Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 februari 2017, nr. WJZ/16156007, houdende aanwijzing van categorieën van productie-installaties voor de stimulering van duurzame energieproductie in het voorjaar van 2017 (Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2017)

De Minister van Economische Zaken, handelende na overleg met de Minister van Financiën;

Gelet op artikelen 1, tweede lid, 2, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 3, eerste lid, onderdelen a en c, tweede lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel c, vierde en zesde lid, 7, 8, 10, eerste en derde lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, vijfde lid, 15, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 25, 27, eerste en derde lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, vijfde lid, 32, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 42, 43a, eerste en derde lid, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, vijfde lid, 48, derde, vierde, vijfde en zevende lid, 56, eerste en derde lid, 59, tweede lid, 61, eerste en derde lid, en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene uitvoeringsregeling:

Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie;

allesvergisting:

biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 410, 420, 500, 550 tot en met 559, waarvan de biogasopbrengst van de ingaande stroom tenminste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt;

besluit:

Besluit stimulering duurzame energieproductie;

biosyngas;

mengsel van gassen dat is geproduceerd door vergassing van biomassa en dat geen nadere bewerking tot methaan heeft ondergaan;

doublet:

combinatie die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;

hernieuwbaar gas hub:

verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt, waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed;

ketel:

installatie waarin brandstof wordt verstookt waarbij de verbrandingswarmte met behulp van een warmtewisselaar wordt overgedragen aan een vloeistof;

minister:

Minister van Economische Zaken;

netto P50-waarde vollasturen:

aantal vollasturen waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

nominaal elektrisch rendement:

quotiënt van het nominaal elektrisch vermogen en:

  • a. de som van het nominaal elektrisch vermogen en nominaal warmtevermogen in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een verbrandingsmotor, en

  • b. het nominaal warmtevermogen van de ketel of de geothermische bron in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een stoomturbine of een organische rankinecyclus;

nominaal vermogen:

maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas en wat door de leverancier gegarandeerd wordt bij continu gebruik. In het geval van geothermische productie-installaties dient het nominaal vermogen te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%;

NTA 8003: 2008:

Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

nuttig aangewende hernieuwbare warmte:

nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit;

richtlijn hernieuwbare energie:

richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa:

omzetting van vaste of vloeibare biomassa door middel van:

  • a. verbranding,

  • b. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of

  • c. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;

valhoogte:

verschil in waterpeil voor en achter de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht waarbij het maximaal elektrisch ontwerpvermogen van de turbine of de generator wordt gerealiseerd;

vergisting en co-vergisting van dierlijke mest:

biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, al dan niet aangevuld met een of meer producten genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld;

vergisting van meer dan 95% dierlijke mest:

biologische afbraakreacties van verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij minder dan 5% van de massa toegevoegde stoffen per kalenderjaar een andere stof, genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, is dan verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte op grond van de artikelen 4, 6, 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 14, 16, 18, 20, 22, 24, eerste lid, 26, eerste lid, 28, eerste lid, 30, eerste lid, 32, eerste lid, 34, 36, eerste lid, 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48, en 50, die is aangevraagd in de periode van 7 maart 2017, 09:00 uur, tot 30 maart 2017, 17:00 uur, bedraagt € 6.000.000.000.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.

  • 4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indien geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.

  • 5. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid van meer dan € 400.000.000,– wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van deze beschikking een uitvoeringsovereenkomst overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in bijlage 1 tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger en onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen vier weken na afgifte van de beschikking heeft aangetoond dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsovereenkomst is afgegeven.

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 en op een productie-installatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid.

  • 7. Indien voor dezelfde periode, of gedeeltelijk voor dezelfde periode, meer beschikkingen zijn afgegeven voor dezelfde productie-installatie en dezelfde soort hernieuwbare energie, worden voor de toepassing van het vijfde lid de subsidies die de subsidieontvanger ontvangt, bedoeld in artikel 15 of 48 van het besluit, van de beschikkingen waarvan de periode waarover subsidie wordt verstrekt nog niet zijn aangevangen bij elkaar opgeteld.

Artikel 3

  • 1. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, 32, eerste lid, onderdeel a, 42, eerste lid, 44, eerste lid, en 46, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het besluit.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, van het besluit.

  • 3. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, en 46, eerste lid, worden, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.

  • 4. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, en 36, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.

  • 5. Productie-installaties als bedoeld in artikel 34, onderdeel c, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het besluit.

  • 6. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel b, 6, 20, 22, 24, eerste lid, 32, eerste lid, 34, onderdelen b en c, 36, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48 en 50, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit.

  • 7. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, 6, 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 14, 16 en 18 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, derde, vierde en zesde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 8. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 20, 22, 24, eerste lid, en 26, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 9. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 20 en 24, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van het besluit.

  • 10. Productie-installaties als bedoeld in artikel 48 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zevende lid van het besluit.

  • 11. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, 30, eerste lid, 34, 36, eerste lid, 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48 en 50 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 12. Productie-installaties als bedoeld in artikel 32, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt zonder het daarbij opgetelde verschil in kWh vanwege minder geproduceerde kWh in voorgaande jaren. Het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, kan alleen in dit volgende jaar worden benut en kan pas worden benut als het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt volledig is benut.

  • 13. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, 38, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 48, en 50 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, zevende lid van het besluit.

  • 14. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 20, 24, eerste lid, 42, eerste lid, 46, eerste lid, en 48 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.

§ 3. Categorieën

§ 3.1. Hernieuwbare elektriciteit

§ 3.1.1. Waterkracht
Artikel 4

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door middel van hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:

  • a. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, of

  • b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, die ingrijpend zijn gerenoveerd en waarbij ten minste de turbines nieuw zijn.

Artikel 5
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4 wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 4, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.2. Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties
Artikel 6

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, gebruik makende van thermische drukhydrolyse, waarbij ten minste het deel van de productie-installatie, dat bedoeld is voor thermische drukhydrolyse nieuw is.

Artikel 7
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6 wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 6, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.3. Wind op land
Artikel 8
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in de artikelen 10 of 12, die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:

    • a. ≥ 8,0 m/s;

    • b. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;

    • c. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s, of

    • d. < 7,0 m/s.

  • 2. De productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.

  • 3. Indien de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, wordt opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen één of meer windturbines staan of hebben gestaan, verstrekt de minister de subsidie, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:

    • a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt, of

    • b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging 15 jaar op de desbetreffende locatie in gebruik is geweest en op het moment van aanvragen ten minste 13 jaar voordien in gebruik is genomen.

