden/toepassingen, veroudert soms snel en moet daarom continu worden bijgehouden en uitgebreid. Dit geldt niet alleen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zelf, maar ook voor de werkers die in de organisatie onder zijn toezicht staan. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C heeft taken met betrekking tot de voorlichting aan en instructie van (blootgestelde) werkers (al dan niet zwanger). Verder zal de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-C betrokken zijn bij calamiteitenoefeningen.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. met alle betrokkenen (op de eigen werkvloer en de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B of stralingsbeschermingsdeskundige) effectief communiceert over stralingsrisico’s, werkwijzen, enz.;

  • 2. het beleid gericht op risicobeperking en praktische implicaties adequaat en overtuigend uitdraagt;

  • 3. zijn positie in de afdeling en/of organisatie goed inschat (organisatiesensitiviteit) en daardoor proportioneel handelt;

  • 4. op aanwijzing van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B bijdraagt aan de voorbereiding en begeleiding van overheidsinspecties;

  • 5. zich bewust is van zijn positie in de stralingsbeschermingsorganisatie en zijn verhouding tot de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B en daarnaar handelt;

  • 6. zijn deelgebied binnen de stralingsbescherming in voldoende mate overziet en daarin een bepaalde diepgang verwerft zodat hij daadwerkelijk als deskundig wordt gezien en daar overtuigende en onderbouwde adviezen en voorlichting over kan geven;

  • 7. adequate en effectieve, doelgroepgerichte (werk)instructie en voorlichting geeft, zowel aan individuen als aan groepen;

  • 8. risico’s voor zwangere (blootgestelde) werknemers kan inschatten en adequaat advies kan geven, waar nodig in overleg met een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B en stralingsarts;

  • 9. blootgestelde personen (of zij die denken te zijn blootgesteld) op onderbouwde wijze adequaat informeert;

  • 10. de inhoud van, en de deelnemers aan, instructie of voorlichting administreert in het Kew-dossier;

  • 11. stralingsrisico’s in een maatschappelijke context plaatst;

  • 12. de relatie tussen de stralingsrisico’s en die van andere risico’s op de werkvloer vergelijkt met het (arbo)risicobeleid en daarbij rekening houdt met verschillen in risicoperceptie;

  • 13. bijdraagt aan het opstellen en beoordelen van leesbare werkprotocollen;

  • 14. reflecteert op zijn eigen normen en waarden, integriteit en ethiek;

  • 15. de grens van zijn expertise onderkent en zichzelf bijschoolt;

  • 16. zich open stelt voor, of – indien hij zijn eigen expertise in twijfel trekt – actief verzoekt om intervisie, kritiek of advies, in het bijzonder van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B;

  • 17. reflecteert op zijn eigen risicoperceptie ten aanzien van stralingsblootstelling.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. verschillende technieken van communicatie kent;

  • 2. ethische problemen herkent;

  • 3. weet wat wordt bedoeld met risicoperceptie;

  • 4. globale kennis heeft van andere risico’s dan stralingsrisico’s binnen het bedrijf en de verhouding kent tussen de verschillende risico’s;

  • 5. bekend is met de administratie van instructie in het Kew-dossier;

  • 6. bekend is met bij- en nascholingsmogelijkheden en in voldoende mate de weg kent in de literatuur en op internet om de eigen kennis op peil te houden;

  • 7. zich bewust is van (de grenzen van) zijn eigen vaardigheden en competenties.

Bijlage 5.2 onderdeel D-2. Kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de splijtstofcyclus (niveau B)

De eindtermen voor de opleiding tot toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus op B-niveau bestaan uit twee modules. De eerste module is gelijk aan de opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige. De tweede module, de module splijtstofcyclus, bestaat uit twee delen:

  • 1. de toezichthoudende taken

  • 2. de specifieke kennis aspecten nucleaire industrie

Deel twee van de module splijtstofcyclus kan ook gebruikt worden voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus op C-niveau in navolging op een opleiding verspreidbare stoffen op C-niveau.

Deel een: Toezichthoudende taken

Kerncompetentie 1:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus op B niveau houdt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, toezicht en handhaaft de relevante wet- en regelgeving op het gebied van ioniserende straling. Hij geeft in afstemming met de stralingsbeschermingsdeskundige op overtuigende wijze inhoudelijk adequate adviezen aan de werknemers en organisatie in het nucleaire veld.

Nadere typering van de context

Deze werkzaamheden worden voor een groot deel ter plaatse of in de nabijheid van de handeling uitgevoerd. Daarnaast omvatten de werkzaamheden administratieve taken en het deelnemen aan regulier overleg. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B schakelt de stralingsbeschermingsdeskundige in voor de aan stralingsbeschermings-deskundige voorbehouden taken en handelt verder binnen de door de stralingsbeschermingsdeskundige aangegeven kaders. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B stemt waar nodig met de stralingsbeschermingsdeskundige op professionele wijze af ter waarborging van de kwaliteit van de stralingsbescherming bij de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de nucleaire industrie:

  • 1. audits en inspecties uitvoert op de werkplek;

  • 2. oordeelt of handelingen voldoen aan de gestelde eisen;

  • 3. inzicht heeft in de risico’s van de industrie waarin hij werkt;

  • 4. proactief bijstuurt: de benodigde instrumenten en vaardigheden inzet om te interveniëren indien dit naar zijn oordeel nodig is;

  • 5. intervenieert door onderbreken/stilleggen van de werkzaamheden indien hiertoe aanleiding is;

  • 6. intervenieert door advisering van blootgestelde werknemers, management en stralingsbeschermingsdeskundige;

  • 7. bijdraagt aan het opstellen van een adequate risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E);

  • 8. bijdraagt aan het opstellen, evalueren en verbeteren van adequate werkplannen en procedures en daarbij het principe van een Plan-Do-Check-Act-cyclus (PDCA-cyclus) hanteert;

  • 9. bijdraagt aan een vergunningsaanvraag of -wijziging;

  • 10. bijdraagt aan de indeling in bewaakte en gecontroleerde zones, inclusief de beschrijving van toegangsprocedures en uitgangsprocedures;

  • 11. bijdraagt aan adviezen (zowel gevraagd als ongevraagd) voor beleid gericht op risicobeperking en praktische implicaties daarvan voor medewerkers, bezoekers en de leefomgeving;

  • 12. bijdraagt aan de advisering bij nieuw- en verbouw met betrekking tot bouwkundige voorzieningen en inrichting in relatie tot de stralingshygiëne;

  • 13. bijdraagt aan het opzetten van een regulier kwaliteitsmonitoringsysteem in het kader van de PDCA-cyclus;

  • 14. (externe) werkers begeleidt bij werkzaamheden in nucleair gebied, waar nodig.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. kennis heeft van neutronen activatie;

  • 2. kennis heeft van kriticiteit;

  • 3. kennis heeft over het voorkomen, verzwakken en versterken van kriticiteit;

  • 4. globale kennis heeft van de splijtstofcyclus;

  • 5. globale kennis heeft van uranium verrijking;

  • 6. globale kennis heeft van de werking van een kernreactor (zoals PWR, RR).

Alle overige kennis en vaardigheden om deze competentie uit te voeren zijn aan bod gekomen in de opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige).

Kerncompetentie 2:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus op B niveau draagt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, bij aan een adequate afhandeling van een (voorziene) onbedoelde gebeurtenis of (dreigend) incident.

Nadere typering van de context

Adequate preventie en voorzorgsmaatregelen sluiten niet uit dat op zeker moment een incident, waarbij stralingsrisico’s of kriticiteitsrisico’s een rol spelen, dreigt of zich daadwerkelijk voordoet. In een dergelijke situatie wordt van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus-B verwacht dat deze eerstelijnsacties onderneemt en de stralingsbeschermingsdeskundige waarschuwt.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. globale kennis heeft van gebeurde ongevallen in de nucleaire wereld.

  • 2. kennis heeft van actuele en relevante wet- en regelgeving voor kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen;

Alle overige kennis en vaardigheden om deze competentie uit te voeren zijn aan bod gekomen in de opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige).

Kerncompetentie 3:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus kent zijn positie binnen het bedrijf en communiceert effectief naar zowel blootgestelde werkers als naar de stralingsbeschermingsdeskundige. Tevens werkt de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming actief aan de eigen deskundigheidsbevordering en aan die van anderen waarvoor hij verantwoordelijk is.

Nadere typering van de context

Met de juiste houding, overtuiging en communicatieve vaardigheden zal de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming-splijtstofcyclus effectief zijn werk kunnen uitvoeren. Daarnaast is het van belang dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming-splijtstofcyclus op de hoogte is van de meest recente ontwikkelingen. Kennis, zoals met betrekking tot regelgeving en werkmethoden/toepassingen, veroudert soms snel en moet daarom continu worden bijgehouden en uitgebreid. Dit geldt niet alleen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zelf, maar ook voor de werkers die in de organisatie onder zijn toezicht staan. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming-splijtstofcyclus heeft taken met betrekking tot de voorlichting aan en instructie van (blootgestelde) werkers (al dan niet zwanger). Verder zal de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming-splijtstofcyclus betrokken zijn bij calamiteitenoefeningen.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus op niveau B naast de opgedane vaardigheden in de stralingsbeschermingsdeskundige opleiding (niveau coördinerend deskundige) ook:

  • 1. op aanwijzing van de stralingsbeschermingsdeskundige bijdraagt aan de voorbereiding en begeleiding van overheidsinspecties;

  • 2. zich bewust is van zijn positie in de stralingsbeschermingsorganisatie en zijn verhouding tot de stralingsbeschermingsdeskundige en daarnaar handelt;

  • 3. de relatie tussen de stralingsrisico’s en die van andere risico’s op de werkvloer vergelijkt met het (arbo)risicobeleid en daarbij rekening houdt met verschillen in risicoperceptie.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming:

  • 1. globale kennis heeft van andere risico’s dan stralingsrisico’s binnen het bedrijf en de verhouding kent tussen de verschillende risico’s.

Overige kennis en vaardigheden nodig om kerncompetentie 3 uit te voeren

zijn aan bod gekomen in de opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige (niveau coördinerend deskundige).

Deel 2 specifieke nucleaire kennis

Kerncompetenties:

1. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus houdt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, toezicht en handhaaft de relevante wet- en regelgeving op het gebied van ioniserende straling. Hij geeft in afstemming met de stralingsbeschermingsdeskundige op overtuigende wijze inhoudelijk adequate adviezen aan de werknemers en organisatie in het nucleaire veld.

2. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus draagt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, bij aan een adequate afhandeling van een (voorziene) onbedoelde gebeurtenis of (dreigend) incident.

3. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus kent zijn positie binnen het bedrijf en communiceert effectief. Tevens werkt de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming actief aan de eigen deskundigheidsbevordering en aan die van anderen waarvoor hij verantwoordelijk is.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus:

  • 1. kennis heeft van actuele en relevante wet- en regelgeving voor kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen;

  • 2. kennis heeft van neutronen activatie;

  • 3. kennis heeft van kriticiteit;

  • 4. kennis heeft over het voorkomen, verzwakken en versterken van kriticiteit;

  • 5. globale kennis heeft van de splijtstofcyclus;

  • 6. globale kennis heeft van uranium verrijking;

  • 7. globale kennis heeft van de werking van een kernreactor (zoals PWR, RR);

  • 8. globale kennis heeft van gebeurde ongevallen in de nucleaire wereld.

Bijlage 5.2, onderdeel E: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen.

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen kent drie niveaus, waarbij om pragmatische redenen is aangesloten bij de grenzen van de Richtlijn Radionuclidenlaboratoria2, die in elk geval voor reguliere handelingen aansluiten bij de graduele aanpak:

  • 1. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau B) voor radionuclidenlaboratoria op B-niveau (Amax = 2000 Reinh3)

  • 2. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) voor radionuclidenlaboratoria op C-niveau onder directe verantwoordelijkheid van een stralingsbeschermingsdeskundige (Amax = 20 Reinh4)

  • 3. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) voor radionuclidenlaboratoria op D-niveau onder directe verantwoordelijkheid van een stralingsbeschermingsdeskundige (Amax = 0,2 Reinh5)

De kerncompetenties voor deze drie niveaus worden in bijlage 5.2, onderdelen E-1, E-2 en E-3 nader uitgewerkt.

Bijlage 5.2, onderdeel E-1. Kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau B).

Voor een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau B) zijn geen aparte eindtermen geformuleerd – deze persoon dient de opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van een (algemeen) coördinerend deskundige succesvol te hebben afgerond.

Bijlage 5.2, onderdeel E-2. Kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C).

Kerncompetentie 1:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) houdt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, toezicht en handhaaft de relevante wet- en regelgeving op het gebied van ioniserende straling en geeft in afstemming met de stralingsbeschermingsdeskundige op overtuigende wijze inhoudelijk adequate adviezen aan de werknemers en organisatie.

Nadere typering van de context

Deze werkzaamheden worden voor een groot deel op of in de nabijheid van het laboratorium uitgevoerd. Daarnaast omvatten de werkzaamheden administratieve taken en het deelnemen aan regulier overleg. Voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) is dit doorgaans een belangrijk nevenbestanddeel van zijn overige werkzaamheden. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) schakelt de stralingsbeschermings-deskundige in voor de aan de stralingsbeschermingsdeskundige voorbehouden taken en handelt verder binnen de door de stralingsbeschermingsdeskundige aangegeven kaders. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) stemt waar nodig met hem op professionele wijze af ter waarborging van de kwaliteit van de stralingsbescherming bij de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. bijdraagt aan het opstellen van een adequate risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), gerelateerd aan het ondernemingsdoel met inachtneming van de werknemersbelangen; zich bewust is van het spanningsveld tussen verschillende (deel)belangen en dat in de praktijk soepel en flexibel hanteert zonder het te behalen doel (een veilige werkplek) uit het oog te verliezen;

  • 2. adequate werkplannen en procedures opstelt, evalueert en verbetert; daarbij rekening houdt met de organisatiespecifieke kenmerken/ risico’s/ toepassingsmogelijkheden/ aanwezige deskundigheden en daarbij het principe van een Plan-Do-Check-Act-cyclus (PDCA-cyclus) hanteert;

  • 3. de brongerichte aanpak in de praktijk kan implementeren;

  • 4. bijdraagt aan adviezen (zowel gevraagd als ongevraagd) voor beleid gericht op risicobeperking en praktische implicaties daarvan voor medewerkers, bezoekers van de toepassing en de leefomgeving en dit beleid adequaat en overtuigend uitdraagt en implementeert binnen de toepassing;

  • 5. het spanningsveld tussen het toepassen van het optimalisatie-/ALARA-principe en de daarmee gepaard gaande kosten adequaat hanteert;

  • 6. zijn positie in de afdeling en/of organisatie goed inschat (organisatiesensitiviteit) en daardoor proportioneel handelt;

  • 7. zich bewust is van zijn positie in de stralingsbeschermingsorganisatie en zijn verhouding tot de stralingsbeschermingsdeskundige en daarnaar handelt;

  • 8. op basis van kennis van verschillende detectiemethoden adequaat adviseert en oordeelt over inzet/toepassing van bepaalde werkwijzen bij stralingsbronnen;

  • 9. bijdraagt aan de advisering bij nieuw- en verbouw met betrekking tot bouwkundige voorzieningen en inrichting in relatie tot de stralingshygiëne;

  • 10. betrouwbaar en reproduceerbaar het stralingsniveau (dosistempo), een oppervlaktebesmetting, de activiteit (bijvoorbeeld in excreta) en de dosis meet (meettechniek, meetstatistiek);

  • 11. kennis heeft van het periodiek op juiste werking controleren van meetinstrumenten;

  • 12. bijdraagt aan het opzetten van een regulier kwaliteitsmonitoringsysteem in het kader van de PDCA-cyclus;

  • 13. geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen adviseert voor de te onderscheiden werkzaamheden/handelingen (wijze van blootstelling) en situaties;

  • 14. risico’s voor zwangere (blootgestelde) werknemers kan inschatten en adequaat advies kan geven, waar nodig in overleg met een stralingsbeschermingsdeskundige en stralingsarts;

  • 15. aan blootgestelde werkers de meest geschikte vorm van persoons-dosimetrie verstrekt en deze beheert;

  • 16. verkregen meetgegevens interpreteert en duidt in het kader van dosisbeperkingen en -limieten;

  • 17. correcte afschermingsberekeningen uitvoert, blootstellingspaden en afgeleide operationele limieten bepaalt en de effectieve (volg)dosis door uitwendige bestraling en inwendige besmettingen berekent.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. (voor)kennis heeft van de wiskunde, fysica, natuurkunde en scheikunde op het examenniveau van ten minste het havo of gelijkwaardig;

  • 2. over basisvaardigheden beschikt om vakliteratuur te kunnen lezen en toe te kunnen passen (wiskunde, statistiek, rekenvaardigheden, werken met spreadsheets etc.);

  • 3. kennis heeft van de drie hoofdprincipes van de stralingsbescherming (rechtvaardiging, optimalisatie/ALARA, limieten);

  • 4. kennis heeft van de basisanatomie en fysiologie van de mens;

  • 5. voor alle relevante stralingstypen afschermingsberekeningen maakt;

  • 6. de verleende Kernenergiewetvergunning interpreteert en weet wanneer deze gewijzigd moet worden;

  • 7. bijdraagt aan de berekening van de terreingrensdosis en de dosis van medewerkers en bezoekers;

  • 8. kennis heeft van actuele en relevante wet- en regelgeving;

  • 9. globale kennis heeft van beveiliging van stralingsbronnen;

  • 10. bijdraagt aan een vergunningsaanvraag of -wijziging;

  • 11. alle dosis- en aanverwante begrippen kent die in de vigerende regelgeving en vergunningen worden genoemd en er mee werkt;

  • 12. de vereiste inhoud van een Kernenergiewetdossier en de eisen aan overige administratieve verplichtingen kent en deze toepast voor de eigen werksituatie;

  • 13. de regels kent en toepast die gelden per onderdeel van de levenscyclus/ logistieke beheersketen van radioactieve stoffen (inclusief radioactieve afvalstoffen);

  • 14. bijdraagt aan de indeling in bewaakte en gecontroleerde zones, inclusief de beschrijving van vereiste bouwkundige voorzieningen (laboratorium inrichting) en toegangsprocedures;

  • 15. bekend is met transportregelgeving (ADR) met betrekking tot radioactieve stoffen, vaststelt of de eisen van ADR klasse 7 van toepassing zijn, etiketten (her)kent, een transportindex-bepaling uitvoert en een vervoersdocument correct invult;

  • 16. de ICRP-modellen voor inwendige-besmettingsberekeningen kent en daarmee eenvoudige berekeningen uitvoert;

  • 17. het optimalisatie-/ALARA-beginsel toepast op handelingen en werkzaamheden van uiteenlopende complexiteit;

  • 18. bekend is met de nuclidenkaart en de daarop vermelde gegevens in berekeningen kan toepassen;

  • 19. voldoende kennis en inzicht heeft in de radiobiologie om risicoschattingen te maken en daarop gebaseerde adviezen te geven aan (blootgestelde) werknemers;

  • 20. adequate en effectieve, doelgroepgerichte (werk)instructie en voorlichting geeft, zowel individueel als in groepen; de inhoud van, en de deelnemers aan deze instructie of voorlichting administreert in het Kew-dossier;

  • 21. kennis heeft van de fysische en radiobiologische eigenschappen van alfastraling, bètastraling, positronen en fotonen en in beperkte mate van neutronen en protonen;

  • 22. kennis heeft van relevante detectiemethoden en hun geschiktheid voor toepassing bij radioactieve stoffen van diverse aard;

  • 23. kennis heeft van secundaire effecten bij straling (remstraling);

  • 24. globale kennis heeft van de achtergrondstraling (aard, type, oorsprong, dosisbelasting per pad).

Kerncompetentie 2:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) draagt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, bij aan een adequate afhandeling van een (voorziene) onbedoelde gebeurtenis of (dreigend) incident.

Nadere typering van de context

Adequate preventie en voorzorgsmaatregelen sluiten niet uit dat op zeker moment een incident, waarbij stralingsrisico’s een rol spelen, dreigt of zich daadwerkelijk voordoet. In een dergelijke situatie wordt van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) verwacht dat deze eerstelijnsacties onderneemt, de stralingsbeschermingsdeskundige waarschuwt en zich vervolgens aan diens aanwijzingen houdt.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. bij een (dreigend) incident, een adequate inschatting maakt van de urgentie/risicogrootte;

  • 2. de daarbij passende maatregelen, detectie- en meetmethoden kent, toepast of laat toepassen en de daaruit voortkomende meetresultaten interpreteert;

  • 3. de verantwoordelijkheid die bij zijn rol past actief op zich neemt;

  • 4. bijdraagt aan het terugbrengen van een ontstane afwijkende situatie naar de normale werksituatie;

  • 5. tijdig een eerste dosisschatting geeft aan de hand van meetwaarden en gegevens zoals vermeld in het Handboek Radionucliden (of vergelijkbaar);

  • 6. bijdraagt aan adequate regie en samenwerking met andere deskundigen en disciplines (bijvoorbeeld met de afdeling Communicatie/Voorlichting), inclusief eventuele meldingen aan de Inspectie;

  • 7. bijdraagt aan de evaluatie van het incident en de vertaling van de uitkomsten daarvan naar beleid en interne procedures.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. de situatie snel overziet omdat hij bekend is met de bronnen en de locatie, bekend is met de handelingen en kennis heeft van de risico-inventarisatie en -evaluatie;

  • 2. praktische vuistregels voor zowel inwendige besmetting als uitwendige bestraling kent en deze vlot toepast;

  • 3. indien mogelijk in overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige maar zo nodig zelfstandig inschat wanneer de situatie acute medische hulp vereist als gevolg van stralingsincidenten;

  • 4. blootgestelde personen (of zij die denken te zijn blootgesteld) op onderbouwde wijze adequaat informeert.

Kerncompetentie 3:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) werkt actief aan de eigen deskundigheids-bevordering en aan die van anderen waarvoor hij verantwoordelijk is.

Nadere typering van de context

Kennis veroudert soms snel, zoals met betrekking tot regelgeving en werkmethoden/toepassingen en moet daarom continu worden bijgehouden en uitgebreid. Dit geldt niet alleen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zelf, maar ook voor de werknemers die in de organisatie onder zijn toezicht staan. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) heeft wettelijke taken met betrekking tot het verzorgen van opleiding en bij- en nascholing van werknemers en het voorlichten van werknemers over toepasselijk vastgestelde procedures en ter plekke geldende regelgeving, zoals beschreven in artikel 7.2 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. Verder zal de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) betrokken zijn bij calamiteitenoefeningen en op aanwijzing van de stralingsbeschermingsdeskundige bijdragen aan de voorbereiding en begeleiding van overheidsinspecties.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. met alle betrokkenen (op de eigen werkvloer en de stralingsbeschermingsdeskundige) effectief communiceert over stralingsrisico’s, werkwijzen, enz.;

  • 2. zijn deelgebied binnen de stralingsbescherming in voldoende mate overziet en daarin een bepaalde diepgang verwerft zodat hij daadwerkelijk als deskundig wordt gezien en daar overtuigende en onderbouwde adviezen en voorlichting over kan geven;

  • 3. stralingsrisico’s in een maatschappelijke context plaatst;

  • 4. de relatie tussen de stralingsrisico’s en die van andere agentia en risico’s op de werkvloer vergelijkt met het (arbo)risicobeleid en daarbij rekening houdt met verschillen in risicoperceptie;

  • 5. leesbare werkprotocollen opstelt/beoordeelt;

  • 6. reflecteert op zijn eigen normen en waarden, integriteit en ethiek;

  • 7. de grens van zijn expertise onderkent en zichzelf bijschoolt;

  • 8. zich open stelt voor, of – indien hij zijn eigen expertise in twijfel trekt – actief verzoekt om intervisie, kritiek of advies, in het bijzonder van de stralingsbeschermingsdeskundige;

  • 9. reflecteert op zijn eigen risicoperceptie ten aanzien van stralingsblootstelling.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. aan het systeem van stralingsbescherming praktische invulling geeft binnen zijn toepassing;

  • 2. bekend is met bij- en nascholingsmogelijkheden en in voldoende mate de weg kent in de literatuur en op internet en om de eigen kennis op peil te houden;

  • 3. zich bewust is van de kritische succesfactoren van op diverse doelgroepen afgestemde (risico)communicatie;

  • 4. zich bewust is van (de grenzen van) zijn eigen vaardigheden en competenties.

Kerncompetentie 4: De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) beschikt over kennis, vaardigheden, attitudes en competenties die specifiek betrekking hebben op radioactieve stoffen in verspreidbare vorm.

Nadere typering van de context

In de kerncompetenties 1 tot en met 3 zijn in generieke zin de basiscompetenties weergegeven waarover een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) dient te beschikken. De uitwerking van deze competenties is in de meeste – maar niet alle – gevallen nog algemeen van aard. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C) dient met betrekking tot het verspreidbare karakter van radioactieve stoffen specifieke kennis te hebben.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. op de hoogte is van de ‘best practices’ en adequate maatregelen om verspreiding van radioactieve stoffen te voorkomen en daarnaar handelt;

  • 2. bij onbedoelde gebeurtenissen of incidenten (verdere) contaminatie van de omgeving voorkomt door het toepassen van de juiste maatregelen, bijdraagt aan het opstellen van een decontaminatieplan en dit uitvoert of laat uitvoeren.

  • 3. het gebied ‘werken met radioactieve stoffen in verspreidbare vorm’ in voldoende mate overziet;

  • 4. RI&E methodieken voor verspreidbare radioactieve stoffen toepast;

  • 5. bijdraagt aan het opzetten of aankopen en het implementeren van een administratiesysteem voor radioactieve stoffen;

  • 6. besmettingssurveys initieert en uitvoert of laat uitvoeren;

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C):

  • 1. globaal bekend is met toepassingen van radioactieve stoffen in verspreidbare vorm in research-, medische of industriële omgevingen;

  • 2. kennis heeft van (de werking van) de toegepaste meetapparatuur zoals besmettingsmonitoren en vloeistofscintillatietellers en deze kan toepassen;

  • 3. kennis heeft van relevante RI&E methodieken en hiermee kan rekenen;

  • 4. kennis heeft en vaardigheden bezit van (uitwendige) decontaminatiemethoden voor mens en materiaal;

  • 5. beschikt over goede organisatorische vaardigheden voor het administreren van inkoop, verbruik, afval en voorraad van radioactieve stoffen.

Bijlage 5.2, onderdeel E-3: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D).

Kerncompetentie 1:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) houdt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, toezicht en handhaaft de relevante wet- en regelgeving op het gebied van ioniserende straling en geeft in afstemming met de stralingsbeschermingsdeskundige inhoudelijk adequate adviezen van preventieve aard aan de werknemers en organisatie.

Nadere typering van de context

Dit preventieve werk wordt voor een groot deel op of in de nabijheid van het laboratorium uitgevoerd. Daarnaast omvatten de werkzaamheden administratieve taken en het deelnemen aan regulier overleg. Voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) is dit doorgaans een belangrijk nevenbestanddeel van zijn overige werkzaamheden. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) schakelt de stralingsbeschermingsdeskundige in voor de aan stralingsbeschermings-deskundige voorbehouden taken en handelt verder binnen de door de stralingsbeschermingsdeskundige aangegeven kaders. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) stemt waar nodig met hem op professionele wijze af ter waarborging van de kwaliteit van de stralingsbescherming bij de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) globaal kan begrijpen en ernaar kan handelen;

  • 2. bijdraagt aan het opstellen, evalueren en verbeteren van adequate werkplannen volgens het principe van een Plan-Do-Check-Act-cyclus;

  • 3. de brongerichte aanpak in de praktijk kan implementeren;

  • 4. bijdraagt aan adviezen voor beleid gericht op risicobeperking en praktische implicaties daarvan voor medewerkers;

  • 5. zich bewust is van zijn positie in de stralingsbeschermingsorganisatie en zijn verhouding tot de stralingsbeschermingsdeskundige en daarnaar handelt;

  • 6. op basis van globale kennis van verschillende detectiemethoden in overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige adviseert en oordeelt over inzet/toepassing van bepaalde werkwijzen bij bekende stralingsbronnen;

  • 7. betrouwbaar en reproduceerbaar het stralingsniveau (oppervlaktebesmetting, dosistempo) meet;

  • 8. persoonlijke beschermingsmiddelen adviseert en gebruikt voor de te onderscheiden werkzaamheden/handelingen (wijze van blootstelling) en situaties;

  • 9. in overleg met een stralingsbeschermingsdeskundige risico’s voor zwangere blootgestelde werkers kan inschatten en adequaat advies kan geven;

  • 10. aan blootgestelde werkers, op aanwijzing van de stralingsbeschermingsdeskundige, de meest geschikte vorm van persoonsdosimetrie toekent;

  • 11. verkregen meetgegevens interpreteert en duidt in het kader van normen en limieten;

  • 12. de effectieve dosis door uitwendige bestraling via vuistregels berekent of door eenvoudige metingen bepaalt en adviezen betreffende afscherming kan geven;

  • 13. aan de hand van eenvoudige berekeningen de effectieve volgdosis door inwendige besmetting bepaalt;

  • 14. de stralingsbeschermingsdeskundige inschakelt voor de aan hem voorbehouden taken en op professionele wijze zijn contact met de stralingsbeschermingsdeskundige gebruikt.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. (voor)kennis heeft van de wiskunde, fysica en scheikunde op het examenniveau van het havo (profiel NG / NT) / mbo (technische richting).

  • 2. kennis heeft van de drie hoofdprincipes van de stralingsbescherming (rechtvaardiging, optimalisatie/ALARA, limieten);

  • 3. globale kennis heeft van de basisanatomie en fysiologie van de mens;

  • 4. voor alle toegepaste stralingstypen afschermingsberekeningen kan interpreteren en eenvoudige afschermingsberekeningen kan maken;

  • 5. de vereiste inhoud van een Kernenergiewetdossier en de eisen aan overige administratieve verplichtingen kent en deze toepast voor de eigen werksituatie;

  • 6. kennis heeft van actuele en relevante wet- en regelgeving;

  • 7. dosis- en aanverwante begrippen kent die in de Kernenergiewet worden genoemd en er mee werkt;

  • 8. de regels kent en toepast die gelden per onderdeel van de levenscyclus/logistieke beheersketen van radioactieve stoffen;

  • 9. de indeling in bewaakte en gecontroleerde zones kent;

  • 10. globaal bekend is met transportregelgeving (ADR7) met betrekking tot radioactieve stoffen;

  • 11. bekend is met de nuclidenkaart en de daarop vermelde relevante gegevens in berekeningen kan toepassen;

  • 12. voldoende kennis en inzicht heeft in de radiobiologie om risicoschattingen te interpreteren;

  • 13. effectieve, individueel gerichte (werk)instructie geeft;

  • 14. globale kennis heeft van de fysische en radiobiologische eigenschappen van alfastraling, bètastraling, positronen, fotonen;

  • 15. globaal secundaire effecten kent bij hoogenergetische straling (remstraling);

  • 16. globale kennis heeft van de achtergrondstraling.

  • 17.

Kerncompetentie 2:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) draagt, voor de toepassing waarvoor hij verantwoordelijk is, bij aan een adequate afhandeling van een (voorziene) onbedoelde gebeurtenis of (dreigend) incident.

Nadere typering van de context

Adequate preventie en voorzorgsmaatregelen sluiten niet uit dat op zeker moment een incident, waarbij stralingsrisico’s een rol spelen, dreigt of zich daadwerkelijk voltrekt. In een dergelijke situatie wordt van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) verwacht dat deze eerstelijnsactie onderneemt, de stralingsbeschermings-deskundige waarschuwt en zich vervolgens aan diens aanwijzingen houdt.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. bij een (dreigend) incident, in overleg met de stralingsbeschermings-deskundige, de urgentie/risicogrootte adequaat inschat;

  • 2. (verdere) contaminatie van de omgeving voorkomt door het toepassen van de juiste maatregelen;

  • 3. de daarbij passende maatregelen, detectie- en meetmethoden kiest, initieert en/of toepast en de daaruit voortkomende meetresultaten interpreteert;

  • 4. in overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige een decontamina-tieplan opstelt en uitvoert;

  • 5. de verantwoordelijkheid die bij zijn rol past actief op zich neemt;

  • 6. tijdig een conservatieve dosisschatting geeft aan de hand van meetwaarden en gegevens van de toepaste radioactieve stoffen;

  • 7. bijdraagt aan de evaluatie van het incident.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. de situatie snel overziet omdat hij bekend is met de bronnen en de locatie, en bekend is met de handelingen;

  • 2. praktische vuistregels voor zowel inwendige besmetting als uitwendige bestraling kent en deze vlot toepast;

  • 3. blootgestelde personen (of zij die denken te zijn blootgesteld) op onderbouwde wijze adequaat informeert.

Kerncompetentie 3:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) werkt actief aan de eigen deskundigheidsbevordering en aan die van anderen waarvoor hij verantwoordelijk voor is.

Nadere typering van de context

Kennis veroudert soms snel, zoals met betrekking tot regelgeving en werkmethoden/toepassingen en moet daarom continu worden bijgehouden en uitgebreid. Dit geldt niet alleen voor toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zelf, maar ook voor de werknemers die in de organisatie onder zijn toezicht staan. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) heeft wettelijke taken met betrekking tot het verzorgen van opleiding en bij- en nascholing van werknemers en het voorlichten van werknemers over toepasselijk vastgestelde procedures en ter plekke geldende regelgeving, zoals beschreven in artikel 7.2 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. Verder zal de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) betrokken zijn bij calamiteitenoefeningen en op aanwijzing van de stralingsbeschermingsdeskundige bijdragen aan de voorbereiding en begeleiding van overheidsinspecties.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. met alle betrokkenen (op de eigen werkvloer en de stralingsbeschermingsdeskundige) effectief communiceert over stralingsrisico’s, werkwijzen, enz.;

  • 2. zijn deelgebied binnen de stralingsbescherming in voldoende mate overziet en daar overtuigende en onderbouwde adviezen en voorlichting over kan geven;

  • 3. de relatie tussen de stralingsrisico’s en die van andere agentia en risico’s op de werkvloer vergelijkt met het (arbo)risicobeleid en daarbij rekening houdt met verschillen in risicoperceptie;

  • 4. bijdraagt aan het opstellen/beoordelen van leesbare werkprotocollen;

  • 5. reflecteert op zijn eigen normen en waarden, integriteit en ethiek;

  • 6. de grens van zijn expertise onderkent en zichzelf bijschoolt.

  • 7. zich open stelt voor, of – indien hij zijn eigen expertise in twijfel trekt – actief verzoekt om intervisie, kritiek of advies, in het bijzonder van de stralingsbeschermingsdeskundige;

  • 8. reflecteert op zijn eigen risicoperceptie ten aanzien van stralingsblootstelling.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. aan het systeem van stralingsbescherming praktische invulling geeft binnen zijn toepassing;

  • 2. in voldoende mate de weg kent op internet en in de literatuur om de eigen kennis op peil te houden en zich in overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige bijschoolt.

  • 3. zich bewust is van de kritische succesfactoren van op diverse doelgroepen afgestemde (risico)communicatie;

  • 4. zich bewust is van (de grenzen van) zijn eigen vaardigheden en competenties.

Kerncompetentie 4:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) beschikt over kennis, vaardigheden, attitudes en competenties die specifiek betrekking hebben op radioactieve stoffen in verspreidbare vorm.

Nadere typering van de context

In de kerncompetenties 1 tot en met 3 zijn in generieke zin de basiscompetenties weergegeven waarover een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) dient te beschikken. De uitwerking van deze competenties is in de meeste – maar niet alle – gevallen nog algemeen van aard. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D) dient met betrekking tot het verspreidbare karakter van radioactieve stoffen specifieke kennis te hebben.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. op de hoogte is van de ‘best practices’ en adequate maatregelen om verspreiding van radioactieve stoffen te voorkomen en daarnaar handelt;

  • 2. bij onbedoelde gebeurtenissen of incidenten (verdere) contaminatie van de omgeving voorkomt door het toepassen van de juiste maatregelen, bijdraagt aan het opstellen van een decontaminatieplan en dit uitvoert of laat uitvoeren.

  • 3. het aandachtsgebied ‘werken met radioactieve stoffen in verspreidbare vorm’ in voldoende mate overziet;

  • 4. RI&E methodieken voor verspreidbare radioactieve stoffen toepast;

  • 5. bijdraagt aan het implementeren van een administratiesysteem voor radioactieve stoffen;

  • 6. besmettingssurvey’s initieert en uitvoert of laat uitvoeren.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D):

  • 1. globaal bekend is met toepassingen van radioactieve stoffen in verspreidbare vorm in research-, medische of industriële omgevingen;

  • 2. globale kennis heeft van (de werking van) besmettingsmonitoren en vloeistofscintillatietellers en deze kan toepassen;

  • 3. kennis heeft en vaardigheden bezit van (uitwendige) decontaminatiemethoden voor mens en ruimtes;

  • 4. beschikt over voldoende organisatorische vaardigheden voor het administreren van inkoop, verbruik, afval en voorraad van radioactieve stoffen.

Bijlage 5.2, onderdeel F: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal.

