Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Financiën, van 6 april 2018, nr. IENM/BSK-2017/134916, tot wijziging van de Regeling groenprojecten 2016 in verband met actualisering van de aanwijzing van enkele projecten waarvoor een groenverklaring kan worden aangevraagd

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Financiën,

Handelende na overleg met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 5.14, derde lid, aanhef en onderdeel a, en achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

BESLUITEN:

ARTIKEL I

De Regeling groenprojecten 2016 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling van het begrip bestaand project komt te luiden:

bestaand project:
  • a. project als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, g en h, 3 tot en met 8, 9, onderdelen a tot en met c en e tot en met i, 10 tot en met 12, waarvoor ten minste zes maanden voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een groenverklaring wordt ingediend met de uitvoering van de werkzaamheden is aangevangen;

  • b. project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen c tot en met f, dat ten minste zes maanden voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een groenverklaring wordt ingediend reeds voldeed aan een van de projectomschrijvingen in het betreffende onderdeel;

  • c. project als bedoeld in artikel 9, aanhef en onderdeel d, waarvoor meer dan acht maanden voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een groenverklaring wordt ingediend de hypotheekakte werd gepasseerd dan wel de leenovereenkomst werd gesloten;.

2. Na de begripsbepaling van het begrip bruto-subsidie-equivalent wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

de-minimisverordening landbouw:

Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

3. In de begripsbepaling van de begrippen duurzame melkveehouderij, Groen Label Kas, groenverklaring en Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’ en wordt ‘de Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’.

b. De onderdelen a en b vervallen.

c. De onderdelen c tot en met j worden verletterd tot a tot en met h.

2. In het tweede lid wordt ‘onderdelen c, d en e’ vervangen door ‘onderdelen a, b en c’.

C

In de aanhef van artikel 3 wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’ en wordt ‘de Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanheft wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’ en wordt ‘de Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’.

2. Onderdeel a, komt te luiden:

  • a. het bedrijfsmatig telen van gewassen in een Groen Label Kas, met niveau A, conform het van toepassing zijnde certificatieschema Groen Label Kas op het moment van indiening van de aanvraag, mits er geen voorzieningen aanwezig zijn voor het wegkoelen van opgewekte warmte; of.

E

In artikel 5, in de aanhef van de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, en in artikel 14, eerste lid, wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’ en wordt ‘de Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’.

F

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel f vervalt.

b. De onderdelen g en h worden verletterd tot f en g.

c. In onderdeel f (nieuw), wordt ‘de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e’ vervangen door ‘artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en c’.

d. In onderdeel g (nieuw), wordt ‘artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdelen f, g en h, 3, 4, 11, aanhef onderdeel b’ vervangen door ‘artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d, e en f, 3, 4, 11, aanhef en onderdeel b’.

e. Na onderdeel g (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • h. projecten als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel c, indien het bruto-subsidie-equivalent meer bedraagt dan € 3.000 per jaar per onderneming.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een aanvraag op grond van artikel 3, aanhef en onderdelen a en b, voor zover dat deel van de aanvraag voldoet aan de vereisten van de de-minimisverordening landbouw.

G

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel h’ vervangen door ‘artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f’.

2. In het vierde lid wordt ‘artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, c, d, i en j’ vervangen door ‘artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, g en h’.

H

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel g’ vervangen door ‘artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e’.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel h’ vervangen door ‘artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f’.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Ter zake van een project als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel c, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag dat is gebaseerd op de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend toe te treden en de jaarlijkse bijdrage voor deelname aan die kwaliteitsregeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten van de controles die nodig zijn om te verifiëren of het productdossier wordt nageleefd.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het projectvermogen met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel a, is gemaximeerd op € 100 per vierkante meter kasoppervlak, exclusief de kosten voor zelf opgewekte of zelf gewonnen energie als bedoeld in de artikelen 7, aanhef en onderdelen c, d, e of g, of 8, aanhef en onderdeel a, of duurzame energie als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdeel f.