Artikel 9
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.4. Wind op primaire waterkering
Artikel 10
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die is opgericht binnen de beschermingszones van een verbindende waterkering als bedoeld in paragraaf 2.7 van bijlage I van de Regeling veiligheid primaire waterkeringen dan wel binnen de kernzone of binnen de beschermingszone aan de waterkant van een primaire waterkering grenzend aan de Noordzee, de Westerschelde, de Oosterschelde, de Waddenzee, de Dollard of de Eems die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:

    • a. ≥ 8,0 m/s;

    • b. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;

    • c. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s, of

    • d. < 7,0 m/s.

  • 2. Indien de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, wordt opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen één of meer windturbines staan of hebben gestaan, verstrekt de minister de subsidie, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:

    • a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt, of

    • b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging 15 jaar op de desbetreffende locatie in gebruik is geweest en op het moment van aanvragen ten minste 13 jaar voordien in gebruik is genomen.

Artikel 11
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 10, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.5. Wind in meer
Artikel 12
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, en waarvan de fundering volledig in het water van een meer van minimaal één vierkante kilometer staat, waarbij het hart van de fundering op een afstand van ten minste 25 meter van de waterkant staat.

  • 2. Indien de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, wordt opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen één of meer windturbines staan of hebben gestaan, verstrekt de minister de subsidie, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:

    • a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt, of

    • b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging 15 jaar op de desbetreffende locatie in gebruik is geweest en op het moment van aanvragen ten minste 13 jaar voordien in gebruik is genomen.

Artikel 13
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.6. Fotovoltaïsche zonnepanelen
Artikel 14

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.

Artikel 15
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 14 wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 14, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.7. Osmose
Artikel 16

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt gegenereerd door middel van het verschil in zoutconcentratie tussen twee watermassa’s.

Artikel 17
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 16 wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 16, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.8. Vrije stromingsenergie en golfenergie
Artikel 18

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter.

Artikel 19
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 18 wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 18, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.2. Hernieuwbaar gas

§ 3.2.1. Biomassavergisting
Artikel 20

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:

  • a. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • b. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is, of

  • c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is.

Artikel 21
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 20 wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 20, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.2.2. Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties
Artikel 22

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht nieuw is.

Artikel 23
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 22 wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 22, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.2.3. Verlengde levensduur bestaande installaties
Artikel 24
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:

    • a. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of

    • b. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.

  • 2. Indien de aanvrager, in aanvulling op de subsidie, bedoeld in het eerste lid, op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 of artikel 44 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.

Artikel 25
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 24, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.

§ 3.2.4. Biomassavergassing
Artikel 26
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas, niet zijnde biosyngas, geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008, door middel van vergassing.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

Artikel 27
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 26, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3. Hernieuwbare warmte en (gecombineerde) opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

§ 3.3.1. Ketel vaste of vloeibare biomassa warmte
Artikel 28
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 in een ketel:

    • a. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW en kleiner dan 5 MW, of

    • b. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MW.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Artikel 29
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.2. Ketel industriële stoom uit houtpellets
Artikel 30
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van industriële stoom door middel van verbranding van houtpellets, in een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MW waarin:

    • a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 worden verbrand, en

    • b. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003: 2008 worden verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld onder a.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat in voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

Artikel 31
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 30, eerste lid, wordt voor een periode van 8 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 30, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.3. Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales
Artikel 32
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 100 MW voor de productie van elektriciteit door middel van kolen en die voldoet aan het netto elektrische rendement, bedoeld in artikel 5.12a, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer,

    • a. waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaande installatie waarvoor op grond van de MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen, waarin:

      • 1°. biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt of biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 en 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 wordt vergast, en

      • 2°. biomassa als bedoeld in NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150, 170 tot en met 179, wordt meegestookt of vergast voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld onder 1°;

    • b. waarbij de delen van de productie-installatie die uitsluitend gebruikt worden voor de meestook van biomassa nieuw zijn waarin:

      • 1°. biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt, en

      • 2°. biomassa als bedoeld in NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150, 170 tot en met 179, wordt meegestookt voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld onder 1°.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa, niet zijnde vloeibare biomassa, voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

  • 4. Indien sprake is van productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte verstrekt de minister subsidie voor de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit en 15% van de geproduceerde en nuttig aangewende hernieuwbare warmte.

  • 5. De maximale productie, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte op grond van het eerste lid, bedraagt 347.653.251 kWh.

Artikel 33
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, wordt voor een periode van 8 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik of opnieuw in gebruik voor de meestook van biomassa.

§ 3.3.4. Geothermie warmte
Artikel 34

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:

  • a. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 500 meter;

  • b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, gebruikmakend van ten minste één olie- of gasput met een diepte van ten minste 500 meter;

  • c. een productie-installatie als bedoeld in de onderdelen a, of b, waarvoor op het moment van aanvragen reeds een subsidie is verleend op grond van het besluit die wordt uitgebreid met ten minste één aanvullende put met een diepte van ten minste 500 meter, of

  • d. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 3.500 meter.

Artikel 35
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 34 wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 34, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.5. Ketel vloeibare biomassa warmte
Artikel 36
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW voor de productie van warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 tot en met 573, 587, 592, 594, 596 en 802 van de NTA 8003: 2008 in een ketel.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Artikel 37
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 36, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 36, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.6. Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking
Artikel 38
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008, met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 10% bedraagt.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Artikel 39
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 38, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.7. Zonthermie
Artikel 40
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren voorzien van een transparante isolerende laag, met een totaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 140 kW.

  • 2. Het vermogen in kW van de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de apertuuroppervlakte in vierkante meter vermenigvuldigd met een factor 0,7.

  • 3. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien reeds op basis van artikel 4.5.2. van de Regeling nationale EZ-subsidies subsidie is verstrekt.

Artikel 41
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 40, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 40, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.8. Verlengde levensduur vergisting van biomassa gecombineerde opwekking
Artikel 42
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:

    • a. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt, of

    • b. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt.

  • 2. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.

Artikel 43
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 42, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 42, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.

§ 3.3.9. Verlengde levensduur thermische conversie van biomassa
Artikel 44
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP-subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 50 MW en voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 6% bedraagt, en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van de MEP ten minste zeven jaar daarvoor is aangevangen.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 4. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.

Artikel 45
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP eindigt op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanvangt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.

§ 3.3.10. Verlengde levensduur biomassa warmte
Artikel 46
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van de MEP of OV-MEP ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:

    • a. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of

    • b. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.

  • 2. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.

Artikel 47
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 46, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 46, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.11. Biomassavergisting hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit
Artikel 48

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door:

  • a. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • b. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • c. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;

  • d. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;

  • e. een productie-installatie met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW voor elektrisch en thermisch vermogen samen waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt, of

  • f. een productie-installatie met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.