Kerncompetentie 1:

Het verrichten van metingen, het houden van toezicht op handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal en het verstrekken van aanwijzingen, het nemen van maatregelen, zodanig dat werkzaamheden verantwoord en veilig uitgevoerd worden in overeenstemming met door de stralingsbeschermingsdeskundige gestelde voorschriften en richtlijnen.

Nadere typering van de context

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal houdt toezicht op handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal waarbij normaal gesproken de blootstelling kleiner is dan 1 mSv/jaar. Deze handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal worden veelal uitgevoerd in een omgeving met andere (overheersende) veiligheid- en gezondheidsrisico’s. Om tot een juiste risico inschatting te komen en de juiste afwegingen te kunnen maken met betrekking tot de voor te schrijven beschermingsmaatregelen, is het van belang dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voldoende bekend is met de industrie waarin de handelingen uitgevoerd worden, en dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zich voldoende op de hoogte stelt van de in deze industrie, en tijdens de specifieke handelingen aanwezige veiligheids-, gezondheids- en milieurisico’s. De toezichthoudende taken van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming worden uitgevoerd binnen de taken en verantwoordelijkheden zoals deze zijn vastgelegd in de voorschriften en procedures van de organisatie waarbinnen de handelingen worden uitgevoerd. In deze organisatie werkt de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming onder verantwoording van de stralingsbeschermingsdeskundige en legt aan hem zo nodig verantwoording af.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal:

  • 1. zorgdraagt voor een veilige en verantwoorde omgang met het van nature voorkomend materiaal, door middel van het opvolgen van de door de stralingsbeschermingsdeskundige gestelde voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen;

  • 2. uitsluitend toezicht houdt op handelingen die gerechtvaardigd zijn en waartoe de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming door de stralingsbeschermingsdeskundige geautoriseerd is;

  • 3. in overleg met betrokkenen de voor de handelingen vereiste beschermingsmiddelen en werkmethodiek bepaalt;

  • 4. zorgt voor het juiste gebruik van (persoonlijke) beschermingsmiddelen en indien nodig een speciaal werkgebied inricht;

  • 5. in de voorbereiding van en tijdens de uitvoering van handelingen het ALARA principe toepast;

  • 6. in staat is toezicht te houden op de naleving van de door de stralingsbeschermingsdeskundige gestelde voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen, en op de gemaakte werkafspraken;

  • 7. aanvullende maatregelen treft indien dit vanwege de bescherming tegen het van nature voorkomend radioactief materiaal noodzakelijk is;

  • 8. handelingen stil legt indien niet aan de gestelde eisen of werkafspraken voldaan kan worden;

  • 9. vrijkomende onderdelen, materialen, afval en reststoffen op basis van door de stralingsbeschermingsdeskundige gestelde eisen classificeert als besmet of niet-besmet met natuurlijke radionucliden en de hoeveelheid van nature voorkomend radioactief materiaal zo veel mogelijk beperkt;

  • 10. in staat is representatieve monsters te nemen en deze conform de voorschriften te versturen;

  • 11. zorgt dat met natuurlijke radionucliden besmette onderdelen, materialen, afval en reststoffen deugdelijk verpakt en opgeslagen worden;

  • 12. zorg draagt voor de juiste opvolging in geval van calamiteiten.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal:

  • 1. voldoende bekend is met de eigenschappen van ioniserende straling en radioactiviteit, de specifieke kenmerken van het van nature voorkomend radioactief materiaal, de schadelijk eigenschappen van het van nature voorkomend radioactief materiaal en de wijze waarop mens en milieu hiertegen voldoende beschermd kunnen worden;

  • 2. bekend is met de grootheden voor radioactiviteit, besmetting en straling en meeteenheden;

  • 3. bekend is met de door de stralingsbeschermingsdeskundige gestelde voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen en de wettelijke context hiervan;

  • 4. voldoende bekend is met beschikbare (persoonlijke) beschermingsmiddelen voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal en de effectiviteit daarvan;

  • 5. bekend is met het ALARA principe en in staat dit toe te passen;

  • 6. voldoende bekend is met de beschikbare meetapparatuur, in staat is deze op een verantwoorde wijze te gebruiken en bekend is met de gestelde limieten;

  • 7. bekend is met de gangbare procedures in geval van calamiteiten;

  • 8. zijn kennis en vaardigheden op peil houdt.

Kerncompetentie 2:

Het adequaat communiceren met betrokken medewerkers (onder meer voorlichting en instructie), de operationele en/of projectorganisatie en de stralingsbeschermingsdeskundige, en het verzorgen van de door de stralingsbeschermingsdeskundige voorgeschreven rapportage en administratie.

Nadere typering van de context

Handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal kunnen in een omgeving met een complexe verantwoordelijkheidsstructuur worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen andere werkzaamheden van invloed zijn op handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal en zijn vaak meerdere werknemers direct bij de handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal betrokken. Het is daarom van belang dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zich hiervan bewust is en met alle relevante betrokkenen effectief communiceert.

In deze context gaat het er om dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met natuurlijke bronnen:

  • 1. bekend is met de taken en de bevoegdheden die betreffende stralingsbeschermingsorganisatie aan de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming stelt en de stralingsbeschermingsdeskundige informeert indien deze taken niet conform de voorschriften uitgevoerd (kunnen) worden;

  • 2. ervoor zorgt dat betrokken medewerkers voldoende voorlichting ontvangen met betrekking tot ioniserende straling, radioactieve stoffen, het van nature voorkomend radioactief materiaal en de vereiste beschermingsmaatregelen;

  • 3. voldoende bekend is met voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal beschikbare (persoonlijke) beschermingsmiddelen en er voor zorgt dat betrokken werknemers voldoende geïnstrueerd worden met betrekking tot de voor de handelingen vereiste beschermingsmiddelen en werkmethodiek;

  • 4. de stralingsbeschermingsdeskundige voldoende informeert door middel van voorgeschreven rapportages, registraties en meldingen;

  • 5. voldoende overleg voert met de stralingsbeschermingsdeskundige en de stralingsbeschermingsdeskundige informeert indien procedures niet werkbaar en/of de uitvoering onvoldoende in overeenstemming met het ALARA-principe kan zijn;

  • 6. voldoende overleg heeft met de operationele organisatie en uitvoerenden en zich laat informeren over andere veiligheids- en gezondheidsrisico’s die het werk met zich meebrengt;

  • 7. conform de voorschriften het lokale dossier bijhoudt en in geval van wijzigingen en afwijkingen de stralingsbeschermingsdeskundige daarover informeert.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal:

  • 1. bekend is met de door de stralingsbeschermingsdeskundige gestelde voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen en de wettelijke context hiervan;

  • 2. de stralingsbeschermingsdeskundige kent en bekend is met de stralingsbeschermingsorganisatie;

  • 3. bekend is met de taken en de bevoegdheden die de betreffende stralingsbeschermingsorganisatie aan de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming stelt;

  • 4. beschikt over voldoende communicatieve vaardigheden en (achtergrond) informatie om voorlichting en instructie te kunnen geven;

  • 5. beschikt over voldoende administratieve vaardigheden.

Bijlage 5.2, onderdeel G: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers.

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers kent drie niveaus, welke aansluiten bij de drie niveaus voor de toezichthoudend medewerker voor verspreidbare radioactieve stoffen (zie bijlage 5.2, onderdeel E):

  • 1. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers (niveau B), door wie of onder wiens toezicht handelingen worden uitgevoerd met verspreidbare radioactieve stoffen met een maximale activiteit groter dan 20 Reinh 6 .

  • 2. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers (niveau C), door wie of onder wiens toezicht handelingen worden uitgevoerd met verspreidbare radioactieve stoffen met een maximale activiteit tot 20 Reinh.

  • 3. toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers (niveau D), door wie of onder wiens toezicht handelingen worden uitgevoerd met verspreidbare radioactieve stoffen met een maximale activiteit tot 0,2 Reinh of waarbij geen activering optreedt.

De kerncompetenties voor de drie niveaus toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers zijn in onderstaande tabel samengevat.

Toezichthoudend medewerkers stralingsbescherming voor versnellers:

Kerncompetenties

niveau B

Kerncompetenties zoals beschreven voor de stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige (bijlage 5.1, onderdeel C)

niveau C

Kerncompetenties zoals beschreven voor de toezichthoudend medewerkers stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C), aangevuld met de specifieke kerncompetentie 5 voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers zoals hieronder beschreven.

niveau D

Kerncompetenties zoals beschreven voor de toezichthoudend medewerkers stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau D), aangevuld met de specifieke kerncompetentie 5 voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers zoals hieronder beschreven.

Specifieke kerncompetentie voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers:

Kerncompetentie 5:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers beschikt over kennis, vaardigheden en competenties die specifiek betrekking hebben op versnellers.

Nadere typering van de context:

Kerncompetentie 5 is een doornummering van de kerncompetenties 1 t/m 4 genoemd in de leerdoelen van de opleiding voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen, zoals beschreven in de bijlage 5.2, onderdeel E-2 (voor niveau C) en onderdeel E-3 (voor niveau D). Hierin geven kerncompetenties 1 tot en met 3 in generieke zin de basiscompetenties weer waarover een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen dient te beschikken. De uitwerking van deze competenties is in de meeste – maar niet alle – gevallen nog algemeen van aard. Kerncompetentie 4 van bijlage 5.2, onderdelen E-2 en E-3, beschrijft de specifieke leerdoelen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor verspreidbare radioactieve stoffen (niveau C en D) met betrekking tot het verspreidbare karakter van radioactieve stoffen.

In kerncompetentie 5 komen de specifieke leerdoelen aan de orde die de toezichthoudend medewerker versnellers niveau C of toezichthoudend medewerker versnellers niveau D moet beheersen met betrekking tot het veilig kunnen werken met en rondom een versneller.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers:

  • 1. op basis van kennis van verschillende detectiemethoden adequaat adviseert en oordeelt over inzet/ toepassing van bepaalde werkwijzen bij handeling met alle relevante stralingstypen.

  • 2. bij nieuw- en verbouw naar gelang de afspraken met de stralingsbeschermingsdeskundige adviseert over de gewenste bouwkundige voorzieningen met betrekking tot stralingsveiligheid en in het bijzonder voor mogelijk te activeren materialen rondom de versneller ter minimalisering van radioactief afval bij toekomstige decommissioning.

  • 3. op de hoogte is van de ‘best practices’ en adequate maatregelen ten bate van de stralingsbescherming rondom een versneller en daarnaar handelt;

  • 4. bij onbedoelde gebeurtenissen of incidenten (verdere) bestraling/ contaminatie van de omgeving voorkomt door het toepassen van de juiste maatregelen, bijdraagt aan het opstellen van de onderdelen (over)bestraling en decontaminatie) in het bedrijfsnoodplan en dit uitvoert of laat uitvoeren.

  • 5. het gebied ‘werken met een versneller’ in voldoende mate overziet;

  • 6. basale kennis heeft van principes van Monte Carlo berekeningen.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor versnellers:

  • 1. voor alle gangbare toegepaste stralingstypen in een eenvoudige casus afschermingsberekeningen maakt voor alle relevante stralingstypen.

  • 2. kennis heeft van de fysische en radiobiologische eigenschappen van neutronen, protonen, hoogenergetische fotonen en zware (on)geladen deeltjes.

  • 3. secundaire effecten kent bij hoogenergetische straling (remstraling en γ,n-reacties).

  • 4. kennis en vaardigheden bezit over het omgaan met (onverwacht) hoge stralingsvelden en (over)bestraling van personen (medewerkers).

  • 5. kennis heeft van activeringsreacties in materiaal rondom de versneller en in lucht.

Bijlage 5.2, onderdeel H: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie.

In de beschrijvingen van de kerncompetenties wordt specifiek onderscheid gemaakt tussen kennis (K), vaardigheden (V) en competenties (C).

Kerncompetentie 1:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie zorgt voor een veilige uitvoering van lokale taken.

Nadere typering van de context

De handelingen worden binnen de terreingrenzen van het eigen bedrijf of op wisselende plaatsen in geheel Nederland uitgevoerd. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie zal ter plaatse zelfstandig of met collega(’s) moeten handelen. Er wordt gewerkt met zeer sterke bronnen van ioniserende straling. Door de relatief hoge risico’s zijn verantwoordelijkheidsgevoel en veiligheidsgevoel van groot belang.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

  • 1. (mede) toezicht houdt tijdens transport, zowel intern als extern (C). De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie is niet de verantwoordelijk persoon tijdens het transport maar zal wel kennis moeten hebben van ADR klasse 7 (K);

  • 2. een werkplek gerelateerde monitoring uitvoert (V);

  • 3. lokale regelgeving en procedures kent (K);

  • 4. werkplannen begrijpt (C);

  • 5. vooraf een risicoschatting maakt en daarbij bepaalt of een werkplan uitgevoerd kan worden of dat er contact gezocht moet worden met de verantwoordelijk stralingsbeschermingsdeskundige voor nader overleg (C);

  • 6. een gecontroleerde zone correct uitzet (V);

  • 7. de veiligheid waarborgt (V);

  • 8. rekening houdt met lokale omgevingsfactoren (C);

  • 9. werkt volgens het ALARA principe (C);

  • 10. incidenten herkent en voorkomt (C);

  • 11. bij een noodsituatie het gebied veilig stelt en de bedrijfseigen noodprocedure in gang zet (C);

  • 12. verslag uitbrengt aan het (lokaal) management (V);

  • 13. juist omgaat met het materiaal bij industriële radiografie (V);

  • 14. het materiaal bij industriële radiografie onderhoudt (V);

  • 15. ervoor zorgt dat bronnen op de juiste manier teruggeplaatst worden in de bergplaats (V).

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

  • 1. een degelijke kennis heeft van straling en stralingsbronnen (K), en zich bewust is van de mogelijke gevaren die hieruit kunnen ontstaan (C);

  • 2. kennis heeft van chemische notatievormen, rekenkundige voorvoegsels, machten en eenvoudige algebraïsche rekenregels (K);

  • 3. kennis heeft van het basisprincipe van radioactief verval (K);

  • 4. bekend is met de eenheden Becquerel en Curie en de omrekenfactor ertussen (K);

  • 5. het verschil kent tussen alfa, bèta-, gamma-, röntgen- en neutronen-straling (K);

  • 6. de wisselwerking met materie van gamma, röntgenstraling en neutronen begrijpt (K);

  • 7. kennis heeft van het werkingsprincipe van een röntgenbuis (K);

  • 8. kennis heeft van de invloed van buisspanning en buisstroom (K);

  • 9. kennis heeft van de begrippen geabsorbeerde dosis, equivalente dosis en effectieve dosis (K);

  • 10. de orde grootte binnen de dosimetrie begrijpt (V);

  • 11. kennis heeft van de biologische effecten van straling bij hoge en lage dosis (K);

  • 12. op de hoogte is van dosiswaarden door achtergrondstraling (K);

  • 13. weet waarmee het vervoermiddel voor transport van radioactieve bronnen uitgerust moet zijn (K);

  • 14. transport index (TI) kan bepalen (K);

  • 15. kennis heeft van de gevaar etiketten en waarschuwingssignalering voor ioniserende straling (K);

  • 16. kennis heeft van de drie maatregelen voor het beschermen tegen uitwendige straling (afstand, tijd en afscherming) (K);

  • 17. weet wat een dosis(tempo)monitor wel en niet kan meten (K);

  • 18. kennis heeft van het verschil tussen een persoons- en een omgevingsdosistempo-monitor (K);

  • 19. kennis heeft van de limietwaarden voor een gecontroleerde zone (K);

  • 20. kennis heeft van het werkingsprincipe van de TLD en EPD (K);

  • 21. kennis heeft van de praktische beveiligingseisen voor hoogactieve bronnen (HASS) en van de reden achter de beveiligingseisen (K);

  • 22. kennis heeft van de praktische beveiligingseisen van röntgenapparaten (K);

  • 23. weet wat te doen wanneer er afgeweken moet worden van de standaard procedure (V);

  • 24. kennis heeft van in het verleden gebeurde ongevallen en incidenten met radiografische bronnen en de geleerde lessen daaruit begrijpt (K);

  • 25. op de hoogte is van periodieke controle van ingekapselde bronnen (lektesten) en van röntgentoestellen (K).

Kerncompetentie 2

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie voert een sluitende administratie van de handelingen onder zijn toezicht.

Nadere typering van de context

De administratieve taken zijn een klein maar belangrijk deel van de werkzaamheden. Het gaat hier vooral om het voorkómen van het verlies van radioactieve bronnen.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

  • 1. de redenen begrijpt voor (V) en in staat is tot het voeren van een sluitende administratie (C).

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

  • 1. op de hoogte is van de voor industriële radiografie belangrijke (internationale en nationale) organisaties en regelgeving (K);

  • 2. bekend is met de uitgangspunten van de kernenergiewet (rechtvaardiging, ALARA, limieten) (K);

  • 3. globale kennis heeft van de vigerende wetgeving omtrent het gebruik van ioniserende straling (K);

  • 4. kennis heeft van de wettelijke dosislimieten (K);

  • 5. zijn verantwoordelijkheden kent (C).

Kerncompetentie 3:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie onderhoudt contact met de stralingsbeschermingsdeskundige en communiceert op overtuigende wijze met overige werknemers en eventuele omstanders.

Nadere typering van de context

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie zal voldoende communicatieve vaardigheden moeten bezitten om de werksituatie te beschrijven. Ook moet hij voldoende vaardig zijn om omstanders op veilige afstand te houden en hen een gerust gevoel te geven. Tot slot moet hij zijn ervaring kunnen delen met zijn collega.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

  • 1. contacten onderhoudt met de stralingsbeschermingsdeskundige en met het management (V);

  • 2. advies en uitleg geeft aan overige werknemers en in staat moet zijn goed om te gaan met omstanders (C);

  • 3. begrijpt in welke bedrijfsstructuur hij werkzaam is en wat de wettelijke regels en eisen zijn (C).

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

  • 1. een eenvoudige uitleg over straling kan geven (V);

  • 2. de juiste attitude heeft (C);

  • 3. handigheden beheerst om toeschouwers op de juiste manier te benaderen (C);

  • 4. zijn positie, bevoegdheid en verantwoordelijkheid kent binnen de bedrijfsorganisatie (C).

Leerdoelen stralingspracticum voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

Vanwege het belang dat aan het practicum in de opleiding wordt gehecht, worden op basis van de genoemde eindtermen de specifieke en minimale practicumleerdoelen hieronder samengevat. De intentie van het practicum is vaardigheden te verwerven die relevant zijn voor de werkomgeving.

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie:

  • 1. kan meetapparatuur gebruiken voor het meten van fotonstraling;

  • 2. kan een afscherming construeren bij fotonstraling;

  • 3. voert betrouwbare dosis(tempo)metingen uit;

  • 4. meet invloed op de dosis bij verschillende afstanden tot de bron;

  • 5. meet invloed op strooistraling bij verschillend kV en collimator/blender gebruik;

  • 6. voert oefening uit van het omgaan met een noodsituatie.

Bijlage 5.2, onderdeel I: kerncompetenties toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen.

De geformuleerde eindtermen voor toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen zijn verdeeld in drie categorieën met de volgende aanduidingen

K (kennis), V (vaardigheid), en C (competentie). Toepassen van C impliceert dat aan K en V moet zijn voldaan.

Kerncompetentie 1:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen verricht handelingen en/of houdt toezicht op de uitvoering van handelingen, zodanig dat de werkzaamheden verantwoord en veilig uitgevoerd worden om onnodige blootstelling van zichzelf en anderen te voorkomen. Hierbij worden de gestelde voorschriften en richtlijnen, rechtvaardiging, optimalisatie (ALARA-principe) en de dosislimieten in acht genomen.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen:

  • 1. toeziet op risicobeperking volgens het ALARA principe en de praktische invulling daarvan in de praktijk (zoals tijd, afstand en afscherming). Hij zal dit principe adequaat en overtuigend uitdragen en implementeren (C);

  • 2. zorgdraagt voor een veilig en verantwoord gebruik van de toepassing, door middel van het opvolgen van de gestelde voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen (C);

  • 3. zorgt voor het juiste gebruik van (persoonlijke) beschermingsmiddelen en indien nodig speciale werkgebieden inricht (K);

  • 4. in staat is toezicht te houden op de naleving van het gestelde in het zorgsysteem en gemaakte werkafspraken (V);

  • 5. aanvullende maatregelen treft indien dit vanwege de bescherming noodzakelijk is (V).

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen:

  • 1. voldoende kennis heeft van de eigenschappen van ioniserende straling en radioactiviteit;

  • 2. voldoende kennis heeft van de grootheden voor radioactiviteit en besmetting;

  • 3. voldoende kennis heeft van soorten blootstelling en de meeteenheden kan interpreteren;

  • 4. enige kennis heeft van de biologische effecten van straling bij hoge en lage dosis;

  • 5. enige kennis heeft van de begrippen geabsorbeerde dosis, equivalente dosis en effectieve dosis;

  • 6. voldoende kennis heeft van de wettelijke voorschriften en richtlijnen voor M&R toepassingen;

  • 7. bekend is met het ALARA principe en in staat dit toe te passen;

  • 8. voldoende kennis heeft van stralingsmeetapparatuur, in staat is deze op een verantwoorde wijze te gebruiken, te onderhouden;

  • 9. voldoende kennis heeft van de gestelde limieten en competent is die toe te passen;

  • 10. bekend is met de werking en toepassing van persoonsdosimetrie;

  • 11. bekend is met de basisvoorschriften op gebied van vervoer van radioactieve bronnen (klasse 7);

  • 12. bekend is met de wijze hoe te handelen bij incidenten en calamiteiten;

  • 13. zijn kennis en vaardigheden op peil houdt;

Kerncompetentie 2:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen zorgt ervoor dat de administratie voor het beheer en gebruik van de toepassing volgens de geldende wetgeving op orde is. Hij weet wanneer nodig experts te consulteren en volgt na- en bijscholing om de kennis op peil te houden.

Nadere typering van de context:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen is er voor verantwoordelijk dat er veilig wordt gewerkt volgens de wet- en regelgeving en dient te zorgen voor schriftelijke en mondelinge instructies voor medewerkers. Hij draagt zorg voor het gebruik van de juiste meetapparatuur en beschermingsmiddelen. Hij ziet erop toe dat een correcte administratie wordt gevoerd en weet wanneer hij de stralingsbeschermings-deskundige moet raadplegen, bijvoorbeeld voor het opstellen of laten goedkeuren van de risicoanalyse. Hij zorgt voor een gedegen administratie voor blootstelling van de medewerkers en derden (inclusief dosislimieten). Hij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het beheerssysteem op gebied van stralingsbescherming.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen:

  • 1. de grenzen kent van zijn eigen kennis en deskundigheid (C);

  • 2. de rol kent van de geregistreerde stralingsbeschermingsdeskundige en deze indien noodzakelijk om ondersteuning vraagt (C);

  • 3. een overzichtelijk administratief beheersysteem bijhoudt met up-to-date Kernenergiewetdossier en stralingshygiënisch jaarverslag (V);

  • 4. toeziet op de aanwezigheid van een adequate, door een stralingsbeschermingsdeskundige goedgekeurde risicoanalyse, gerelateerd aan het gebruiksdoel, met inachtneming van de omgevingsomstandigheden (V);

  • 5. toeziet op planning en uitvoering van de acceptatietest(en) voor ingebruikneming van een toestel of apparaat, het periodieke onderhoud van het toestel of apparaat, de periodieke controle van stralingsmeetapparatuur en persoonlijke beschermingsmiddelen (V);

  • 6. heldere werkprotocollen opstelt of beoordeelt en toeziet op naleving hiervan (V);

  • 7. zorg draagt voor een veilige werkomgeving die volgens de wettelijke voorschriften is ingericht en aangeduid (C);

  • 8. weet waar en hoe de relevante wet- en regelgeving te raadplegen en zich op de hoogte houdt van relevante wijzigingen (V);

  • 9. er op toeziet dat de dosislimieten niet worden overschreden (V);

  • 10. geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijft voor de werkzaamheden (C);

  • 11. kan beoordelen of persoonsdosimetrie voor de toepassing vereist is (C);

  • 12. verbeteringen implementeert naar aanleiding van uitkomsten van een risicoanalyse of inspectie.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen kennis heeft van:

  • 1. de van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

  • 2. veiligheidsvoorschriften en veiligheidsaanduidingen;

  • 3. de verantwoordelijkheidsgebieden van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en de stralingsbeschermingsdeskundige;

  • 4. de eigen KEW vergunning en weet hoe hij een melding doet;

  • 5. De technische toepassingen meet- en regelapparatuur en versnellers;

  • 6. stralingsmeetapparatuur, dosismeters en persoonlijke beschermingsmiddelen;

  • 7. het principe van dosisreductie: tijdsduur, afstand en afscherming;

  • 8. de landelijke protocollen voor het opstellen van de RI&E.

Kerncompetentie 3:

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen beschikt over communicatieve vaardigheden om gevraagd en ongevraagd, op overtuigende wijze inhoudelijk adequate adviezen en aanwijzingen te geven en te vragen over het veilig werken met ioniserende straling.

In deze context gaat het erom dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen:

  • 1. bekend is met de taken en de bevoegdheden van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en de stralingsbeschermingsdeskundige. Hij raadpleegt de stralingsbeschermingsdeskundige indien hij zijn taken niet conform de voorschriften kan uitvoeren;

  • 2. ervoor zorgt dat betrokken medewerkers voldoende voorlichting en instructie ontvangen m.b.t. de gevaarsaspecten en blootstellingsrisico’s van ioniserende straling;

  • 3. voldoende bekend is met de beschikbare beschermingsmiddelen en ervoor zorgt dat betrokken medewerkers voldoende geïnstrueerd zijn met het gebruik;

  • 4. de stralingsbeschermingsdeskundige voldoende raadpleegt over rapportages, registraties en meldingen en overleg voert bij afwijkingen;

  • 5. voldoende overleg heeft met de operationele organisatie en stafdienst(en) Veiligheid en milieu;

  • 6. toelichting kan geven op meetwaarden van stralingsmetingen en dosimetrie;

  • 7. incidenten herkent, hierop correct reageert en verbeteracties initieert en dit rapporteert.

Daarvoor is het nodig dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor meet- en regeltoepassingen:

  • 1. kennis heeft over de van toepassing zijnde voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen en de wettelijke context hiervan;

  • 2. kennis heeft van de taken en bevoegdheden die de betreffende organisatie aan de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming stelt;

  • 3. beschikt over goede communicatieve vaardigheden om voorlichting en instructie te kunnen geven

  • 4. beschikt over goede administratieve vaardigheden;

  • 5. in staat is de eisen m.b.t. stralingsbescherming uit te dragen binnen de organisatie en verslag kan uitbrengen aan het management.

Bijlage 5.3, behorend bij afdeling 5.3 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (eisen opleidingen medisch- radiologische handelingen).

Bijlage 5.3, onderdeel A: Opleiding Stralingshygiëne voor Medisch Specialisten die gebruik maken van röntgenapparatuur

De eindtermen zijn voorzien van de aanduidingen K = kennis (knowledge); V = vaardigheden (skills) en C = competenties (competences). Deze drie categorieën zijn in de genoemde volgorde hiërarchisch ondergeschikt: een hogere categorie-aanduiding impliceert dat ook aan de voorgaande moet zijn voldaan (K < V < C).

Kerncompetentie 1

De medisch specialist verricht zijn op de juiste wijze gerechtvaardigde medische procedure op zodanige manier, dat de patiënt een redelijk lage stralingsbelasting ontvangt, waarbij het totale risico van de procedure voor de patiënt zo laag mogelijk wordt gehouden (het ALARA-principe). Bovendien gebruikt de medisch specialist de binnen de klinische context geschikte beeldacquisitietechniek met de geschikte diagnostische beeldkwaliteit (C).

Nadere typering van de context

De procedures onder doorlichting zullen doorgaans worden uitgevoerd in daartoe geschikte ruimtes (bewaakte of gecontroleerde zones), zoals operatiekamers, katheterisatiekamers of angioruimtes. Vaak – maar niet altijd en overal, afhankelijk van de lokale afspraken – wordt de doorlichting uitgevoerd of ondersteund door een MBB’er, een verpleegkundige of een OK-assistent. Gedurende de procedure is de aanwezige medisch specialist (de opdrachtgever conform de Wet BIG) verantwoordelijk voor (optimalisatie van) zowel de dosis die de patiënt ontvangt als die van de in de onderzoeks- of behandelruimte aanwezige medewerkers.

In deze context gaat het erom dat de medisch specialist:

  • 1. volgens geaccepteerde professionele medische standaarden handelt met betrekking tot de rechtvaardiging van de blootstelling. Hierbij wordt het PROLARA-concept7 gehanteerd, hetgeen inhoudt, dat het stralingsrisico wordt afgewogen naar de totale uitkomst van de medische procedure betreffende risico’s en levensverwachting (C);

  • 2. de medische procedure uitvoert met daartoe geschikte (bijvoorbeeld qua projectiemogelijkheden) en voor het specifieke doel optimaal ingestelde doorlichtapparatuur, zoals voor pediatrische behandelingen, langdurige procedures (V);

  • 3. de röntgenapparatuur op de geschikte wijze voor een specifiek doorlichtprotocol gebruikt, daarbij gebruik makend van de aanwezige opties en hulpmiddelen tot dosisreductie (V);

  • 4. zorg draagt voor juiste patiëntpositionering zonder gebruik te maken van doorlichting en de gewenste projectiestanden indien mogelijk direct kiest zonder de proefondervindelijke methode met doorlichting te gebruiken (C);

  • 5. handelt volgens standaarden (Good Medical Practice) voor specifieke doorlichtprocedures teneinde de totale doorlichttijd te beperken (C).

Daarvoor is het nodig dat de medisch specialist8:

  • 6. de aard van röntgenstraling begrijpt en de wijze waarop deze wordt geproduceerd en verder het elektromagnetische spectrum, röntgenspectra, interactie van röntgenstraling met materie, achtergrondstraling (K);

  • 7. de functie beschrijft van de onderdelen van de beeldvormende keten (K);

  • 8. beeldkwaliteit globaal beschrijft in termen van resolutie (spatieel en temporeel), signaal-ruisverhouding en contrast en het onderscheid benoemd en herkent tussen bijvoorbeeld hoog- en laagcontrastbeelden, etc. (K/V);

  • 9. bekend is met de invloed die het aanpassen van verschillende instelparameters of het gebruik van diverse opties heeft op beeldkwaliteit en patiëntendosis en dit toepast: buisspanning, kilovolt (kV); buisstroom (mA); filters (extra bundelopharding); wigfilters, diafragma (beperken veldgrootte); gepulste doorlichting (pulshoogte, -lengte, -frequentie); beeldfrequentie; vastzetten laatste beeld (Last Image Hold); filmmodus (cine; vastzetten belichtingswaarde (set point)); hoge-dosis/ lage-dosisbelichtingsregeling; vergroting; strooistralenrooster; projectie- en angulatiestanden (PA, LAT etc.); automatische belichtingsregeling; geometrie (positie röntgenbuis/positie beeldontvanger en omgekeerde kwadratenwet), het gebruik van contrast; routeplanning (road mapping) en deze waar nodig toepast (V);

  • 10. de principes van de stralingsbescherming kent en toepast: rechtvaardiging; ALARA, dosislimieten voor werkers (K/V);

  • 11. bekend is met de relevante basis- en operationele grootheden (geabsorbeerde dosis, intreehuiddosis, orgaandosis (equivalente dosis), effectieve dosis, dosis-oppervlakte-product, detectordosis) (K);

  • 12. globaal de dosisverdeling in en rond de patiënt beschrijft (verzwakkingscurve, bijdragen van strooistraling) (K);

  • 13. de functie kent van de in de röntgenopstelling ingebouwde dosismeter (Dosis-Oppervlakte-Product, DOP); op de hoogte is van dosisreferentiewaarden voor diagnostische procedures en in voorkomende situaties een klinisch fysicus raadpleegt, bijvoorbeeld wanneer een schatting van een orgaandosis of de effectieve dosis nodig is na een intensieve/lange doorlichtprocedure (K/V);

  • 14. zich realiseert, dat er speciale pediatrische doorlichtprotocollen bestaan en de doorlichtparameters aanpast bij het doorlichten van kinderen in diverse leeftijdsklassen (V);

  • 15. de procedure kent en die volgt indien onjuiste of onbedoelde blootstelling heeft plaatsgevonden (V/C);

  • 16. de voor- en nadelen kent van het toepassen van afscherming op de patiënt (bijvoorbeeld gonadenafscherming, bismut-afdekking, etc.) (K);

  • 17. niet terughoudend is bij het behandelen van een urgente (zwangere) patiënt waarbij doorlichting nodig is (V).

Kerncompetentie 2

De medisch specialist werkt op een veilige manier volgens het ALARA-principe met röntgenstraling om onnodige blootstelling van zichzelf, de andere aanwezige werkers en eventuele ondersteuners te voorkomen (C).

Nadere typering van de context

In het algemeen zal het werken volgens gebruikelijke protocollen (Good Medical Practice) leiden tot geoptimaliseerde patiëntendoses en relatief lage doses voor de medewerkers, met andere woorden: dosisreductie voor de patiënt is meestal congruent met een lagere dosis voor de arts en de omloopmedewerker. Desondanks moet er – zeker bij een hoog werkaanbod en bij bepaalde procedures – extra aandacht worden gegeven aan beschermende maatregelen voor de medewerkers. De dosislimieten voor de medisch specialist en de medewerkers mogen niet worden overschreden.

In deze context gaat het erom dat de medisch specialist:

  • 18. een persoonsdosismeter draagt indien noodzakelijk of verplicht (V);

  • 19. uitslagen van persoonsdosimetrie relateert aan werkbelasting en type van uitgevoerde procedures op specifieke doorlichtapparatuur (V);

  • 20. de geschikte afschermingshulpmiddelen gebruikt (bijvoorbeeld een aan het plafond gemonteerd beweegbaar loodglas) (C);

  • 21. zich bewust is van de positie die alle medewerkers innemen rondom een patiënt die wordt doorlicht en dat hij de voor de procedure niet essentiële omstanders een grotere afstand laat houden of vraagt de ruimte te verlaten (C);

  • 22. niet terughoudend is in de zorg voor en de (acute) behandeling van patiënten die (mogelijk) radioactief zijn vanwege een voorafgaand nucleair-geneeskundig onderzoek of ten gevolge van stralingsincidenten/ ongevallen (V);

  • 23. speciale aandacht geeft aan zwangere medewerkers (dosislimiet foetus, toepassen van het ALARA-principe, voldoen aan de gestelde (ziekenhuis) regels, risicoperceptie) (C).

Daarvoor is het nodig dat de medisch specialist:

  • 24. de basisprincipes van de stralingsbescherming (tijd, afstand, afscherming) kent en in de praktijk toepast om onnodige blootstelling te vermijden (V);

  • 25. de relevante dosislimieten kent (effectieve dosis en equivalente dosis voor geselecteerde organen, bijvoorbeeld extremiteiten, ooglens) voor blootgestelde (radiologisch) werkers en niet-blootgestelde werkers (niet- radiologisch werkers, zoals verpleging, helpers) (K);

  • 26. weet welke posities rond een patiënt beter kunnen worden vermeden tijdens doorlichten (indien mogelijk) en dit toepast (K/V);

  • 27. de specifieke maatregelen kent die genomen moeten worden indien medewerkers zwanger zijn (K);

  • 28. vertrouwd is met de relevante operationele dosisgrootheden (persoonsdosisequivalent, Hp(10) en omgevingsdosisequivalent, H*(10))(K);

  • 29. de relatie begrijpt tussen de uitslag van een persoonsdosismeting en de effectieve dosis (afhankelijk van de draagpositie van de dosismeter, loodequivalent van het loodschort, kV-instelling enzovoort) en hiermee rekening houdt (V);

  • 30. bekend is met de risico’s van radioactiviteit die in speciale medische procedures wordt toegepast, zoals de schildwachtkliermethode (sentinel node) met 99mTc en de lokalisatie van niet-palpabele tumoren met 125I en hiermee zodanig omgaat, dat het risico laag blijft (V);

  • 31. de functie en de doelmatigheid kent van de beschikbare afschermings-hulpmiddelen (loodschorten, schildklierkraag, loodglasbril) (K).

Kerncompetentie 3

De medisch specialist legt op verzoek of indien noodzakelijk stralingsrisico’s globaal uit aan de patiënt, diens familie of andere betrokkenen.

Daarnaast communiceert de medisch specialist met klinisch fysici, MBB’ers, verpleegkundigen/OK-assistenten en stralingsdeskundigen over het optimaliseren van de stralingsbescherming op de afdeling. Daarbij wordt behalve patiëntenblootstelling ook de blootstelling van de medewerkers en derden in ogenschouw genomen, evenals de wettelijke begrenzingen. De medisch specialist aarzelt niet om wanneer nodig experts (klinisch fysicus, radioloog) te consulteren (C).

Nadere typering van de context

Aangezien de medisch specialist verantwoordelijk is voor de toegediende stralingsdosis aan de patiënt, moet hij de risico’s hiervan kennen en kunnen uitleggen. Omdat een deel van de kennis een beperkte houdbaarheid heeft, is het van belang dat de medisch specialist de funderende principes uit de stralings-hygiëne en aanverwante vakgebieden begrijpt, zodat hij in staat is zijn kennis bij te houden.