5. In het twaalfde lid, onderdeel a, wordt ‘€ 600’ vervangen door ‘€ 450’.

6. In het zeventiende lid wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’.

7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 18. Ter zake van een project als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdelen a en b, komt voor een groenverklaring in aanmerking een bedrag dat is gemoeid met de verwerving van grond, voor zover dit het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 14, zesde lid, onderdeel a, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening overschrijdt en tot een maximum dat op grond van de de-minimisverordening landbouw is toegestaan.

I

Het opschrift van Hoofdstuk 5 komt te luiden:

Hoofdstuk 5. Overige bevoegdheden van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

J

In artikel 18 wordt ‘artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdelen f, g of h’ vervangen door ‘artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdelen d, e of f’ en wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’.

K

In artikel 19, eerste lid, aanhef, wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’ en wordt ‘de Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’.

L

In de artikelen 20 en 21 wordt ‘Minister van Infrastructuur en Milieu’ vervangen door ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’.

M

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Bijlage 1. bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f.

2. In de aanhef van paragraaf 2 wordt ‘artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel h’ vervangen door ‘artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f’.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling werkt, ten aanzien van aanvragen op grond van artikel 3, aanhef en onderdelen a en b, van de Regeling groenprojecten 2016 terug tot en met 1 april 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

TOELICHTING

Algemeen

Voor investeringsprojecten die een milieuverdienste hebben en die voldoen aan de voorschriften van de Regeling groenprojecten 2016 kan een groenverklaring worden aangevraagd. De Regeling groenprojecten 2016 wordt op enkele onderdelen aangepast.

De belangrijkste aanpassing betreft de steun voor de verwerving van grond voor de biologische landbouw. Deze landbouwgrond kent een aanzienlijke milieuverdienste vanwege de duurzame wijze van behandeling van de grond. Om die reden wordt het afgeven van een groenverklaring op een groter deel van de kosten voor de verwerving van biologische landbouwgrond mogelijk gemaakt.

Enkele projecten komen niet meer voor een groenverklaring in aanmerking. Het gaat hier om de projecten voor de ontwikkeling en instandhouding van onder meer bos en stedelijk groen. De mogelijkheid tot verstrekking van een groenverklaring voor dergelijke projecten vervalt. Op deze mogelijkheid wordt al jaren niet of nauwelijks een beroep gedaan en er wordt niet verwacht dat dit zal veranderen. De reden hiervoor is dat de stimulering op basis van deze regeling zonder aanvullende financiële prikkels niet genoeg financiële voordelen oplevert om een investering te doen. Bovendien passen de projecten niet binnen de voorwaarden van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening1. Eerder golden hier goedkeuringen van de Europese Commissie.2 Sinds het moment van het verstrijken van de looptijd van de goedkeuringen loopt de ondernemer het risico dat er sprake kan zijn van ongeoorloofde staatssteun en dat het daarmee gemoeide voordeel met terugwerkende kracht dient te worden terugbetaald.

Voorts zijn inhoudelijke aanpassingen doorgevoerd als gevolg van het op een andere wijze beleidsmatig vaststellen van de milieuprestatie. Dit is het geval met betrekking tot projecten die zijn gericht op het bedrijfsmatig telen van gewassen in een Groen Label Kas met niveau A en de berekening van het maximale bedrag dat in aanmerking komt voor een groenverklaring voor die projecten. De overige wijzigingen betreffen tekstuele verduidelijkingen.