Artikel 49
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 48 wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 48, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.3.12. Rioolwaterzuiveringsinstallaties thermofiele gisting van secundair slib
Artikel 50

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de thermofiele gisting van zuiveringsslib dat voor ten minste 50% bestaat uit secundair slib, waarbij sprake is van een centrale productie-installatie waarvoor het slib grotendeels extern wordt aangevoerd van een of meer andere rioolwaterzuiveringsinstallaties en waarbij ten minste de vergister zelf nieuw is.

Artikel 51
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 50 wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 50, binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 4. Fasebedragen

Artikel 52

  • 1. Voor de fase genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel wordt:

    • a. de periode waarbinnen de aanvragen binnen moeten zijn vastgesteld van de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel tot de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel van de daarop volgende fase, de derde fase sluit op 30 maart 2017, 17:00 uur;

    • b. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 43a, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;

    • c. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de vierde kolom genoemde bedrag.

    1

    2

    3

    4

    fase

    datum openstelling

    fasebedrag

    fasebedrag hernieuwbaar gas

    1

    7 maart, 9:00 uur

    € 0,090/kWh

    € 0,064/kWh

    2

    13 maart, 17:00 uur

    € 0,110/kWh

    € 0,078/kWh

    3

    20 maart, 17:00 uur

    € 0,130/kWh

    € 0,092/kWh

  • 2. In afwijking van de fasebedragen genoemd in de derde kolom van de tabel in het eerste lid geldt voor de productiecategorieën, bedoeld in de artikelen 4, 6, 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 14, 16, 18, 28, eerste lid, 30, eerste lid, 32, eerste lid, 34, 36, eerste lid, 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48 en 50, het fasebedrag in euro per kWh in drie decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, mits dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag, genoemd in de derde kolom van de tabel in het eerste lid dat voor de fase waarin de aanvraag is ingediend van toepassing is.

  • 3. In afwijking van de fasebedragen genoemd in de vierde kolom van de tabel in het eerste lid geldt voor de productiecategorieën, bedoeld in de artikelen 20, 22, 24, eerste lid en 26, eerste lid, het fasebedrag in euro per kWh in drie decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, mits dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag, genoemd in de vierde kolom van de tabel in het eerste lid dat voor de fase waarin de aanvraag is ingediend van toepassing is.

  • 4. Voor de vergelijking van de fasebedragen, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van het besluit bedraagt het fasebedrag voor de productie van hernieuwbaar gas het fasebedrag gedeeld door een correctiefactor van 0,706 en afgerond op drie decimalen, tenzij het fasebedrag gelijk is aan het fasebedrag in de vierde kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel, in welk geval het fasebedrag van de derde kolom geldt.

§ 5. Maximaal aantal vollasturen, basiselektriciteits- en basisenergieprijzen, basisbedragen en correctiebedragen

§ 5.1. Hernieuwbare elektriciteit

Artikel 53

Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:

  • a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de derde kolom genoemde bedrag,

  • b. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren,

  • c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en

  • d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2017 vastgesteld op:

    • 1°. voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en

    • 2°. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op € 0 per kWh.

1

2

3

4

5

6

Artikel regeling

Categorie

Basisbedrag in eur/kWh

Vollasturen

Basiselektriciteitsprijs in eur/kWh

Voorlopig correctiebedrag 2017 in eur/kWh

Artikel 4, onderdeel a

Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm

0,130

5.700

0,031

0,032

Artikel 4, onderdeel b

Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie

0,100

2.600

0,031

0,032

Artikel 6

Afval- of rioolwaterzuiveringsinstallatie (thermische drukhydrolyse)

0,084

8.000

0,031

0,032

Artikel 8, eerste lid, onderdeel a

Wind op land, ≥ 8,0 m/s

0,064

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 8, eerste lid, onderdeel b

Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s

0,070

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 8, eerste lid, onderdeel c

Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s

0,075

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 8, eerste lid, onderdeel d

Wind op land, < 7,0 m/s

0,085

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 10, eerste lid, onderdeel a

Wind op primaire waterkeringen, ≥ 8,0 m/s

0,069

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 10, eerste lid, onderdeel b

Wind op primaire waterkeringen, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s

0,075

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 10, eerste lid, onderdeel c

Wind op primaire waterkeringen, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s

0,080

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 10, eerste lid, onderdeel d

Wind op primaire waterkeringen, < 7,0 m/s

0,091

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 12, eerste lid

Wind in meer, water ≥ 1 km2

0,104

netto P50-waarde vollasturen

0,025

0,028

Artikel 14

Fotovoltaïsche zonnepanelen, ≥ 15 kWp en aansluiting 3*80A

0,125

950

0,026

0,033

Artikel 16

Osmose

0,130

8.000

0,031

0,032

Artikel 18

Vrije stromingsenergie, valhoogte < 50 cm en golfenergie

0,130

3.700

0,031

0,032

§ 5.2. Hernieuwbaar gas

Artikel 54
  • 1. Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:

    • a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;

    • b. voor de productie van hernieuwbaar gas het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;

    • c. voor de productie van hernieuwbaar gas de basisgasprijs, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en

    • d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2017 vastgesteld op:

      • 1°. voor wat betreft de energieprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en

      • 2°. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit op € 0 per kWh.

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    Artikel regeling

    Categorie

    Basisbedrag in eur/kWh

    Vollasturen

    Basisenergieprijs in eur/kWh

    Voorlopig correctiebedrag 2017 in eur/kWh

    Artikel 20, onderdeel a

    Allesvergisting (hernieuwbaar gas)

    0,058

    8.000

    0,015

    0,016

    Artikel 20, onderdeel b

    Vergisting en covergisting van dierlijke mest (hernieuwbaar gas)

    0,074

    8.000

    0,015

    0,016

    Artikel 20, onderdeel c

    Vergisting van meer dan 95% dierlijke mest ≤ 400 kW (hernieuwbaar gas)

    0,088

    8.000

    0,015

    0,016

    Artikel 22

    Afval- of rioolwaterzuiveringsinstallatie (hernieuwbaar gas)

    0,031

    8.000

    0,015

    0,016

    Artikel 24, eerste lid, onderdeel a

    Verlengde levensduur allesvergisting (hernieuwbaar gas)

    0,055

    8.000

    0,015

    0,016

    Artikel 24, eerste lid, onderdeel b

    Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (hernieuwbaar gas)

    0,063

    8.000

    0,015

    0,016

    Artikel 26, eerste lid

    Biomassavergassing (≥95% biogeen)

    0,092

    7.500

    0,015

    0,016

  • 2. Het basisbedrag wordt voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, van het besluit, voor een productie-installatie als bedoeld in de artikelen 20, 22, 24, eerste lid, en 26, eerste lid, vastgesteld op het in de derde kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel genoemde bedrag, gedeeld door een correctiefactor van 0,706 en afgerond op drie decimalen.