In deze context gaat het erom dat de medisch specialist:

  • 32. de grenzen van zijn eigen kennis en deskundigheid betreffende de effecten van straling kent en erkent, de juiste vragen daarover weet te formuleren en zo nodig ondersteuning vraagt bij de aangewezen deskundigen (zoals MBB’er of klinisch fysicus) (C);

  • 33. indien noodzakelijk met alle betrokkenen communiceert over zaken betreffende stralingsbescherming (V);

  • 34. stralingsrisico’s in het perspectief ziet van de andere aanwezige risico’s en de maatschappelijke context (V);

  • 35. op zijn eigen stralingsrisicoperceptie reflecteert (C).

Daarvoor is het nodig dat de medisch specialist:

  • 36. aan een borstvoeding gevende patiënt uitlegt, dat blootstelling aan röntgenstraling geen reden is om de borstvoeding te onderbreken of staken, maar een toegediend contrastmiddel eventueel wel (K, V);

  • 37. de verschillende meebepalende factoren van (stralings)risicoperceptie kent en tevens rekening houdt met de valkuilen om effectief te communiceren over stralingsrisico’s (V);

  • 38. een globale kennis heeft van de niet-ioniserende stralingsrisico’s in vergelijking met die van ioniserende straling (K);

  • 39. onderscheid weet te maken tussen feiten en aannames betreffende de risico's van ioniserende straling (K);

  • 40. herkent dat er een gecompliceerde relatie is tussen enerzijds wetenschappelijke kennis over stralingsbescherming en anderzijds de soms oplaaiende maatschappelijke onrust en persoonlijke emoties hierover (K);

  • 41. de rechtvaardiging als de sleutel tot acceptatie van medische blootstelling aan ioniserende straling beschouwt (K);

  • 42. zich bewust is van de verschillende professionele rollen van MBB’ers, klinisch fysici, toezichthoudend medewerkers stralingsbescherming enz. (K);

  • 43. kennis heeft van de effectieve-dosiswaarden van de belangrijkste, meest voorkomende medische procedures (K);

  • 44. de dosisbegrippen begrijpt die in de stralingsbescherming worden gebruikt (geabsorbeerde dosis, equivalente dosis, effectieve dosis, orgaandosis, intree-huiddosis, foetale dosis, ooglensdosis, extremiteitendosis) (K);

  • 45. fundamentele kennis heeft van de relevante aspecten van de radiobiologie van de mens: stochastische effecten, weefselreacties, teratogene en genetische effecten (K);

  • 46. op de hoogte is van de relevante wet- en regelgeving betreffende medische stralingstoepassingen (K).

Bijlage 5.3, onderdeel B: opleiding stralingshygiëne voor radiotherapeuten-oncoloog

Onderstaande eindtermen hebben als algemeen leerdoel kennis en inzicht te verwerven aangaande de basisprincipes van stralingsfysica, radiotherapeutisch toegepaste fysica, radiobiologie en stralingshygiëne. De eindtermen zijn voorzien van de aanduidingen K = kennis (knowledge): feiten, principes, theorieën, praktijken; V = vaardigheden (skills): cognitief en praktisch en C = competenties (competences): verantwoordelijkheid en autonomie. Deze drie categorieën zijn in de genoemde volgorde hiërarchisch ondergeschikt: een hogere categorie-aanduiding impliceert dat ook aan de voorgaande moet zijn voldaan (K < V < C). Dus een competentie vereist beheersing van de daaronder behorende vaardigheden en kennis.

B. Eindtermen stralingshygiëne voor radiotherapeuten-oncoloog.
B.1. Radiobiologie

Kennis

K1

Heeft kennis van de interactie van straling op moleculair niveau

K2

Legt DNA-schade uit

K3

Kent de cellulaire effecten en mechanismen van celdood

K4

Heeft kennis van herstel van stralingsschade

K5

Verklaart de celoverlevingscurves

K6

Heeft kennis van de hiërarchische opbouw van normale weefselsystemen (compartimenten, celproliferatie, turnover time, end cell systeem, renewal systeem, expanding systeem)

K7

Heeft kennis van verschillen in gevoeligheid voor stralingsgeïnduceerde tumorinductie en latente periode tussen solide tumoren en leukemieën

K8

Verklaart het effect van zuurstof, sensitizers (sensibilisatoren) en beschermende middelen

K9

Verklaart het effect van tijd-dosisfractionering, linear energy transfer (lineïeke energieoverdracht, LET), verschillende stralingsmodaliteiten en de interactie tussen cytotoxische therapie en bestraling

K10

Heeft kennis van voorspellende testen

K10a1

Verklaart verschillen in stralingsrespons tussen gezond weefsel en tumoren als basis voor radiotherapie

K10a2

Definieert en verklaart stochastische en teratogene stralingseffecten en weefselreacties

Vaardigheden

V1

Brengt kennis van klinische en radiologische anatomie, fysica en biologie over op diagnose en therapie

Competenties

geen

B.2. Basis van stralingsfysica

Kennis

K11

Heeft kennis van de structuur van atomen en kernen

K12

Heeft kennis van radioactief verval

K13

Heeft kennis van radio-isotopen

K13a1

Benoemt en verklaart de interactiemechanismen

K13a2

Specificeert soorten en orde van grootte van stralingsblootstelling door natuurlijke en kunstmatige bronnen

K13a3

Heeft kennis van principes van afschermingsberekeningen

Vaardigheden

V2

Analyseert de eigenschappen van deeltjes en elektromagnetische straling

V2a

Voert eenvoudige risicoanalyse uit voor stralingsbronnen

Competenties

geen

B.3. Toegepaste stralingsfysica voor radiotherapie

Kennis

K14

Legt het werkingsprincipe van een röntgenbuis uit

K14a

Begrijpt de werking van CT/CBCT

K15

Legt het werkingsprincipe van een lineaire versneller uit en de stralingsbescherming rondom een versnellerruimte

K16

Heeft kennis van collimatiesystemen

K17

Heeft kennis van apparatuur voor brachytherapie inclusief stralingsbeschermingsaspecten

K18

(vervallen)

K19a

Verklaart de grootheden geabsorbeerde dosis, kerma, orgaan- en effectieve dosis met bijbehorende eenheden

K20

Definieert de geabsorbeerde dosis in het doelvolume bij uitwendige bestraling

K21

Definieert geabsorbeerde dosis in het doelvolume bij brachytherapie

K22

Geeft voorbeelden van algoritmes voor 3D-dosisberekeningen

K23

Legt uit hoe de volgende technieken worden toegepast: conformatietherapie, IMRT (intensity modulated radiation therapy), IGRT (image guided radiation therapy), stereotactische radiotherapie en deeltjestherapie

K23a

Heeft kennis van de fysische basisbegrippen die samenhangen met de dosisverdeling van fotonen- elektronen- en protonenbundels

Vaardigheden

V3

Past ‘treatment planning’ toe, inclusief 3D-planning, IMRT en virtuele simulatie. Deze procedures worden toegepast om de behandeling van de patiënt voor te bereiden

V4

Evalueert de voordelen van conformatietherapie en andere speciale radiotherapietechnieken (IORT (intraoperatieve radiotherapie), stereotactische radiotherapie)

V5

Past berekeningsmethoden voor 2D-dosisberekeningen toe

V6

Onderzoekt behandelopties in het licht van de prognose

V7

Ontwikkelt een behandelstrategie gebaseerd op wetenschappelijk bewijs en maakt een afweging per patiënt voor curatieve dan wel palliatieve uitwendige radiotherapie en/of brachytherapie

V8

Analyseert en interpreteert wetenschappelijk onderzoek om behandelpraktijken te veranderen

V9

Ontwikkelt een strategie voor radiotherapeutische behandeling en toe te passen techniek

V10

Past behandelplannen aan voor wat betreft de individuele situatie van de patiënt, zoals conditie vóór behandeling en de toxiciteit van de radiotherapie en systemische behandelingen

V11

Evalueert en voert de regie over patiënten die met uitwendige radiotherapie en/of brachytherapie worden behandeld

V12

Past de bestralingsbehandeling aan voor die patiënten, waarvoor bijvoorbeeld te grote acute toxiciteit dat noodzakelijk maakt; inclusief correctie voor gemiste dosis

Competenties

C1

Licht patiënten betreffende de radiotherapiebehandeling voor en verleent eventuele nazorg bij behandelreacties

C2

Doet de aanbeveling voor een geschikte dosis en bijbehorend fractioneringsschema voor curatieve of palliatieve uitwendige radiotherapie en brachytherapie

C3

Verifieert een behandelplan voor start van de uitwendige radiotherapie/brachytherapie in samenwerking met klinisch fysici en MBB’ers en is zich bewust van de gevolgen van ieders actie

C4

Bepaalt het risico van een uitwendige radiotherapie en brachytherapie-behandelplan

C5

Is betrokken bij IMRT-planning en andere technieken zoals stereotactische bestraling, deeltjestherapie en IGRT

C6

Autoriseert een radiotherapiebehandeling

C7

Selecteert patiënten voor therapie met gecombineerde modaliteiten

C8

Neemt de klinische verantwoordelijkheid voor het toepassen van radiotherapie samen met systemische middelen (en waar nodig in samenwerking met andere medisch specialisten die betrokken zijn bij systemische therapieën) voor zowel poliklinische als klinische patiënten

C9

Neemt verantwoordelijkheid voor de klinische implicaties van IGRT

C10

Neemt verantwoordelijkheid voor de klinische implicaties en procedures betreffende brachytherapie met gesloten en open bronnen

B.4. Concepten en uitgangspunten van stralingsbescherming

Kennis

K24

Legt de algemene principes van de stralingsbescherming uit, inclusief ALARA

K25

Legt het risico op inductie van secundaire tumoren uit

K26

Heeft kennis van de betekenis van de stralingsweegfactor

K27

Licht de grootheid equivalente dosis toe met inbegrip van de weefselweegfactor

K28

Legt uit wat de gevolgen voor de gezondheid zijn van stralingsblootstelling van werkers en bevolking evenals de wijze van bescherming en de van toepassing zijnde dosislimieten

K29

Verduidelijkt de aanpak van onverwachte/niet-bedoelde blootstellingen

K30

Beschrijft de Europese en nationale wetgeving

K31

Beschrijft de wetenschappelijke grondslagen van de stralingsbescherming

Vaardigheden

V13

Analyseert stochastische effecten en weefselreacties

V14

Onderzoekt onverwachte/niet-bedoelde blootstellingen van patiënten

Competenties

C11

Is betrokken bij kwaliteitsbewaking en volgt het veiligheidsbeleid

C12

Neemt de medische leiding bij onverwachte/niet-bedoelde patiëntblootstellingen

Bijlage 5.3, onderdeel C: opleiding stralingshygiëne voor radiologen

De opbouw van de hierna volgende eindtermen is een directe vertaling van de tabellen van het Europese MEDRAPET-rapport waarbij de originele nummering en systematiek zijn gehandhaafd met betrekking tot de onderdelen radiologie, nucleaire geneeskunde voor radiologen, nucleair geneeskundigen en interventieradiologie. Hierin zijn de leerdoelen op het gebied van de stralingshygiëne gedefinieerd waarbij de termen kennis (K), vaardigheden (V) en competenties (C) worden gehanteerd in oplopende hiërarchische volgorde. Ten behoeve van de herkenbaarheid in dit document zijn de eindtermen voor de verschillende doelgroepen aangegeven met de toevoeging ‘r’ voor alle radiologen, ‘i’ voor interventieradiologen en ‘n’ voor nucleair radiologen (bijv. Kr.1 of Cn.7). Als voorwoord voor ieder deel is een corresponderend stuk uit het MEDRAPET-rapport vrij vertaald en op de Nederlandse situatie geijkt en verwoord.

Aangezien alle volgens de nieuwe opleiding opgeleide radiologen in Nederland enkele van oudsher nucleair-geneeskundige verrichtingen gaan uitvoeren zijn enkele eindtermen voor nucleair radiologen overgeheveld naar de eindtermen voor alle radiologen, conform de suggestie in het MEDRAPET-rapport. Sommige hiervan zijn aangepast met betrekking tot het vereiste kennisniveau en hebben een achtervoegsel ‘a’ gekregen (bijv. Kn.2a). Om zo veel mogelijk het Europese brondocument te volgen zijn deze leerdoelen in originele vorm blijven staan bij de aanvullende leerdoelen voor nucleair radiologen. Enkele specifieke toevoegingen zijn aangeduid met nl.

C.1. Eindtermen stralingshygiëne voor radiologen

C.1.1 Stralingsfysica

Kennis

Kr.1

Maakt een overzicht van bronnen en eigenschappen van ioniserende straling

Kr.2

Benoemt en verklaart de interactiemechanismen

Kr.3

Benoemt en verklaart de mechanismen van radioactief verval

Kr.4

Verklaart de interactie van röntgenstraling met materie en de consequenties voor beeldvorming, beeldkwaliteit en stralingsbelasting

Kr.5

Maakt een opsomming van de definities, grootheden en eenheden kerma, geabsorbeerde (energie) dosis (Gy), orgaan- en effectieve dosis (Sv) en licht deze begrippen toe, alsmede voor exposietempo en dosistempo

Vaardigheden

Vr.1

Past stralingsfysica toe om de optimale keuze te maken voor de beeldvormende modaliteit

Vr.2

Past stralingsfysica toe om de protocollen te optimaliseren, gebruikt de minimale blootstelling die nodig is om het niveau van beeldkwaliteit te bereiken dat nodig is voor de taak

Vr.3

Gebruikt de fysicawetten om verstrooiing te minimaliseren en het contrast te optimaliseren

Vr.4a

Gebruikt de correcte termen om de blootstelling te karakteriseren van de dagelijkse opnames, doorlichtingen en CT-onderzoeken en definieert orgaanrisico, het genetische risico en het risico op kanker en benoemt de (beperkte) toepasbaarheid ervan

C.1.2 Apparatuur

Kennis

Kr.6

Legt het mechanisme uit van de opwekking van röntgenstraling

Kr.7

Benoemt de componenten van een röntgenopstelling en verklaart het proces van het opwekken van röntgenstraling

Kr.8

Verklaart de functie van filters en diafragma’s

Kr.9a

Benoemt de gebruikelijke digitale beeldopnemers, verklaart hun functie en de relatieve voor- en nadelen

Kr.10a

Legt de werking van roosters uit en het effect op beeldkwaliteit en blootstelling

Vaardigheden

Vr.5

Controleert beeldkwaliteit voortdurend om technische defecten te herkennen en corrigeren

Vr.6

Vraagt om de beste beeldkwaliteit, technische innovatie en dosisreductie tegen de laagste kosten

Vr.7

Coördineert de ingebruikname van nieuwe apparatuur met de andere leden van het kernteam (MBB’er, klinisch fysicus, toezichthoudend medewerkers stralingsbescherming)

Vr.8

Gebruikt de technische eigenschappen van de specifieke apparatuur en profiteert van alle kwaliteitsverbeterende en dosisreducerende mogelijkheden met inachtneming van de beperkingen van het toestel

Competenties

Cr.1

Kiest de meest geschikte apparatuur voor de patiënt gebaseerd op de beschikbare middelen

C.1.3 Radiobiologie

Kennis

Kr.11

Beschrijft stralingseffecten op cellen en DNA

Kr.12

Beschrijft cellulaire mechanismen van stralingsrespons, herstel en celoverleving

Kr.13

Beschrijft stralingseffecten op weefsels en organen

Kr.14

Verklaart verschillen in stralingsrespons tussen gezond weefsel en tumoren als basis voor radiotherapie

Kr.15

Definieert en verklaart stochastische en teratogene stralingseffecten en weefselreacties

Kr.16

Beschrijft typen en orde van grootte van stralingsrisico’s ten gevolge van medische blootstelling

Vaardigheden

Vr.9

Informeert patiënten over hun gezondheidsproblemen en de geplande procedure/verrichting

Vr.10a

Communiceert het stralingsrisico in perspectief van rechtvaardiging en optimalisatie van het onderzoek of de behandeling op een begrijpelijke manier met de patiënt als er een significant deterministisch of stochastisch risico bestaat of wanneer de patiënt een vraag heeft

C.1.4 Stralingshygiëne algemeen

Kennis

Kr.17

Beschrijft de basisprincipes van stralingshygiëne, zoals uiteengezet door de ICRP

Kr.18

Specificeert soorten en orde van grootte van stralingsblootstelling door natuurlijke en kunstmatige bronnen

Kr.19

Beschrijft het concept van dosisbepaling en dosismeting voor patiënten, beroepsmatig blootgesteld personeel en het publiek

Kr.20

Verduidelijkt de aard van de blootstelling en de relevante dosislimieten voor de werker, inclusief orgaandoses en dosislimieten voor zwangere werkers, verzorgers, familieleden en het algemene publiek

Kr.21nl

Somt geïndiceerde en niet-geïndiceerde onderzoeken bij vraagstellingen volgens richtlijnen op

Vaardigheden

Vr.11

Communiceert met de verwijzer over rechtvaardiging; stelt indien noodzakelijk een ander onderzoek voor

Vr.12a

Past rechtvaardiging toe in de dagelijkse radiologische praktijk en bij medisch-wetenschappelijk onderzoek, met inachtneming van bestaande richtlijnen, maar ook in individuele gevallen (bijv. polymorbiditeit)

Competenties

Cr.2

Neemt verantwoordelijkheid voor de keuze van de beeldvormende modaliteit voor de individuele patiënt (radiologische opname, CT, alternatieven zoals echo of MRI), waarbij het risico van de ziekte, leeftijd, geslacht en afmeting van de patiënt, het dosisniveau van de procedure en blootstelling van verschillende kritische organen in ogenschouw wordt genomen

Cr.3

Informeert zowel de patiënt als de staf over zwangerschapsgerelateerde zaken in de stralingshygiëne

Cr.4

Neemt verantwoordelijkheid voor het beleid t.a.v. patiëntdosis in verschillende beeldvormende modaliteiten en is zich bewust van de hoogte van de bijbehorende specifieke patiëntdoses

C.1.5 Stralingshygiëne in de radiologie (röntgenstraling)

Kennis

Kr.21

Definieert ALARA en de toepasbaarheid in een radiologische werkomgeving

Kr.22

Licht de concepten en hulpmiddelen voor dosisbeheersing toe in de diagnostische radiologie voor zowel volwassen als pediatrische patiënten

Kr.23

Verklaart de factoren die beeldkwaliteit en dosis in de diagnostische radiologie beïnvloeden

Kr.24

Beschrijft de methoden en hulpmiddelen voor dosisbeheersing in diagnostische radiologie: opnamen, doorlichting, CT, mammografie en die voor pediatrische patiënten.

Kr.25

Verklaart de basisconcepten van het meten en berekenen van patiëntdoses voor de verschillende modaliteiten in de diagnostische radiologie

Kr.26

Beschrijft de belangrijkste afwegingen die van belang zijn voor de stralingshygiëne bij het ontwerpen van een radiologieafdeling

Kr.27

Maakt een overzicht van de diagnostische procedures die buiten de radiologieafdeling worden gemaakt met daarbij behorende relevante afwegingen inzake de stralingshygiëne

Kr.28

Maakt een overzicht van te verwachten doses (referentiepersoon) voor veel voorkomende diagnostische procedures

Kr.29

Beschrijft het kwantitatieve risico en de dosisbepaling voor werkers en het algemene publiek in de diagnostische radiologie

Kr.30

Licht de concepten en hulpmiddelen toe voor het optimaliseren van stralingshygiëne

Kr.a nl

Licht de ethische en juridische aspecten toe betreffende de stralingsblootstelling van vrijwilligers bij medisch onderzoek

Vaardigheden

Vr.13

Optimaliseert beeldvormende protocollen door standaard uitvoeringsprocedures te gebruiken (SOP’s) en door deze aan te passen aan de specifieke afmetingen van de patiënt

Vr.14a

Gebruikt specifieke pediatrische protocollen en weegt daarbij de van een volwassen patiënt afwijkende anatomische verhoudingen en weefselsamenstelling af die gevolgen hebben voor de instelling van de apparatuur, maar ook het verhoogde risico, de gevoeligheid en de specifieke pathologie van elke leeftijdsgroep

Vr.15

Kiest het beste compromis tussen risico-voordeelverhouding, beeldkwaliteit, en stralingsblootstelling van geval tot geval

Vr.16

Houdt toezicht op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Ondersteunt monitoring van de werkplek en van individuen. Ondersteunt het bepalen van de blootstelling, onderzoek en opvolging, toezicht op de gezondheid en het registreren hiervan

Vr.17

Past stralingshygiënische maatregelen toe in de diagnostische radiologie (maken van opnames, doorlichting bij interventies, CT, mammografie en pediatrische patiënten) en adviseert over het gebruik

Vr.18

Blijft in de dagelijkse praktijk binnen de richtlijn/referentieniveaus

Vr.19

Maakt afmetings-specifieke protocollen voor hoge-dosisprocedures

Vr.20

Schat orgaandoses en effectieve doses voor diagnostische onderzoeken, gebaseerd op meetbare blootstellingsparameters (DOP, DLP)

Vr.a nl

Meldt blootstelling aan straling van vrijwilligers/patiënten als gevolg van medisch onderzoek in klinische studies aan voor ethische en wettelijke goedkeuring

Competenties

Cr.5

Adviseert patiënten over de stralingsgerelateerde risico’s en voordelen van een geplande procedure

Cr.6

Neemt verantwoordelijkheid voor rechtvaardiging van stralingsblootstelling voor iedere individuele patiënt, met speciale aandacht voor zwangere patiënten

Cr.7

Neemt verantwoordelijkheid voor de keuze en de uitvoering van de diagnostische procedure met de laagste dosis uitgaande van een gegeven aanvraag van een verwijzer

Cr.8

Neemt verantwoordelijkheid voor het optimaliseren van de opnametechniek/het protocol die/dat wordt gebruikt voor een gegeven diagnostische procedure gebaseerd op patiënt-specifieke informatie

Cr.9

Neemt verantwoordelijkheid voor het bij hoge-dosisprocedures (CT, interventieprocedure) toepassen van een aan de afmeting van de patiënt en aan de probleemstelling aangepast individueel protocol

Cr.10

Implementeert de concepten en hulpmiddelen voor het optimaliseren van de stralingshygiëne

Cr.a nl

Neemt verantwoordelijkheid voor het voldoen aan wettelijke en ethische vereisten bij het blootstellen van vrijwilligers aan straling bij medisch onderzoek of patiënten in klinische studies

C.1.6 Kwaliteit

Kennis

Kr.31

Definieert kwaliteitsbewaking in de radiologie, het management hiervan en de verantwoordelijkheden, beschrijft een programma voor kwaliteitsbewaking en stralingshygiëne voor diagnostische radiologie

Kr.32

Maakt een overzicht van de belangrijkste componenten van beeldkwaliteit en de relatie met patiëntblootstelling

Kr.33

Legt de principes uit van diagnostische referentieniveaus

Vaardigheden

Vr.21

Past standaarden toe voor acceptabele beeldkwaliteit. Voert analyses uit van onjuiste opnamen. Begrijpt de effecten van beelden van slechte kwaliteit op de diagnostische betrouwbaarheid

Vr.22

Vermijdt onnodige stralingsblootstelling gedurende zwangerschap door de patiënt voor het onderzoek te screenen (waarschuwingsbordjes, vragenlijst, zwangerschapstest, etc.)

Vr.23

Controleert de geëigende beschermingsmaatregelen bij blootstelling van een zwangere patiënte tweemaal (afmeting en positionering van het röntgenveld, focus-huidafstand, juiste bundelfiltratie, beperking en vastlegging van de doorlichtduur, uitsluiten van niet-essentiële projecties, vermijden van herhaalde opnames)

Vr.24

Ontwikkelt een afdelingsbeleid om de doses voor de medewerkers ALARA te houden

Competenties

Cr.11

Houdt toezicht op kwaliteitscontroleprocedures en op alle apparatuur die met patiëntblootstelling in verband staat

Cr.12

Neemt verantwoordelijkheid voor het vaststellen van formele werkmethoden (SOP’s)

Cr.13

Neemt verantwoordelijkheid voor organisatorische zaken en de implementatie van verantwoordelijkheden en lokale afspraken

Cr.14

Neemt verantwoordelijkheid voor het organiseren van de radiologische werkstroom teneinde blootstellingen die niet zijn bedoeld of per ongeluk worden gedaan te voorkomen en voor de adequate afhandeling van een dergelijke gebeurtenis

C.1.7 Wet- en regelgeving

Kennis

Kr.34

Maakt een overzicht van nationale en internationale organisaties die zijn betrokken bij wetgevende processen over stralingshygiëne

Kr.35

Specificeert het relevante wetgevingskader (besluiten, richtlijnen, voorschriften, etc.) dat de medische toepassing van ioniserende straling in Nederland en in de EU bestuurt

Kr.36

Specificeert het relevante wetgevingskader dat in de praktijk van de diagnostische radiologie in Nederland richtinggevend is

Vaardigheden

Vr.25

Vindt en past de relevante regelgeving en richtlijnen toe voor elke klinische situatie in de radiologie

Competenties

Cr.15

Neemt verantwoordelijkheid om te voldoen aan de wettelijke vereisten betreffende beroepsmatige en publieke stralingsblootstelling

Cr.16

Neemt verantwoordelijkheid om te voldoen aan het ALARA-principe betreffende beroepsmatige en publieke stralingsblootstelling

Cr.17

Neemt verantwoordelijkheid om overeenkomstig de regelgeving voor de bescherming van de patiënt te werken (DRN’s, waar toepasbaar)

C.1.8 Aanvullende leerdoelen voor aios radiologie in het begin van de opleiding

Deze leerdoelen zijn een naar voren gehaalde selectie uit die voor Nucleair Radiologen ten behoeve van het onderwijs in het begin van de opleiding vanwege het (beperkte) gebruik door alle radiologen van open en ingekapselde bronnen voor diagnostische doeleinden (zie verderop in dit document; de oorspronkelijke nummering is aangehouden). Deze naar voren gehaalde leerdoelen zijn uitsluitend van toepassing op de door de radioloog protocollair uitgevoerde nucleair geneeskundige verrichtingen. Sommige leerdoelen (aangevuld met ‘a’) zijn aangepast voor de doelgroep, waarbij het uitgangspunt is dat een nucleair radioloog/nucleair geneeskundige op de afdeling primair verantwoordelijk is voor het geheel van de stralingshygiënische aspecten. De radioloog voert bepaalde verrichtingen protocollair uit.

C.1.9 Stralingshygiëne patiënt in de nucleaire geneeskunde

Kennis

Kn.1

Specificeert het relevante kader van wet- en regelgeving betreffende de uitoefening van de nucleaire geneeskunde in Nederland

Kn.2

Maakt een opsomming van verwachte doses voor de gebruikte nucleair geneeskundige verrichtingen

Kn.3

Legt de ordegrootte uit van het stralingsrisico als functie van de patiëntdosis, geslacht, leeftijd en de behandelprognose

Kn.8a

Heeft kennis van de principes en het ermee gepaard gaande proces van toediening van radiofarmaca (intraveneus, oraal en per inhalatie) en heeft basiskennis van het fysiologisch gedrag van radiofarmaca en de gevolgen daarvan voor de geabsorbeerde doses

Kn.9a

Heeft kennis van de te nemen actie na onjuiste toediening van radiofarmaca

Kn.13

Verklaart de opties voor het optimaliseren van de patiëntdosis voor CT tijdens het gebruiken van gecombineerde beeldvormende modaliteiten zoals PET/CT, SPECT/CT etc.

Vaardigheden

Vn.1a

Past de principes van rechtvaardiging (inschatting van risico/voordeel) toe en heeft kennis van optimalisatie (inclusief ALARA) met inachtneming van bestaande richtlijnen over de indicaties voor de gebruikte nucleair geneeskundige verrichtingen

Vn.3a

Past voor iedere uitgevoerde diagnostische nucleair geneeskundige verrichting de Europese en nationale wetten, voorschriften, aanbevelingen en standaarden toe met betrekking tot patiëntveiligheid

Vn.10

Identificeert klinische indicaties die het gebruik van lage-dosis-CT toestaan in de multimodale beeldvormende procedures

Competenties

Cn.1

Adviseert patiënten over de risico’s en voordelen van een geplande nucleair geneeskundige verrichting

Cn.2

Neemt de verantwoordelijkheid voor de rechtvaardiging van de stralingsblootstelling van elke patiënt, met speciale afweging voor zwangere patiënten

Cn.3

Neemt op basis van de aanvraag van de verwijzend arts verantwoordelijkheid voor de keuze en uitvoering van de nucleair geneeskundige verrichting met de minste dosisbelasting, rekening houdend met zowel de beschikbaarheid van radiofarmaca als met andere beeldvormende modaliteiten, welke al dan niet ioniserende stralingsbelasting voor de patiënt geven

Cn.4

Neemt verantwoordelijkheid om te voldoen aan referentiedoses waar dat van toepassing is

C.1.10 Stralingsbescherming voor medewerkers en omgeving in de nucleaire geneeskunde

Kennis

Kn.17

Beschrijft algemene regels voor het werken met open en ingekapselde radioactieve bronnen (kwaliteitscontrole/markering)

C.2. Aanvullende eindtermen stralingshygiëne voor interventieradiologen

C.2.1 Stralingsfysica

Kennis

Ki.1

Begrijpt de speciale vereisten van beeldvorming en de beeldkwaliteitsaspecten bij doorlichten

Vaardigheden

Vi.1

Past stralingsfysica toe om interventieprotocollen te optimaliseren, waarbij minimale blootstelling wordt gebruikt om de gewenste procedure-uitkomst te bereiken

C.2.2 Apparatuur

Kennis

Ki.2

Verklaart en begrijpt in detail de volgende eigenschappen van doorlichttoestellen: flat-panel/ beeldversterker-detectoren (inclusief problemen met beeldversterkers zoals geometrische vertekening, effecten van magneetvelden in de omgeving), continue en gepulste acquisitie (inclusief beeldfrequentie, automatische helderheidsregeling, hoge-dosistempo-doorlichting, filmopnames, ‘last image hold’ en ‘road mapping’)

Vaardigheden

Vi.2

Gebruikt de technische eigenschappen van het specifieke toestel, van dag tot dag, waarbij alle kwaliteitsverbeterende en dosisreducerende mogelijkheden worden benut, waarbij de beperkingen van het interventie-doorlichtstatief worden onderkend

Competenties

Ci.1

Kiest de beste interventieapparatuur voor de patiëntenpopulatie, gebaseerd op de beschikbare middelen/voorzieningen

C.2.3 Radiobiologie

Kennis

Ki.3

Licht radiobiologische dosis-effectrelaties toe die relevant zijn voor interventieradiologie met betrekking tot patiëntveiligheid, inclusief discussie over de fysische en biologische achtergrond; respons van weefsel na bestraling op moleculair, cellulair en macroscopisch niveau; modellen van stralingsgeïnduceerde tumoren, erfelijkheidsrisico’s; en stralingseffecten voor volwassenen, kinderen en op de conceptie

C.2.4 Stralingshygiëne in de interventieradiologie (röntgenstraling)

Kennis

Ki.4

Definieert ALARA en de toepasbaarheid bij de interventiepraktijk

Ki.5

Legt de betekenis uit van rechtvaardiging en optimalisatie zoals toegepast voor interventiepraktijken

Ki.6

Verduidelijkt de concepten en hulpmiddelen om voor volwassen en pediatrische patiënten de dosis te beheersen bij interventieprocedures

Ki.7

Licht de factoren toe die beeldkwaliteit en dosis beïnvloeden bij interventieradiologie

Ki.8

Beschrijft de methoden en hulpmiddelen voor dosisbeheersing in de interventieradiologie

Ki.9

Legt de basisconcepten uit voor patiëntdosismeting en -berekening in de interventieradiologie

Ki.10

Beschrijft de belangrijkste afwegingen relevant voor stralingsbescherming bij het ontwerp van een interventiekamer

Ki.11

Maakt een overzicht van te verwachten doses (referentiepersoon) voor de belangrijkste interventieprocedures

Ki.12

Verklaart kwantitatief het risico en de dosisbepaling voor werkers en publiek bij interventieradiologie

Ki.13

Verklaart en bediscussieert de meest recente onderbouwing van lage-dosiseffecten op interventieradiologen

Vaardigheden

Vi.3

Optimaliseert de procedureprotocollen door SOP’s te gebruiken en deze aan de patiëntomvang aan te passen

Vi.4

Kiest per situatie het beste compromis tussen de verhouding nadeel/voordeel, beeldkwaliteit, uitkomst van de procedure en de stralingsbelasting

Vi.5

Houdt toezicht op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door de interventiestafleden, ondersteunt de monitoring van werkplekken en personen en het vaststellen van de blootstelling, nader onderzoek en opvolging hiervan, het gezondheidstoezicht en het vastleggen hiervan

Vi.6a

Adviseert over stralingshygiënische maatregelen en past deze toe voor alle relevante organen

Vi.7

Maakt een schatting van de effectieve dosis ten gevolge van interventieprocedures gebaseerd op meetbare blootstellingsparameters (DOP, huiddosis)

Vi.8

Schat in wanneer een hoge huiddosis is te verwachten

Vi.9

Berekent het risico voor de patiënt uit de gemeten waarden van de dosimetriegrootheden die worden gebruikt om schadelijke biologische effecten vast te stellen

Competenties

Ci.2

Adviseert patiënten over de stralingsgerelateerde risico’s en voordelen van een geplande interventieprocedure

Ci.3

Neemt voor iedere individuele patiënt die een interventieprocedure ondergaat de verantwoordelijkheid voor de justificatie van de stralingsblootstelling, met speciale aandacht voor zwangere (of mogelijk zwangere) patiënten

Ci.4

Neemt verantwoordelijkheid voor het optimaliseren van de techniek/het protocol dat bij een bepaalde interventieprocedure wordt gebruikt, gebaseerd op de specifieke behoeftes van de patiënt

Ci.5a

Neemt verantwoordelijkheid voor het toepassen van de principes van rechtvaardiging (afweging voor- en nadelen), optimalisatie (inclusief ALARA) en het opzetten van referentieniveaus (indien relevant, anders het bepalen van te verwachten doses) teneinde de patiënt te beschermen tegen onnodig stralingsrisico

Ci.6

Neemt de verantwoordelijkheid voor het toepassen van de optimale (aan de afmeting en het probleem aangepast) individuele protocollering voor hoge-dosisprocedures (TIPS etc.)

Ci.7a

Neemt de verantwoordelijkheid voor het vermijden van hoge huiddoses, die deterministische effecten kunnen veroorzaken en voor de optimalisatie van de procedure als deterministische effecten onvermijdelijk zijn

Ci.8

Volgt patiënten om na te gaan of er deterministische effecten optreden

Ci.9

Neemt verantwoordelijkheid voor dosisbeperking en voert routines in die dosisbeperking van de staf verzekeren

C.2.5 Kwaliteit

Kennis

Ki.14

Definieert kwaliteitsbewaking in de interventieradiologie. Legt de taken en verantwoordelijkheden uit.

Ki.15

Somt de belangrijke componenten op van beeldkwaliteit en de relatie hiervan met de blootstelling van de patiënt bij een procedure

Ki.16a

Legt het principe uit van diagnostische referentieniveaus bij interventieprocedures waar dat relevant voor is of anders de te verwachten doses. Begrijpt de effecten van beelden van slechte kwaliteit bij interventieprocedures

Vaardigheden

Vi.10

Begrijpt de effecten van beelden van slechte kwaliteit bij interventieprocedures

Vi.11

Vermijdt onnodige blootstelling van de patiënt gedurende interventieprocedures door de gebruikte technieken te optimaliseren (positionering en afmeting van de bundel, gonadenafscherming, focus-huidafstand, juiste bundelfiltratie, beperking van de doorlichttijd en het vastleggen daarvan, geen onnodige projecties gebruiken)

Vi.12

Ontwikkelt een afdelingsbeleid om de doses van de interventiemedewerkers en -staf zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden

C.2.6 Wet- en regelgeving

Kennis

Ki.17

Specificeert het relevante regelgevingskader dat van toepassing is op de praktijk van de interventieradiologie in Nederland

Vaardigheden

Vi.13

Past de gevonden relevante richtlijnen toe op elke klinische situatie in de interventieradiologie

Competenties

Ci.10

Neemt verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de richtlijnen voor de bescherming van de patiënt (inclusief referentieniveaus per procedure, waar toepasbaar)

C.3 Aanvullende eindtermen stralingshygiëne voor nucleair radiologen

C.3.1 Stralingshygiëne patiënt in de nucleaire geneeskunde

Kennis

Kn.1

Specificeert het relevante kader van wet- en regelgeving betreffende de uitoefening van de nucleaire geneeskunde in Nederland

Kn.2

Maakt een opsomming van verwachte doses voor de gebruikelijke nucleair geneeskundige verrichtingen

Kn.3

Legt de ordegrootte uit van het stralingsrisico als functie van de patiëntdosis, geslacht, leeftijd en de behandelprognose

Kn.4

Legt de principes en hulpmiddelen uit om de aangepaste activiteit te bepalen voor pediatrische nucleair geneeskundige verrichtingen (EANM pediatrische doseringstabel)

Kn.5

Legt de relevante regelgeving uit betreffende de keuze voor poliklinische behandeling met radionucliden dan wel opname van de patiënt, inclusief ontslagcriteria

Kn.6

Verklaart het principe en de procedure van kwaliteitsbewaking voor niet-beeldvormende apparatuur zoals activiteitsmeters (dosiskalibratoren) en meetsondes (probes)

Kn.7

Verklaart het principe en de procedure van kwaliteitsbewaking voor beeldvormende apparatuur, zoals gammacamera’s, SPECT, PET (en de combinatie met CT)

Kn.8a

Beschrijft de principes en het ermee gepaard gaande proces van toediening van radiofarmaca (intraveneus, oraal en per inhalatie) en heeft basiskennis van het fysiologisch gedrag van radiofarmaca en de gevolgen daarvan voor de geabsorbeerde doses

Kn.9

Beschrijft de te nemen actie na onjuiste toediening van radiofarmaca

Kn.10

Legt de klinische consequenties uit van therapie met radiofarmaca aan een (mogelijk) zwangere patiënt of een patiënt die zwanger wordt in de weken na toediening

Kn.11

Beschrijft de procedures hoe om te gaan met incontinente patiënten

Kn.12

Legt de belangrijkste factoren uit die bepalend zijn voor de optimalisatie van de beeldkwaliteit versus de toegediende dosis (activiteit), zoals: de keuze van collimator, energievenster of tomografisch reconstructie-algoritme

Kn.13

Verklaart de opties voor het optimaliseren van de patiëntdosis voor CT tijdens het gebruiken van gecombineerde beeldvormende modaliteiten zoals PET/CT, SPECT/CT etc.