Tot slot is van de gebruikgemaakt om de benaming van de verantwoordelijke bewindspersonen te actualiseren. Sinds het aantreden van het kabinet Rutte III zijn de benamingen van de voormalige Minister van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken gewijzigd in ‘Minister van Infrastructuur en Waterstaat’ respectievelijk ‘Minister van Economische Zaken en Klimaat’. Tevens is er een Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit benoemd. Nu de Regeling groenprojecten 2016 ook op zijn beleidsterrein betrekking heeft, wordt hij door onderhavig wijzigingsonderdeel eveneens genoemd naast de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Europeesrechtelijke aspecten

Het voordeel dat op basis van de onderhavige regeling voor de verwerving van grond voor de biologische landbouw kan worden verkregen valt onder de Algemene Groepsvrijstellingsverordening3, de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening en de de-minimisverordening4 landbouw zolang aan de vereisten van die verordeningen wordt voldaan. Derhalve is de steun geoorloofde staatssteun die niet hoeft te worden aangemeld bij de Europese Commissie ter voorafgaande goedkeuring. Voor een uitgebreide beschrijving van de Europeesrechtelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 3 van de toelichting bij de Regeling groenprojecten 2016.5

Financiële gevolgen

De wijzigingen van de Regeling groenprojecten 2016 brengen geen aanvullende administratieve lasten met zich mee omdat de informatieverplichtingen voor het verkrijgen van een groenverklaring van de rijksoverheid niet veranderen. Er zijn geen (andere) nalevingskosten gemoeid met de onderhavige wijziging. Kredietinstellingen en beleggingsinstellingen hoeven vanwege deze wijzigingsregeling geen aanvullende investeringen te plegen bij het aanvragen van een groenverklaring.

Consultatie

De wijzigingen zijn op initiatief van vertegenwoordigers van financiële instellingen doorgevoerd of zijn het gevolg van beleidswijzigingen. De wijzigingen zijn besproken met de betrokken sectoren.

Uitvoering en handhaving

De Regeling groenprojecten 2016 wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Financiën. De wijziging van de regeling heeft geen noemenswaardige gevolgen voor de uitvoering door RVO.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Dit wijzigingsartikel betreft in de eerste plaats technische aanpassingen in de begripsbepaling van het begrip ‘bestaand project’ in verband met de wijziging van artikel 2, eerste lid, van de Regeling groenprojecten 2016, waar in de betreffende begripsbepaling naar wordt verwezen. Het wijzigingsonderdeel betreft tevens een correctie in de verwijzing naar artikel 9 van de Regeling groenprojecten 2016.

Daarnaast wordt een begripsbepaling ingevoegd van het begrip ‘de-minimisverordening landbouw’ dat meerdere keren wordt aangehaald in de regeling.

Artikel I, onderdeel B

Van artikel 2, eerste lid, van de Regeling groenprojecten 2016 worden de onderdelen a en b geschrapt. Die onderdelen zijn gericht op projecten voor de ontwikkeling en instandhouding van bos en de ontwikkeling van stedelijk groen. De mogelijkheid tot verstrekking van een groenverklaring voor dergelijke projecten vervalt omdat op deze mogelijkheid niet of nauwelijks een beroep wordt gedaan. Zie voor nadere uitleg het algemeen deel van de toelichting.

De overige wijzigingen betreft de actualisering van de benaming van de genoemde bewindspersonen of zijn wetstechnisch van aard.

Artikel I, onderdeel D

Van artikel 4, onderdeel a, van de Regeling groenprojecten 2016 worden het tweede en derde subonderdeel geschrapt. De in die subonderdelen genoemde criteria voor de energieprestatie van kassen zijn overbodig omdat ze al deel uitmaken van het in de aanhef van onderdeel a genoemde certificaat Groen Label Kas met niveau A.

Artikel I, onderdelen F, G, H, onder 1 en 2, J en M

Uit het vervallen van de onderdelen a en b van artikel 2, eerste lid, van de Regeling groenprojecten 2016 vloeit voort dat ook onderdeel f van artikel 15, eerste lid, van die regeling vervalt. Vanwege het vervallen van onderdeel f worden de onderdelen g en h van artikel 15, eerste lid, verletterd.

De wijzigingen in de artikelen 15, eerste lid, onderdelen f (nieuw) en g (nieuw), 16, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, 17, eerst en tweede lid, 18 en Bijlage I van de Regeling groenprojecten 2016 betreffen technische aanpassing in verband met de wijziging van artikel, 2 eerste lid, van die regeling.