§ 5.3. Hernieuwbare warmte en (gecombineerde) opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

Artikel 55

Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:

  • a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;

  • b. voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;

  • c. de basisenergie- of basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, of artikel 45, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en

  • d. de correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2017 vastgesteld op:

    • 1°. voor wat betreft de energie- of elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, of 47, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en

    • 2°. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, of 47, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op € 0 per kWh.

1

2

3

4

5

6

Artikel regeling

Categorie

Basisbedrag in eur/kWh

Vollasturen

Basisprijs in eur/kWh

Voorlopig correctiebedrag 2017 in eur/kWh

Artikel 28, eerste lid, onderdeel a

Ketel op vaste of vloeibare biomassa, ≥ 0,5 en < 5 MWth

0,055

3.000

0,028

0,029

Artikel 28, eerste lid, onderdeel b

Ketel op vaste of vloeibare biomassa, ≥ 5 MWth

0,043

7.000

0,012

0,012

Artikel 30, eerste lid

Warmte, Industriële stoomproductie uit houtpellets ≥ 5 MWth

0,062

7.000

0,012

0,012

Artikel 32, eerste lid onderdeel a

Bestaande capaciteit voor bij- en meestook

0,108

5.839

0,031

0,032

Artikel 32, eerste lid, onderdeel b

Nieuwe capaciteit voor meestook

0,111

7.000

0,031

0,032

Artikel 34, onderdelen, a, b en c

Geothermie warmte, diepte ≥ 500 meter

0,053

5.500

0,012

0,012

Artikel 34, onderdeel d

Geothermie warmte, diepte ≥ 3.500 meter

0,057

7.000

0,012

0,012

Artikel 36, eerste lid

Ketel op vloeibare biomassa

0,070

7.000

0,022

0,023

Artikel 38, eerste lid

Thermische conversie van biomassa, ≤ 100 MWe

0,053

7.500

0,014

0,015

Artikel 40, eerste lid

Zonthermie

0,095

700

0,028

0,029

Artikel 42, eerste lid, onderdeel a

Verlengde levensduur allesvergisting (WKK)

0,067

7.464

0,021

0,022

Artikel 42, eerste lid, onderdeel b

Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (WKK)

0,077

7.464

0,021

0,022

Artikel 44, eerste lid

Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW

0,061

4.429

0,019

0,019

Artikel 46, eerste lid, onderdeel a

Verlengde levensduur allesvergisting (warmte)

0,055

7.000

0,012

0,012

Artikel 46, eerste lid, onderdeel b

Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (warmte)

0,064

7.000

0,012

0,012

Artikel 48, onderdeel a

Warmte allesvergisting

0,058

7.000

0,022

0,023

Artikel 48, onderdeel b

Warmte vergisting en covergisting van dierlijke mest

0,075

7.000

0,022

0,023

Artikel 48, onderdeel c

Gecombineerde opwekking allesvergisting

0,065

7.436

0,021

0,022

Artikel 48, onderdeel d

Gecombineerde opwekking vergisting en covergisting van dierlijke mest

0,085

7.433

0,021

0,022

Artikel 48, onderdeel e

Gecombineerde opwekking vergisting van meer dan 95% dierlijke mest ≤ 400 kW

0,125

7.200

0,030

0,031

Artikel 48, onderdeel f

Warmte vergisting van meer dan 95% dierlijke mest ≤ 400 kW

0,102

7.000

0,022

0,023

Artikel 50

Rioolwaterzuiveringsinstallatie (Thermofiele gisting van secundair slib)

0,048

5.729

0,023

0,024

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 56

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2017.

  • 2. Artikel 3, twaalfde lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2016 en artikel 3, twaalfde lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016 treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Artikel 57

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 februari 2017

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE 1. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, VIJFDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE VOORJAAR 2017

Uitvoeringsovereenkomst tot zekerheid van het aanvangen van de activiteiten ter zake waarvan meer dan € 400 miljoen subsidie is verleend op basis van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2017

  • 1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken; en

  • 2. ...... ......, gevestigd te ..... (hierna te noemen: Ondernemer);

    .....

(hierna te samen ook te noemen: Partijen);

overwegen:

  • a. de Minister van Economische Zaken heeft blijkens een beschikking met kenmerk ....., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verleend van meer dan € 400 miljoen op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2017 (hierna: Regeling).

  • b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;

  • c. de Minister van Economische Zaken beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie bedoeld in de Beschikking tijdig in gebruik zal nemen.

Partijen komen daartoe het volgende overeen:

Artikel 1. Tijdige ingebruikname van de productie-installatie

De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 61 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.

Artikel 2. Inhoud en omvang van de garantie

De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen vier weken nadat de Beschikking is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model bankgarantie.

Artikel 3. Vrijval van de garantie

  • 1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.

  • 2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.

Artikel 4. Boetes

  • 1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.

  • 3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, waarvan de som ten hoogste 2% van het beschikte bedrag bedraagt, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 4. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.

Artikel 5. Aanvang en einde Uitvoeringsovereenkomst

  • 1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.

  • 2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.

Artikel 6. Domiciliekeuze en berichtgevingen

  • 1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.

  • 3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.

  • 4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.

Artikel 7. Rechtskeuze

  • 1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

  • 2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.

Artikel 8. Citeertitel

Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend

te .....

Ondernemer

te ’s-Gravenhage op .....

De Minister van Economische Zaken,

H.G.J. Kamp

Model bankgarantie

DE ONDERGETEKENDE,

....., gevestigd te ....., hierna te noemen de ‘Bank’,

IN AANMERKING NEMENDE DAT:

  • A. ......, gevestigd te ....., (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ....., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken op ..... de ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;

  • B. de Ondernemer volgens artikel 2 van de overeenkomst binnen vier weken nadat een beschikking van de Minister van Economische Zaken met kenmerk .....is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot € .....,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie;

  • C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.

VERKLAART ALS VOLGT

  • 1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € .....,–.

  • 2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.

  • 5. De Minister van Economische Zaken zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.

  • 6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.

  • 7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: .....

Getekend te

op

De Bank

BIJLAGE 2. BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 8 EN 10 VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE VOORJAAR 2017

Lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling per 1 januari 2017

Gemeentenaam

Provincie

Windcategorie

Ameland

Friesland

≥ 8,0 m/s

Bergen (NH.)