Kn.14

Verklaart de basisprincipes van het MIRD-schema, inclusief tijdsgeïntegreerde activiteit in de bron-regio (gecumuleerde activiteit) en tijdsgeïntegreerde activiteitscoëfficiënt (verblijftijd)

Kn.15

Verklaart op basis van een radioactief jodium-uptake meting welke procedure wordt gebruikt voor de behandeling van een benigne schildklieraandoening

Kn.16

Somt de therapeutische nucleair geneeskundige verrichtingen op die minder frequent of in gespecialiseerde instituten worden uitgevoerd en de daarbij horende speciale stralingshygiënische aspecten

Kn.a nl

Somt geïndiceerde en niet-geïndiceerde onderzoeken bij vraagstellingen volgens richtlijnen op

Kn.25

Licht de ethische en juridische aspecten toe betreffende de stralingsblootstelling van vrijwilligers bij medisch onderzoek waarbij radiofarmaca worden toegediend

Vaardigheden

Vn.1

Past de principes van rechtvaardiging (inschatting van risico/voordeel) en optimalisatie (inclusief ALARA) toe, met inachtneming van bestaande richtlijnen over de indicaties voor nucleair geneeskundige verrichtingen

Vn.2

Besluit welke radiofarmaca en procedures worden gebruikt, met inachtneming van dosisreferentieniveaus

Vn.3

Past voor iedere diagnostische of therapeutische verrichting Europese en nationale wetten, voorschriften, aanbevelingen en standaarden toe met betrekking tot patiëntveiligheid

Vn.4

Evalueert het stralingsrisico voor embryo/foetus ten opzichte van de voordelen van een nucleair geneeskundige verrichting

Vn.5

Bepaalt de toe te passen dosis (activiteit) voor pediatrische patiënten, afhankelijk van de lichaamsmassa

Vn.6

Berekent orgaandoses en effectieve dosis vanuit verblijftijden, daarbij gebruikmakend van daartoe ontwikkelde software-hulpmiddelen

Vn.7

Kiest de toe te passen procedure voor de behandeling van benigne schildklierziekte, op basis van de verkregen gegevens van de radioactief jodium-uptake meting

Vn.8

Stelt een patiënt-specifiek behandelplan op (samen met een klinisch fysicus) voor een gegeven nucleair geneeskundige therapie

Vn.9

Ontwerpt geschikte veiligheidsmaatregelen voor het te volgen beleid voor opgenomen patiënten die therapeutische doses radiofarmaca toegediend hebben gekregen

Vn.10

Identificeert klinische indicaties die het gebruik van lage-dosis-CT toestaan in multimodale beeldvormende procedures

Vn.11

Ontwerpt geschikte maatregelen voor de afwikkeling van onbedoelde of accidentele blootstelling aan radioactiviteit, bijv. extravasale toediening

Vn.17

Meldt blootstelling aan straling van vrijwilligers/patiënten als gevolg van medisch onderzoek in klinische studies aan voor ethische en wettelijke goedkeuring

Competenties

Cn.1

Adviseert patiënten over de risico’s en voordelen van een geplande nucleair geneeskundige verrichting

Cn.2

Neemt de verantwoordelijkheid voor de rechtvaardiging van de stralingsblootstelling van elke patiënt, met speciale afweging voor zwangere patiënten

Cn.3

Neemt op basis van de aanvraag van de verwijzend arts verantwoordelijkheid voor de keuze en uitvoering van de nucleair geneeskundige verrichting met de minste dosisbelasting, rekening houdend met zowel de beschikbaarheid van radiofarmaca als met andere beeldvormende modaliteiten, welke al dan niet ioniserende stralingsbelasting voor de patiënt geven

Cn.4

Neemt verantwoordelijkheid om te voldoen aan referentiedoses waar dat van toepassing is

Cn.5

Neemt de verantwoordelijkheid voor het op basis van patiënt-specifieke informatie optimaliseren van het soort radiofarmacon en de toegediende dosis (activiteit) dat wordt gebruikt voor een bepaalde diagnostische nucleair geneeskundige verrichting

Cn.6

Neemt de verantwoordelijkheid voor het optimaliseren van de CT-patiëntdosis bij multimodale beeldvormende modaliteiten, afhankelijk van de klinische situatie en de eigenschappen van het beeldvormende apparaat

Cn.7

Bewaakt kwaliteitscontroleprocedures voor alle apparatuur die van belang is voor patiëntblootstelling (bijv. activiteitsmeters, meetsondes, beeldvormende apparatuur zoals gammacamera’s, SPECT, PET)

Cn.8

Neemt verantwoordelijkheid voor therapeutische nucleair geneeskundige verrichtingen betreffende indicatiestelling en naleving van geautoriseerde protocollen

Cn.9

Neemt verantwoordelijkheid voor het toepassen van de optimale dosis (activiteit) voor een gegeven therapeutische nucleair geneeskundige verrichting zoals bepaald in een patiënt-specifiek behandelplan (opgesteld samen met een klinisch fysicus)

Cn.10

Implementeert standaardprotocollen voor alle diagnostische nucleair geneeskundige verrichtingen die regelmatig plaatsvinden

Cn.11

Implementeert standaardprotocollen voor alle therapeutische nucleair geneeskundige verrichtingen die regelmatig in een kliniek worden uitgevoerd

Cn.12

Implementeert standaardprotocollen voor het afhandelen van onbedoelde of accidentele blootstelling aan ioniserende straling

Cn.13

Adviseert borstvoeding gevende patiënten over tijdelijke of definitieve stopzetting hiervan naar gelang het toegediende radiofarmacon en de toegediende dosis activiteit

Cn.14

Adviseert zowel mannelijke als vrouwelijke patiënten over de periode gedurende welke zij conceptie zouden moeten voorkomen na een radionuclidentherapie

Cn.21

Neemt verantwoordelijkheid voor het voldoen aan wettelijke en ethische vereisten bij het blootstellen van vrijwilligers aan straling bij medisch onderzoek of patiënten in klinische studies

C.3.2 Stralingsbescherming voor medewerkers en omgeving in de nucleaire geneeskunde

Kennis

Kn.17

Beschrijft algemene regels voor het werken met open en ingekapselde radioactieve bronnen (kwaliteitscontrole/markering)

Kn.18

Beschrijft de belangrijkste afwegingen die van belang zijn voor de stralingsbescherming bij het ontwerp van een nieuwe afdeling nucleaire geneeskunde, inclusief een radionuclidenlaboratorium voor de bereiding van radiofarmaca of handelingen met open bronnen

Kn.19

Legt de aard en de bronnen van inwendige en externe stralingsblootstelling uit voor medewerkers op de afdeling nucleaire geneeskundige en voor het publiek

Kn.20

Legt het kwantitatieve risico en de wijze van dosisbepaling uit voor medewerkers op de afdeling nucleaire geneeskunde

Kn.21

Maakt een overzicht van nucleair geneeskundige verrichtingen die een potentieel hoge dosis op de extremiteiten of de ooglens kunnen veroorzaken, zoals het gebruik van hoge-energie-bètastralers

Kn.22

Legt het kwantitatieve risico en de wijze van dosisbepaling (waar van toepassing) uit voor publieke blootstelling, met betrekking tot nucleair geneeskundige verrichtingen

Kn.23

Beschrijft waaraan wettelijk moet worden voldaan betreffende het beheer en gebruik van open en gesloten radioactieve bronnen; inclusief de vereisten voor opslag, afscherming, het vastleggen van gegevens en controle (audit)

Kn.231

Beschrijft waar wettelijk aan moet worden voldaan met betrekking tot het beheer en de afvoer van radioactief afval en het transport van radioactief materiaal

Kn.24

Maakt een overzicht van de relevante dosislimieten voor medewerkers (inclusief orgaandoses), voor zwangere medewerkers en het algemene publiek alsmede voor familieleden en verzorgers

Kn.25

Verplaatst naar 3.1

Kn.26

Maakt een overzicht van de relevante zaken betreffende beroepsmatige blootstelling die gekoppeld zijn aan alle gespecialiseerde procedures die in de eigen kliniek worden verricht en licht dit toe, bijv. radiosynovectomie, ‘targeted’-therapieën met alfa- of bètastralers

Vaardigheden

Vn.12

Ontwikkelt een afdelingsbeleid voor het veilig hanteren van open en ingekapselde radioactieve bronnen (o.a. opslag, afscherming, administratie, transport, afval)

Vn.13

Ontwikkelt een afdelingsbeleid om zowel de dosis van medewerkers door externe bestraling als die door inwendige besmetting (inhalatie, ingestie) zo laag als redelijkerwijs mogelijk is te houden

Vn.14

Identificeert procedures die speciale operationele stralingsbeschermingsmaatregelen vereisen, bijv. extra afscherming of bediening op afstand

Vn.15

Identificeert procedures die speciale dosismonitoring vereisen, bijv. vingerdosimetrie of bepaling van inwendige besmetting

Vn.16

Identificeert procedures die vereisen, dat aan de patiënt (en familie en verzorgers) instructie wordt gegeven over het minimaliseren van de stralingsbelasting (uitwendig en inwendig)

Vn.17

Verplaatst naar 3.1

Vn.18

Ontwikkelt beleid in de organisatie voor het optimaliseren van de blootstelling van patiënten en medewerkers aan ioniserende straling voor alle gespecialiseerde nucleair geneeskundige verrichtingen en procedures

Competenties

Cn.15

Neemt verantwoordelijkheid om te voldoen aan wettelijke vereisten en het ALARA-principe met betrekking tot beroepsmatige blootstelling en blootstelling van publiek op de eigen afdeling aan (ioniserende) straling

Cn.16

Neemt verantwoordelijkheid voor het vaststellen van formele werkmethoden (SOP’s)

Cn.17

Implementeert een – bij de te verrichten procedures met bijbehorende risico’s – passend monitoring programma voor werkers voor zowel externe bestraling als inwendige besmetting

Cn.18

Implementeert een afdelingsbeleid om zwangere werkers te beschermen tegen inwendige-besmetting

Cn.19

Implementeert instructies aan patiënten die de afdeling verlaten na een diagnostische nucleair geneeskundige verrichting, in het bijzonder met indium-111

Cn.20

Geeft instructie aan patiënten die na therapie met radionucliden worden ontslagen (klinisch dan wel poliklinisch), in het bijzonder indien jodium-131 is toegediend voor de behandeling van schildklierkanker of hyperthyreoïdie

Cn.21

Verplaatst naar 3.1

Cn.22

Implementeert standaardprotocollen voor alle gespecialiseerde procedures die regelmatig worden verricht in de eigen kliniek

Bijlage bij hoofdstuk 6. Algemene bepalingen inzake blootstelling, van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

Bijlage 6.1, behorend bij artikel 6.3, eerste lid

Lijst van grondstoffen en bouwmaterialen die gezien de uitgezonden gammastraling in aanmerking moeten worden genomen, omdat ze kunnen leiden tot een overschrijding van het betreffende referentieniveau van 1 millisievert in een kalenderjaar en om die reden aandacht vragen vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming.

  • 1. Natuurlijke materialen:

    • a. Aluinschalie.

    • b. Bouwmaterialen of grondstoffen van natuurlijke magmatische oorsprong:

      • granitoiden (zoals graniet, syeniet en orthogneis);

      • porfier;

      • tuf;

      • puzzolaan;

      • lava;

      • zirkoonzand.

  • 2. Grondstoffen op basis van restmateriaal uit industrieën:

    • vliegas;

    • fosfo(r)gips;

    • fosforhoudende slakken;

    • tinslakken;

    • koperslakken;

    • slib van de aluminiumproductie;

    • restmateriaal van de staalproductie.

Algemeen deel

Hoofdstuk 1. Inleiding

§ 1.1. Doel van de regeling

De Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (hierna: de regeling) bevat bepalingen ter uitwerking en met het oog op een goede uitvoering van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (hierna: het besluit). Het besluit en daarmee de regeling implementeren Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEG L 13/1), hierna te noemen: de richtlijn. Deze diende met ingang van 6 februari 2018 te zijn geïmplementeerd. Daarnaast vormt deze een voortgezette implementatie van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PbEU 2011, L 199).

De regeling bevat daartoe regels en bijlagen met technische en overige uitvoeringsvoorschriften, zoals administratieve vereisten, vrijstellings- en vrijgavewaarden, kerncompetenties en overige kwalificaties voor deskundigen en daarmee samenhangende opleidingsvereisten, generieke rechtvaardiging van handelingen en maatregelen, enzovoorts. Voor een toelichting op de richtlijn, de implementatie in de vorm van een nieuw besluit, de opzet en systematiek daarvan, de beginselen van stralingsbescherming, het controlestelsel, de specifieke regels voor bronnen, beroepsmatige blootstelling, medische blootstelling en bevolkingsblootstelling enzovoorts, wordt kortheidshalve verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit. Dat geldt ook voor de effecten en gevolgen van het besluit en de daarmee verband houdende uitwerking in de regeling. Ook voor de implementatie- en concordantietabellen wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit. Naast het overgangsrecht van het besluit voorziet de regeling in de benodigde aanvullende overgangsrechtelijke bepalingen. Voor zover de regeling aanvullend beleid bevat in het kader van de implementatie (bijvoorbeeld ten aanzien van vrijgave en vrijstelling) worden de specifieke gevolgen daarvan in deze toelichting beschreven.

Hierna wordt kort ingegaan op de opzet van de regeling en de diverse hoofdstukken (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt ingegaan op het proces van voorbereiding en de effecten (hoofdstuk 3), gevolgd door een artikelsgewijze toelichting.

§ 1.2. Opzet van de regeling

De regeling volgt de indeling in hoofdstukken van het besluit waarbij de nummering van de hoofdstukken correspondeert met die van het besluit, zodat de indeling van het besluit herkenbaar blijft in de regeling.

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een korte toelichting per hoofdstuk opgenomen en waar nodig, een onderbouwing van specifieke onderwerpen, zoals de in deze regeling opgenomen additionele vrijstellings- en vrijgavewaarden om een zo lastenluw als mogelijke implementatie te realiseren. In de regeling zijn vooralsnog alleen de bepalingen opgenomen waartoe het besluit met het oog op implementatie of een goede uitvoering verplicht, door middel van verplichte delegatiegrondslagen. Aan de overige, facultatieve delegatiegrondslagen is nog geen invulling gegeven voor zover daarvoor nog geen noodzaak is gebleken. De bijlagen bij deze regeling zijn genummerd overeenkomstig de hoofdstukken waar deze bij horen. Dit met het oog op de inzichtelijkheid in het grote aantal bijlagen.

§ 1.3. Overige uitvoeringsregelgeving

In deze regeling zijn de bepalingen opgenomen waarvoor hetzij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), hetzij deze Minister en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) of de Minister voor Medische Zorg verantwoordelijk zijn. Zie daarvoor de delegatiegrondslagen van het besluit, genoemd de in de aanhef van de regeling, en de overige daar genoemde delegatiegrondslagen van andere besluiten of wetten. Daarnaast zijn op grond van de hoofdstukken 7 en 8 van het besluit specifieke regelingen vastgesteld door de beide laatstgenoemde Ministers, evenals voorheen het geval was. Dit omvat de Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018 en de Regeling stralingsbescherming medische blootstelling. Voorts is ter uitvoering van het besluit op grond van artikel 4 van de Kernenergiewet (hierna: de wet) en de specifieke delegatiegrondslagen op basis van dat artikel in het besluit een verordening vastgesteld door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (hierna: de Autoriteit).

Hoofdstuk 2. Inhoud

§ 2.1. Hoofdlijnen regeling

De regeling bevat in de eerste plaats uitwerkingen van de hoofdstukken van het besluit. Het betreft bepalingen van administratieve aard, uitwerking van de details, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld (zoals bijvoorbeeld voorschriften met betrekking tot rechtvaardiging). Daarnaast gaat het om de verwerking in de regelgeving van bepalingen van de richtlijn die de Minister(s), behoudens op ondergeschikte punten, geen ruimte laten voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard. Hierbij is voortgebouwd op de voorheen in de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming (hierna: uitvoeringsregeling) opgenomen bepalingen en andere regelingen. Ook de inhoud van de Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik ioniserende straling (hierna: regeling rechtvaardiging) is na een beperkte actualisatie opgenomen in de regeling. Beide genoemde regelingen vervallen bij de inwerkingtreding van het besluit omdat daarbij het Besluit stralingsbescherming, dat de grondslag vormde voor die regelingen, wordt ingetrokken.

Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen, waaronder begripsomschrijvingen.

  • Hoofdstuk 2: Rechtvaardiging.

  • Hoofdstuk 3: Controlestelsel (handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal; vergunning, registratie en kennisgeving; vrijstelling en vrijgave controlestelsel).

  • Hoofdstuk 4: Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties (beveiligingsplan; financiële zekerheid hoogactieve bronnen).

  • Hoofdstuk 5: Informatie en deskundigheid (stralingsbeschermingsdeskundigen; toezichthoudend medewerker stralingsbescherming; eisen opleidingen medisch-radiologische handelingen; kwaliteitsborging erkende instellingen; organisatie deskundigheid (o.a. stralingsbeschermingseenheid)).

  • Hoofdstuk 6: Algemene bepalingen inzake blootstelling (stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties; bouwmaterialen).

  • Hoofdstukken 7 en 8 (gereserveerd).

  • Hoofdstuk 9: Blootstelling van leden van de bevolking (referentieniveaus).

  • Hoofdstuk 10: Het beheer en het zich ontdoen van radioactieve afvalstoffen (beëindigingsplan).

  • Hoofdstuk 11: Wijzigingen overige regelingen.

  • Hoofdstuk 12: Overgangsbepalingen.

  • Hoofdstuk 13: Slotbepalingen.

De bijlagen omvatten:

Bijlage bij hoofdstuk 2. Rechtvaardiging, optimalisatie, dosislimitering.

  • Bijlage 2.1, behorend bij artikel 2.1 (aanwijzing van categorieën of soorten gerechtvaardigde of niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen).

Bijlagen bij hoofdstuk 3. Controlestelsel.

  • Bijlage 3.1, behorend bij artikel 3.1 (aanwijzing van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal).

  • Bijlage 3.2, behorend bij de artikelen 3.3 en 3.4 (vrijstellings- en vrijgavewaarden).

Bijlage bij hoofdstuk 4. Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties.

  • Bijlage 4.1, behorend bij artikel 4.2 (begrippen en indeling van radioactieve stoffen in categorieën met het oog op het beveiligingsplan).

Bijlagen bij hoofdstuk 5. Informatie en deskundigheid.

Bijlage 5.1, behorend bij afdeling 5.1, de paragrafen 5.1.1 en 5.1.2 (eisen deskundigheid en opleiding stralingsbeschermingsdeskundigen).

Bijlage 5.2, behorend bij afdeling 5.2 (eisen deskundigheid en opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming).

Bijlage 5.3, behorend bij afdeling 5.3 (eisen opleidingen medisch-radiologische handelingen).

Bijlage bij hoofdstuk 6. Algemene bepalingen inzake blootstelling.

Bijlage 6.1 behorend bij artikel 6.2, eerste lid (lijst van grondstoffen en bouwmaterialen die gezien de uitgezonden gammastraling in aanmerking moeten worden genomen, omdat ze kunnen leiden tot een overschrijding van het betreffende referentieniveau van 1 millisievert in een kalenderjaar en om die reden aandacht vragen vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming).

In de volgende paragraaf wordt per hoofdstuk een kort overzicht gegeven.

§ 2.2. Hoofdstuksgewijs

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Hoofdstuk 1 bevat de begripsomschrijvingen voor de toepassing van de regeling. Deze zijn aanvullend ten opzichte van de in het besluit (in bijlagen 1 en 2) opgenomen begripsomschrijvingen. De begripsomschrijvingen van het besluit zijn ook van toepassing op de lagere regelgeving.

Hoofdstuk 2. Rechtvaardiging

Hoofdstuk 2 bevat, middels een verwijzing naar bijlage 2.1, onderdelen A en B, de generieke aanwijzing van categorieën of soorten handelingen of maatregelen die met de regeling als gerechtvaardigd, respectievelijk als niet-gerechtvaardigd zijn aangewezen. Het betreft hier een technische omzetting van de in de eerdergenoemde Regeling rechtvaardiging opgenomen categorieën van gerechtvaardigde en niet-gerechtvaardigde handelingen. Daarnaast zijn enkele categorieën of soorten handelingen, of voorbeelden daarvan, toegevoegd. Deze toevoegingen zijn het gevolg van de beoordeling van de rechtvaardiging van (nieuwe) handelingen, door middel van individuele vergunningaanvragen, in de periode sinds de laatste aanpassing van de voormalige Regeling rechtvaardiging.

Hoofdstuk 3. Controlestelsel
§ 3.1. Handelingen met van nature voorkomende radioactieve materialen.

Paragraaf 3.1 bevat in samenhang met de bijbehorende bijlage 3.1 onderdelen A en B, niet-limitatieve lijsten van handelingen met van nature voorkomend radionucliden waarbij mogelijk een verhoogde blootstelling optreedt of kan optreden die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd. De in onderdeel A opgenomen niet-limitatieve lijst is opgesteld aan de hand van een herinventarisatie die door het RIVM werd uitgevoerd en gecoördineerd. De lijst in onderdeel A is een voortzetting van de lijst die was opgenomen in bijlage 7.1 behorende bij artikel 7.2 van de uitvoeringsregeling. De lijst in bijlage 3.1, onderdeel B, is nieuw. Onderdeel B bestaat uit een niet-limitatieve lijst van handelingen met natuurlijke bronnen waarvoor bezorgdheid bestaat dat een handeling kan leiden tot de aanwezigheid van in de natuur voorkomende radionucliden in het water, waardoor de kwaliteit van het drinkwater of andere blootstellingsroutes wordt of worden beïnvloed. Ook deze lijst werd opgesteld aan de hand van onderzoek dat door RIVM werd uitgevoerd en gecoördineerd. Het opstellen van deze lijst volgt als nieuwe verplichting uit artikel 25, derde lid, van de richtlijn.

§ 3.2. Vergunningen, registratie en kennisgeving

Complexvergunningen

In deze paragraaf zijn regels uitgewerkt in welke gevallen een complexvergunning wordt voorgeschreven. Een complexvergunning is verplicht in een onderneming en op locaties, indien in verschillende organisatieonderdelen of op verschillende locaties, door de ondernemer verschillende handelingen met in totaal meer dan 100 bronnen worden verricht. Een complexvergunning kan ook worden voorgeschreven indien op een locatie, naar het oordeel van de Autoriteit, sprake is van een qua risico’s vergelijkbaar complex van handelingen.

Aanwijzing van gevallen waarin een beveiligingsplan, noodplan of beëindigingsplan wordt vereist

In drie artikelen van het besluit is een grondslag opgenomen om categorieën van gevallen aan te wijzen voor ondernemers die een specifiek plan moeten opstellen. Dit betreft een beveiligingsplan als bedoeld in artikel 4.7 van het besluit, een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7 van het besluit of een beëindigingsplan als bedoeld in artikel 10.8 van het besluit.

De aanwijzing van categorieën van gevallen is gekoppeld aan het bezit van bepaalde bronnen. De categorie-indeling voor het beveiligingsplan bestond al in het Bs. Ondernemers die in het bezit zijn van categorie-1, -2 of -3 bronnen (zie begripsomschrijving art. 1.1 en bijlage 4.1) zijn verplicht zo’n beveiligingsplan op te stellen. Deze categorieën zijn gebaseerd op richtlijnen van het Internationale Atoomenergieagentschap (IAEA), en houdt rekening met de mate van risico’s van kwaadwillig gebruik zoals bijvoorbeeld ongecontroleerde verspreiding in de omgeving. Gezien de vergelijkbare risico’s die deze bronnen kunnen hebben als ze betrokken zijn bij stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties is gekozen om de criteria voor het verplicht stellen van een bedrijfsnoodplan aan te doen sluiten bij de categorie-indeling voor beveiligingsplannen (artikel 4.7 besluit).

Nieuw in het besluit ten opzichte van het Bs is dat (gegevensverstrekking met betrekking tot) het beveiligingsplan, en in aanvulling daarop nu ook het bedrijfsnoodplan, onderdeel uitmaakt van de vergunningaanvraag. Deze informatie is voor het bevoegd gezag noodzakelijk omdat stralingsincidenten of radiologische noodsituaties binnen een onderneming kunnen leiden tot effecten buiten die onderneming, waarvoor mogelijk plannen op nationaal niveau in werking gesteld moeten worden. Op basis van artikel 3.6 van het besluit is het mogelijk om gegevens die in strijd zijn met het belang van de veiligheid of beveiliging buiten de openbaarmaking te houden. Een ander nieuw onderdeel is dat ook (gegevensverstrekking met betrekking tot) het beëindigingplan onderdeel kan uitmaken van de vergunningaanvraag. De categorie-indeling voor het beëindigingplan wijkt af van die van het beveiligingsplan omdat deze gebaseerd is op de inschatting van de hoogte van de kosten voor beëindiging. De categorie-indeling voor het beëindigingsplan sluit niet direct aan op het radiologische risico van de bronnen zoals bij de categorie-indeling voor het beveiligingsplan en het bedrijfsnoodplan wel het geval is.

Voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is het daarom wenselijk dat de daarvoor noodzakelijke gegevens reeds bij een vergunningaanvraag worden verstrekt. Daardoor dient de ondernemer zich vroegtijdig rekenschap te geven van de vereiste voorzieningen en is het mogelijk bij de vergunningverlening tot een beter onderbouwde afweging te komen.

§ 3.3. Vrijstelling en vrijgave radioactieve materialen

Paragraaf 3.3 in samenhang met de bijbehorende bijlage 3.2, onderdelen A en B, bevat aanvullende vrijstellings- en vrijgavewaarden voor radionucliden die niet zijn opgenomen in bijlage 3, onderdeel B, van het besluit. Bijlage 3.2, onderdeel A, deel 1, van de regeling bevat ca. 500 aanvullende vrijstellings- en vrijgavewaarden voor de activiteitsconcentratie voor kunstmatige radionucliden in onbeperkte hoeveelheden vast materiaal. Hierbij is aangesloten bij door de Zwitserse overheid vastgesteld beleid en daaruit volgende grenswaarden. Deze aanvullende grenswaarden zijn door de Zwitserse autoriteiten vastgesteld met behulp van dezelfde methode van de IAEA (IAEA 2004, Safety Standards Series RS-G-1.7; IAEA 2005, Safety Report Series 44) waarmee de vrijstellings- en vrijgavewaarden van Bijlage VII van de richtlijn zijn vastgesteld en die zijn overgenomen in bijlage 3, onderdeel B, tabel A, van het besluit. Het onderliggende rapport waarop de vaststelling door de Zwitserse autoriteiten is gebaseerd, werd opgesteld door Brenk Systemplanung (Berechnung von Freigrenzen und Freigabewerten für Nuklide, für die keine Werte im IAEA-BSS vorliegen – Enbericht, BS-projekt-nr. 1110-01, 20-april-2012). Dit rapport en de toepasbaarheid van de aanvullende grenswaarden werden door het RIVM geëvalueerd.

Bijlage 3.2, onderdeel B, van de regeling bevat ca. 500 aanvullende grenswaarden voor de vrijstelling van handelingen met kunstmatige radionucliden. Het betreft zowel vrijstellingswaarden voor de totale activiteit van de radionucliden binnen een locatie als vrijstellingswaarden voor de activiteitsconcentratie van matige hoeveelheden radioactief materiaal; een matige hoeveelheid is in het besluit gedefinieerd als een hoeveelheid materiaal van ten hoogste 1.000 kg. Deze grenswaarden zijn bepaald in publicatie NRPB-R306 van de National Radiological Protection Board uit het Verenigd Koninkrijk (NRPB-UK). Dit rapport en de toepasbaarheid van de aanvullende grenswaarden werden door het RIVM geëvalueerd. De berekening werd uitgevoerd met behulp van dezelfde methode die werd gebruikt voor de afleiding van de vrijstellingswaarden die zijn opgenomen in bijlage 3, onderdeel B, tabel B van het besluit (Publicatie van de Commission of the European Communities, Radiation Protection EU-RP-65, Principles and Methods for Establishing Concentrations and Quantities (Exempt Values) Below which no Reporting is Required in the European Directive). Op deze wijze zijn er, net als in de voormalige uitvoeringsregeling, vrijstellingswaarden voor ca. 800 radionucliden vastgelegd in het besluit en de regeling.

Hoofdstuk 4. Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties
§ 4.1. Beveiligingsplan

Ingevolge artikel 4.7 van het besluit moet de vergunninghouder de beveiligingsmaatregelen treffen die nodig zijn om bepaalde risicovolle radioactieve stoffen te beveiligen tegen diefstal of misbruik. In paragraaf 4.1 van de regeling wordt bepaald voor welke (handelingen met) radioactieve stoffen een ondernemer een beveiligingsplan dient te hebben. Hierbij is aangesloten bij het eerdergenoemde criterium ‘houder zijn van een vergunning voor het verrichten van handelingen met categorie 1-, 2-, of 3-stoffen’ (zie de toelichting, hiervoor onder par. 2.2). Nadere regels met betrekking tot het beveiligingsplan en eisen aan de vorm, inhoud en kwaliteit ervan zijn bij verordening van de Autoriteit vastgesteld.

§ 4.2. Financiële zekerheid hoogactieve bronnen

In paragraaf 4.2, artikel 4.3, is de hoogte van het minimumbedrag vastgesteld waarvoor een ondernemer financiële zekerheid dient te stellen ter dekking van de kosten van het nakomen van de voor hem geldende verplichtingen met betrekking tot het veilig afvoeren van een afgedankte hoogactieve bron. Deze bedraagt € 175 per dm3, of gedeelte daarvan, af te voeren materiaal. Op grond van artikel 12.5 dient in gevallen waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling reeds op grond van het Besluit stralingsbescherming een verplichting tot financiële zekerheidstelling voor een hoogactieve bron gold, binnen drie maanden na dat tijdstip aan artikel 4.3 te worden voldaan.

Hoofdstuk 5. Informatie en deskundigheid
Afd. 5.1. Stralingsbeschermingsdeskundigen
§ 5.1.1. Eisen deskundigheid en opleiding

Paragraaf 5.1.1 geeft de eisen weer die aan de deskundigheid en opleiding van stralingsbeschermingsdeskundigen gesteld worden. Nieuw daarbij is dat het niveau van deskundigheid van de stralingsbeschermingsdeskundige in artikel 5.1 van de regeling gekoppeld wordt aan het risico van de handeling, waarbij voor risicovolle omvangrijke handelingen of risicovolle handelingen die een uitgebreide bescherming tegen ioniserende straling vereisen, deskundigheid van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van een algemeen coördinerend deskundige wordt vereist. Hiermee wordt invulling gegeven aan de graduele aanpak, vereist door de richtlijn.

§ 5.1.2. Registratie

Er gelden registratie-eisen voor stralingsbeschermingsdeskundigen om te borgen dat zij aantoonbaar blijven voldoen aan de gestelde vakbekwaamheidseisen. Bij de beoordeling van de registratieaanvraag zijn er met betrekking tot de vakbekwaamheid van de stralingsbeschermingsdeskundige drie factoren relevant. Het betreft hier de genoten opleiding, de mate van werkervaring en de mate van de genoten bij- en nascholing. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een registratie, een herregistratie en een buitengewone registratie. Afhankelijk van het niveau van deskundigheid waarop een persoon als stralingsbeschermingsdeskundige geregistreerd wil worden, zijn verschillende vereisten en voorwaarden voorgeschreven. De registratie is eenmalig en kent een duur van vijf jaar. Binnen dit tijdvak dient de stralingsbeschermingsdeskundige te voldoen aan de criteria voor een herregistratie.

Hieronder wordt verstaan dat de stralingsbeschermingsdeskundige naast een diploma van een opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van (algemeen) coördinerend deskundige, een vastgesteld aantal uren per jaar werkzaam is geweest binnen het toepassingsgebied van ioniserende straling in de vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag zoals vastgelegd in een werkgeversverklaring of ondernemersverklaring. Ook moet documentatie worden aangeleverd waaruit blijkt dat diegene voldoet aan de daarvoor in bijlage 5.1, onderdeel A, gestelde eisen voor kennisonderhoud.

Het is mogelijk dat een stralingsbeschermingsdeskundige na de registratieperiode van vijf jaar niet aan alle eisen voldoet om de registratie via een herregistratie te verlengen. In dat geval zal deze stralingsbeschermingsdeskundige alleen geregistreerd kunnen worden door middel van een buitengewone registratie. Bij de aanvraag voor buitengewone registratie zal worden getoetst of de stralingsbeschermingsdeskundige beschikt over de kerncompetenties en overige kwalificaties die horen bij het vereiste deskundigheidsniveau. De buitengewone registratie kent een duur van maximaal vijf jaar. Na afloop van deze periode wordt de stralingsbeschermingsdeskundige geacht te kunnen voldoen aan de reguliere eisen die met het oog op een herregistratie worden gesteld.

In de praktijk zal een persoon die voor de eerste keer als stralingsbeschermingsdeskundige erkend wil worden, starten met een registratie. De voorwaarden voor registratie, buitengewone registratie en herregistratie als stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van (algemeen) coördinerend deskundige zijn opgenomen in deze paragraaf.

§ 5.1.3. Erkenning EU-beroepskwalificaties

De artikelen in deze afdeling zien met name op personen die buiten Nederland een opleiding hebben genoten en die als stralingsbeschermingsdeskundige in Nederland werkzaam willen zijn. Artikel 5.6 van het besluit houdt uitdrukkelijk rekening met opleidingen in andere lidstaten van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Op grond van artikel 5.6 schrijft de Minister ook een persoon in in het register indien op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (hierna: algemene wet) en met toepassing van de op grond van artikel 33 van die wet gestelde regels is aangetoond dat deze persoon over kwalificaties bezit die gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties zoals opgenomen in paragraaf 5.1.2 waaraan een stralingsbeschermingsdeskundige moet voldoen om te kunnen worden geregistreerd. Nieuw is dat compenserende maatregelen, zoals een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid, door de Autoriteit kunnen worden vereist van de aanvrager, indien niet aan de gestelde kwalificaties wordt voldaan. Verder worden in paragraaf 5.1.3 van de regeling nadere regels gesteld ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning, de stukken die bij die aanvraag dienen te worden gevoegd, alsmede ten aanzien van de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid en de wijze waarop deze worden beoordeeld. Voor het geval een migrerende beroepsbeoefenaar tijdelijk of incidenteel diensten wil verrichten, worden nadere regels gesteld ten aanzien van de documenten, bedoeld in artikel 23 van de algemene wet.

Afd. 5.2. Toezichthoudend medewerker stralingsbescherming

De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming moet over een diploma van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming, specifiek voor de toepassing, beschikken op het niveau dat correspondeert met de handelingen die binnen de onderneming worden uitgevoerd. Deze toepassingsspecifieke opleidingen vervangen de eerdere opleidingen voor de toezichthoudend deskundige onder het Bs (voorheen niveaus 4A/B en 5A/B). Er zijn nieuwe toepassingsspecifieke opleidingen ontwikkeld voor de volgende toepassingen: medische toepassingen, tandheelkunde (basis en Conebeam CT (CBCT)), diergeneeskunde, splijtstofcyclus, verspreidbare radioactieve stoffen, handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal, versnellers, industriële radiografie en meet- en regel toepassingen. De kerncompetenties en overige kwalificaties (eindtermen) waartoe het volgen van deze opleidingen moet leiden zijn in de bijlage bij deze paragraaf opgenomen.