In artikel 15, eerste lid, onderdeel h (nieuw), van de Regeling groenprojecten 2016 wordt een maximumbedrag vastgesteld voor steun aan een project gericht op deelname van landbouwproducenten aan een kwaliteitsregeling voor biologische producten als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel c, van die regeling. In artikel 17, derde lid (nieuw), van de Regeling groenprojecten 2016 wordt bepaald dat een dergelijk project voor een groenverklaring in aanmerking komt voor de kosten die zijn gemoeid met de deelname aan die kwaliteitsregeling. Het in het huidige derde lid van artikel 17 opgenomen maximumbedrag aan projectvermogen voor dergelijke projecten is achterhaald gelet op de Beleidsregel berekening steunpercentage6. Om die reden wordt de regel in dat derde lid geschrapt.

Het nieuwe steunmaximum in artikel 15, eerste lid, onderdeel h (nieuw), van de Regeling groenprojecten 2016 regelt dat voor voornoemde projecten het bruto-subsidie-equivalent niet meer mag bedragen dan € 3.000 per jaar per onderneming. Dit is gebaseerd op artikel 20, vijfde lid, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening. Dat de steun voor deze categorie voor niet meer dan vijf jaar mag worden verleend, is geregeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling groenprojecten 2016.

Aan artikel 15 van de Regeling groenprojecten 2016 wordt een vierde lid toegevoegd. Genoemd vierde lid maakt een uitzondering op het eerste lid, aanhef en onderdeel d, van artikel 15, dat bepaalt dat geen groenverklaring wordt afgegeven als niet kan worden voldaan aan de vereisten van, in dit geval, de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening. Het gaat hier om een groenverklaring voor projecten gericht op de verwerving van grond voor het produceren en verwerken van biologische landbouwproducten (artikel 3, aanhef en onderdelen a en b, van de Regeling groenprojecten 2016).

Onder de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening (namelijk artikel 14, zesde lid, onderdeel a) komen alleen voor steun in aanmerking de kosten voor de verwerving van grond die niet hoger zijn dan 10% van de totale in aanmerking komende kosten van een project. Het nieuwe vierde lid van genoemd artikel 15 strekt ertoe dat het deel van de verwervingskosten van deze grond dat het maximum van 10% van het toegekende projectvermogen overschrijdt, kan worden gesteund onder de voorwaarden van de de-minimisverordening. Met dit artikel wordt zodoende geborgd dat projecten waarvan de verwervingskosten voor grond het voornoemde maximum overschrijden alsnog voor een groenverklaring met een hoger bedrag in aanmerking kunnen komen. Zie ook de uitleg van deze mogelijkheid in de toelichting op artikel I, onderdeel H (artikel 17, achttiende lid (nieuw), van de Regeling groenprojecten 2016).

Artikel 1, onderdeel H, onder 3, 4, 5 en 7

Artikel 17 van de Regeling groenprojecten 2016 wordt op een aantal punten gewijzigd. In het derde lid van genoemd artikel 17 vervalt het vaste bedrag dat voor een groenverklaring in aanmerking komt. Voor het maximale bedrag, waarvoor een in dat lid bedoeld project een groenverklaring kan ontvangen, moet op grond van de steunbepalingen worden gerekend met een variabele discontovoet waarmee de steun als percentage van het projectvermogen wordt berekend. De berekening op basis van onder meer dit artikellid wordt inzichtelijk gemaakt in de Beleidsregel berekening steunpercentage. Die beleidsregel dient ertoe om voor projectbeheerders inzichtelijk te maken hoe de steun als percentage van het projectvermogen wordt berekend in het kader van de Regeling groenprojecten 2016. In dit geval gaat het om een project in de categorie biologische landbouw als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel c, van de Regeling groenprojecten 2016.