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

De Marne

Groningen

≥ 8,0 m/s

Den Helder

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Dongeradeel

Friesland

≥ 8,0 m/s

Eemsmond

Groningen

≥ 8,0 m/s

Ferwerderadiel

Friesland

≥ 8,0 m/s

Franekeradeel

Friesland

≥ 8,0 m/s

Harlingen

Friesland

≥ 8,0 m/s

het Bildt

Friesland

≥ 8,0 m/s

Hollands Kroon

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Leeuwarderadeel

Friesland

≥ 8,0 m/s

Menameradiel

Friesland

≥ 8,0 m/s

Noordwijk

Zuid-Holland

≥ 8,0 m/s

Schagen

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Schiermonnikoog

Friesland

≥ 8,0 m/s

Súdwest-Fryslân

Friesland

≥ 8,0 m/s

Terschelling

Friesland

≥ 8,0 m/s

Texel

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Vlieland

Friesland

≥ 8,0 m/s

Zandvoort

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Achtkarspelen

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Alkmaar

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Appingedam

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Bedum

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Beemster

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Beverwijk

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Bloemendaal

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Castricum

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Dantumadiel

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

De Fryske Marren

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Delfzijl

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Drechterland

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Edam-Volendam

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Enkhuizen

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Goeree-Overflakkee

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Grootegast

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Heemskerk

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Heerenveen

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Heerhugowaard

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Heiloo

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Hillegom

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Hoorn

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Katwijk

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Koggenland

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Kollumerland c.a.

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Langedijk

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Leek

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Leeuwarden

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Lisse

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Littenseradiel

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Loppersum

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Marum

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Medemblik

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Noord-Beveland

Zeeland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Noordoostpolder

Flevoland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Noordwijkerhout

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Oldambt

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Opmeer

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Opsterland

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Schouwen-Duiveland

Zeeland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Slochteren

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Smallingerland

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Stede Broec

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Ten Boer

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Tytsjerksteradiel

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Uitgeest

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Urk

Flevoland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Veere

Zeeland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Velsen

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Wassenaar

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Westland

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Westvoorne

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Winsum

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Zuidhorn

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Aa en Hunze

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Aalburg

Noord-Brabant

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Aalsmeer

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Aalten

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Almere

Flevoland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Alphen aan den Rijn

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Amstelveen

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Amsterdam

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Assen

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Bellingwedde

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Binnenmaas

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Bodegraven-Reeuwijk

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Borger-Odoorn

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Borsele

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Brielle

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Coevorden

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Cromstrijen

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Culemborg

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Dalfsen

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

De Ronde Venen

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

De Wolden

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Delft

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Diemen

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Dronten

Flevoland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Emmen

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Geldermalsen

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Giessenlanden

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Goes

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Gouda

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Groningen

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Haarlem

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Haarlemmermeer

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hardenberg

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hardinxveld-Giessendam

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Haren

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Heemstede

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hellevoetsluis

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hoogeveen

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hoogezand-Sappemeer

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hulst

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

IJsselstein

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Kaag en Braassem

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Kampen

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Kapelle

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Korendijk

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Krimpenerwaard

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Landsmeer

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Lansingerland

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Leerdam

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Leiden

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Leiderdorp

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Leidschendam-Voorburg

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Lelystad

Flevoland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Lingewaal

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Lopik

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Maassluis

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Menterwolde

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Meppel

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Middelburg

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Midden-Delfland

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Midden-Drenthe

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Moerdijk

Noord-Brabant

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Molenwaard

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Montfoort

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Neerijnen

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Nieuwkoop

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Nissewaard

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Noordenveld

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oegstgeest

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oost Gelre

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Ooststellingwerf

Friesland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oostzaan

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oud-Beijerland

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Ouder-Amstel

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oudewater

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Pekela

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Pijnacker-Nootdorp

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Purmerend

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Reimerswaal

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Rijswijk

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Rotterdam-West (wijk 17, 23 en 27)

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

’s-Gravenhage

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Sluis

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Stadskanaal

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Staphorst

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Steenbergen

Noord-Brabant

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Steenwijkerland

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Stichtse Vecht

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Strijen

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Terneuzen

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Teylingen

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Tholen

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Tynaarlo

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Uithoorn

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Veendam

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Vianen

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Vlagtwedde

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Vlissingen

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Voorschoten

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Waddinxveen

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Waterland

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Weesp

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Westerveld

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Weststellingwerf

Friesland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Woerden

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Wormerland

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Woudrichem

Noord-Brabant

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zaanstad

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zaltbommel

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zederik

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zoetermeer

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zoeterwoude

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zuidplas

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zwartewaterland

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zwolle

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Alblasserdam

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Albrandswaard

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Almelo

Overijssel

< 7,0 m/s

Alphen-Chaam

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Amersfoort

Utrecht

< 7,0 m/s

Apeldoorn

Gelderland

< 7,0 m/s

Arnhem

Gelderland

< 7,0 m/s

Asten

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Baarle-Nassau

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Baarn

Utrecht

< 7,0 m/s

Barendrecht

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Barneveld

Gelderland

< 7,0 m/s

Beek

Limburg

< 7,0 m/s

Beesel

Limburg

< 7,0 m/s

Bergeijk

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Bergen (L.)