Afd. 5.3. Eisen aan opleidingen voor medisch-radiologische handelingen

Naast de bovengenoemde toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en stralingsbeschermingsdeskundige, is deskundigheid op het gebied van de stralingsbescherming vereist voor een andere groep beroepsbeoefenaren. Dit betreft de medisch deskundigen en andere personen die betrokken zijn bij de praktische onderdelen van medisch-radiologische procedures als bedoeld in artikel 5.14 van het besluit, waarop bovengenoemd artikel van toepassing is, en de hierop gebaseerde Regeling stralingsbescherming medische blootstelling van de Minister voor Medische Zorg. Hierin wordt een koppeling gelegd met de op basis van artikel 5.11 van het besluit erkende opleidingen en beroepen in de medische sector zoals radiotherapeuten-oncoloog, radiologen (met inbegrip van nucleair radiologen) en andere medisch specialisten onder wiens verantwoordelijkheid medisch-radiologische handelingen worden uitgevoerd.

Afd. 5.4. Erkende instellingen

Deze afdeling van de regeling geeft aan hoe instellingen die opleiding(en) tot deskundigheid in de stralingsbescherming verzorgen, erkend kunnen worden. Voor opleidingen voor de stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van (algemeen) coördinerend deskundige zijn dat de vereisten die ook al in de uitvoeringsregeling opgenomen waren.

Voor de opleidingen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming zijn dat de nieuwe vereisten die zijn vastgelegd in de regeling. Deze toepassingsspecifieke vereisten (eindtermen) voor de negen opleidingsvarianten hangen samen met de kerncompetenties en overige kwalificaties waarover de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor de desbetreffende toepassing moet beschikken. De vereiste kerncompetenties en overige kwalificaties zijn opgesteld door de beroeps- en brancheverenigingen en de opleiders. De Adviescommissie stralingsbescherming heeft positief geoordeeld over deze kerncompetenties en overige vereiste kwalificaties.

De eindtermen stralingshygiëne voor medisch specialisten (niet zijnde radiotherapeuten-oncoloog en radiologen) zijn in samenspraak met relevante veldpartijen opgesteld. De eindtermen worden daarom aangemerkt als een veldnorm. De veldnorm behelst niet alleen eisen aan de kennis van de beroepsbeoefenaar, maar ook eisen aan het gedrag.

De kwaliteitseisen waaraan een opleiding moet voldoen om erkend te kunnen worden zijn ook vastgelegd. Het doel van de erkenning is dat vooraf kan worden beoordeeld of een instelling in staat is om zowel inhoudelijk als organisatorisch een goede opleiding te kunnen verzorgen. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de zogenaamde opleidingsverantwoordelijke. Aan de opleidingsverantwoordelijke worden dan ook eisen gesteld. Voorgeschreven is dat de opleidingsverantwoordelijke een hoger kennisniveau moet hebben dan het niveau van de opleiding waarvoor hij verantwoordelijk is. De opleidingsverantwoordelijke moet tevens voldoen aan de overige geldende kwaliteitseisen, zoals registratie wanneer de opleidingsverantwoordelijke moet voldoen aan de criteria voor de stralingsbeschermingsdeskundige. Er zijn ook voorschriften voor de examencommissie, de manier en zorgvuldigheid van examineren, waaronder bijvoorbeeld wordt verstaan dat kandidaten vooraf worden geïnformeerd over hun rechten. Daarnaast wordt een aantal administratieve voorwaarden gesteld, zoals de verplichting om verstrekte diploma’s te registreren. Verder bieden de voorschriften de mogelijkheid om rekening te houden met meer recente onderwijsontwikkelingen zoals e-learning.

Afd. 5.5. Organisatie
§ 5.5.1. Organisatie algemeen

In deze paragraaf wordt de ten aanzien van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming vereiste deskundigheid beschreven voor verschillende handelingen die vanwege hun risico en toepassing een bepaald niveau van deskundigheid behoeven. Zodoende wordt met de gedifferentieerde invulling van deskundigheidseisen voldaan aan de door de richtlijn vereiste graduele aanpak.

§ 5.5.2. Stralingsbeschermingseenheid

Om te borgen dat deskundigheid van voldoende niveau aanwezig is bij risicovolle handelingen die een uitgebreider en hoger niveau van bescherming tegen ioniserende straling behoeven wordt in de regeling het vereiste van het beschikken over een stralingsbeschermingseenheid gekoppeld aan het vereiste van het beschikken over een complexvergunning zoals in artikel 3.4, vierde lid, van het besluit en artikel 3.2 van de regeling is bepaald. Om verder invulling aan deze borging van deskundigheid te geven zijn in de regeling nadere regels, taken, bevoegdheden en werkwijze van de stralingsbeschermingseenheid vastgelegd evenals de taken van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige in deze eenheid.

Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen inzake blootstelling
§ 6.1. Stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties

In paragraaf 6.1 van de regeling is een tweetal artikelen opgenomen. Dit betreft de nadere uitwerking van de categorie-indeling voor het beschikken over van systeem voor registratie en analyse van stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties en de categorie-indeling voor het moeten beschikken over een bedrijfsnoodplan. Bij beide categorie-indelingen is aangesloten bij de categorie-indeling die is gebruikt voor het moeten beschikken over een beveiligingsplan gezien de mogelijke gevaarzetting die bepaalde radioactieve bronnen kunnen hebben voor mens en milieu als ze in verkeerde handen vallen of betrokken zijn bij een ongeval.

§ 6.2. Bouwmaterialen

In de richtlijn en het besluit is, vanuit het oogpunt van stralingsbescherming, een referentiewaarde van 1 millisievert per kalenderjaar vastgesteld voor de blootstelling binnenshuis aan door bouwmaterialen uitgezonden gammastraling. In bijlage XIII van de richtlijn en in bijlage 9 van het besluit is een indicatieve lijst van natuurlijke materialen en grondstoffen op basis van restmateriaal van industrieën (hierna: grondstoffen) opgenomen, omdat bij toepassing van deze grondstoffen in bouwmaterialen mogelijk het gestelde referentieniveau kan worden overschreden. Deze lijst met natuurlijke materialen en grondstoffen is in de regeling nagenoeg ongewijzigd vastgesteld.

Het is echter ook een gegeven dat in Nederlandse woningen de gemiddelde blootstelling aan door bouwmaterialen uitgezonden gammastraling met een netto-bijdrage van 0,2 millisievert per jaar ruim beneden het gestelde referentieniveau van 1 millisievert per kalenderjaar blijft. De verwachting is dat verreweg de meeste toegepaste bouwmaterialen het referentieniveau van 1 millisievert per jaar niet zullen overschrijden.

Voor de regeling is nader naar deze lijst met bouwgrondstoffen gekeken in het licht van de methodiek, die is ontwikkeld om bouwmaterialen te kunnen maken, die juist géén aandacht meer behoeven vanuit het oogpunt van stralingsbescherming en waarvoor geen kennisgeving nodig is. Deze methodiek wordt nader gespecificeerd bij verordening van de Autoriteit. Met deze methodiek krijgt de ondernemer een alternatief aangereikt voor de ‘Index-I’-methode uit de richtlijn (zie Annex VIII van de richtlijn) zodat hij de dosis ten gevolge van zijn bouwmateriaal kan toetsen aan het gestelde referentieniveau. De ondernemer hoeft geen kennisgeving te doen als het referentieniveau niet wordt overschreden. Anderzijds kan hij de aangereikte methode gebruiken om te voorkomen dat zijn bouwmateriaal onverhoopt het referentieniveau overschrijdt, als hij een of meer van die bouwgrondstoffen van de lijst verwerkt in zijn product.

Als een bouwmateriaal volgens de bepalingen in de verordening het referentieniveau zou kunnen overschrijden – bijvoorbeeld omdat hij de methodiek met zijn receptuur niet gebruikt – dient op grond van artikel 6.21, derde lid, van het besluit en artikel 6.3, tweede lid, van de regeling door de ondernemer een kennisgeving te worden gedaan; daarbij kan worden aangetoond dat het referentieniveau niet overschreden zal gaan worden bij de beoogde toepassing van de bouwmaterialen.

Hoofdstuk 7.

(gereserveerd).

Hoofdstuk 8. Medische blootstelling

Hoofdstuk 8 van de regeling bevat eisen over medisch-radiologische apparatuur. Deze eisen waren reeds opgenomen in de artikelen 68 en 69 van het Bs en zijn in de nu voorliggende regeling opgenomen ter implementatie van artikel 60, tweede lid, van de richtlijn. Vanwege de mate van detail is ervoor gekozen om deze eisen te verankeren op het niveau van een ministeriële regeling. Voor een meer specifieke toelichting op de eisen over medisch-radiologische apparatuur wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8.1.

Hoofdstuk 9. Blootstelling van leden van de bevolking

Hoofdstuk 9 omvat dosisbeperkingen voor leden van de bevolking voor registratieplichtige handelingen (geplande blootstellingsituaties) en referentieniveaus voor bestaande bloostellingsituaties en radiologische noodsituaties.

De dosisbeperking voor leden van de bevolking met betrekking tot handelingen met radioactieve stoffen waarvoor een registratie is vereist, is bepaald op een effectieve dosis van 10 microsievert in een kalenderjaar voor personen die zich buiten een locatie bevinden. Met deze dosisbeperking wordt, samen met de dosisbeperking ten aanzien van toestellen en versnellers zoals opgenomen in artikel 9.4 van het besluit, beoogd om de dosis die een lid van de bevolking buiten een locatie kan oplopen als ten gevolge van alle registratieplichtige handelingen te beperken tot een effectieve dosis van 10 microsievert in een kalenderjaar.

In het besluit worden voor meerdere blootstellingsituaties referentieniveaus voorgeschreven. Zo ook voor de drie volgende blootstellingsituaties: radiologische noodsituaties, bestaande situaties en de transitie van een radiologische noodsituatie naar een bestaande situatie. De richtlijn geeft voor de blootstelling van leden van de bevolking geen vaste waarde, zoals bijvoorbeeld voor de bescherming van werknemers in radiologische noodsituaties wel het geval is, maar bepaalt dat elke lidstaat een waarde moet vaststellen binnen een vastgestelde bandbreedte. Nederland heeft gekozen voor de bovenkant van de bandbreedte. Hiermee sluit zij aan bij de beleidskeuze van veel andere lidstaten binnen Europa.

Met de introductie van referentieniveaus is afgestapt van het werken met interventieniveaus onder het Bs. Interventieniveaus waren niveaus waarbij, als deze werden overschreden, bepaalde maatregelen gerechtvaardigd waren om te nemen. Referentieniveaus zijn niveaus waarvan overschrijding zoveel als mogelijk moet worden voorkomen door beheersmaatregelen te nemen. Deze beheersmaatregelen omvatten niet alleen dosisbeperkende effecten, maar ook wordt hierbij gelet op de uitvoerbaarheid en de sociale en economische effecten. Dit geheel aan maatregelen maakt onderdeel uit van de optimalisatiestrategie die nader wordt uitgewerkt in de nationale crisisplannen.

Vooralsnog is gekozen om één referentieniveau voor elke van de drie blootstellingsituaties vast te stellen, hoewel het besluit de mogelijkheid biedt om voor specifieke situaties specifieke referentieniveaus te kiezen. De uitwerking van de optimalisatie van de stralingsbeschermingsstrategie is een complex vraagstuk dat nog verder doorontwikkeld moet worden. In een later stadium zal, mede op basis van deze stralingsbeschermingsstrategie, bekeken worden of specifieke referentieniveaus noodzakelijk zijn.

Ondanks dat per blootstellingsituatie slechts één referentieniveau is vastgesteld, en wel op het hoogste niveau van de bandbreedte, betekent dit niet een hoger risico voor de bevolking. Ook als bij een daadwerkelijke radiologische noodsituatie, bestaande blootstellingsituatie of de transitie daartussen de verwachte stralingsdosis onder het referentieniveau blijft, is er vanuit het besluit de plicht om verder te optimaliseren om de bevolking niet onnodig bloot te stellen.

Hoofdstuk 10. Het beheer en het zich ontdoen van radioactieve afvalstoffen (beëindigingsplan).

Ingevolge artikel 10.8 van het besluit zorgen ondernemers behorend tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie voor een beëindigingsplan. In dit hoofdstuk wordt bepaald voor welke ondernemers dit geldt. Daarbij is voor handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal aansluiting gezocht bij de industriesectoren van bijlage 3.1 van de regeling. De categorie indeling is gebaseerd op eerder beleidsonderzoek uit 2013 door Agentschap NL (‘Inventarisatie hoeveelheden radioactieve stoffen vergunninghouders’) waarin drie sectoren naar voren zijn gekomen met hoge kosten voor beëindiging. Dat zijn ondernemers in de olie- en gaswinningsector, exploitanten van kolencentrales en ondernemers die handelingen uitvoeren met lineaire versnellers (> 20 MeV) en cyclotrons. In artikel 10.8, tweede lid, van het besluit is bepaald dat de aanwijzing voor het opstellen van een beëindigingplan uitsluitend plaatsvindt voor ondernemers waarvoor het treffen van een financiële voorziening met betrekking tot beëindiging niet al op grond van andere wetgeving geëist wordt of kan worden.

Hoofdstuk 3. Effecten

In hoofdstuk III van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het besluit is uitvoerig ingegaan op de gevolgen van het besluit. Dit omvat mede de gevolgen van de op het besluit gebaseerde uitvoeringsregelgeving, zoals de regeling. Voor sommige onderwerpen zijn daarbij bandbreedtes voor de nalevingskosten opgenomen, omdat deze nog niet exact konden worden bepaald. Voor zover de regeling beleid bevat in aanvulling op of ter uitwerking van in het besluit opgenomen beleid, en de gevolgen daarvan nader kunnen worden geduid, zijn de effecten nader onderzocht. Voor wat betreft de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid, algemene regeldrukeffecten, milieueffecten en bedrijfseffecten wordt kortheidshalve verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit. Op de specifieke gevolgen van de regeling en verordening voor de regeldruk wordt hierna ingegaan. Omdat in het onderzoek niet steeds een scherp onderscheid kon worden gemaakt tussen de effecten van de in de regeling en in de verordening geregelde onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de ten opzichte van het besluit additionele vrijstelling en vrijgave, zijn de effecten op de regeldruk van de bij regeling en verordening gestelde regels als één geheel onderzocht. Op die effecten wordt hierna verder ingegaan. Dat omvat derhalve mede de effecten van de in de verordening opgenomen regels.

§ 3.1 Regeldrukeffecten, algemeen

In 2016 heeft Sira Consulting9 een eerste onderzoek verricht naar de financiële en overige effecten van de richtlijn, zoals geïmplementeerd in het besluit en verder uitgewerkt in de regeling en verordening. Een van de uitkomsten uit het onderzoek is dat de implementatie van de richtlijn invloed heeft op bedrijven die te maken hebben met ioniserende straling. De bedrijfseffecten ten gevolge van de implementatie van de richtlijn hebben met name betrekking op de regeldrukeffecten. Dit zijn de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten. Uitgangspunt was een zoveel mogelijk lastenluwe implementatie zonder afbreuk te doen aan de veiligheid van mens en milieu. Gezocht is naar een goede balans tussen de risico’s die moeten worden beheerst en de impact van de regels op de lasten van bedrijven.

In het genoemde onderzoek zijn de regeldrukeffecten in kaart gebracht, onderscheiden naar administratieve lasten en nalevingskosten. Daarbij was het voor verschillende onderwerpen niet mogelijk om een precieze schatting te maken. Nu de uitwerking in de regeling en verordening heeft plaatsgevonden, konden de regeldrukeffecten nauwkeuriger in kaart gebracht worden. Dit is bij vervolgonderzoek door Sira in 2017 gebeurd.

In de paragraaf hieronder wordt eerst een samenvatting gegeven van de regeldrukeffecten die zijn bepaald ten gevolge van het besluit, zoals beschreven in onderdeel III van de nota van toelichting van het besluit. Vervolgens is uiteengezet voor welke onderdelen er aanvullend onderzoek is uitgevoerd om de regeldrukeffecten preciezer in kaart te brengen en wat de resultaten daarvan zijn.

§ 3.2 Samenvatting van de gevolgen voor de nationale regeldrukeffecten

In onderdeel III van de nota van toelichting van het besluit is (samengevat) toegelicht dat de regeldruk als gevolg van de implementatie van de richtlijn ten opzichte van de regeldruk onder het Besluit stralingsbescherming structureel toeneemt met maximaal € 3,6 miljoen per jaar en met een eenmalige regeldruk van maximaal € 15,6 miljoen. Wanneer onzekerheid bestond over de nalevingseffecten, zijn de minimale en maximale variant van de berekeningen weergegeven. De regeldrukgevolgen zijn per onderwerp weergegeven in onderstaande tabellen. Naast de regeldrukeffecten zoals die hieronder zijn beschreven, worden geen andere kosten en baten verwacht ten gevolge van de implementatie van de richtlijn.

Tabel. Overzicht verandering structurele regeldruk

Onderwerp

Minimale variant

Maximale variant

Administratieve lasten bedrijven

Nalevingskosten bedrijven

Administratieve lasten bedrijven

Nalevingskosten bedrijven

Controlestelsel: Melding naar vergunning

€ 125.000

€ 0

€ 125.000

€ 0

Controlestelsel: Melding naar registratie

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Actueel overzicht van bronnen

€ 530.800

€ 0

€ 530.800

€ 0

Vrijstelling en vrijgave

€ 0

€ 68.000

€ 0

€ 586.000

Eisen aan deskundigheid

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Beëindigingsplan

40.000

€ 0

€ 40.000

€ 0

Vliegtuigbemanning

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Ooglensdosis

€ 0

€ 250.000

€ 0

€ 250.000

Bouwmaterialen

€ 0

€ 400.000

€ 0

€ 2.000.000

Radon op de werkplek

Beperkte toename

Bedrijfsnoodplan

€ 84.000

€ 0

€ 84.000

€ 0

Kennisname

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Totaal

€ 779.800

€ 718.000

€ 779.800

€ 2.836.000

Tabel. Overzicht verandering eenmalige regeldruk

Onderwerp

Minimale variant

Maximale variant

Administratieve lasten

bedrijven

Nalevingskosten bedrijven

Administratieve lasten bedrijven

Nalevingskosten bedrijven

Controlestelsel: Melding naar vergunning

€ 1.250.000

€ 0

€ 1.250.000

€ 0

Controlestelsel: Melding naar registratie

€ 423.700

€ 0

€ 423.700

€ 0

Actueel overzicht van bronnen

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Vrijstelling en vrijgave

€ 7.850.000

€ 0

€ 13.100.000

€ 0

Eisen aan deskundigheid

€ 112.500

€ 0

€ 112.500

€ 0

Beëindigingsplan

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Vliegtuigbemanning

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Ooglensdosis

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Bouwmaterialen

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Radon op de werkplek

Beperkte toename

Bedrijfsnoodplan

€ 420.000

€ 0

€ 420.000

€ 0

Kennisname

€ 315.400

€ 0

€ 315.400

€ 0

Totaal

€ 10.371.600

€ 0

€ 15.621.600

€ 0

De in de tabellen 2 en 3 vermelde bedragen worden gevormd door de wijzigingen met betrekking tot de in paragraaf III.1.3 beschreven onderwerpen.

§ 3.3 Onderwerpen die nader zijn onderzocht

In bovenstaande tabellen zijn voor een aantal onderwerpen verschillen zichtbaar tussen de verwachte kosten bij de minimale variant en de verwachte kosten bij de maximale variant. In de regeling (en verordening) zijn de bepalingen van het besluit verder uitgewerkt en kon voor deze kosten een betere schatting worden gegeven.

Het vervolgonderzoek richtte zich op de volgende onderwerpen:

  • Controlestelsel: van melding naar registratie

    In het onderzoek voor het ontwerpbesluit is ervan uit gegaan dat er alleen een check op de aanwezigheid van de risicoanalyse moest worden gedaan. In de uitwerking wordt geregeld dat de uitkomst (blootstellingniveaus) van de risicoanalyse moet worden geregistreerd. Daardoor moet er nu iets meer werk worden uitgevoerd.

    Het opzoeken van de risicoanalyse, de specifieke informatie hierin en het overnemen van deze gegevens kost naar verwachting gemiddeld 5 minuten.

    Voor de structurele administratieve lasten geeft dit een toename van circa € 3.75010 per jaar uitgaande van ongeveer 1.000 registraties per jaar. Voor de eenmalige administratieve lasten is de toename circa € 16.740 uitgaande van de 4.464 registratie die extra moeten worden gedaan.

  • Vrijstelling en vrijgave

    Vrijgave van kunstmatige radionucliden.

    Bij de eerdere berekeningen van de verwachte regeldruk waren nog veel onduidelijkheden over de daadwerkelijke uitwerking van de verplichtingen op de diverse doelgroepen. Daarbij heeft de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne (NVS) opgemerkt dat de eerder aangeleverde gegevens door verschillende ziekenhuizen vermoedelijk verkeerd waren ingeschat. Daarom heeft de NVS onderzoek gedaan bij de ziekenhuizen. De resultaten van dat onderzoek zijn geëvalueerd. In een werkgroep zijn voorstellen uitgewerkt om de nadelige effecten te beperken waar dat kon met behoud van voldoende bescherming. Dat heeft geleid tot een aantal aanvullingen in de regeling en de verordening.

    In de regeling zijn grenswaarden en voorwaarden opgenomen waaronder een algemene vrijgave en vrijstelling geldt voor circa 500 (kunstmatige) radionucliden. Voor niet-vaste afvalstoffen wordt hiermee in veel situaties voorkomen dat er aanvullende kosten ontstaan om een specifieke vrijstelling aan te vragen of voor een duurdere verwerking bij de COVRA. Er blijft nog wel een aantal situaties over die leiden tot aanvullende kosten. Dit betreft:

    • Laboratoria: € 156.300 per jaar. Omdat het beeld van de laboratoria niet goed bepaald kon worden is een grote marge aangehouden. Daarbij konden alleen administratieve lasten bepaald worden.

    • Ziekenhuizen: € 48.800 per jaar voor in totaal 62 perifere ziekenhuizen en acht UMC’s.

    • Producenten van radionucliden: € 1.900 voor in totaal drie bedrijven.

Voor enkele situaties die kunnen voorkomen bij voornamelijk ziekenhuizen zijn ook nog geen oplossingen bepaald. Het betreft specifiek twee situaties:

  • 1. Bouw- en sloopafval dat vloeibaar radioactief afval bevat.

  • 2. Apparaten die buiten het ziekenhuis worden gebracht en nog radioactieve vloeistoffen bevatten.

    Naar verwachting betreft dit kleine stromen waarvoor ook nog wordt gezocht naar een passende oplossing. Hiervoor zijn dan ook geen extra kosten opgenomen.

    De onderstaande tabel geeft een samenvatting van de weergegeven regeldrukeffecten. De totale structurele nalevingskosten worden geraamd op maximaal € 3.321.700 per jaar. In de minimale variant vervallen enkele posten. De totale nalevingskosten komen dan op circa € 516.200 per jaar.

    Tabel. Samenvatting structurele regeldrukeffecten vrijstelling/vrijgave kunstmatige radionucliden
     

    Sector

     

    Deelstroom

    Laboratoria (250)

    Perifere ziekenhuizen (62)

    UMC’s (8)

    Producenten van radionucliden (3)

    Totaal

    SZA

     

    Chemisch

    Max:

    € 2.520.000

    Min:

    € 75.600

    € 50.200

     

    Huishoudelijk

    € 83.400

     

    Linnen

    Max:

    € 361.100

    Min: € 0

     

    Overhead

    € 156.300

    € 38.800

    € 10.000

    € 1.900

     

    Totaal max.

    € 2.675.300

    € 38.800

    € 521.300

    € 85.300

    € 3.321.700

    Totaal min.

    € 231.900

    € 38.800

    € 160.200

    € 85.300

    € 516.200

    Vrijgave van natte sludges

    In de verordening is een algemene vrijgave opgenomen voor natte sludges die vrijkomen bij olie- en gaswinning en geothermische installaties. Hiermee zouden de kosten de eerder zijn geraamd voor eenmalige onderzoek voor een specifieke vrijgave vervallen. Mogelijke verder effecten voor natuurlijke bronnen konden niet nauwkeuriger in beeld worden gebracht.

  • Beëindigingsplan

    In tegenstelling tot de resultaten van het eerdere onderzoeken is gebleken dat een aantal organisaties die een beëindigingsplan hebben, al een verplichting voor financiële zekerheid hebben op grond van de Mijnbouwwet. Er is onderzocht hoeveel organisaties er onder de Mijnbouwwet vallen die ook onder de reikwijdte van deze verplichting vallen. Die vallen dus buiten de reikwijdte van de effecten van de implementatie van de richtlijn. Dit betreft naar schatting 1/3 van de eerder meegenomen aantallen bedrijven. De eerder geraamde administratieve lasten toename neemt daarom af met circa € 13.300 per jaar tot een bedrag van € 26.700 per jaar.

  • Bouwmaterialen

    De discussie over de uitvoering van deze verplichting loopt nog. De aannames over de bouwmaterialen uit het rapport ‘Effecten implementatie Richtlijn 2013/59/Euratom’ worden met de VNO-projectgroep radon geëvalueerd.

De volgende onderwerpen zijn niet betrokken in het vervolgonderzoek omdat ze niet zijn veranderd:

  • Controlestelsel: melding naar vergunning

  • Actueel overzicht van bronnen

  • Eisen aan deskundigheid

  • Bedrijfsnoodplan

§ 3.4 Resultaten

Ten aanzien van de beantwoording van de vragen de Bedrijfseffectentoets (BET) worden geen aanpassingen nodig geacht ten aanzien van het eerdere rapport. Wel zijn voor de beschreven onderwerpen de regeldrukeffecten veranderd. In de onderstaande tabel worden de effecten samengevat zoals in dit rapport beschreven.

In de onderstaande tabellen is het totaaloverzicht opgenomen van de regeldrukeffecten zoals berekend in het voorgaande onderzoek gecorrigeerd met de huidige cijfers. De voornaamste toename van de lasten is te vinden bij de structurele lasten voor vrijstelling en vrijgave. Dit is voornamelijk het gevolg van het meenemen van de effecten van laboratoria die in het eerdere onderzoek op dit punt niet waren meegenomen.

Tabel. Overzicht verandering structurele regeldruk totaal tabel

Onderwerp

Minimale variant

Maximale variant

AL Bedrijven

NK Bedrijven

AL Bedrijven

NK Bedrijven

Controlestelsel: Melding naar vergunning

€ 125.000

€ 0

€ 125.000

€ 0

Melding naar registratie

€ 3.750

€ 0

€ 3.750

€ 0

Actueel bronnenoverzicht

€ 530.800

€ 0

€ 726.800

€ 0

Vrijstelling en vrijgave

€ 0

€ 516.200

€ 0

€ 3.321.700

Eisen aan deskundigheid

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Beëindigingsplan

€ 26.700

€ 516.200

€ 26.700

€ 3.321.700

Luchtvaart

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Bouwmaterialen

€ 1.100.000

€ 0

€ 2.000.000

€ 0

Radon op de werkplek

Beperkte toename

Bedrijfsnoodplan

€ 84.000

€ 0

€ 84.000

€ 0

Totaal

€1.661.250

€516.200

€2.757.250

€3.321.700

Tabel. Overzicht verandering eenmalige regeldruk totaal tabel

Onderwerp

Minimale variant

Maximale variant

AL Bedrijven

NK Bedrijven

AL Bedrijven

NK Bedrijven

Controlestelsel: Melding naar vergunning

€ 1.250.000

€ 0

€ 1.250.000

€ 0

Melding naar registratie

€ 440.820

€ 0

€ 440.820

€ 0

Actueel bronoverzicht

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Vrijstelling en vrijgave

€ 7.850.000

€ 0

€ 13.100.000

€ 0

Eisen aan deskundigheid

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Beëindigingsplan

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Luchtvaart

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Bouwmaterialen

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Radon op de werkplek

Beperkte toename

Bedrijfsnoodplan

€ 420.000

€ 0

€ 420.000

€ 0

Kennisname

€ 315.400

€ 0

€ 315.400

€ 0

Totaal

€8.606.220

€0

€13.856.220

€0

Uit deze resultaten blijkt dat de eenmalige nalevingseffecten zijn verminderd met ca. € 1.800.000 ten gevolge van de inzet om die te verminderen bij de verdere uitwerking. De schatting van de structurele kosten is toegenomen omdat door de betere inzichten bij bedrijven meer structurele nalevingskosten naar voren zijn gekomen waardoor de maximale inschatting met ca. € 500.000 per jaar is toegenomen.

Hoofdstuk 4. Voorbereiding

§ 4.1 Consultatie en toetsen

De regeling is voorbereid door het Ministerie van IenW, de Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en de ministeries van SZW en VWS. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van beleidsonderbouwend onderzoek van het RIVM (m.n. herinventarisatie en evaluatie van handelingen met natuurlijke bronnen en aanvullende vrijstellings- en vrijgavewaarden) en van andere betrokken instanties. Bij de voorbereiding zijn stakeholders zoals NOGEPA, VNO/NCW, NVS, specifieke belangenorganisaties bijv. uit de medische sector, specifieke beroepsgroepen en milieuorganisaties betrokken. Tevens is voor advies en toetsen op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid overleg gevoerd met de met uitvoering, toezicht en verdere handhaving belaste diensten en instanties. Van internetconsultatie is afgezien omdat het strikte implementatie betreft en deze niet tot significante wijzigingen zou leiden. In de voorbereidende fase werd mede op basis van de voorpublicatie van de concept-regeling op 13 juli 2017 een informatiebijeenkomst gehouden.

Op 1 september 2017 is de ontwerpregeling ter consultatie en inspraak voorgelegd aan de diensten en instanties die belast zijn met uitvoering, toezicht en verdere handhaving en aan de organisaties van belanghebbenden. Tijdens de consultatiefase werd op 21 september 2017 een consultatiebijeenkomst gehouden. De partijen hadden tot 2 oktober 2017 de gelegenheid om te reageren op de conceptregeling. De resultaten van deze consultatie zijn verwerkt en worden hierna besproken.

Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid (HUF)

Begin september 2017 is aan diverse overheidsinspecties, de vergunningverlener van de Autoriteit en andere overheidsinstanties gevraagd de conceptregeling te beoordelen op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF). Het gaat onder meer om de volgende partijen:

  • 1. Afdeling vergunningverlening Autoriteit (ANVS)

  • 2. Afdeling inspectie Autoriteit (ANVS)

  • 3. Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT)

  • 4. Inspectie Veiligheid en Justitie

  • 5. Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

  • 6. Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW)

  • 7. Nationale Politie

  • 8. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

  • 9. Veiligheidsregio’s Zeeland en Haaglanden

Belanghebbenden

Op 1 september 2017 werd de conceptregeling eveneens aan de stakeholders voorgelegd. Ook zij hadden tot 2 oktober 2017 de gelegenheid om te reageren op de conceptregeling. De volgende belanghebbenden hebben in de consultatiefase een reactie ingediend:

  • 1. Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne (NVS)

  • 2. Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie (NOGEPA) en de Dutch Association Geothermal Operators (DAGO)

  • 3. URENCO

  • 4. Philips

  • 5. Energie-Nederland

  • 6. VNO-NCW Projectgroep Radon

  • 7. Particuliere belanghebbende 1.

  • 8. Nederlandse Commissie voor Stralingsdosimetrie (NCS)

  • 9. Aqua Minerals

  • 10. Particuliere belanghebbende 2.

Type reacties

Het binnengekomen commentaar vanuit het werkveld is gestructureerd verwerkt in een inspraakdocument. Aan de hand van het inspraakdocument is, indien dat nodig was, in (technische) werkgroepen verder inhoudelijk overleg gevoerd. Alle gedane voorstellen en op- en aanmerkingen zijn met zorg geanalyseerd. De reacties uit het werkveld waren globaal te onderscheiden in de volgende typen reacties:

  • 1. Bepalingen die vragen oproepen:

  • 2. Sommige bepalingen roepen vragen op, bijvoorbeeld door de complexiteit van het onderwerp, de gehanteerde definities of door de gekozen (juridische) formuleringen of verwijzingen. Waar mogelijk is de tekst vereenvoudigd of verduidelijkt in de artikelen van de regeling en/of de nota van toelichting.

  • 3. Bepalingen die inconsistent zijn met andere artikelen of bepalingen:

    Fouten en inconsistenties in de conceptregeling zijn zo veel mogelijk opgelost. In een enkel geval is nader onderzoek noodzakelijk gebleken en wordt de inconsistentie via de beleidsagenda later uitgewerkt. Ook zijn enkele spel- of stijlfouten verbeterd.

  • 4. Bestaand beleid:

    Meerdere partijen hebben opmerkingen gemaakt die betrekking hebben op bepalingen die zijn overgenomen uit het Bs of de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ en dus bestaand beleid betreffen. Zoals al in de toelichting van het besluit vermeld, is overeenkomstig kabinetsbeleid sprake van een beleidsarme implementatie van de richtlijn zodat de opmerkingen, voor zover gericht tegen bestaand beleid, niet tot wijzigingen van de regeling konden leiden. Uitsluitend in gevallen waarbij aanpassingen van de regeling eenvoudig waren en beleidsarm konden worden doorgevoerd is dit gedaan. Diverse naar voren gebrachte punten aangaande het bestaand beleid zijn wel op de beleidsagenda gezet en worden, waar mogelijk, later in een ander traject uitgewerkt.

  • 5. Bepalingen die nadelige gevolgen hebben voor de belanghebbende:

    Tenslotte zijn er bepalingen waarvan de belanghebbende mogelijk negatieve gevolgen kan ondervinden. Bij deze reacties is, waar mogelijk, geprobeerd in overleg met de belanghebbende een oplossing te vinden, waarbij de veiligheid voor werknemers, patiënten en leden van de bevolking altijd voorop heeft gestaan.

Hieronder volgen de belangrijkste elementen uit de reacties en de beoordeling daarvan.

Rechtvaardiging

Naar aanleiding van de binnengekomen reacties is de omschrijving van de categorieën of soorten gerechtvaardigde of niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen in bijlage 2 aangepast. Deze reacties kwamen van zowel van overheidspartijen (HUF-toets) als van enkele stakeholders. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen van of aanvullingen op de genoemde categorieën of bijbehorende voorbeelden.

Controlestelsel, aanwijzing van handelingen met van nature voorkomende radioactieve materialen

Er werden enkele opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen hebben niet geleid tot wijzigingen van de typen industrieën die zijn opgenomen in bijlage 3.1. Wel werden enkele omschrijvingen ter verduidelijking aangepast, verbeterd of aangevuld met voorbeelden.

Controlestelsel, vereisten complexvergunningen

Van diverse stakeholders volgden reacties op en vragen over de complexvergunningseisen van artikel 3.2. De reacties hadden vooral betrekking op de eis dat een complexvergunning is voorgeschreven indien een ondernemer op een of meerdere locaties of organistieonderdelen meer dan 100 vergunningplichtige bronnen toepast. Het 100-bronnencriterium is bestaand beleid en wordt al sinds de invoering van het Bs gehanteerd. Een complexvergunning kan ook worden voorgeschreven indien op een locatie, naar het oordeel van de Autoriteit, sprake is van een qua risico’s vergelijkbaar complex van handelingen. De nadere uitwerking van de criteria voor complexvergunningen, als onderdeel van de graduele aanpak van het controlestelsel, is een onderwerp dat op de beleidsagenda is geplaatst. Naar aanleiding van de reacties is de tekst van artikel 3.2 en de artikelsgewijze toelichting aangepast. Dit om te verduidelijken dat het 100 bronnencriterium ook van toepassing is wanneer een ondernemer beschikt over meerdere locaties of organisatieonderdelen.

Controlestelsel, vrijstelling en vrijgave van radioactieve materialen

Het besluit en de regeling zullen belangrijke veranderingen met zich meebrengen met betrekking tot de vrijstelling en vrijgave van radioactieve materialen. Net als bij de consultatie van het besluit, volgden ook hier van diverse stakeholders vragen om verduidelijking van de onderwerpen. De vragen hadden betrekking op de toepasbaarheid van bijlage 3.2, tabel A, deel 1 en deel 2 voor de vrijstelling of vrijgave van onbeperkte hoeveelheden vast materiaal of van bijlage 3.2 tabel B voor de vrijstelling van matige hoeveelheden materiaal. Tevens werden er vragen gesteld over de achterliggende methodes waarmee de grenswaarden zijn berekend. Dit heeft ertoe geleid dat in de toelichting enkele tekstuele aanpassingen zijn aangebracht. Opgemerkt wordt dat de consultatie van het besluit ertoe heeft geleid dat in het besluit enkele tekstuele aanpassingen aan artikelen en bijlage 3 zijn aangebracht. Ook zijn in de toelichting van het besluit op diverse plaatsen tekstuele aanpassingen aangebracht. Er wordt derhalve ook verwezen naar het vastgestelde besluit.