Artikel 17, vierde lid, van de Regeling groenprojecten 2016 wordt aangepast omdat de energieprestatie van onder meer de Groen Label Kas inmiddels beleidsmatig wordt bepaald door de emissie van CO2. Daarom komen, naast de investeringen in vaste activa die technisch noodzakelijk zijn en uitsluitend dienstbaar zijn aan de kas als teeltruimte, tot een maximum van € 100 per vierkante meter kasoppervlak van de in dat lid genoemde zelf opgewekte of zelf gewonnen duurzame energie in aanmerking voor een groenverklaring.

In artikel 17, twaalfde lid, onderdeel a, van de Regeling groenprojecten 2016 wordt een daarin genoemd bedrag aangepast. Dit betreft een correctie van een verschrijving.

Tot slot wordt een achttiende lid aan artikel 17 van de Regeling groenprojecten 2016 toegevoegd. Dit lid maakt het mogelijk dat een groenverklaring voor een hoger bedrag voor de verwerving van grond voor het produceren en verwerken van biologische landbouwproducten als bedoeld in artikel 3, onderdelen a en b, van de Regeling groenprojecten 2016 kan worden afgegeven en aangewend. Hiertoe wordt aanvullend gebruik gemaakt van de steun op grond van de de-minimisverordening landbouw. Ingevolge artikel 14, zesde lid, onderdeel a, van de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening kunnen de kosten voor de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende zaken worden gedekt, met dien verstande dat de verwerving van grond alleen voor steun in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale in aanmerking komende kosten van een project. Dit komt erop neer dat de kosten voor de verwerving van grond voor maximaal 10% van het toegekende projectvermogen mogen worden meegenomen. Voor de kosten van grondverwerving die het maximum van 10% van het toegekende projectvermogen overschrijden, kan gebruik worden gemaakt van de steun die op grond van de de-minimisverordening landbouw is toegestaan.

De maximale de-minimissteun van € 15.000 over drie jaar kan over meerdere jaren worden verspreid. Het ligt voor de hand om de standaard geldigheidstermijn voor de groenverklaring van tien jaar te gebruiken. Op basis van bijvoorbeeld een steunpercentage van 2,98% kan er maximaal € 503.355 gedurende tien jaar worden geleend. Het actuele steunpercentage volgens de Beleidsregel berekening steunpercentage op het moment van afgifte van de groenverklaring bepaalt het daadwerkelijke bedrag.

Artikel II

Er wordt met betrekking tot de reguliere data van inwerkingtreding en de minimuminvoeringstermijn afgeweken van de vaste verandermomenten op grond van artikel 4.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Het is van belang dat de veranderde voorwaarden waaronder een groenverklaring kan worden aangevraagd en wordt beoordeeld spoedig van kracht worden, zodat aanmerkelijke ongewenste private nadelen worden voorkomen. De projecten die zijn gemoeid met betreffende groenverklaringen kunnen met de aangepaste voorwaarden verder worden voorbereid en ontwikkeld. De sector en RVO hebben geen voorbereidingstijd nodig voor de overgang naar en toepassing van de gewijzigde regeling.

In de huidige Regeling groenprojecten 2016 wordt het projectvermogen voor de verwerving van landbouwgrond voor het produceren van biologische landbouwproducten in hoge mate beperkt. Omdat dit beleidsmatig ongewenst is, wordt deze beperking met de voorliggende wijziging grotendeels hersteld.

Om ondernemers, die grond hebben verworven tussen de inwerkingtreding van de Regeling groenprojecten 2016 op 1 april 2016 en de inwerkingtreding van onderhavige regeling, tegemoet te komen, geldt inwerkingtreding met terugwerkende kracht voor projecten die zien op de verwerving van landbouwgrond voor het produceren van biologische landbouwproducten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193).

X Noot
2

Steunzaak NN 41/2005: C(2006) 3886 en steunzaak N 249/2008: C (2009) 7701.

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352).

X Noot
6

Beleidsregel berekening steunpercentage, Stcrt. 2017, 169.

Naar boven