Limburg

< 7,0 m/s

Berg en Dal

Gelderland

< 7,0 m/s

Bergen op Zoom

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Berkelland

Gelderland

< 7,0 m/s

Bernheze

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Best

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Beuningen

Gelderland

< 7,0 m/s

Bladel

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Blaricum

Noord-Holland

< 7,0 m/s

Boekel

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Borne

Overijssel

< 7,0 m/s

Boxmeer

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Boxtel

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Breda

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Bronckhorst

Gelderland

< 7,0 m/s

Brummen

Gelderland

< 7,0 m/s

Brunssum

Limburg

< 7,0 m/s

Bunnik

Utrecht

< 7,0 m/s

Bunschoten

Utrecht

< 7,0 m/s

Buren

Gelderland

< 7,0 m/s

Capelle aan den IJssel

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Cranendonck

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Cuijk

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

De Bilt

Utrecht

< 7,0 m/s

Deurne

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Deventer

Overijssel

< 7,0 m/s

Dinkelland

Overijssel

< 7,0 m/s

Doesburg

Gelderland

< 7,0 m/s

Doetinchem

Gelderland

< 7,0 m/s

Dongen

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Dordrecht

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Drimmelen

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Druten

Gelderland

< 7,0 m/s

Duiven

Gelderland

< 7,0 m/s

Echt-Susteren

Limburg

< 7,0 m/s

Ede

Gelderland

< 7,0 m/s

Eemnes

Utrecht

< 7,0 m/s

Eersel

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Eijsden-Margraten

Limburg

< 7,0 m/s

Eindhoven

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Elburg

Gelderland

< 7,0 m/s

Enschede

Overijssel

< 7,0 m/s

Epe

Gelderland

< 7,0 m/s

Ermelo

Gelderland

< 7,0 m/s

Etten-Leur

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Geertruidenberg

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Geldrop-Mierlo

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Gemert-Bakel

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Gennep

Limburg

< 7,0 m/s

Gilze en Rijen

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Goirle

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Gooise Meren

Noord-Holland

< 7,0 m/s

Gorinchem

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Grave

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Gulpen-Wittem

Limburg

< 7,0 m/s

Haaksbergen

Overijssel

< 7,0 m/s

Haaren

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Halderberge

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Harderwijk

Gelderland

< 7,0 m/s

Hattem

Gelderland

< 7,0 m/s

Heerde

Gelderland

< 7,0 m/s

Heerlen

Limburg

< 7,0 m/s

Heeze-Leende

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Hellendoorn

Overijssel

< 7,0 m/s

Helmond

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Hendrik-Ido-Ambacht

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Hengelo

Overijssel

< 7,0 m/s

Heumen

Gelderland

< 7,0 m/s

Heusden

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Hilvarenbeek

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Hilversum

Noord-Holland

< 7,0 m/s

Hof van Twente

Overijssel

< 7,0 m/s

Horst aan de Maas

Limburg

< 7,0 m/s

Houten

Utrecht

< 7,0 m/s

Huizen

Noord-Holland

< 7,0 m/s

Kerkrade

Limburg

< 7,0 m/s

Krimpen aan den IJssel

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Laarbeek

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Landerd

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Landgraaf

Limburg

< 7,0 m/s

Laren

Noord-Holland

< 7,0 m/s

Leudal

Limburg

< 7,0 m/s

Leusden

Utrecht

< 7,0 m/s

Lingewaard

Gelderland

< 7,0 m/s

Lochem

Gelderland

< 7,0 m/s

Loon op Zand

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Losser

Overijssel

< 7,0 m/s

Maasdriel

Gelderland

< 7,0 m/s

Maasgouw

Limburg

< 7,0 m/s

Maastricht

Limburg

< 7,0 m/s

Meerssen

Limburg

< 7,0 m/s

Meierijstad

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Mill en Sint Hubert

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Montferland

Gelderland

< 7,0 m/s

Mook en Middelaar

Limburg

< 7,0 m/s

Neder-Betuwe

Gelderland

< 7,0 m/s

Nederweert

Limburg

< 7,0 m/s

Nieuwegein

Utrecht

< 7,0 m/s

Nijkerk

Gelderland

< 7,0 m/s

Nijmegen

Gelderland

< 7,0 m/s

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Nunspeet

Gelderland

< 7,0 m/s

Nuth

Limburg

< 7,0 m/s

Oirschot

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Oisterwijk

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Oldebroek

Gelderland

< 7,0 m/s

Oldenzaal

Overijssel

< 7,0 m/s

Olst-Wijhe

Overijssel

< 7,0 m/s

Ommen

Overijssel

< 7,0 m/s

Onderbanken

Limburg

< 7,0 m/s

Oosterhout

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Oss

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Oude IJsselstreek

Gelderland

< 7,0 m/s

Overbetuwe

Gelderland

< 7,0 m/s

Papendrecht

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Peel en Maas

Limburg

< 7,0 m/s

Putten

Gelderland

< 7,0 m/s

Raalte

Overijssel

< 7,0 m/s

Renkum

Gelderland

< 7,0 m/s

Renswoude

Utrecht

< 7,0 m/s

Reusel-De Mierden

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Rheden

Gelderland

< 7,0 m/s

Rhenen

Utrecht

< 7,0 m/s

Ridderkerk

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Rijnwaarden

Gelderland

< 7,0 m/s

Rijssen-Holten

Overijssel

< 7,0 m/s

Roerdalen

Limburg

< 7,0 m/s

Roermond

Limburg

< 7,0 m/s

Roosendaal

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Rotterdam (excl. wijk 17, 23 en 27)

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Rozendaal

Gelderland

< 7,0 m/s

Rucphen

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Scherpenzeel

Gelderland

< 7,0 m/s

Schiedam

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Schinnen

Limburg

< 7,0 m/s

's-Hertogenbosch

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Simpelveld

Limburg

< 7,0 m/s

Sint Anthonis

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Sint-Michielsgestel

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Sittard-Geleen

Limburg

< 7,0 m/s

Sliedrecht

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Soest

Utrecht

< 7,0 m/s

Someren

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Son en Breugel

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Stein

Limburg

< 7,0 m/s

Tiel

Gelderland

< 7,0 m/s

Tilburg

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Tubbergen

Overijssel

< 7,0 m/s

Twenterand

Overijssel

< 7,0 m/s

Uden

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Utrecht

Utrecht

< 7,0 m/s

Utrechtse Heuvelrug

Utrecht

< 7,0 m/s

Vaals

Limburg

< 7,0 m/s

Valkenburg aan de Geul

Limburg

< 7,0 m/s

Valkenswaard

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Veenendaal

Utrecht

< 7,0 m/s

Veldhoven

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Venlo

Limburg

< 7,0 m/s

Venray

Limburg

< 7,0 m/s

Vlaardingen

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

Voerendaal

Limburg

< 7,0 m/s

Voorst

Gelderland

< 7,0 m/s

Vught

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Waalre

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Waalwijk

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Wageningen

Gelderland

< 7,0 m/s

Weert

Limburg

< 7,0 m/s

Werkendam

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

West Maas en Waal

Gelderland

< 7,0 m/s

Westervoort

Gelderland

< 7,0 m/s

Wierden

Overijssel

< 7,0 m/s

Wijchen

Gelderland

< 7,0 m/s

Wijdemeren

Noord-Holland

< 7,0 m/s

Wijk bij Duurstede

Utrecht

< 7,0 m/s

Winterswijk

Gelderland

< 7,0 m/s

Woensdrecht

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Woudenberg

Utrecht

< 7,0 m/s

Zeewolde

Flevoland

< 7,0 m/s

Zeist

Utrecht

< 7,0 m/s

Zevenaar

Gelderland

< 7,0 m/s

Zundert

Noord-Brabant

< 7,0 m/s

Zutphen

Gelderland

< 7,0 m/s

Zwijndrecht

Zuid-Holland

< 7,0 m/s

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

In deze regeling wordt de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit, de productie van hernieuwbaar gas en de productie van hernieuwbare warmte ingevuld voor de openstelling van de subsidie stimulering van duurzame energieproductie (hierna: SDE+) in het voorjaar van 2017. De basissystematiek van de onderhavige regeling komt overeen met de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2016 en najaar 2016. Daarmee wordt invulling gegeven aan het belang van een meerjarig, consistent beleid voor de energietransitie en het positieve oordeel over de regeling van onder andere de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 239, nr. 187).