Deskundigheid

Meerdere partijen reageerden op de artikelen van hoofdstuk 5 die gaan over de gestelde eisen aan deskundigheid en opleiding tot stralingsbeschermingsdeskundige, criteria voor registratie van deze deskundigen, eisen aan de deskundigheid van en opleiding tot toezichthoudend medewerker stralingsbescherming of voor medisch-radiologische handelingen en de eisen die worden gesteld aan erkenning van instellingen die deze opleidingen verzorgen. Diverse opmerkingen hebben geleid tot aanpassingen en verbetering van de artikelen. Een belangrijke reden was om beter aan te sluiten bij de terminologie van het besluit. Dit had met name betrekking op ‘deskundigheid’ en ‘medisch-radiologische handelingen’. Verder werd de toelichting met betrekking tot registratie aangevuld om de verschillen en overeenkomsten tussen registratie, herregistratie en buitengewone registratie te verduidelijken. Er werden ook een aantal inhoudelijke opmerkingen gemaakt en wijzigingsvoorstellen gedaan over de eindtermen, kerncompetenties en overige kwalificaties die verbonden zijn aan de opleidingen tot het niveau van (algemeen) coördinerend deskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en opleidingen voor medisch-radiologische handelingen. Deze opleidingseisen zijn opgesteld door werkgroepen bestaande uit branche/beroepsverenigingen en opleiders en zijn voorgelegd aan de Adviescommissie stralingsbescherming. De Adviescommissie heeft positief geoordeeld over het opnemen van de opleidingseisen in wet- en regelgeving. Kortom, het wijzigen van de reeds vastgestelde opleidingscriteria is op dit moment niet mogelijk omdat dit overleg verlangd met de belanghebbende partijen en beoordeling door de Adviescommissie. De opmerkingen kunnen wel meegenomen worden bij toekomstige herevaluatie van de opleidingseisen. Verder is in de toelichting verduidelijkt wat de primaire doelgroep is van de negen verschillende toepassingsspecifieke opleidingen voor toezichthoudend medewerker stralingsbescherming.

Bouwmaterialen

Mede naar aanleiding van de reactie van de bouwsector is de redactie van de algemene en artikelsgewijze toelichting van art 6.3 herzien.

Blootstelling van leden van de bevolking

De belangrijkste opmerking die werd gemaakt naar aanleiding van de HUF-toets betrof het ontbreken van een dosisbeperking indien natuurlijke bronnen vanuit niet-bereikbare oppervlakken door externe bestraling schade kunnen veroorzaken. Hiertoe is in artikel 9.1 een extra lid met een beperking voor het omgevingsdosisequivalenttempo aan de buitenzijde van dit soort oppervlakken en voor de effectieve dosis opgenomen.

Beëindigingsplan

Naar aanleiding van opmerkingen van de olie en gasindustrie is in de artikelsgewijze toelichting van artikel 10.1 van de regeling verwezen naar artikel 10.8 van het besluit en is herhaald dat een beëindigingsplan niet wordt verlangd indien in de Mijnbouwwet of andere wetgeving vergelijkbare voorzieningen voor een van de aangewezen categorieën worden geëist.

Overgangsrecht

De afdeling vergunningverlening van de Autoriteit heeft naar voren gebracht dat er met de inwerkingtreding van het nieuwe besluit zonder nadere regels voor overgangsrecht onzekerheden en onduidelijkheden zouden gaan ontstaan voor vergunningen die zijn verleend voor handelingen met natuurlijke bronnen als ook bij het aanvragen van vergunningen voor dit soort bronnen. De reden hiervoor is dat met ingang van 6 februari 2018 niet langer vrijstellingswaarden gelden op basis van totale activiteit. Verder gelden er vanaf dan strengere vrijstellingswaarden voor de activiteitsconcentaties van een aantal van nature voorkomende radionucliden. Met deze veranderingen zou de gewogen sommatie van de vergunde activiteiten (‘Asom’) niet langer kunnen worden berekend en dit zou ook leiden tot wijzigingen in de uitkomst van de gewogen sommatie van de vergunde activiteitsconcentraties (‘Csom’). In artikel 12.5 is hiervoor overgangsrecht opgenomen om de bij reeds verleende vergunningen gebruik te kunnen blijven maken van de berekeningsmethode van het vorige Besluit stralingsbescherming. Vanwege het verdwijnen van vrijstellingswaarden voor de activiteit van, van nature voorkomende radionucliden bleken er ook onduidelijkheden te gaan ontstaan voor de termijn waarbinnen vergunningaanvragen voor handelingen met natuurlijke bronnen moeten worden doorlopen. Met artikel 12.7 wordt de mogelijkheid geboden om, net als bij aanvragen voor handelingen met kunstmatige radioactieve stoffen, te toetsen of bij aanvragen de reguliere (korte) procedure of de lange procedure (Afdeling 3.4 Awb, zes maanden) moet worden doorlopen.

De afdeling transport van de Autoriteit bracht naar voren dat er in aanvulling op artikel 13.11 van het besluit behoefte was aan nader overgangsrecht voor meldingsplichtig vervoer dat met ingang van 6 februari 2018 vergunningplichtig wordt. Deze behoefte werd eveneens geïdentificeerd voor vergunningplichtig vervoer dat per 6 februari 2018 kennisgevingsplichtig wordt. Hiertoe zijn aanvullende overgangsregels opgenomen in artikel 12.3.

Naar aanleiding van een opmerking van een van de stakeholders zijn nadere regels voor overgangsrecht voor de financiële zekerheidstelling voor hoogactieve bronnen opgenomen in artikel 12.6 van de regeling.

§ 4.2 Notificatie

De ontwerpregeling is op 1 september 2017 op grond van artikel 33 van het EURATOM-Verdrag genotificeerd. Binnen de standstill periode van drie maanden zijn geen opmerkingen of aanbevelingen van de Europese Commissie ontvangen.

ARTIKELSGEWIJS

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 (begripsomschrijvingen)

Voor de toepassing van paragraaf 4.1 (beveiligingsplan) en hoofdstuk 6 (systeem voor het registreren van stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties; bedrijfsnoodplan) zijn in artikel 1.1 begripsomschrijvingen voor ‘categorie 1-, 2- of 3-stof’ opgenomen. Als categorie 1-, 2- of 3-stof zijn de in bijlage 4.1 genoemde kunstmatige radioactieve stoffen aangewezen. Het betreft kunstmatige radioactieve stoffen die voor specifiek genoemde toepassingen worden gebruikt en kunstmatige radioactieve stoffen met een A/D-waarde groter of gelijk aan 1. Afhankelijk van de toepassing of de A/D-waarde zijn de stoffen ingedeeld in categorie 1, 2 of 3. Bij het berekenen van de A/D-waarde moet rekening worden gehouden met sommatie, waardoor stoffen met een A/D-waarde lager dan 1 mogelijk alsnog onder de reikwijdte van de regeling komen. Deze categorie-indeling is niet van toepassing op van nature voorkomend radioactief materiaal (natuurlijke bronnen) of toestellen. Verdere toelichting op de D-waarde is te vinden in bijlage 4.1 van de regeling alsmede in paragraaf 3.4.3 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (hierna: het besluit) en de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.15 van het besluit.

Verder zijn in artikel 1.1 begripsomschrijvingen opgenomen die van toepassing zijn voor met name hoofdstuk 5 (Informatie en deskundigheid). Het gaat om begrippen die betrekking hebben op de opleiding van deskundigen.

Voor de toepassing van artikel 10.1 (aanwijzing gevallen waarin een beëindigingsplan vereist is) en de voorbeelden genoemd in de bijlage bij hoofdstuk 2 is in artikel 1.1 het begrip ‘cyclotron’ opgenomen. Een ‘cyclotron’ wordt in artikel 1.1 omschreven als een ‘circulaire versneller’. Een cyclotron is een type versneller waarbij de geladen deeltjes in een cirkelvormige baan versneld worden. Bij een lineaire versneller is dat in een rechte lijn. Doordat de versnelling in de cirkelvormige baan in principe vele malen kan plaatsvinden worden hoge energieën bereikt voor cyclotrons met een relatief beperkte omvang.

Hoofdstuk 2. Rechtvaardiging

Artikel 2.1 (generieke aanwijzing handelingen en maatregelen als gerechtvaardigd of niet-gerechtvaardigd)

Artikel 2.1, in samenhang met bijlage 2.1, onderdelen A en B, bevat de generieke aanwijzing van categorieën en soorten gerechtvaardigde c.q. niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen. Grondslag voor de aanwijzing is artikel 2.3, eerste lid, van het besluit. In bijlage 2.1 zijn de bijlagen 1 en 2 van de voormalige Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling opgenomen. De onderdelen A en B van bijlage 2.1 zijn op een aantal punten aangepast ten opzichte van de bijlagen 1 en 2 van de Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling (hierna: de Regeling rechtvaardiging). De aanpassingen betreffen in de eerste plaats een actualisatie van de in bijlage 2.1 gehanteerde omschrijvingen, in verband met de vervanging van de oude richtlijnen door de nieuwe richtlijn. Inhoudelijke wijzigingen zijn daarbij niet beoogd. In de tweede plaats zijn enkele categorieën of soorten handelingen, of voorbeelden daarvan, toegevoegd. Dit is het gevolg van de beoordeling van de rechtvaardiging van (nieuwe) handelingen, door middel van individuele vergunningaanvragen, in de periode sinds de laatste aanpassing van de Regeling rechtvaardiging. Deze positieve en negatieve beoordelingen zijn ter verbetering van de transparantie nu opgenomen in bijlage 2.1.

De specifieke wijzigingen van de in bijlage 2.1, onderdeel A, opgenomen lijst van generiek gerechtvaardigde handelingen en maatregelen ten opzichte van de eerdere Regeling rechtvaardiging komen tegemoet aan verzoeken uit het bedrijfsleven om de desbetreffende toepassingen met ioniserende straling te rechtvaardigen en daarmee mogelijk te maken. Uit het oogpunt van gezondheid en veiligheid van werknemers en de bescherming van het milieu zijn er geen bezwaren tegen deze toepassingen. De economische, sociale en andere voordelen wegen daarmee op tegen de gezondheidsschade die deze handelingen tot gevolg kunnen hebben.

Voor de wijzigingen van de in bijlage 2.1, onderdeel B, opgenomen lijst van generiek niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen ten opzichte van de eerdere Regeling rechtvaardiging geldt dat voor deze toepassingen alternatieven beschikbaar zijn of dat deze toepassingen leiden tot ongewenste blootstelling. Zo is de onder I.L opgenomen categorie ‘verkoop van ionisatie rookmelders aan particulieren’ aangepast. De aanpassing van de onder I.L opgenomen verwijzing naar de desbetreffende EU-richtlijn is opgenomen vanwege de intrekking van Richtlijn 2006/95/EG (per 20 april 2016) en vervanging door Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEU 2014, L 96). Richtlijn 2014/35/EU betreft een herziening van Richtlijn 2006/95/EG.

Met bijlage 2.1, inclusief de aanpassingen, is zoveel mogelijk continuïteit voor de praktijk beoogd. In artikel 12.2 van het besluit is overgangsrecht voor generiek als gerechtvaardigd of niet-gerechtvaardigd aangewezen handelingen of maatregelen opgenomen. Dit houdt in bestaande en eerder ingevolge de Regeling rechtvaardiging gerechtvaardigde handelingen of maatregelen die ingevolge deze regeling niet langer als gerechtvaardigd worden aangemerkt mogen worden voortgezet tot 1 januari 2019.

Hoofdstuk 3. Controlestelsel

§ 3.1. Handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal

Artikel 3.1 (handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal)

Eerste lid.

Het eerste lid is gebaseerd op artikel 3.2, eerste lid, van het besluit en vormt met bijlage 3.1, onderdeel A, een voortzetting van artikel 102, eerste lid, van het voormalige Besluit stralingsbescherming (hierna: het besluit), in samenhang met artikel 7.2 en bijlage 7.1 van de voormalige Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ (hierna: uitvoeringsregeling). Een ondernemer die een handeling met van nature voorkomend radioactief materiaal wil uitvoeren dient vooraf na te gaan of daarvoor een kennisgeving, registratie of vergunning voor nodig is. Hiertoe worden categorieën of soorten handelingen aangewezen waarbij het mogelijk is dat werknemers of leden van de bevolking een blootstelling oplopen die uit het oogpunt van stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd. Ingevolge het besluit en de regeling is deze aanwijzing, evenals dat in het besluit het geval was, vastgesteld aan de hand van het mogelijke overschrijden van de vrijstellings- of vrijgavewaarden. De lijst categorieën of soorten handelingen waarbij overschrijding mogelijk aan de orde is, is in bijlage 3.1, onderdeel A, opgenomen. Deze niet-limitatieve lijst is opgesteld aan de hand van een herinventarisatie die door het RIVM werd uitgevoerd en gecoördineerd. De lijst in bijlage 3.1, onderdeel A is een voortzetting van de lijst die was opgenomen in bijlage 7.1 van de uitvoeringsregeling, behorende bij artikel 7.2 van die regeling. Bij het opstellen van deze lijst is eveneens rekening gehouden met het overzicht van industriële sectoren die met van nature voorkomende materialen handelingen verrichten, welk overzicht is opgenomen in bijlage VI van de richtlijn.

De lijst is niet-limitatief. Indien een handeling met van nature voorkomend radioactief materiaal niet op de lijst voorkomt, houdt dit met andere woorden geen vrijwaring in. De ondernemer is in dat geval dus niet per definitie vrijgesteld van de bepalingen van het controlestelsel. Indien om wat voor reden dan ook de ondernemer of het bevoegde gezag een redelijk vermoeden heeft of kan hebben dat hetzij de vrijstellings- en vrijgavewaarden hetzij de vergunningplichtige lozingshoeveelheden worden overschreden, moet een en ander door de ondernemer worden nagegaan. Het kan blijken dat voor de handelingen een kennisgeving, registratie of vergunning nodig is op grond van afdeling 3.2 van het besluit, derhalve ook bij niet op de lijst opgenomen handelingen.

Tweede lid.

Het tweede lid is gebaseerd op artikel 3.2, vierde lid, van het besluit en vormt een nieuwe door artikel 25, derde lid, van de richtlijn vereiste bepaling.

Een ondernemer die een handeling met van nature voorkomend radioactief materiaal wil uitvoeren, waarvoor vanuit het oogpunt van stralingsbescherming bezorgdheid bestaat dat die handeling kan leiden tot de aanwezigheid van in de natuur voorkomende radionucliden in het water, waardoor de kwaliteit van het drinkwater of andere blootstellingsroutes wordt of worden beïnvloed, dient daarvan op grond van artikel 3.13, aanhef en onderdeel c, van het besluit, kennisgeving te doen. De niet-limitatieve lijst met handelingen waarbij dit mogelijk nodig is, is in bijlage 3.1, onderdeel B, opgenomen. Ook deze lijst werd opgesteld aan de hand van onderzoek dat door RIVM werd uitgevoerd en gecoördineerd. Bij het opstellen van deze lijst is eveneens rekening gehouden met het overzicht van industriële sectoren die met van nature voorkomende materialen handelingen verrichten, welk overzicht is opgenomen in bijlage VI van de richtlijn.

Indien een handeling niet op de lijst voorkomt, houdt dit geen vrijwaring van de verplichting tot kennisgeving of van de bepalingen van het controlestelsel in. Indien om wat voor reden dan ook de ondernemer of het bevoegde gezag een redelijk vermoeden heeft of kan hebben dat de handelingen kunnen leiden tot de aanwezigheid van natuurlijke bronnen in het water waardoor de kwaliteit van het drinkwater of andere blootstellingsroutes wordt of worden beïnvloed, moet een en ander door de ondernemer worden onderzocht. Het kan blijken dat kennisgeving van de handelingen nodig is (zie artikel 3.2, vierde lid, en artikel 3.13, onder c, van het besluit).

§ 3.2. Vergunning, registratie en kennisgeving

Artikel 3.2 (complexvergunning)

Een complexvergunning is in bijlage 1 van het besluit gedefinieerd als: vergunning als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, voor omvangrijke handelingen of handelingen die een uitgebreide bescherming tegen ioniserende straling vereisen. In artikel 3.4, vierde lid, van het besluit is bepaald dat indien binnen een locatie, onder verantwoordelijkheid van een ondernemer, meerdere handelingen plaatsvinden die tot verschillende in artikel 3.8 of 3.10 van het besluit genoemde categorieën van handelingen behoren, in afwijking van het eerste lid van artikel 3.4 een vergunning voor het geheel van die handelingen is vereist, waarbij de zwaarste bron bepalend is voor de op de aanvraag van toepassing zijnde procedure. Verder wordt in artikel 3.4, vierde lid, van het besluit bepaald dat de minister met het oog op een goede uitvoering nadere regels kan stellen en kan bepalen dat in daarbij aangewezen gevallen een complexvergunning wordt verleend. Op grond van die bepaling zijn in artikel 3.2 de gevallen aangewezen waarin een complexvergunning is vereist. Deze is verplicht indien in verschillende organisatieonderdelen van de onderneming of op verschillende locaties door de ondernemer verschillende handelingen met in totaal meer dan 100 bronnen worden verricht (onderdeel a). Daarbij zal veelal sprake zijn van diversiteit van de bronnen of van de handelingen. Daarnaast is een complexvergunning verplicht in overige specifieke door de Autoriteit bij de aanvraag om een vergunning aangewezen gevallen, waarin sprake is van een qua risico’s vergelijkbaar complex van handelingen (te weten indien een ondernemer naar het oordeel van de Autoriteit handelingen verricht die qua complexiteit en risico vergelijkbaar zijn met de handelingen samenhangend met het hiervoor genoemde complexvergunning vereiste) (onderdeel b). De Autoriteit kan met andere woorden bij een vergunningaanvraag bepalen dat een complexvergunning moet worden aangevraagd. Deze beslissing is niet zelfstandig vatbaar voor bezwaar of beroep. Het betreft een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een beschikking welke op grond van artikel 6.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

In de hier bedoelde gevallen kan tevens de aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid worden vereist (zie artikel 5.28).

Artikel 3.3 (aanwijzing van gevallen waarin bij een aanvraag om een vergunning gegevens m.b.t. een beveiligingsplan, bedrijfsnoodplan of beëindigingsplan dienen te worden verstrekt)

In artikel 3.3 wordt geregeld in welke gevallen bij een aanvraag om een vergunning gegevens met betrekking tot een beveiligingsplan, bedrijfsnoodplan of beëindigingsplan dienen te worden verstrekt. Grondslag van artikel 3.3 is artikel 3.6, derde lid, aanhef en onder e, van het besluit. De gegevens dienen te worden verstrekt bij de aanvraag, en wel in alle gevallen waarin een beveiligingsplan, bedrijfsnoodplan of beëindigingsplan wordt vereist (zie de artikelen 4.2 van de regeling voor het beveiligingsplan, 6.2 voor het bedrijfsnoodplan en 10.1 voor het beëindigingsplan). In deze gevallen wordt het gezien de aard en omvang van de risico’s en met het oog op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid noodzakelijk geacht dat bij de aanvraag om vergunning al direct de vereiste gegevens met betrekking tot deze plannen worden overgelegd door de aanvrager.

§ 3.3. Vrijstelling en vrijgave controlestelsel

Artikel 3.4 (vrijstelling radioactieve materialen)

Algemeen.

Ten aanzien van de vrijstelling van radioactieve materialen is artikel 26 van de richtlijn van toepassing in samenhang met de bijlage VII van de richtlijn waarin zijn opgenomen de tabellen A en B met vrijstellingswaarden voor radionucliden.

Tabel A van bijlage VII van de richtlijn omvat de grenswaarden voor de activiteitsconcentratie voor de vrijstelling of vrijgave van materialen die standaard op elke hoeveelheid en op elk type vast materiaal kunnen worden toegepast (deel 1: kunstmatige radionucliden; deel 2: van nature voorkomende radionucliden). Tabel B van bijlage VII van de richtlijn omvat vrijstellingswaarden voor de totale activiteit (kolom 3) en vrijstellingswaarden voor de activiteitsconcentratie in matige hoeveelheden van elk type materiaal (kolom 2). Deze laatste waarden gelden in afwijking van de desbetreffende vrijstellingswaarden voor de activiteitsconcentratie in onbeperkte hoeveelheden materiaal in tabel A.

Artikel 26 van de richtlijn en de tabellen A en B van bijlage VII zijn geïmplementeerd in de artikelen 3.17 en volgende van het besluit, in samenhang met bijlage 3, onderdeel B, tabel A, deel 1 en deel 2, en tabel B, van het besluit. In deze regeling zijn aanvullend vrijstellingswaarden opgenomen. Op grond van artikel 3.17, vijfde lid, aanhef en onder a, van het besluit kunnen bij ministeriële regeling, indien het belang van de stralingsbescherming zich daar niet tegen verzet, ook voor andere radionucliden dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, van dat artikel, vrijstellingswaarden worden vastgesteld en kunnen daarmee verbonden regels worden vastgesteld. Het betreft additionele waarden voor niet in tabel A of B van bijlage 3 van het besluit genoemde radionucliden, op basis van de totale activiteit (tabel B, kolom 3) of de activiteitsconcentratie (tabel A, deel 1 en 2). Voorts voorziet artikel 3.17, vijfde lid, aanhef en onder b, van het besluit in de bevoegdheid om voor handelingen met matige hoeveelheden van elk type materiaal vrijstellingswaarden vast te stellen voor andere radionucliden dan bedoeld in het eerste lid, onder c, van dat artikel (dit betreft andere dan in bijlage 3, onderdeel B, tabel B, van het besluit genoemde radionucliden). Een matige hoeveelheid is ten hoogste 1.000 kg dan wel een lagere door de Minister vastgestelde hoeveelheid (artikel 3.17, eerste lid, van het besluit).

Artikel 3.4 van de regeling in samenhang met bijlage 3.2, tabel B, kolom 2, bevat de hier bedoelde additionele vrijstellingswaarden.

Eerste lid.

Op grond van het eerste lid zijn vrijstellingswaarden voor radionucliden op basis van de activiteitsconcentratie als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit opgenomen in bijlage 3.2, tabel A, van de regeling. Deze waarden gelden voor elke hoeveelheid en elk type materiaal.

Deze bepaling is een voortzetting van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bs in samenhang met artikel 1.2, eerste lid, en bijlage 1.1, tabel 1, van de uitvoeringsregeling. Ten opzichte van de radionucliden, genoemd in bijlage 3, onderdeel B, tabel A, deel 1, van het besluit en de desbetreffende vrijstellingswaarden zijn in bijlage 3.2, tabel A, van de regeling voor andere radionucliden vrijstellingswaarden op basis van de activiteitsconcentratie, voor elke hoeveelheid, opgenomen. Krachtens artikel 3.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel b, van het besluit gelden voor matige hoeveelheden afwijkende waarden (zie de toelichting hieronder bij het derde lid).

De lijst met aanvullende grenswaarden die is opgenomen in bijlage 3.2, tabel A, van de regeling is tot stand gekomen op basis van een beslissing van de Zwitserse autoriteiten. Deze aanvullende grenswaarden werden door de Zwitserse autoriteiten vastgesteld met behulp van dezelfde methode van de IAEA (IAEA 2004, Safety Standards Series RS-G-1.7; IAEA 2005, Safety Report Series 44) waarmee de vrijstellings- en vrijgavewaarden werden bepaald die vanuit bijlage VII van de richtlijn zijn overgenomen in bijlage 3, onderdeel B, tabel A van het besluit. Het onderliggende rapport waarop de vaststelling door de Zwitserse autoriteiten is gebaseerd, werd opgesteld door Brenk Systemplanung (Berechnung von Freigrenzen und Freigabewerten für Nuklide, für die keine Werte im IAEA-BSS vorliegen – Enbericht, BS-projekt – nr. 1110-01, 20 – april – 2012). Dit rapport werd door het RIVM geëvalueerd. Op basis van het door Brenk Systemplanung uitgevoerde onderzoek en de door RIVM uitgevoerde evaluatie van dit onderzoek, is vastgesteld dat het belang van de stralingsbescherming zich niet verzet tegen deze aanvullende vrijstellingswaarden.

Tweede lid.

Op grond van het tweede lid van artikel 3.4 zijn vrijstellingswaarden voor radionucliden op basis van de totale activiteit als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit opgenomen in bijlage 3.2, tabel B, kolom 3 van de regeling. Deze vrijstellingswaarden voor de totale activiteit gelden voor elke hoeveelheid.

De bepaling is een voortzetting van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bs in samenhang met artikel 1.2, eerste lid, en bijlage 1.1, tabel 1, van de uitvoeringsregeling. In aanvulling op de radionucliden, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, onder a, van het besluit (opgenomen in bijlage 3, onderdeel B, tabel B, van het besluit) zijn in bijlage 3.2, tabel B, kolom 3, van de regeling additionele vrijstellingswaarden op basis van de totale activiteit voor andere radionucliden opgenomen. De lijst van bijlage 3.2, tabel B, kolom 3, van de regeling bevat additionele vrijstellingswaarden voor circa 500 radionucliden die niet in bijlage 3, onderdeel B, tabel B, van het besluit zijn opgenomen. Deze grenswaarden zijn beschreven in publicatie NRPB-R306 van de National Radiological Protection Board (Verenigd Koninkrijk) (NRPB-UK). De berekeningen daarvan werden uitgevoerd met behulp van dezelfde methode die werd gebruikt voor de afleiding van de vrijstellingswaarden die zijn opgenomen in bijlage 3, onderdeel B, tabel B van het Besluit (Publicatie van de Commission of the European Communities, Radiation Protection EU-RP-65, Principles and Methods for Establishing Concentrations and Quantities (Exempt Values) Below which no Reporting is Required in the European Directive). Op deze wijze zijn er, net als in de uitvoeringsregeling, vrijstellingswaarden voor in totaal circa 800 radionucliden vastgelegd in zowel het besluit als de regeling. Op basis van het genoemde onderzoek is ook in deze gevallen vastgesteld dat het belang van de stralingsbescherming zich niet verzet tegen deze aanvullende vrijstellingswaarden.

Derde lid.

Op grond van het derde lid zijn additionele vrijstellingswaarden voor handelingen met matige hoeveelheden11 van elk type materiaal als bedoeld in artikel 3.17, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit opgenomen in bijlage 3.2, tabel B, kolom 2, van de regeling. Het betreft vrijstellingswaarden op basis van de activiteitsconcentratie voor niet in bijlage 3, onderdeel B, tabel B, van het besluit genoemde radionucliden. De lijst van bijlage 3.2, tabel B, kolom 2, is eveneens gebaseerd op de in de toelichting op het tweede lid genoemde publicatie EU-RP-65 en het NRPB-UK-onderzoek. Op basis daarvan is vastgesteld dat het belang van de stralingsbescherming zich niet verzet tegen deze vrijstellingswaarden.

Artikel 3.5 (vrijgavewaarden radioactieve materialen)

Algemeen.

Ten aanzien van vrijgave is artikel 30, tweede lid, van de richtlijn van toepassing in samenhang met tabel A van bijlage VII van de richtlijn.

Tabel A van bijlage VII van de richtlijn bevat de waarden voor de activiteitsconcentratie voor de vrijstelling of vrijgave van materialen die standaard op elke hoeveelheid en op elk type vast materiaal kunnen worden toegepast (deel 1: kunstmatige radionucliden; deel 2: van nature voorkomende radionucliden).

Artikel 30, tweede lid, en tabel A van bijlage VII van de richtlijn zijn met betrekking tot vrijgavewaarden geïmplementeerd in artikel 3.20 en volgende van het besluit in samenhang met bijlage 3, onderdeel B, tabel A, deel 1 en deel 2 van het besluit. Op grond van artikel 3.20, vierde lid, van het besluit kunnen voorts bij ministeriële regeling, indien het belang van de stralingsbescherming zich daar niet tegen verzet, ook voor andere radionucliden dan bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 1 of 2, van dat artikel, vrijgavewaarden worden vastgesteld en kunnen daarmee verbonden regels worden vastgesteld. Het betreft additionele waarden voor niet in bijlage 3, onderdeel B, tabel A, besluit, genoemde radionucliden. Artikel 3.5, eerste lid, van de regeling voorziet hierin, onder verwijzing naar bijlage 3.2, tabel A (die tabel bevat de vrijstellings- en vrijgavegrenzen voor elke hoeveelheid op basis van de activiteitsconcentratie voor zowel kunstmatige als natuurlijke radionucliden).

In samenhang met artikel 3.5 zijn additionele vrijgavewaarden voor kunstmatige en natuurlijke radionucliden op basis van de activiteitsconcentratie als bedoeld in artikel 3.20, vierde lid, van het besluit, opgenomen in bijlage 3.2, onderdeel A. Deze waarden gelden voor elke hoeveelheid. De bepaling is een voortzetting van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bs in samenhang met artikel 1.2, eerste lid, en bijlage 1.1, tabel 1, van de uitvoeringsregeling. De vaststelling van deze aanvullende grenswaarden kwam op dezelfde manier tot stand als hierboven bij de toelichting op artikel 3.4, eerste lid, beschreven, voor de aanvullende vrijstellingswaarden op basis van de activiteitsconcentraties voor onbeperkte hoeveelheden en elk type materiaal. Op basis van het hiervoor genoemde, door Brenk Systemplanung en in opdracht van de Zwitserse autoriteiten uitgevoerde onderzoek en de evaluatie van dit onderzoek door het RIVM, is vastgesteld dat het belang van de stralingsbescherming zich niet verzet tegen deze aanvullende vrijstellingswaarden.

Hoofdstuk 4. Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties

§ 4.1. Beveiligingsplan

Paragraaf 4.1 bevat een uitwerking van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit. Dit betreft regels met betrekking tot het beveiligingsplan. Op grond van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit zorgt de ondernemer in gevallen, behorend tot een bij regeling van de Minister aangewezen categorie, voor een beveiligingsplan waarin wordt beschreven welke voorzieningen met betrekking tot de beveiliging van een bron zijn getroffen. Hierbij is sprake van voortzetting van artikel 6.6 van de uitvoeringsregeling, dat een vergunninghouder verplichtte om over een beveiligingsplan te beschikken. Op grond van artikel 4.7, tweede lid, van het besluit staat de aanwijzing in een passende verhouding tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, overeenkomstig de graduele benadering, bedoeld in artikel 1.1 van het besluit. Het voorgaande is verder uitgewerkt in artikel 4.2 en bijlage 4.1 van de regeling. Artikel 4.2 bevat de aanwijzing van categorieën vergunninghouders voor wie de verplichting tot het zorgen voor een beveiligingsplan geldt.

Op grond van artikel 4.7, tweede lid, van het besluit kunnen bij verordening van de Autoriteit afhankelijk van de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, eisen aan de vorm, inhoud en kwaliteit van het beveiligingsplan worden gesteld. Deze eisen kunnen een plicht tot rapportage aan de Autoriteit omvatten.

Artikel 4.1 (afbakening werkingssfeer)

De Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen verplicht vergunninghouders als bedoeld in artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet (hierna: de wet), te beschikken over een beveiligingsplan (artikel 1e, eerste lid, van die regeling). Dit betreft de beveiliging van splijtstoffen. De verplichting geldt niet indien de vergunninghouder tevens een vergunninghouder als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet is en voor de desbetreffende inrichting voldaan wordt aan paragraaf 2 van de genoemde regeling. Krachtens die paragraaf gelden voor de vergunninghouder als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, specifieke regels. Ook de vervoerder dient op grond van artikel 17 van de genoemde regeling te beschikken over een beveiligingsplan. Ook hier betreft het splijtstoffen.

Paragraaf 4.1 van deze regeling heeft geen betrekking op splijtstoffen maar op radioactieve stoffen (zie voor het onderscheid artikel 1, eerste lid, van de wet). Met het oog op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en helderheid voor de praktijk is dit verduidelijkt door middel van een afbakeningsbepaling in artikel 4.1. In geval met zowel splijtstoffen als radioactieve stoffen wordt gewerkt zijn zowel deze regeling als de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen van toepassing en kan worden uitgegaan van één integraal beveiligingsplan.

Artikel 4.2 (aanwijzing gevallen waarin een beveiligingsplan is vereist)

Uit artikel 4.4, derde lid, van het besluit volgt een algemene zorgplicht van een ondernemer om zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat een bron zoekraakt, wordt ontvreemd of ongewild wordt verspreid; hij dient daartoe, indien zich een zodanige situatie voordoet, alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de bron weer onder zijn controle of beheer te brengen en een eventuele besmetting te verwijderen of verdere blootstelling van personen te voorkomen. Het is de verantwoordelijkheid van de ondernemer om voldoende effectieve maatregelen te treffen om adequaat te voldoen aan deze verplichting. De term ‘redelijkerwijs mogelijk’ is opgenomen in artikel 4.4, derde lid, van het besluit, omdat een absolute verplichting niet reëel zou zijn; het is onmogelijk om iedere vorm van diefstal en misbruik te voorkomen.

Op grond van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit moet de ondernemer in bij regeling van de Minister aangewezen gevallen voor een beveiligingsplan zorgen waarin wordt beschreven welke voorzieningen met betrekking tot de beveiliging van een bron zijn getroffen. In artikel 4.2 van de regeling is deze aanwijzing opgenomen. Deze geldt voor de ondernemer die vergunninghouder is voor het verrichten van handelingen met categorie 1-, 2-, of 3-stoffen. Wat de vergunningplicht voor handelingen met radioactieve stoffen betreft is op grond van artikel 29, eerste lid, van de wet in artikel 3.5 van het besluit bepaald voor welke handelingen met die stoffen en in welke gevallen een vergunning is vereist. De verplichting van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit om te zorgen voor een beveiligingsplan geldt ingevolge artikel 4.2, eerste lid, van de regeling voor de ondernemer die houder is van een vergunning voor het verrichten van handelingen met categorie 1-, 2-, of 3-stoffen. De aanwijzing van de betrokken categorie ondernemers dient op grond van artikel 4.7, tweede lid, van het besluit, in een passende verhouding tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s te staan, overeenkomstig de graduele benadering, bedoeld in artikel 1.1 van het besluit. Hierbij is uitgegaan van dezelfde criteria als bij artikel 6.2, waar het de verplichting tot het beschikken over een bedrijfsnoodplan betreft. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op genoemd artikel 6.2, omdat de verplichting tot het beschikken over een bedrijfsnoodplan en de daaraan ten grondslag liggende criteria hierin leidend zijn. Op grond van het tweede lid van artikel 4.7 van het besluit kunnen bij verordening van de Autoriteit afhankelijk van de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, eisen aan de vorm, inhoud en kwaliteit van het beveiligingsplan en de wijze van uitvoering ervan worden gesteld. Deze eisen kunnen een plicht tot rapportage aan de Autoriteit omvatten. Op grond van artikel 4.7, derde lid, van het besluit kunnen voorts aanvullend bij verordening van de Autoriteit in het belang van de stralingsbescherming en beveiliging nadere regels worden gesteld ten aanzien van het beveiligingsplan en de beveiliging van het voorhanden hebben van radioactieve stoffen, bestemd voor handelingen waarvoor krachtens de wet of het besluit een vergunning is vereist.

§ 4.2. Financiële zekerheid hoogactieve bronnen

Artikel 4.3 (financiële zekerheid hoogactieve bronnen)

Op grond van artikel 4.15, eerste lid, van het besluit, stelt de ondernemer financiële zekerheid ter dekking van de kosten van het nakomen van de voor hem geldende verplichtingen met betrekking tot het veilig afvoeren van een afgedankte hoogactieve bron voor het geval:

  • a. hij failliet gaat of anderszins zijn bedrijfsactiviteiten beëindigt, of

  • b. degene met wie een overeenkomst was gesloten om de afgedankte hoogactieve bron af te nemen, niet meer tot die afname in staat is.

Op grond van het derde lid van dat artikel wordt bij ministeriële regeling een minimumbedrag vastgesteld waarvoor per volume-eenheid af te voeren bron, de daarbij behorende bronhouder en de vaste afscherming financiële zekerheid wordt gesteld. Artikel 4.3 van de regeling bevat dit minimumbedrag. Het in dit artikel vastgestelde bedrag komt overeen met de kosten die verbonden zijn aan het laten afvoeren van een hoogactieve bron door en naar COVRA. Relevant voor de kosten is het volume van het af te voeren materiaal. De COVRA houdt bij het bepalen van het volume ook rekening met het volume van de meegeleverde bronhouder en eventuele vaste afschermingen, omdat de hoogactieve bron inclusief deze afschermingen wordt verwerkt. Daarom dient voor de berekening van het volume af te voeren bronnen daarvan te worden uitgegaan.

In de uitvoeringsregeling was het bedrag voor financiële zekerheid van hoogactieve bronnen vastgesteld op € 120 per dm3, dit bedrag was ongewijzigd overgenomen uit de oorspronkelijke regeling12. Omdat gebleken is dat het in 2006 vastgestelde bedrag thans niet meer toereikend is om afvoer van een hoogactieve bron door en naar de COVRA te laten verzorgen, is het minimumbedrag geactualiseerd en verhoogd tot € 175 per dm3.

Hoofdstuk 5. Informatie en deskundigheid

Afd. 5.1. Stralingsbeschermingsdeskundigen

§ 5.1.1. Eisen deskundigheid en opleiding
Artikel 5.1 (vereist niveau van deskundigheid)

In artikel 5.1 wordt in algemene zin bepaald voor welke soort handelingen, maatregelen of blootstellingsituaties welk niveau van deskundigheid van een stralingsbeschermingsdeskundige is vereist. Grondslag is artikel 5.4, derde lid, van het besluit. Naast die bepaling zijn specifieke bepalingen van de hoofdstukken 6, 7, 8 en 9 van het besluit met betrekking tot de stralingsbeschermingsdeskundige van toepassing (zie artikel 5.4, eerste lid, van het besluit).

In artikel 5.1 van de regeling betreft het de vereiste deskundigheid van een stralingsbeschermingsdeskundige voor handelingen waarvoor een vergunning, registratie of kennisgeving is vereist dan wel voor maatregelen of blootstellingsituaties waarvoor een kennisgeving is vereist.

Voor de in onderdeel a bedoelde handelingen is ten minste deskundigheid op het niveau van een stralingsbeschermingsdeskundige met een opleiding tot algemeen coördinerend deskundige (overeenkomstig artikel 5.2) vereist. Dit betreft omvangrijke risicovolle handelingen of risicovolle handelingen die een uitgebreide bescherming tegen ioniserende straling vereisen en waarvoor een complexvergunning als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het besluit is vereist (onder 1°), voor handelingen waarvoor overeenkomstig artikel 5.29 een stralingsbeschermingseenheid wordt vereist (onder 2°) of voor door de Autoriteit bij beschikking of verordening aangewezen specifieke handelingen met een aanmerkelijk risico (onder 3°).

Voor overige handelingen, maatregelen en blootstellingsituaties is deskundigheid op ten minste het niveau van een stralingsbeschermingsdeskundige met een opleiding tot coördinerend deskundige (overeenkomstig artikel 5.4) vereist (onderdeel b).

Afdeling 5.5 bevat bepalingen met een verdere uitwerking en toedeling van deskundigheid per categorie toepassingen.

Artikel 5.2 (eisen stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)

Artikel 5.2, eerste lid, bevat een regeling met betrekking tot de vereiste deskundigheid van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van een algemeen coördinerend deskundige (als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a). Aan de eisen met betrekking tot kennis, vaardigheden en bekwaamheden van een algemeen coördinerend deskundige wordt voldaan indien met goed gevolg een opleiding tot algemeen coördinerend deskundige bij een krachtens artikel 5.11 van het besluit erkende instelling is gevolgd en de deskundige beschikt over de kerncompetenties en overige kwalificaties van bijlage 5.1, onderdeel B (voorheen bijlage 3.1, onderdeel B, van de uitvoeringsregeling). Grondslag voor artikel 5.2 is artikel 5.5, derde lid, van het besluit.

Het tweede lid verwijst voor het bepaalde in artikel 5.6 van het besluit met betrekking tot gelijkwaardige competenties en kwalificaties (in het kader van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties) naar paragraaf 5.1.3 van de regeling. Overeenkomstig het bepaalde in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de op grond van artikel 33 van die wet in paragraaf 5.1.3 opgenomen regels dient te worden aangetoond dat sprake is van gelijkwaardige competenties en overige kwalificaties.

Artikel 5.3 (eisen opleiding stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)

Artikel 5.3 is met bijlage 5.1, onderdeel B, een voortzetting van artikel 3.14 en bijlage 3.1, onderdeel B, van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.11, derde lid, van het besluit. Dit artikel met de bijbehorende bijlage bevatten de eisen waaraan een opleiding bij een erkende instelling tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige moet voldoen. Deze opleiding voorziet cursisten van de kerncompetenties en overige kwalificaties zoals opgenomen in bijlage 5.1, onderdeel B, van de regeling. Met ‘faciliteiten’ wordt hier en in de overige artikelen van deze paragraaf bedoeld voorzieningen als een cursusprogramma, ruimten (binnen en buiten) voor theorie- en practicumlessen, een cursusadministratie en een documentenbeheersysteem.

Artikel 5.4 (eisen stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)

Artikel 5.4 bevat een regeling van de vereiste deskundigheid van een stralingsbeschermings-deskundige op het niveau van coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 5,1, onderdeel b. Aan de eisen met betrekking tot kennis, vaardigheden en bekwaamheden van een coördinerend deskundige wordt voldaan indien (met goed gevolg) een opleiding tot coördinerend deskundige bij een krachtens artikel 5.11 van het besluit erkende instelling is gevolgd en de deskundige beschikt over de kerncompetenties en overige kwalificaties van bijlage 5.1, onderdeel C (voorheen bijlage 3.1, onderdeel C, van de uitvoeringsregeling). Grondslag voor artikel 5.4 is artikel 5.5, derde lid, van het besluit.

Het tweede lid verwijst voor het bepaalde in artikel 5.6 van het besluit met betrekking tot gelijkwaardige competenties en overige kwalificaties (in het kader van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties) naar paragraaf 5.1.3 van de regeling. Overeenkomstig het bepaalde in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de op grond van artikel 33 van die wet in paragraaf 5.1.3 opgenomen regels dient te worden aangetoond dat sprake is van gelijkwaardige competenties en overige kwalificaties.

Artikel 5.5 (eisen opleiding stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)

Artikel 5.5 met bijlage 5.1, onderdeel C, is een voortzetting van artikel 3.15 en bijlage 3.1, onderdeel C, van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.11, derde lid, van het besluit. Dit artikel met de bijbehorende bijlage bevatten de eisen waaraan een opleiding aan een erkende instelling tot stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige moet voldoen. Deze opleiding voorziet cursisten van de kerncompetenties en overige kwalificaties zoals opgenomen in bijlage 5.1, onderdeel C.

§ 5.1.2. Registratie (inschrijving register, herregistratie of buitengewone registratie)

De in deze paragraaf gestelde registratie-eisen voor stralingsbeschermingsdeskundigen borgen dat deze deskundigen aantoonbaar blijven voldoen aan de gestelde vakbekwaamheidseisen. Bij de beoordeling van de registratieaanvraag zijn de genoten opleiding, de mate van werkervaring en de mate van de genoten bij- en nascholing met name van belang. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een registratie, een herregistratie en een buitengewone registratie. De registratie is eenmalig en kent een duur van vijf jaar. Binnen dit tijdvak dient de stralingsbeschermingsdeskundige te voldoen aan de criteria voor een herregistratie. Het is mogelijk dat een stralingsbeschermingsdeskundige na de registratieperiode van vijf jaar niet aan alle eisen voldoet om de registratie via een herregistratie te verlengen. In dat geval zal deze stralingsbeschermingsdeskundige alleen geregistreerd kunnen worden door middel van een buitengewone registratie. Bij de aanvraag voor buitengewone registratie zal worden getoetst of de stralingsbeschermingsdeskundige beschikt over de kerncompetenties en overige kwalificaties die horen bij het vereiste deskundigheidsniveau. De buitengewone registratie kent een duur van maximaal vijf jaar. Na afloop van deze periode wordt de stralingsbeschermingsdeskundige geacht te kunnen voldoen aan de reguliere eisen die met het oog op een herregistratie worden gesteld. In de praktijk zal een persoon die voor de eerste keer als stralingsbeschermingsdeskundige erkend wil worden, starten met een registratie. De voorwaarden voor registratie, buitengewone registratie en herregistratie als stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van (algemeen) coördinerend deskundige zijn opgenomen in deze paragraaf.

Artikel 5.6 (registratie)

Artikel 5.6 vormt een voortzetting van artikel 3.2 van de uitvoeringsregeling, dat algemene bepalingen bevatte met betrekking tot de (her)registratie of buitengewone registratie door de Minister. Deze taak is overgegaan op de Autoriteit. Grondslag van artikel 5.6 is artikel 5.5, derde lid, van het besluit.

Artikel 5.7 (criteria voor registratie)

Artikel 5.7 vormt een voortzetting van artikel 3.3 van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.5, derde lid, van het Besluit. Artikel 3.3 van de uitvoeringsregeling bevatte vereisten met betrekking tot registratie van een (algemeen) coördinerend stralingsbeschermingsdeskundige door de Minister. Deze taak is zoals hiervoor toegelicht overgegaan op de Autoriteit. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting, bij de beschrijving van hoofdstuk 5, paragraaf 5.1.2, wordt verder ingegaan op de systematiek van (her)registratie en buitengewone registratie. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

Artikel 5.8 (criteria voor herregistratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)

Artikel 5.8 vormt met bijlage 5.1, onderdeel A, een voortzetting van artikel 3.4 met bijlage 3.1, onderdeel A, van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.5, derde lid, van het besluit. Artikel 3.4 van de uitvoeringsregeling bevatte criteria (vereisten) voor de herregistratie van een algemeen coördinerend deskundige. In de formulering van artikel 5.8 is verduidelijkt dat het om vereisten gaat. Toegevoegd is de mogelijkheid om te beschikken over een ondernemersverklaring in geval een ZZP’er herregistratie wil aanvragen, om aan te tonen dat de aanvrager het vereiste aantal uren werkzaam is geweest binnen het toepassingsgebied.

Artikel 5.9 (criteria voor herregistratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)

Artikel 5.9 vormt met bijlage 5.1, onderdeel A, een voortzetting van artikel 3.5 en bijlage 3.1, onderdeel A, van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.5, derde lid, van het besluit. Artikel 3.5 van de uitvoeringsregeling bevatte criteria (vereisten) voor de herregistratie van een coördinerend deskundige. In de formulering van artikel 5.9 is verduidelijkt dat het om vereisten gaat. Toegevoegd is ook hier de mogelijkheid om te beschikken over een ondernemersverklaring in geval een ZZP’er herregistratie wil aanvragen om aan te tonen dat de aanvrager het vereiste aantal uren werkzaam is geweest binnen het toepassingsgebied.

Artikel 5.10 (criteria voor buitengewone registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige)

Artikel 5.10 vormt met bijlage 5.1, onderdeel B, een voortzetting van artikel 3.6 met bijlage 3.1, onderdeel B, van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.5, derde lid, van het besluit. Artikel 3.6 van de uitvoeringsregeling bevatte criteria (vereisten) voor de buitengewone registratie van een algemeen coördinerend deskundige. In de formulering van artikel 5.10 is verduidelijkt dat het om vereisten gaat.

Artikel 5.11 (criteria voor buitengewone registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van coördinerend deskundige)

Artikel 5.11 vormt met bijlage 5.1, onderdeel C, een voortzetting van artikel 3.7 en bijlage 3.1, onderdeel C, van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.5, derde lid, van het besluit. Artikel 3.7 van de uitvoeringsregeling bevatte criteria (vereisten) voor de buitengewone registratie van een coördinerend deskundige. In de formulering van artikel 5.11 is verduidelijkt dat het om vereisten gaat.

§ 5.1.3. Erkenning EU-beroepskwalificaties

Paragraaf 5.1.3 van de regeling dient ter uitvoering van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (hierna: de algemene wet). Deze wet is met ingang van 21 december 2007 in werking getreden en was noodzakelijk in verband met de implementatie van de op 7 september 2005 vastgestelde richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255). Deze richtlijn (hierna: de richtlijn beroepskwalificaties) heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat EU-onderdanen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald, toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat en dit beroep kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van die andere lidstaat.

Artikel 33, eerste lid, van de algemene wet geeft de opdracht per gereglementeerd beroep nadere regels stellen. In paragraaf 5.1.3 van de onderhavige regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning, de stukken die bij die aanvraag dienen te worden gevoegd, alsmede ten aanzien van de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid en de wijze waarop deze worden beoordeeld. Voor het geval een migrerende beroepsbeoefenaar tijdelijk of incidenteel diensten wil verrichten, worden nadere regels gesteld ten aanzien van de documenten, bedoeld in artikel 23 van de algemene wet. In verband met paragraaf 5.1.3 wordt een aantal voor deze regeling relevante onderwerpen uit de richtlijn en de algemene wet hier meer uitgebreid toegelicht:

  • a. Stralingsbeschermingsdeskundige gereglementeerde beroepen

    De richtlijn beroepskwalificaties heeft betrekking op zogenaamde gereglementeerde beroepen. Dit is een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waarvoor geldt dat de toegang daartoe of de uitoefening daarvan krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties. Het beroep van stralingsbeschermingsdeskundige wordt hiervan afhankelijk gesteld. Op grond van de wet en het besluit zijn alleen personen die aan die wet en het besluit voldoen, bevoegd de genoemde functie uit te oefenen.

  • b. Elders verkregen beroepskwalificaties

    Op grond van de definitie van ‘betrokken staat’ (in artikel 1 van de algemene wet), heeft de erkenning van beroepskwalificaties slechts betrekking op beroepskwalificaties die zijn verkregen in een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.

  • c. De erkenning van beroepskwalificaties

    De erkenning van de betreffende opleidingen tot stralingsbeschermingsdeskundige valt onder het zogenaamde algemene stelsel. Kenmerk van dit algemene stelsel is dat dit is gebaseerd op wederzijdse erkenning van diploma’s zonder voorafgaande harmonisatie van studieprogramma’s. Erkenning vindt plaats nadat de bevoegde autoriteit van het ontvangende land de kwalificaties van de migrerende beroepsbeoefenaar heeft vergeleken met de vereiste kwalificaties van de lidstaat van herkomst. Dit systeem is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de algemene wet. Indien bovendien het beroep in de lidstaat van herkomst net als in Nederland is gereglementeerd moet, om in aanmerking te kunnen komen voor erkenning, de beroepskwalificatie van de beroepsbeoefenaar ten minste gelijk zijn aan het niveau direct onder het niveau dat in het ontvangende land wordt gevraagd. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 5.14 tot en met 5.18 van de regeling.

  • d. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting

    Wat betreft de procedure bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting gaat de richtlijn uit van een flexibel regime. De richtlijn maakt het mogelijk dat iedere burger van de EU die rechtmatig is gevestigd in een lidstaat, tijdelijk en incidenteel in een andere lidstaat diensten kan verrichten zonder dat hij om erkenning van zijn beroepskwalificaties hoeft te vragen. Artikel 23 van de algemene wet geeft de Minister echter wel de mogelijkheid te bepalen dat de tijdelijke dienstverrichter bepaalde stukken overlegt alvorens aan de eerste dienstverrichting in Nederland te beginnen. In artikel 5.20 van de regeling wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Immers een stralingsbeschermingsdeskundige moet borg staan voor de stralingsbescherming bij de handelingen waarbij hij door de ondernemer moet worden betrokken. Daarvoor is een langdurige opleiding vereist. Een ondernemer die een advies van een stralingsbeschermings-deskundige ontvangt moet ervan op aan kunnen dat deze persoon de omstandigheden kent en over voldoende kennis en ervaring beschikt om de desbetreffende handeling veilig te kunnen verrichten. Omdat het voor een tijdelijke of incidentele dienstverrichter nauwelijks mogelijk is hieraan op afdoende wijze te kunnen voldoen, worden in artikel 5.20 aanvullende eisen gesteld met betrekking tot stukken die een dergelijke dienstverlener dient te overleggen, alvorens een dienst te mogen verrichten. Omdat het beroep van stralingsbeschermingsdeskundige is opgenomen in de (op artikel 27, eerste lid, van de algemene wet gebaseerde) Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen, mogen deze stukken voorafgaande aan de eerste dienstverrichting worden gecontroleerd.

In verband met de implementatie van Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (‘de IMI-verordening’) (Pb EU L 316) (hierna: de wijzigingsrichtlijn) is de bovengenoemde algemene wet gewijzigd13. De wijzigingen zijn op 18 januari 2016 van kracht geworden. Deze zijn verwerkt in paragraaf 5.1.3 van de regeling.

Artikel 5.12 (begrippen)

In artikel 5.12 worden de begrippen gedefinieerd die in deze paragraaf worden gebruikt en die gebaseerd zijn op de algemene wet.

Artikel 5.13 (aanvraag)

Dit artikel regelt, door de verwijzing naar artikel 13, eerste lid van de algemene wet, welke stukken bij de aanvraag voor een erkenning van beroepskwalificaties moeten worden overgelegd. Het betreft onder meer een bewijs van nationaliteit, zo nodig een verblijfsvergunning (of vergelijkbaar bewijs), bekwaamheidsattesten of opleidingstitels en bewijzen van opgedane beroepservaring.

Artikelen 5.14 tot en met 5.18 (aanpassingsstage, proeve van bekwaamheid en afwijzen aanvraag)

Op grond van de aanvraag wordt beoordeeld in hoeverre aan de Nederlandse eisen wordt voldaan. Indien de aanvrager daaraan niet geheel voldoet of niet aantoont dat hij daaraan zou voldoen, wordt hij in de gelegenheid gesteld om door middel van een aanpassingsstage de ontbrekende ervaring op te doen of door middel van een proeve van bekwaamheid aan te tonen dat hij de vereiste beroepsbekwaamheid bezit. Het wordt aan de betrokken aanvrager overgelaten voor welk instrument hij kiest. In de onderhavige artikelen is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de daarvoor geldende eisen voor de reguliere opleidingen stralingsbeschermingsdeskundige. Hieraan moet nog wel toegevoegd dat de aanpassingsstage ten hoogste drie jaar mag duren (artikel 11, eerste lid, van de algemene wet). Het voorgaande neemt overigens niet weg dat betrokkene in geval er nadien voor het betreffende beroep of de betreffende functie doorlopende opleidingsverplichtingen gelden om zijn kennis up-to-date te houden, ook deze aanvullende opleiding zal moeten gaan volgen om bevoegd te blijven het beroep of de functie uit te oefenen.

Door de als gevolg van de eerdergenoemde wetswijziging nieuwe leden vijf tot en met acht van artikel 11 van de algemene wet zijn de gronden waarop een migrerende beroepsbeoefenaar geen keuze wordt gelaten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid, bij een verschil tussen genoten en in Nederland vereiste kennis, vaardigheden en competenties, uitgebreid. Deze uitbreiding is ook relevant voor het beroep van stralingsbeschermingsdeskundige en daarom verwerkt in artikel 5.14 van de regeling. Daardoor is het ook mogelijk dat van een migrerende beroepsbeoefenaar zowel een aanpassingsstage als een proeve van bekwaamheid kan worden verlangd.

Op grond van artikel 5.17 van de regeling kunnen de aan een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid verbonden kosten en ook overige aan de aanvraag verbonden kosten bij de aanvrager in rekening worden gebracht (zie artikel 33, derde lid, van de algemene wet). Omdat een aanvraag van erkenning van beroepskwalificaties maatwerk is, zal steeds per aanvraag moeten worden bepaald wat de daaraan verbonden kosten zullen zijn.

Artikel 5.19 (intrekken afgegeven erkenning EU-beroepskwalificatie)

Dit artikel biedt de mogelijkheid op te treden tegen fraude.

Artikel 5.20 (tijdelijke en incidentele dienstverrichting)

Zie de toelichting bij paragraaf 5.1.3, onder d.

Artikel 5.21 (informatieplichten IMI)

Een nieuw onderdeel in de algemene wet is het zogenaamde waarschuwingsmechanisme (zie de artikelen 31a tot en met 31c van de algemene wet). De Minister die het aangaat moet, indien een migrerende beroepsbeoefenaar is veroordeeld vanwege het gebruik van valse beroepskwalificaties bij zijn aanvraag om erkenning, hiervan melding doen in het Europese IMI-systeem. Hierdoor worden ook de autoriteiten in andere lidstaten geïnformeerd over het gebruik van valse kwalificaties. Voor de Autoriteit is slechts artikel 31b van de algemene wet relevant. In het eerste lid van artikel 5.21 van de regeling wordt bepaald dat de Autoriteit, de Minister (in de praktijk de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport, ILT) en de Minister wie het aangaat zo spoedig mogelijk informeert over personen die zijn veroordeeld wegens het gebruik van valse beroepskwalificaties. De Minister van IenW of Minister wie het aangaat zal hiervan melding doen in het IMI. Omgekeerd zal de Minister van IenW of de Minister wie het aangaat de Autoriteit informeren nadat een melding is ontvangen van het gebruik van valse beroepskwalificaties in een andere lidstaat. In het tweede lid van artikel 5.21 is een algemene informatieverplichting opgenomen voor de Autoriteit. Een dergelijke verplichting is nodig omdat aan de EU steeds informatie zal moeten worden verstrekt in verband met de uitvoering van de wijzigingsrichtlijn.

Afdeling 5.2. Toezichthoudend medewerker stralingsbescherming

Artikel 5.22 (eisen deskundigheid en opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming)

Artikel 5.22 bevat eisen met betrekking tot de deskundigheid en opleiding van een toezichthoudend medewerker stralingsbescherming. Onderscheid is gemaakt naar negen categorieën toepassingen, met uitwerking in bijlage 5.2 van de eindtermen behorend bij deze toepassingen. De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming medische toepassingen zijn daarbij primair bedoeld voor de medewerker die toezicht houdt op toepassingen met medisch-beeldvormende röntgenapparatuur ten einde werknemer en omgeving tegen de nadelige gevolgen van ioniserende straling bij radiologische toepassingen te beschermen en daarmee – indirect – ook de patiënt beschermt.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming tandheelkunde basis zijn daarbij primair bedoeld voor de tandarts, met inbegrip van de tandheelkundig specialist kaakchirurg, onder wiens verantwoordelijkheid patiënten worden blootgesteld aan ioniserende straling en die toezicht houdt op handelingen met röntgenapparatuur in de tandheelkundige praktijk.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming ConeBeam CT zijn daarbij primair bedoeld voor een tandarts of een tandheelkundig specialist kaakchirurg onder wiens medische verantwoordelijkheid patiënten worden blootgesteld aan de ioniserende straling van een ConeBeam CT en die op deze handelingen toezicht houdt.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming diergeneeskunde zijn daarbij primair bedoeld voor dierenartsen onder wiens verantwoordelijkheid röntgenopnamen worden gemaakt bij dieren en die op deze handelingen toezicht houden.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming splijtstofcyclus zijn daarbij primair bedoeld voor degene die de taken van de toezichthoudend medewerker binnen de nucleaire industrie en bij vergunninghouders waar handelingen met splijtstof worden uitgevoerd, verricht.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming verspreidbare radioactieve stoffen zijn primair bedoeld voor de taken van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming die op of in nabijheid werkt van een radionuclidenlaboratorium. Deze eindtermen zijn onderverdeeld in drie niveaus (niveau-B, niveau-C en niveau-D), waarbij is aangesloten bij de grenzen van de richtlijn radionuclidenlaboratoria14. In deze eindtermen zijn tevens de eindtermen voor het toezicht op meet- en regelbronnen opgenomen omdat in radionuclidenlaboratoria veelal ingekapselde ijk- en/of kalibratiebronnen aanwezig zijn.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming voor handelingen met van nature voorkomende radioactief materiaal zijn primair bedoeld voor toezichthoudend medewerkers in de industrie waar handelingen worden verricht met van nature voorkomende stoffen. In bijlage 3.1 van de regeling is een aanwijzing opgenomen van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming versnellers zijn primair bedoeld voor degene die de taken van de toezichthoudend deskundige verricht bij versnellers en bij de handelingen met in de versneller bestraalde materialen of isotopen tot aan het transport naar het radionuclidenlaboratorium voor verdere verwerking. Dit betekent dat deze toezichthoudend medewerker naast kennis van versnellers ook kennis, vaardigheden en competenties op het gebied van verspreidbare radioactieve stoffen moet hebben. Naast de eindtermen voor verspreidbare radioactieve stoffen moet daarom een extra competentie versnellers verworven worden zoals is weergegeven in bijlage 5.2, onderdeel G.

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming industriële radiografie zijn primair bedoeld voor de taken van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming binnen de industriële radiografie. Industriële radiografie omvat naast het niet-destructief onderzoek, ook de productbewerking zoals bijvoorbeeld voedseldoorstraling en exploratieonderzoek (zoals gebruikelijk in de olie- en gasindustrie).

De eindtermen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming meet- en regeltoepassingen zijn primair bedoeld voor medewerkers die toezicht houden op toepassingen van ioniserende straling voor meet- en regeldoeleinden.

Voor toepassingen die niet zijn opgenomen in de negen onderscheiden categorieën wordt de best passende categorie aangewezen al dan niet aangevuld met toepassingsspecifieke na- en bijscholing.

De bepalingen zijn gebaseerd op artikel 5.7, zesde lid, van het besluit.

Afdeling 5.3 Eisen aan opleidingen voor medisch-radiologische handelingen

Artikel 5.23 (eisen aan opleidingen voor medisch-radiologische handelingen)

Artikel 5.23 bevat met bijlage 5.3 een uitwerking van de eisen aan opleidingen voor medisch-radiologische handelingen met betrekking tot de kerncompetenties en overige kwalificaties. De eisen aan die opleidingen dienen te worden onderscheiden van de eisen aan de zorgprofessionals zelf. Deze laatste zijn opgenomen in de desbetreffende regelgeving van de Minister voor Medische Zorg waaronder de Regeling stralingsbescherming medische blootstelling.

De eisen ten aanzien van de opleidingen zijn opgenomen in:

  • het tweede lid juncto bijlage 5.3, onderdeel A (voor medisch specialisten),

  • het derde lid juncto bijlage 5.3, onderdeel B (voor radiotherapeuten-oncoloog) en

  • het vierde lid juncto bijlage 5.3, onderdeel C (voor radiologen).

Artikel 5.23 met bijlage 5.3, onderdelen A tot en met C, bouwt voort op artikel 3.20 en bijlage 3.3, onderdelen A tot en met E, van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.14, vierde lid, van het besluit. De opleidingsverplichting is opgenomen in artikel 8.4, derde lid, van het besluit.

Artikel 5.24 (eisen aan opleidingen voor medisch-radiologische handelingen, vervolg)

Artikel 5.24 met bijlage 5.3, onderdelen A tot en met C, bevat de tevens eisen ten aanzien van opleidingen voor medisch-radiologische handelingen waar het betreft de faciliteiten, kwaliteitsborging examens en diploma’s enzovoorts. Grondslag zijn de artikelen 5.11, derde lid, en 5.14, vierde lid, van het besluit.

Afdeling 5.4. Kwaliteitsborging erkende instellingen

Artikel 5.25 (eisen procedures en examens).

Artikel 5.25 omvat de eisen die gesteld worden aan procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging van de examens. Het omvat hetgeen in het examenreglement moet zijn opgenomen evenals de verplichting tot het opstellen van een examenverslag, het kenbaar maken van het reglement aan de examenkandidaten en de termijnen voor het bewaren en de inzage van examens. Artikel 5.25 vormt een voortzetting van artikel 3.21 van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.11, derde lid, van het besluit.

Artikel 5.26 (eisen procedures en diploma’s)

Artikel 5.26 vormt een voortzetting van artikel 3.22 van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.11, derde lid, van het besluit. Artikel 5.26 bevat de eisen die gesteld worden aan de procedures ten behoeve van de kwaliteitsborging van diploma’s, waaronder het vaststellen van een modeldiploma, de ondertekening van diploma’s en de beschikking over een actueel administratiesysteem.

Afdeling 5.5. Organisatie deskundigheid

§ 5.5.1 Organisatie algemeen
Artikel 5.27 (verplichtingen ondernemer)

Artikel 5.27 omvat een nadere uitwerking van de verplichting van artikel 5.7 van het besluit, met name ten aanzien van de mandatering van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming en de rapportageverplichting. De bepaling is een gedeeltelijke voorzetting van artikel 4.3 van de uitvoeringsregeling.

Artikel 5.28 (vereiste aanwezigheid stralingsbeschermingseenheid)

Artikel 5.28 is een voortzetting van artikel 2.2 van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.9, eerste lid, van het besluit. Daarin wordt bepaald dat bij regeling van de Minister soorten ondernemingen of locaties kunnen worden aangewezen waar zeer diverse of omvangrijke handelingen worden uitgevoerd of handelingen die een uitgebreide bescherming tegen ioniserende straling vereisen, waarin de aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid is vereist. Daartoe behoren volgens dat lid in elk geval gevallen waarin op grond van artikel 3.4, vierde lid, van het besluit een complexvergunning is vereist. Bij de regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taken, bevoegdheden en werkwijze van een stralingsbeschermingseenheid, het op peil blijven van de expertise van de eenheid en de taken van de stralingsbeschermingsdeskundige in die eenheid.

In het eerste lid van artikel 5.28 van de regeling worden in de eerste plaats als ondernemingen of locaties waarbinnen de aanwezigheid van een stralingsbeschermingseenheid is vereist, aangewezen de gevallen waarin krachtens artikel 3.2 een complexvergunning wordt vereist. Deze is vereist in een onderneming en op locaties, indien in verschillende organisatieonderdelen of op verschillende locaties, door de ondernemer verschillende handelingen met in totaal meer dan 100 bronnen worden verricht, dan wel in naar het oordeel van de Autoriteit vergelijkbare gevallen.

In het tweede lid van artikel 5.28 is deze verplichting gekoppeld aan inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, waarop het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen van toepassing is (grondslag van deze bepaling is artikel 18 van het Bkse).

In het derde lid is deze verplichting gekoppeld aan overeenkomstige handelingen met een naar het oordeel van de Autoriteit vergelijkbaar, aanmerkelijk risico.

Artikel 5.29 (nadere regels taken, bevoegdheden en werkwijze stralingsbeschermingseenheid)

Artikel 5.29 is een ongewijzigde voortzetting van artikel 2.3 van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.9, eerste lid, laatste volzin, van het besluit. Een interne regeling stralingshygiëne als bedoeld in artikel 2.3 van de uitvoeringsregeling geldt als een interne regeling stralingsbescherming zoals vereist door artikel 5.30. Inhoudelijk is er geen verschil. Artikel 5.29 regelt wat de ondernemer moet vastleggen ten aanzien van een stralingsbeschermingseenheid. De interne regeling van de ondernemer wordt beoordeeld bij de vergunningverlening. Deze bepalingen moeten waarborgen dat de ondernemer middels de stralingsbeschermingseenheid voldoende aandacht kan besteden aan stralingsbescherming.

Artikel 5.30 (taken stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige in de stralingsbeschermingseenheid)

Artikel 5.30 vormt een ongewijzigde voortzetting van artikel 2.4 van de uitvoeringsregeling. Grondslag is artikel 5.9, eerste lid, laatste volzin van het besluit. Bij de rapportageverplichting is aangesloten bij hetgeen gebruikelijk in vergunningen is opgenomen. Artikel 5.30 legt de taken van de stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige in de stralingsbeschermingseenheid vast. Deze taken zijn vastgelegd om te waarborgen dat de stralingsbeschermingsdeskundige (niveau algemeen coördinerend deskundige) ook wordt betrokken bij zaken waarvoor dat nodig is. Ook de uitwerking van deze bepalingen worden beoordeeld bij de vergunningverlening.

Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen inzake blootstelling

§ 6.1. Stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties

Artikel 6.1 (systeem voor het registreren en analyseren van stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties) en artikel 6.2 (bedrijfsnoodplan)

Op grond van artikel 6.2, zesde lid, van het besluit, is een ondernemer in gevallen behorend tot een bij regeling van de Minister aangewezen categorie, verplicht tot het invoeren en in werking houden van een systeem voor het registreren en analyseren van stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties. Artikel 6.1 van de regeling voorziet daarin. Daarbij is aangesloten bij de aanwijzing van ondernemers die over een beveiligingsplan dienen te beschikken (artikel 4.2) en de bijbehorende categorie-indeling (artikel 1.1 en bijlage 4.1). Ook de verplichting om te zorgen voor een bedrijfsnoodplan (artikel 6.7, eerste lid, van het besluit) is hieraan gekoppeld (zie artikel 6.2 van de regeling). De verplichting tot het zorgen voor een beveiligingsplan als bedoeld in artikel 4.7 van het besluit is van toepassing op ondernemers die een vergunning hebben voor het voorhanden hebben of het gebruik van radioactieve stoffen waarbij deze radioactieve stoffen (in soort of hoeveelheid) een bepaald hoog risico hebben voor mens en milieu, mochten deze radioactieve stoffen in verkeerde handen vallen. Ditzelfde risico bestaat als deze radioactieve stoffen betrokken raken bij een stralingsincident, ongeval of radiologische noodsituatie.

In de nota van toelichting van het besluit is al een korte analyse van de ‘doelgroep’ voor het bedrijfsnoodplan geschetst. Een nadere analyse van de bedrijven die vallen onder de categorie waarvoor een beveiligingsplan noodzakelijk wordt geacht bleek te matchen met de eerder ingeschatte doelgroep voor het bedrijfsnoodplan. Vandaar dat gekozen is om aan te sluiten bij de categorieën waarvoor een beveiligingsplan noodzakelijk is.

De onderliggende redenen voor de aanwijzing van de categorie ondernemers waarvoor het beveiligingsplan en het bedrijfsnoodplan noodzakelijk zijn, zijn ook de onderliggende redenen waarom gekozen wordt om deze categorie ondernemers ook te verplichten tot het invoeren en in werking houden van het eerdergenoemde systeem voor registratie en analyse van stralingsincidenten, ongevallen of radiologische noodsituaties (artikel 6.2, zesde lid, van het besluit).

Primair zijn werkzaamheden zo ingericht dat er veilig gewerkt wordt en dat incidenten en ongevallen worden voorkomen. Risico-inventarisaties, werkinstructies etc. liggen hieraan ten grondslag. Toch leert de praktijk dat het soms (bijna) mis gaat, ondanks alle zorgvuldige voorbereidingen. Onbedoelde gebeurtenissen beginnen vaak klein, maar kunnen leiden tot situaties met zeer ernstige gevolgen. Om die reden wordt het noodzakelijk geacht om ondernemers die radioactieve stoffen voorhanden hebben die de potentie hebben (soort en/of hoeveelheden) ernstige gevolgen te kunnen veroorzaken voor mens en milieu, de verplichting op te leggen om deze gebeurtenissen op een systematische manier te registreren en te analyseren.

Dat niet alle vergunninghouders de verplichting opgelegd krijgen voor het hebben van een systeem voor registratie en analyse als ook een bedrijfsnoodplan heeft te maken met de graduele aanpak. Vanuit de richtlijn is de verplichting tot het hebben van een rampenbestrijdingssysteem geschetst. Dit rampenbestrijdingssysteem dient te worden uitgewerkt op verschillende niveaus (Rijk, regio’s, ondernemers) waarbij de elementen op elkaar dienen te worden aangesloten. Met de gekozen categorie voor het bedrijfsnoodplan en het registratiesysteem wordt hieraan invulling gegeven.

Nucleaire installaties vallen niet onder de hier genoemde categorie waarvoor een beveiligingsplan is vereist. In de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties worden de verplichtingen van de richtlijn en die van richtlijn 2014/87 voor de nucleaire sector geregeld. In artikel 14, derde lid, van die regeling wordt de vergunninghouder van een kerninstallatie verplicht een bedrijfsnoodplan te hebben. De verplichting tot het beschikken over systeem van registratie en analyse is geregeld in artikel 8, tweede lid, onder f, van die regeling.

Met betrekking tot het systeem van registratie en analyse kunnen met het oog op een goede uitvoering op grond van artikel 6.2, zevende lid, van het besluit bij verordening van de Autoriteit nadere regels worden gesteld.

Op de aanwijzing van de categorie ondernemers waarvoor een bedrijfsnoodplan verplicht is, is in het voorgaande ingegaan. Op grond van artikel 6.7, tweede lid, van het besluit kunnen bij verordening van de Autoriteit afhankelijk van de aard en zwaarte van de betrokken risico’s, eisen aan de vorm, inhoud en kwaliteit van het bedrijfsnoodplan en aan de wijze van uitvoering ervan worden gesteld. Deze eisen kunnen een plicht tot rapportage aan de Autoriteit omvatten.

Voorts bevat de regeling ingevolge artikel 11.4 een verplichting met betrekking tot noodplannen voor bedrijven die onder het Besluit detectie radioactief schroot vallen.

Ingevolge artikel 13.9 van het besluit is het Besluit detectie radioactief besmet schroot op enkele punten gewijzigd. Met het nieuwe artikel 6b (tweede lid) van dat besluit wordt diegene die een inrichting drijft, en valt binnen een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, verplicht om te beschikken over een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7 van het besluit. In artikel 11.4 van de regeling wordt deze categorie-indeling nader uitgewerkt. In de Regeling detectie radioactief besmet schroot wordt daartoe een nieuw artikel 1b ingevoegd. Dit artikel verplicht degene die een inrichting drijft met een vergunning krachtens artikel 15 of 29 van de wet (voor het voorhanden hebben van radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen), welke vergunning mede omvat het onvoorzien in ontvangst nemen van schroot met een verhoogd stralingsniveau, waarbij de kans bestaat dat diegene in het bezit kan komen van radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen, tot het hebben van een bedrijfsnoodplan conform artikel 6.7 van het besluit.

§ 6.2. Bouwmaterialen

Artikel 6.3 (aanwijzing bouwmaterialen)

Artikel 6.21, eerste lid, van het besluit bepaalt dat bij regeling van de Minister in overeenstemming met de Minister die het mede aangaat, rekening houdend met de in bijlage 9 van het besluit genoemde materialen, bouwmaterialen kunnen worden aangewezen die aandacht behoeven vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming. De bedoelde materialen zijn hoofdzakelijk natuurlijke materialen en grondstoffen op basis van restmateriaal van industrieën (hierna: grondstoffen), die op grond van artikel 6.3, eerste lid, van de regeling zijn aangewezen in bijlage 6.1 van de regeling.

Bijlage 9 van het besluit bevat een indicatieve lijst, waarmee de Minister rekening moet houden bij de uiteindelijke vaststelling bij de regeling. De lijst, bedoeld in artikel 6.3 en bijlage 6.1 van de regeling, is inhoudelijk gelijk aan de (indicatieve) lijst van bijlage 9 van het besluit, maar heeft hier een andere, signalerende en tevens beschermende functie. Het betreft de door de Minister uiteindelijk vastgestelde lijst van natuurlijke materialen en grondstoffen op basis van restmateriaal uit de industrie die in bouwmaterialen kunnen worden toegepast en waarvoor de ondernemer aandacht moet hebben vanuit het oogpunt van stralingsbescherming.