2. Stimulering duurzame energieproductie

De SDE+ richt zich op de grootschalige uitrol van hernieuwbare energie. De voornaamste kenmerken zijn:

  • één subsidieplafond per ronde;

  • een gefaseerde openstelling waarin projecten met een lagere kostprijs (het basisbedrag) eerder kunnen inschrijven, en

  • een maximaal basisbedrag per productie-installatie die de hoogst mogelijke integrale kostprijs waartegen de subsidie wordt berekend per productie-installatie bepaalt.

Het budget dat beschikbaar is voor de SDE+ wordt hierdoor kosteneffectief besteed en draagt bij aan de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. In 2017 worden twee openstellingsrondes van de SDE+ voorzien, waarvan de eerste in het voorjaar en de tweede in het najaar zal plaatsvinden. Met de voorjaarsopenstelling, waartoe deze regeling strekt, wordt een verplichtingenbudget van € 6 miljard beschikbaar gesteld voor de stimulering van de productie van hernieuwbare energie. Ingevolge het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) dienen aanvragen om subsidie te worden ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Voor meer informatie over en ondersteuning bij de aanvraagprocedure kunnen aanvragers terecht op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

2.1. Gefaseerde openstelling

Met deze regeling worden de technologiecategorieën voor de productie van hernieuwbare energie aangewezen, waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Een projectaanvrager kan alleen aanspraak maken op subsidie indien de aanvraag voldoet aan alle gestelde eisen. Om deze reden worden aanvragen conform het Besluit SDE getoetst op volledigheid maar ook op financiële en technische haalbaarheid.

Het beschikbare verplichtingenbudget van € 6 miljard wordt vanaf 7 maart 2017 opengesteld, waarbij stapsgewijs het aan te vragen maximaal basisbedrag wordt verhoogd. In de eerste week van openstelling (fase 1) is het alleen voor projecten met technologieën met een lage kostprijs zinvol om een aanvraag in te dienen, omdat het fasebedrag in de eerste week ten hoogste € 0,090/kWh bedraagt. Voor volgende fases is het fasebedrag achtereenvolgens hoger vastgesteld tot € 0,110/kWh en tenslotte tot € 0,130/kWh. In afwijking van deze fasebedragen kunnen aanvragers per fase subsidie voor hun projecten aanvragen tegen lagere bedragen dan de hierboven genoemde fasebedragen, in eenheden van € 0,001 per kWh. Voor iedere fase geldt een andere openstellingdatum. Hiervoor gelden de volgende tijdstippen:

fase

datum openstelling

fasegrens

fasegrens hernieuwbaar gas

1

7 maart, 9:00 uur

€ 0,090/kWh

€ 0,064/kWh

2

13 maart, 17:00 uur

€ 0,110/kWh

€ 0,078/kWh

3

20 maart, 17:00 uur

€ 0,130/kWh

€ 0,092/kWh

Voor alle projecten kan subsidie worden aangevraagd tot de sluiting van de regeling op 30 maart 2017, 17:00 uur.

Hoewel het aanvragen van SDE+ subsidie voor alle projecten binnen de aangewezen technologiecategorieën vanaf de eerste dag openstaat tegen de dan geldende voorwaarden, heeft de stapsgewijze verhogen van het maximum fasebedrag en basisbedrag als effect dat het voor aanvragers van subsidie voor projecten met een lagere kostprijs eerder opportuun is om een aanvraag in te dienen. Ondernemers worden zo geprikkeld om projecten voor een lagere prijs in te dienen en daarmee meer kans te maken op subsidie.

Aanvragen voor subsidie worden op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij aanvragen die op dezelfde dag worden ontvangen worden geacht tegelijkertijd te zijn ontvangen. Indien het budgetplafond op een bepaalde dag wordt overschreden, worden de projecten gerangschikt op volgorde van het ingediende basisbedrag. Dit heeft als gevolg dat projecten met een lager basisbedrag met voorrang worden behandeld. Deze aanvragen hebben derhalve een grotere kans op een positieve subsidiebeschikking, waarmee de kosteneffectiviteit van de regeling wordt bevorderd. Indien het verplichtingenbudget wordt overschreden tussen twee projecten met een identiek basisbedrag, wordt tussen projecten met hetzelfde basisbedrag geloot.

In het Besluit SDE is aangegeven dat de productiegegevens van warmte en hernieuwbaar gas, omwille van de onderlinge vergelijkbaarheid van de kostprijs van technologiecategorieën, worden weergeven in de eenheid kilowattuur (kWh) in plaats van normaal kubieke meter gas (Nm3) voor (hernieuwbaar) gas en gigajoule (GJ) voor warmte en warmtekrachtkoppeling (WKK). Eén kWh elektrische energie wordt energetisch gelijkgesteld aan 0,102359965 Nm3 aardgasequivalent of 0,0036 GJ warmte.

In tegenstelling tot hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte telt hernieuwbaar gas niet volledig mee voor de Europese hernieuwbare energie doelstelling. Per land is een factor vastgesteld die het gemiddelde conversierendement en het niet energetisch finale gebruik van hernieuwbaar gas weerspiegelt. Net als in 2011 tot en met 2016 telt in Nederland in 2017 een percentage van 78,5% van het in het gasnet ingevoed hernieuwbaar gas mee voor de hernieuwbare energie doelstelling. Binnen de SDE+ concurreren de energiedragers elektriciteit, warmte en gas met elkaar. Omdat hernieuwbaar gas voor 78,5% van de onderste verbrandingswaarde meetelt in de doelen voor hernieuwbare energie, gelden er voor hernieuwbaar gas aangepaste fasegrenzen. Aangezien hernieuwbaar gas verhandeld wordt op basis van bovenwaarde komt de uiteindelijke bijdrage lager uit, namelijk op 70,6%.