Met de in artikel 6.21, tweede lid, in het besluit bedoelde methode geeft de ondernemer, vanuit het oogpunt van stralingsbescherming, aandacht aan de toepassing van de op de lijst voorkomende bouwgrondstoffen in zijn bouwmaterialen. Door de met die methodiek gecontroleerde toepassing van de natuurlijke materialen of grondstoffen van de lijst, kan de ondernemer voorkomen dat de door hem op de markt gebrachte bouwmaterialen zelf aandacht behoeven. Bij gecontroleerde toepassing zijn de bouwmaterialen veilig en is geen kennisgeving nodig.

Sommige bouwmaterialen kunnen verhoogde concentraties primordiale radionucliden bevatten waardoor de blootstelling binnenshuis aan de door deze materialen uitgezonden gammastraling kan leiden tot overschrijding van het referentieniveau van 1 millisievert in een kalenderjaar. Op grond van artikel 6.21, derde lid, van het besluit wordt met het oog op die gevallen in artikel 6.3, derde lid, van de regeling (in samenhang met artikel 3.13, aanhef en onder b, van het besluit) bepaald, dat de ondernemer een kennisgeving doet aan de Autoriteit. Bij de kennisgeving kan de ondernemer aantonen, dat met de wijze waarop zijn bouwmateriaal wordt toegepast het referentieniveau als bedoeld in artikel 9.10, achtste lid, van het besluit in de praktijk niet overschreden wordt.

Hoofdstuk 7.

(Gereserveerd).

Hoofdstuk 8. Medische blootstelling

Artikel 8.1 (eisen aan medisch-radiologische apparatuur)

Artikel 8.1 bevat de eisen aan medisch-radiologische apparatuur. Deze eisen gelden krachtens artikel 4.27, derde lid, van het Bbs eveneens bij gebruik van deze apparatuur voor niet-medische beeldvorming. Deze eisen waren reeds onderdeel van de artikelen 68 en 69 van het Bs. Deze eisen betreffen onder meer de filtratie van de röntgenbundel komend uit de buis voordat deze de patiënt treft (onderdeel b). Door de toepassing van het filter vermindert de stralingsbelasting van de patiënt. De totale filtratie (de som van de inherente en toegevoegde filtratie) dient te voldoen aan algemeen gehanteerde normen. De eisen die zijn opgenomen in de onderdelen c, d en e, betreffen de aanwezigheid van een diafragma, dat ervoor zorgt dat de randen van de röntgenbundel altijd zichtbaar zijn op de beelddrager. Hierdoor wordt voorkomen dat een deel van de röntgenbundel geen bijdrage heeft aan de beeldvorming en wel aan de stralingsbelasting van de patiënt. In beginsel dient na elke vijf minuten doorlichten een bel of zoemer te klinken opdat de gebruiker bewust blijft van de tijd (onderdeel f).

Hoofdstuk 9. Blootstelling van leden van de bevolking

Artikel 9.1 (dosisbeperking registratieplichtige handelingen)

Artikel 9.1 is gebaseerd op artikel 9.5 van het besluit en betreft een aangepaste voortzetting van artikel 4.4 (tweede lid) en 7.5, vijfde lid, (derde lid) van de uitvoeringsregeling. Het artikel omvat dosisbeperkingen voor leden van de bevolking met betrekking tot handelingen met radioactieve stoffen waarvoor een registratie is vereist.

Eerste en tweede lid

Ten eerste betreft dit een effectieve dosis van 10 microsievert in een kalenderjaar voor personen die zich buiten een locatie bevinden (tweede lid). De dosisbeperking geldt voor handelingen behorend tot de categorieën zoals opgenomen in artikel 3.10, derde lid van het besluit. Dat betreft een beperkt aantal handelingen met radioactieve stoffen, zowel ingekapselde bronnen als open bronnen. Met dit artikel wordt, samen met de dosisbeperking ten aanzien van toestellen en versnellers zoals opgenomen in artikel 9.4 van het besluit, beoogd om de dosis die een lid van de bevolking buiten een locatie kan oplopen als ten gevolge van alle registratieplichtige handelingen te beperken tot een effectieve dosis van 10 microsievert in een kalenderjaar. Omdat in geval van handelingen met ingekapselde en open bronnen naast externe blootstelling ook blootstelling door ingestie of inhalatie kan plaatsvinden wordt in dit geval de effectieve dosis bepaald als multifunctionele individuele dosis. Het begrip multifunctionele individuele dosis (MID) is in het besluit nader toegelicht en is gedefinieerd in het eerste lid van artikel 9.1 van de regeling als een effectieve dosis die het gevolg is van het gebruik van een gebied buiten de locatie op zodanige wijze dat dit de hoogst mogelijke dosis geeft. De ondernemer is gehouden ervoor te zorgen dat de effectieve dosis voor personen op enig punt buiten de locatie ten gevolge van deze handelingen zo laag als redelijkerwijs mogelijk is (optimalisatie-verplichting). Door de invoering van de dosisbeperking voor registratieplichtige handelingen in het tweede lid, onder b, wordt beoogd dat deze handelingen, in overeenstemming met de graduele benadering, slechts in geringe mate bijdragen aan de dosis die een lid van de bevolking als gevolg van handelingen in geplande blootstellingsituaties kan oplopen.

Derde lid

Het derde lid omvat de dosisbeperking zoals voorheen opgenomen in artikel 7.5, vijfde lid, van de uitvoeringsregeling, voor gevallen waarin overeenkomstig het bij verordening van de Autoriteit bepaalde, de schade ten gevolge van handelingen met van nature voorkomende radionucliden, waarin de activiteitsconcentratie in combinatie met de activiteit geen juiste indicatie geeft van de nadelige gevolgen ten gevolge van blootstelling aan straling door de werkzaamheden, deze wordt bepaald en getoetst door de bepaling, onderscheidenlijk de toetsing van de externe straling ten gevolge van de besmetting van enig niet-bereikbaar oppervlak.

Het derde lid is opgenomen voor de in artikel 4.42, eerste lid onder b, van de Verordening basisveiligheidsnormen stralingsbescherming aangewezen handelingen met van nature voorkomende radionucliden. Het is opgenomen omdat het ook nog mogelijk is dat er geen oppervlaktebesmetting van enig bereikbaar oppervlak is, maar een niet-bereikbaar oppervlak een externe straling op 0,1 meter afstand een omgevingsdosisequivalent van meer dan 10 microsievert per uur geeft. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als kleppen besmet zijn. Normaal gesproken zullen werknemers zich in ongunstige omstandigheden gemiddeld over een jaar op meer dan één meter afstand bevinden. Voor deze ongunstige omstandigheden en 2000 uren werk per jaar, garandeert de 10 microsievert per uur dat de waarde van maximaal 1 millisievert per jaar voor werknemers niet wordt overschreden. Wanneer deze 10 microsievert per uur wel wordt overschreden, moeten zodanige arbeidsomstandigheden worden geschapen dat het dosiscriterium van 1 millisievert effectieve dosis in een jaar niet wordt overschreden. Voor leden van de bevolking is het bedoelde scenario met betrekking tot dit soort bronnen niet realistisch, zodat ook voor hen de 10 microsievert per uur op 0,1 m afstand voldoende veiligheid biedt. Overigens staat dit criterium niet op zichzelf. Ook al is de externe straling minder dan 10 microsievert per uur op 0,1 m afstand, toch kan het nodig zijn te bezien of aan de overige criteria wordt voldaan, omdat de externe straling geen juiste indicatie geeft van de mogelijke schade.

Artikel 9.2 (referentieniveaus)

Artikel 9.2 bevat de krachtens de artikelen 9.8, eerste lid, en 9.10, eerste lid, van het besluit vast te stellen referentieniveaus.

Krachtens artikel 9.8, eerste lid, van het besluit vast te stellen referentieniveaus betreffen:

  • a. een of meer referentieniveaus vastgesteld voor blootstelling van leden van de bevolking in een radiologische noodsituatie, en

  • b. een of meer referentieniveaus vastgesteld voor blootstelling van leden van de bevolking in de transitie van een radiologische noodsituatie naar een bestaande blootstellingsituatie, in het bijzonder bij de beëindiging van langetermijnbeschermingsmaatregelen, zoals vestiging elders.

De referentieniveaus moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 9.8, tweede lid, van het besluit, te weten dat een referentieniveau voor blootstelling van leden van de bevolking in een radiologische noodsituatie gelijk is aan of hoger dan 20 millisievert en niet hoger dan 100 millisievert als acute effectieve dosis of effectieve dosis in een jaar, en onverminderd de bij ministeriële regeling krachtens artikel 9.8, eerste lid, van het besluit, vast te stellen referentieniveaus voor equivalente doses.

Op basis hiervan zijn de volgende referentieniveaus vastgesteld:

  • voor blootstelling van leden van de bevolking in een radiologische noodsituatie: 100 millisievert (acute effectieve dosis of jaarlijkse effectieve doses) (eerste lid);

  • voor blootstelling van leden van de bevolking in de transitie van een radiologische noodsituatie naar een bestaande blootstellingsituatie, in het bijzonder bij de beëindiging van lange-termijn-beschermingsmaatregelen zoals vestiging elders: 20 millisievert (jaarlijkse effectieve dosis) (tweede lid).

De krachtens artikel 9.10, eerste lid, van het besluit vast te stellen referentieniveaus betreffen een of meer referentieniveaus voor blootstelling van de bevolking in een bestaande blootstellingsituatie. Deze moeten voldoen aan het tweede lid van dat artikel, te weten gelijk zijn aan of hoger dan 1 millisievert en niet hoger dan 20 millisievert als effectieve dosis in een kalenderjaar, onverminderd de bij regeling van de Minister vastgestelde referentieniveaus voor equivalente doses. Op basis hiervan is een referentieniveau voor blootstelling van leden van de bevolking in een bestaande blootstellingsituatie vastgesteld van 20 millisievert (jaarlijkse effectieve dosis) (derde lid).

Hoofdstuk 10. Het beheer en het zich ontdoen van radioactieve afvalstoffen

Artikel 10.1 (aanwijzing gevallen waarin een beëindigingsplan vereist is)

Artikel 10.1 bepaalt in welke gevallen een ondernemer moet zorgen voor een beëindigingsplan als bedoeld in artikel 10.8 van het besluit alsmede de aan dat plan te stellen eisen. Op grond van artikel 10.8, eerste lid, van het besluit zorgt de ondernemer voor een beëindigingsplan waarin wordt beschreven welke voorzieningen met betrekking tot de beëindiging van het gebruik en het zich ontdoen van de bron zijn getroffen, waaronder in elk geval financiële voorzieningen. De aanwijzing dient in een passende verhouding tot de aard en zwaarte van de betrokken risico’s te staan, overeenkomstig de graduele benadering, bedoeld in artikel 1.1 van het besluit. De aanwijzing vindt voorts uitsluitend plaats voor zover niet bij of krachtens de Mijnbouwwet of een andere wet voor de desbetreffende processen een vergelijkbare voorziening wordt of kan worden vereist.

Het faillissement van Thermphos heeft inzichtelijk gemaakt dat het van groot belang is meer inzicht te krijgen in de kosten van beëindiging van deze handelingen. Kortheidshalve wordt voor de aanleiding en achtergrond van deze verplichting verwezen naar de toelichting op artikel 10.8 van het besluit.

In artikel 10.1 van de regeling zijn de ondernemers aangewezen die moeten zorgen voor een beëindigingsplan. In beleidsonderzoek verricht door Agentschap NL in 2013 (‘Inventarisatie hoeveelheden radioactieve stoffen vergunninghouders’) is naar voren gekomen dat er drie sectoren zijn waarbij de kosten voor beëindiging hoog zijn. Dat is de sector die handelingen uitvoert met cyclotrons en lineaire versnellers die deeltjes produceren met een hoge energie ((resp. > 8 MeV en > 20 MeV), de olie- en gaswinningsector en ondernemers die zich bezighouden met de bewerking en verwerking van grondstoffen met daarin van nature voorkomend radioactief materiaal, en dan met name exploitanten van kolencentrales. Het hierboven genoemde faillissement van Thermphos heeft laten zien dat ook van belang is dat een beëindigingplan wordt verlangd bij thermische fosforproducenten.

Ondernemers in de olie- en gaswinningsector hebben doorgaans een Mijnbouwwetvergunning waarbij de Minister van EZK de bevoegdheid heeft te verplichten tot het stellen van financiële zekerheid met betrekking tot beëindiging (verwijdering, sluiting geheten). Volgens artikel 10.8 van het besluit is de vergunninghouder die in het bezit is van een Mijnbouwwetvergunning dan niet verplicht tot het opstellen van een beëindigingsplan. Het is echter mogelijk dat installaties en infrastructuur in de olie- en gaswinningsector overgedragen worden aan ondernemers die niet over een mijnbouwwetvergunning beschikken, bijvoorbeeld voor sloopwerkzaamheden. Voor deze genoemde specifieke situaties volgt uit de aanwijzing van artikel 10.1 dat een beëindigingsplan moet worden opgesteld. Voor de invoering van het beëindigingsplan geldt op grond van artikel 12.11, derde lid, van het besluit een invoeringstermijn tot 1 januari 2020.

Hoofdstuk 11. Wijziging en overgangsbepalingen overige regelingen

Artikel 11.1 (intrekking)

De Uitvoeringsregeling stralingsbescherming en de Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling worden ingetrokken. Het overgangsrecht van hoofdstuk 12 is van toepassing.

Artikel 11.2 (wijziging Regeling nucleaire drukapparatuur)

Onderdeel 1 past de grondslag van de Regeling nucleaire drukapparatuur aan in verband met de intrekking van het Bs en het noemen van artikel 120 van dat besluit in de aanhef. Artikel 120 van het Bs is vervangen door artikel 4.2 van het besluit. Onderdeel 2 bevat een actualisatie in verband met de instelling van de Autoriteit.

Artikel 11.3 (wijziging Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen)

Dit betreft een technische aanpassing van de verwijzing naar het begrip werknemer van het Bs, vanwege de intrekking van het Bs met vervanging door het besluit.

Artikel 11.4 (wijziging Regeling detectie radioactief besmet schroot)

Onderdeel 1 betreft een technische aanpassing.

Onderdeel 2 past met artikel 1a de grondslag van de regeling aan in verband met het nieuw ingevoegde artikel 6b van het Besluit detectie radioactief schroot (ingevolge artikel 13.9 van het besluit). Dat artikel bevat in het tweede lid een bevoegdheid voor de Minister om categorieën van gevallen aan te wijzen waarin degene die een inrichting drijft dient te beschikken over een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.7 van het besluit. Daaraan wordt invulling gegeven door middel van een nieuw ingevoegd artikel 1b in de Regeling detectie radioactief besmet schroot. Kortheidshalve wordt voor een verdere toelichting verwezen naar de toelichting op de artikelen 6.1 en 6.2, hiervoor.

Artikel 11.5 (wijziging bijlage bij artikel 1, hoofdstuk 1, § 1.1, Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet)

Artikel 11.5 bevat technische aanpassingen van de bijlage bij artikel 1 van de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet in verband met de intrekking van het Bs met vervanging door het besluit. De eerdere verwijzing naar de specifieke vergunningplichten van het Bs zijn daarbij (vanwege de andere systematiek van het besluit) vervangen door een verwijzing naar de artikelen die de vergunning- of registratieplicht bevatten en de daaraan gekoppelde categorieën van gevallen. Voorts zijn verwijzingen naar inmiddels vervallen artikelen van het Bs die niet meer zijn opgenomen in het besluit geschrapt. Inhoudelijke wijzigingen zijn niet beoogd.

Artikel 11.6 (wijziging Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen)

Deze wijziging hangt samen met afdeling 5.1 van de regeling. Het beroep van stralingsbeschermingsdeskundige is een gereglementeerd beroep in de zin van de eerdergenoemde Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties; abusievelijk was dit beroep nog niet toegevoegd aan de bijlage van de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen (gebaseerd op artikel 27 van de genoemde wet).

Artikel 11.7 (wijziging Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties)

Artikel 11.7 bevat een aantal technische aanpassingen van de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties in verband met de verwijzingen in die regeling naar het voormalige Bs.

Onderdeel 1 bevat gewijzigde verwijzingen naar de begrippen ‘stralingsincident’ en ‘werknemer’ zoals opgenomen in het besluit.

Het begrip ‘stralingsincident’ is in het besluit gedefinieerd als onbedoelde gebeurtenis of situatie of ongewilde verspreiding waarbij gevaar bestaat, dan wel gevaar is opgetreden voor:

  • een blootstelling aan ioniserende straling van leden van de bevolking van meer dan 0,1 millisievert,

  • een lozing op of in de bodem, in het riool, in het oppervlaktewater of in de lucht boven een door de Minister van IenW vastgestelde waarde, of

  • een blootstelling aan ioniserende straling van werknemers van meer dan 2 millisievert.

Het begrip ‘werknemer’ is in het besluit gedefinieerd als persoon die hetzij in dienst hetzij onder gezag van de ondernemer gehouden is tot het verrichten van arbeid ten behoeve van die ondernemer.

Het tweede lid vervangt de verwijzing in artikel 14, derde lid, onder d, naar ‘het interventieplan, bedoeld in artikel 115 van het Besluit stralingsbescherming’ door een verwijzing naar het onderdeel ‘interventies’ van een bedrijfsnoodplan als bedoeld in artikel 6.8 van het besluit. Op grond van het overgangsrecht van artikel 12.10, tweede lid, van het besluit geldt een reeds vastgesteld noodplan als bedrijfsnoodplan en geldt het interventieplan als het onderdeel interventies van dat plan.

Hoofdstuk 12. Nadere overgangsbepalingen

Evenals het besluit heeft de regeling onmiddellijke werking, dat wil zeggen deze gaat direct gelden voor alle bestaande en toekomstige situaties waar de regeling betrekking op heeft. Kortheidshalve wordt voor een toelichting verwezen naar hoofdstuk III, paragraaf 5, van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het besluit.

Hoofdstuk 12 bevat in aanvulling op de hoofdstukken 12 en 13 van het besluit nadere bepalingen van overgangsrecht, gebaseerd op artikel 76, derde lid, van de Kernenergiewet. Daarin wordt bepaald dat ten aanzien van bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 67, geregelde onderwerpen de betrokken Ministers nadere regelen kunnen stellen. Het besluit is mede gebaseerd op artikel 67, eerste lid, van die wet. In de hoofdstukken 12 en 13 van het besluit zijn primaire overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen.

Artikel 12.1 (nadere regels overgangsrecht, algemeen)

Artikel 12.1 van de regeling bevat algemeen overgangsrecht voor beschikkingen waarin wordt verwezen naar het oude recht. Gebleken is dat vergunningen en andere beschikkingen die zijn verleend (mede) op basis van de wet of het Bs of een ander besluit of regeling verwijzingen bevatten naar het Bs of daarop gebaseerde regelingen. Het artikel verduidelijkt dat die verwijzingen na de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving gelden als verwijzingen naar de volgens de concordantietabel (zoals opgenomen in de bijlage bij de nota van toelichting bij het besluit) vervangende bepalingen of daarop gebaseerde bepalingen van deze of een andere regeling. Daarmee worden onduidelijkheden en rechtsonzekerheid zoveel mogelijk voorkomen en wordt tevens voorkomen dat vergunningen of andere beschikkingen alleen met het oog op veelal technische verwijzingen naar de oude regelgeving dienen te worden gewijzigd.

Artikel 12.2 (nadere regels overgangsrecht, vergunningen, algemeen)

Artikel 12.2 maakt expliciet dat de aan een vergunning verbonden voorschriften, voorwaarden en beperkingen van kracht blijven indien de vergunning ingevolge het overgangsrecht van het besluit gaat gelden als een registratie, tenzij strijdig zijn met de algemene regels van besluit, regeling of verordening. Reden hiervoor is gelegen in de rechtszekerheid, die ermee gediend is als ondernemers kunnen blijven uitgaan van specifieke condities die in hun vergunning zijn vastgelegd (zoals bijvoorbeeld de gevallen, bedoeld in artikel 12.5). Voor nieuwe gevallen speelt dit aspect niet waardoor het verschil (registraties op basis van oude vergunningen, met voorschriften, waarop tevens de algemene regels van toepassing zijn, en nieuwe registraties, waarop alleen algemene regels van toepassing zijn) niet bezwaarlijk wordt geacht.

Artikel 12.3 (nadere regels overgangsrecht, vervoer)

Artikel 12.3 strekt tot een nadere invulling van afdeling 13.1 van het besluit en bevat aanvullingen op artikel 13.11 van het besluit. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat een melding of globale melding, gedaan onder het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Bvser), geldt als een kennisgeving of jaarkennisgeving onder de nieuwe regelgeving. Artikel 12.3 bevat in aanvulling daarop overgangsrecht voor vervoershandelingen waarvoor krachtens het Bvser een meldingsplicht of globale meldingsplicht gold en die ingevolge het Bvser, als gewijzigd door het besluit, vergunningplichtig zijn geworden. Binnen een jaar na de inwerkingtreding moet een aanvraag worden ingediend. Tot het tijdstip waarop de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is geworden, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop de (globale) melding zou zijn vervallen, geldt de (globale) melding als tijdelijke vergunning. Aangesloten is bij de regeling van de artikelen 12.5 en 12.11 van het besluit. Het tweede lid van artikel 12.3 bevat een overgangsbepaling voor onder het Bvser verleende vergunningen voor handelingen die onder de nieuwe regelgeving kennisgevingsplichtig zijn geworden.

Artikel 12.4 (nadere regels overgangsrecht; sommatie)

Artikel 12.4 bevat een verduidelijking met het oog op verwijzingen in beschikkingen naar sommatiemethoden zoals opgenomen in de voormalige uitvoeringsregeling. Deze verwijzingen gaan gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige krachtens artikel 3.4, vijfde lid, van het besluit bij verordening van de Autoriteit geregelde sommatiemethode, met inachtneming van artikel 3.17, tweede lid, van het besluit. Dat laatste is ter verduidelijking opgenomen en houdt in dat ingevolge de richtlijn geen sommatie meer plaatsvindt van van nature voorkomende radionucliden; deze worden steeds aan de eigen vrijstellingswaarde getoetst. Dit volgt uit artikel 3.17, tweede lid, aanhef en onder a en slotzin van het besluit.

Alleen in geval van meerdere soorten kunstmatige of van nature voorkomende radionucliden waarvoor krachtens artikel 3.19 van het besluit een of meer specifieke vrijstellingswaarden zijn vastgesteld, is sommatie van van nature voorkomende radionucliden nog aan de orde (zie onderdeel b van artikel 3.17, tweede lid, van het besluit).

Artikel 12.5 (nadere regels overgangsrecht, sommatie met Asom of Csom)

Ingevolge de richtlijn (en het besluit) gelden met ingang van 6 februari 2018 voor van nature voorkomende radionucliden alleen nog vrijstellingswaarden op basis van de activiteitsconcentraties, en niet langer op basis van totale activiteit (bijlage 3, tabel A, deel 2 van het besluit). In beschikkingen wordt soms gebruik gemaakt van de begrippen ‘Asom’ en ‘Csom’, waarbij voor het vergunde (of vrijgestelde) handelen wordt uitgegaan van waarden met een sommatie op basis van de totale activiteit of activiteitsconcentratie van natuurlijke (van nature voorkomende) radionucliden. Omdat voor van nature voorkomende radionucliden met ingang van 6 februari 2018 niet langer vrijstellingswaarden gelden op basis van de totale activiteit, zouden zonder nadere regeling verwijzingen in vergunningen naar die waarden of naar sommatiemethoden op basis van de totale activiteit van die radionucliden hun betekenis verliezen. Dit zou zonder nadere regeling tot rechtsonzekerheid en complicaties in de uitvoering en handhaving kunnen leiden. Artikel 12.5 bepaalt daarom voor deze gevallen dat de in deze beschikkingen opgenomen waarden bepaald met de begrippen ‘Asom’ en ‘Csom’ en de daaraan ten grondslag liggende berekeningsmethode ook na de inwerkingtreding van de regeling onverminderd van toepassing blijven.

Artikel 12.6 (nadere regels overgangsrecht, financiële zekerheid hoogactieve bronnen)

In gevallen waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling reeds op grond van het Bs financiële zekerheid voor een hoogactieve bron moest worden gesteld, dient binnen drie maanden na dat tijdstip aan artikel 4.3 van de regeling voor het krachtens het besluit en de regeling verhoogde bedrag van de zekerheid te worden voldaan.

Artikel 12.7 (nadere regels overgangsrecht, reguliere procedure Awb voor vergunningen voor bepaalde handelingen met van nature voorkomende radionucliden)

Bij de voorbereiding van de regeling is de vraag opgekomen of aanvragen om vergunning voor handelingen met van nature voorkomende radionucliden volgens de reguliere (korte) procedure van acht weken van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden behandeld.

Ingevolge artikel 11.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit kan worden getoetst of vergunningaanvragen voor handelingen met open radioactieve bronnen de reguliere (korte) procedure of de lange procedure (Afdeling 3.4 Awb, zes maanden) moeten doorlopen. Toetsing wordt uitgevoerd door de gevraagde activiteiten gewogen te sommeren en de uitkomst te toetsen aan de grenswaarde 104. De gewogen sommatie wordt uitgevoerd door de activiteit van het (de) betrokken radionuclide(n) te delen door de vrijstellingswaarde(n) van het (de) radionuclide(n). In het besluit zijn voor kunstmatige radionucliden wel grenswaarden voor de totale activiteit opgenomen (zie Bijlage 3, onderdeel B, tabel B). Voor van nature voorkomende radionucliden zijn echter geen vrijstellingswaarden voor de totale activiteit vastgelegd, terwijl dit in het voormalige Bs wel het geval was.

Het zou zonder nadere regeling voor ondernemers, die vergunningplichtige handelingen met natuurlijke bronnen willen verrichten, niet mogelijk zijn om gebruik te maken van de bij wijze van uitzondering aangewezen reguliere (korte) procedure van de Awb. Dit zou zonder nadere regeling niet mogelijk zijn omdat voor de activiteit van van nature voorkomende radionucliden geen vrijstellingswaarden zijn opgenomen in het besluit. De gewogen som voor de totale activiteit die voorhanden is kan niet meer berekend worden, omdat het besluit voor van nature voorkomende radionucliden geen vrijstellingswaarden kent voor de activiteit (alleen maar voor de activiteitsconcentratie, zie Bijlage 3, Tabel A, deel 2, van het besluit).

Uit een eerste analyse van verleende vergunningen blijkt dat ca. 10 van de 80 verleende vergunningen voor handelingen met natuurlijke bronnen met de regels van het voormalige Bs beoordeeld zouden kunnen worden volgens de reguliere (korte) procedure. Het is zonder nadere regeling voorts niet ondenkbeeldig dat daarnaast in de toekomst vergunningaanvragen voor bijv. branddeuren met slakkenwol, handelingen met relatief beperkte hoeveelheden mineralen of collecties van mineralen worden ingediend. In al deze gevallen is het wenselijk dat de mogelijkheid van de reguliere (korte) procedure behouden blijft, omdat de uitgebreide procedure niet proportioneel is en onnodig veel tijd en administratieve lasten en nalevingskosten vergt. Er is kortom behoefte om ook bij vergunningaanvragen voor handelingen met van nature voorkomende radioactieve materialen gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid om te beschikken volgens de reguliere (korte) procedure van acht weken.

Artikel 12.7 bevat daartoe een nadere regeling, waarbij is aangesloten bij artikel 11.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit. Uitsluitend ter bepaling van de van toepassing zijnde procedure wordt daarbij gebruik gemaakt van de vrijstellingswaarden voor activiteit van het besluit van Bijlage 3, onderdeel B, tabel B of van de regeling, bijlage 3.2, tabel B van het besluit.

Met behulp van artikel 11.2, eerste lid, van het besluit kan worden getoetst of vergunningaanvragen voor handelingen met open radioactieve bronnen de korte procedure (beschikken binnen acht weken) of de lange procedure (Afdeling 3.4 Awb, zes maanden) moeten doorlopen. Toetsing wordt uitgevoerd door de gevraagde activiteiten gewogen te sommeren en de uitkomst te toetsen aan de grenswaarde 104. Vanwege het ontbreken van vrijstellingswaarden voor de activiteit kan deze toetsing zoals opgemerkt niet zonder nadere regeling worden uitgevoerd door ondernemers die voor hun vergunningplichtige handelingen met natuurlijke bronnen vergunning willen vragen.

Hoofdstuk 13. Slotbepalingen

Artikel 13.1 (inwerkingtreding)

Deze volgt de inwerkingtreding van het besluit. Daarbij wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten (zowel de invoeringstermijn als het vaste verandermoment) om de in de toelichting op artikel 14.3 van het besluit genoemde redenen. Uitgangspunt is dat de regeling in werking treedt op het tijdstip waarop het Bbs in werking treedt. Dit laatste wordt bij koninklijk besluit geregeld. Het Bbs treedt in beginsel op 6 februari 2018 in werking, dan wel zo spoedig mogelijk daarna, indien de datum van 6 februari 2018 onverhoopt niet wordt gehaald, bijvoorbeeld door vertragingen als gevolg van de nahangprocedure bij de Staten-Generaal. Artikel 13.1, eerst lid, van de regeling sluit hierbij aan. Omdat op het moment van vaststelling van de regeling nog niet absoluut zeker is dat vaststelling en publicatie op uiterlijk 5 februari 2018 zal worden gehaald is de voorziening van het tweede lid opgenomen.

Het tweede lid van artikel 13.1 regelt in afwijking van het eerste lid dat bij een onverhoopte publicatie van de regeling op een datum ná de datum van publicatie van het koninklijke besluit, de regeling in werking treedt met ingang van de dag na de publicatie ervan, en terugwerkt tot en met de dag van inwerkingtreding van het besluit. Deze voorziening is nodig om in alle gevallen waarin mogelijk vertraging gaat ontstaan het van kracht worden van de regeling synchroon te laten lopen met het van kracht worden van het besluit.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins

BIJLAGE: TOELICHTING OP DE BIJLAGEN BIJ DE REGELING BASISVEILIGHEIDSNORMEN STRALINGSBESCHERMING

Bijlage bij hoofdstuk 2. Rechtvaardiging, optimalisatie, dosislimitering

Bijlage 2.1, behorend bij artikel 2.1 (aanwijzing van categorieën of soorten gerechtvaardigde of niet-gerechtvaardigde handelingen en maatregelen). Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.1.

Bijlagen bij hoofdstuk 3. Controlestelsel

Bijlage 3.1, behorend bij artikel 3.1 (aanwijzing van handelingen met van nature voorkomend radioactief materiaal). Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1.

Bijlage 3.2 behorend bij de artikelen 3.4 en 3.5 (vrijstellings- en vrijgavewaarden). Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.5, tweede lid.

Bijlagen bij hoofdstuk 4. Algemene regels voor bronnen en handelingen in geplande blootstellingsituaties

Bijlage 4.1, behorend bij de artikelen 1.1 en 4.2 (begrippen en indeling van radioactieve stoffen in categorieën met het oog op het beveiligingsplan)

De inhoud van deze bijlage is overgenomen uit de eerdergenoemde uitvoeringsregeling. Er is een aantal praktische wijzigingen aangebracht om de regelgeving beter aan te laten sluiten bij de beveiligingspraktijk.

Onder de in de tabel, onder categorie 1, vermelde ‘bestraling ten behoeve van sterilisatie en inactivatie van biologische materiaal, alsmede onderzoek hiernaar’ wordt verstaan het bestralen van biologische agentia, alsmede het onderzoek daarnaar.

Onder de in de tabel, onder categorie 1, vermelde ‘teletherapie apparatuur’ wordt verstaan zowel enkele bundel- als multibundel teletherapie apparatuur, zoals bijvoorbeeld een ‘gamma knife’ of ‘MRI-guided intensity modulated radiation therapy’.

Voor de in de tabel, onder categorie 2, vermelde ‘brachytherapie (‘high dose rate’ en ‘medium dose rate’)’ wordt gekeken naar de doseringscategorie van brachytherapie, welke verwijst naar het dosistempo waarmee de straling wordt geleverd aan het omringende medium (het doelvolume in de patiënt) en wordt uitgedrukt in Gray per uur (Gy/h). High dose rate-brachytherapie (HDR) betreft een dosistempo van meer dan 12 Gy/h aan het omringende medium. Medium dose rate-brachytherapie (MDR) wordt gekenmerkt door een gemiddeld dosistempo, variërend tussen de 2 en 12 Gy/h aan het omringende medium.

Onder de in de tabel, onder categorie 3, vermelde ‘hoogactieve bronnen in vaste industriële meetapparatuur’ geldt dat het hier bronnen in vaste meetopstellingen betreft. Ook hoogactieve bronnen in een vaste installatie aan boord van een baggerschip vallen onder deze categorie.

Afhankelijk van de toepassing of de A/D waarde worden radioactieve stoffen ingedeeld in categorie 1, 2 of 3. Indien in één ruimte verschillende radioactieve stoffen worden gebruik of opgeslagen dan dient hiermee rekening gehouden te worden bij het bepalen van de categorie-indeling. Indien de categorie-indeling is gebaseerd op de A/D-waarde, dan wordt een gewogen sommatie uitgevoerd van de activiteiten van de verschillende radioactieve stoffen die in een ruimte aanwezig zijn.

Bijlagen bij hoofdstuk 5. Informatie en deskundigheid

Bijlage 5.1, behorend bij afdeling 5.1, de paragrafen 5.1.1 en 5.1.2 (eisen deskundigheid en opleiding stralingsbeschermingsdeskundigen).

Bijlage 5.1 bevat eisen die gesteld worden aan de stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van (algemeen) coördinerend deskundige zowel op het gebied van na- en bijscholing als de kerncompetenties en overige kwalificaties waaraan de stralingsbeschermingsdeskundige moet voldoen; deze eisen vormen voorwaarde om in het register te worden ingeschreven.

Bijlage 5.2, behorend bij afdeling 5.2 (eisen deskundigheid en opleiding toezichthoudend medewerker stralingsbescherming)

Bijlage 5.2 bevat de eisen die worden gesteld aan de nieuwe toepassingsspecifieke opleidingen voor de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming. Deze kerncompetenties en overige kwalificaties zijn voorbereid door vertegenwoordigers uit de diverse branches/beroepsverenigingen in samenspraak met de opleiders en het zogenoemde College van Opleiders. De Adviescommissie stralingsbescherming heeft positief geoordeeld over de vereiste kerncompetenties en overige kwalificaties.

Bijlage 5.3, behorend bij afdeling 5.3 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (eisen aan opleidingen voor medisch-radiologische handelingen).

Bijlage 5.3 bevat de eisen die worden gesteld aan de opleiding medisch-radiologische handelingen voor medisch specialisten die gebruik maken van röntgenapparatuur, voor radiotherapeuten-oncologen en voor radiologen. Deze kerncompetenties zijn opgesteld door vertegenwoordigers van de desbetreffende beroepsverenigingen in samenspraak met de opleiders en het College van Opleiders. De Adviescommissie stralingsbescherming heeft positief geoordeeld over deze kerncompetenties.

Bijlage bij hoofdstuk 6. Algemene bepalingen inzake blootstelling

Bijlage 6.1 behorend bij artikel 6.3, eerste lid

Lijst van grondstoffen en bouwmaterialen die gezien de uitgezonden gammastraling in aanmerking moeten worden genomen, omdat ze kunnen leiden tot een overschrijding van het desbetreffende referentieniveau van 1 millisievert in een kalenderjaar en om die reden aandacht vragen vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 6.3.


X Noot
2

Richtlijn Radionucliden-laboratoria, Min. van VROM, Hoofdinspectie Milieuhygiëne, Publicatie 94-02, 1994 – ingetrokken in 2002; relevante delen zijn in veel vergunningen opgenomen.

X Noot
3

bij p=-1 en hoogst mogelijke q waarde, bij opslag mag p=0 gekozen worden

X Noot
4

bij p=-1 en hoogst mogelijke q waarde, bij opslag mag p=0 gekozen worden

X Noot
5

bij p=-1 en hoogst mogelijke q waarde, bij opslag mag p=0 gekozen worden

X Noot
6

Voor versnellers is geen bovengrens voor de maximale activiteit aan te geven, omdat bijvoorbeeld voor activering de grenzen zoals bij radiologische laboratoria niet gelden.

X Noot
7

Prognosis-based Lifetime Attributable Risk Approximation.

X Noot
8

De items genoemd onder deze en de twee hierna volgende, analoge rubrieken zijn de feitelijke leerdoelen van de stralingsbeschermingscursus.

X Noot
9

Sira Consulting, 2016. Effecten implementatie Richtlijn 2013/59/Euratom, Regeldrukgevolgen Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

X Noot
10

(5 minuten x € 45/uur) x 1.000 meldingen per jaar.

X Noot
11

Voor het begrip ‘matige hoeveelheid’ is in artikel 3.17, eerste lid, van het besluit een bovengrens van 1.000 kg vastgesteld.

X Noot
12

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 mei 2006, nr. SAS/2005218535, houdende enige bepalingen met betrekking tot hoogactieve bronnen, Stcrt 15 juni 2006, nr. 114 (vervallen per 1 januari 2014).

X Noot
13

Wet van 2 december 2015 tot wijziging van onder meer de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (‘de IMI-verordening’) (Stb. 2015, 478).

X Noot
14

Richtlijn Radionucliden-laboratoria, Ministerie van VROM, Hoofdinspectie Milieuhygiëne, Publicatie 94-02, 1994 – ingetrokken in 2002; relevante delen zijn in veel vergunningen opgenomen.

Naar boven