3. Uitgangspunten basisbedragen en categorie-indeling

In het Besluit SDE is bepaald dat een aantal zaken voortkomend uit het Besluit SDE bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. In deze regeling wordt op grond daarvan voor het voorjaar van 2017 een aantal voor de subsidieverstrekking bepalende factoren vastgesteld. Het gaat in het bijzonder om de volgende aspecten:

  • het subsidieplafond;

  • de categorieën productie-installaties die in aanmerking komen voor subsidie;

  • de fases en bijbehorende fasebedragen;

  • de basisbedragen per geproduceerde eenheid energie, per categorie productie-installaties;

  • de basisenergieprijzen;

  • de looptijd van de subsidieperiode;

  • het maximum aantal vollasturen en P50 waarden voor berekening van de maximale productie waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd voor de verschillende categorieën productie-installaties;

  • de wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag voor de verschillende categorieën productie-installaties;

  • de voorlopige correctiebedragen per categorie productie-installaties voor de voorschotten in 2017.

Per categorie productie-installaties is een basisbedrag vastgelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de adviezen van ECN en DNV GL ten behoeve van de vaststelling van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties. Deze adviezen worden beschikbaar gesteld via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de website van ECN.

De categorieën productie-installaties zijn zodanig gekozen dat zo veel mogelijk projecten voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas in aanmerking komen voor subsidie. Voor projecten voor wind op zee worden ook in 2017 aparte tenders georganiseerd. Een categorie omvat gelijksoortige technologieën voor de opwekking van hernieuwbare energie en tussen categorieën product-installaties bestaat een rationeel onderscheid. De installaties die binnen een categorie productie-installaties vallen, hebben bovendien een vergelijkbare kostprijs.

Voor categorieën productie-installaties die volgens de adviezen van ECN en DNV GL een hoger basisbedrag kennen dan het maximum fasebedrag in deze openstellingsronde (€ 0,130/kWh voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking en € 0,092/kWh voor hernieuwbaar gas) is het maximum basisbedrag vastgesteld op het maximum fasebedrag. Categorieën die volgens de adviezen van ECN en DNV GL reeds rendabel zijn zonder subsidie, zijn niet aangewezen in de SDE+. Een subsidie is dan immers overbodig bij de totstandkoming van de betreffende projecten.

4. Algemeen

4.1. Maximum aantal vollasturen

In de subsidiebeschikking wordt voor de betreffende projectaanvraag een maximumproductie per jaar vastgesteld waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Voor de berekening van deze maximumproductie wordt in deze regeling per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen bepaald. Daarbij wordt in beginsel het aantal vollasturen overgenomen dat ECN en DNV GL hebben gehanteerd bij hun advies ten behoeve van de vaststelling van het basisbedrag per categorie productie-installaties. Voor windprojecten wordt het maximum aantal vollasturen per project bepaald aan de hand van het windrapport en de netto P50-waarde vollasturen.

4.2. Gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte

Voor categorieën productie-installaties voor gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en warmte wordt onderscheid gemaakt in het warmtevermogen en het elektriciteitsvermogen van een installatie. Om producenten de flexibiliteit te geven om de verhouding tussen warmte en elektriciteitsproductie te variëren, krijgen installaties een beschikking op basis van het totale vermogen (nominale vermogen elektriciteit plus nominale vermogen warmte). Het totale vermogen kan echter nooit groter zijn dan het thermisch outputvermogen van de ketel of het warmtevermogen van de geothermische bron. In de onderhavige regeling wordt per categorie productie-installaties één maximum aantal vollasturen vastgesteld waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd. Dit maximum aantal vollasturen is een gemiddelde van het aantal vollasturen voor elektriciteit en warmte gewogen naar de warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie die als uitgangspunt is genomen voor de berekening van het basisbedrag. Een dergelijke weging naar warmte/kracht verhouding wordt ook toegepast bij het bepalen van de basisprijs en de correctiebedragen.

4.3. Banking

In het Besluit SDE is bepaald dat de categorieën productie-installaties bij ministeriële regeling kunnen worden aangewezen voor banking. Er zijn twee vormen van banking:

  • 1. forward banking: wanneer er minder energie geproduceerd wordt dan de maximaal subsidiabele jaarproductie. Het productietekort kan naar een volgend jaar worden meegenomen om daarin het productietekort en de gemiste subsidie in te halen. Het is ook mogelijk om de gemiste productie in een extra jaar aan het einde van de subsidieperiode in te halen;

  • 2. backward banking: wanneer er meer energie geproduceerd wordt dan de maximaal subsidiabele jaarproductie. Het productieoverschot kan worden meegenomen naar een volgend jaar om een productietekort in een bepaald jaar aan te vullen.

Aan beide vormen van banking kan bij ministeriële regeling per categorie productie-installaties een maximumpercentage worden gesteld. Dit kan per jaar verschillen. In deze openstellingsronde worden alle categorieën productie-installaties, behalve bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, aangewezen voor beide vormen van banking. Het maximum percentage voor het meenemen van het productieoverschot naar een volgend jaar is vastgesteld op 25% van de subsidiabele jaarproductie. Dit om te waarborgen dat de installatie (nagenoeg) de gehele subsidieperiode blijft draaien en niet vroegtijdig stopgezet wordt.

Voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is backward banking niet mogelijk. Wel is vanaf de dag na de datum waarop onderhavige regeling in de Staatscourant is geplaatst een beperkte vorm van forward banking toegestaan. Voor kolencentrales waaraan op grond van deze regeling, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2016 of de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016 een beschikking is afgegeven, is het mogelijk om maximaal 25% van het productietekort in een betreffend jaar in het daaropvolgende jaar in te halen en daarvoor subsidie te ontvangen. Dit kan wenselijk zijn indien er technische storingen bij installaties optreden of als er tijdelijk te weinig of te kostbare duurzame biomassa verkrijgbaar is.

4.4. Eigen gebruik

CertiQ is door de minister van Economische Zaken gemandateerd voor de uitvoering van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit (hierna: GVO-regeling) voor wat betreft elektriciteit, HR-WKK-elektriciteit en warmte. CertiQ geeft garanties van oorsprong uit voor netlevering en niet-netlevering van elektriciteit. Op grond van beide certificaten kan subsidie worden verstrekt voor de invoeding van hernieuwbare elektriciteit. Voor warmte wordt geen onderscheid gemaakt tussen eigen gebruik en netlevering. Beide zijn subsidiabel.

Vertogas is door de minister van Economische Zaken gemandateerd voor uitvoering van de GVO-regeling voor wat betreft gas. Bij hernieuwbaar gas wordt alleen subsidie verstrekt over de netlevering.

4.5. Duurzaamheidscriteria vaste biomassa

Voor drie categorieën waarbij vaste biomassa wordt ingezet is de voorwaarde dat deze biomassa aan de gestelde duurzaamheidscriteria voldoet. Dit betreft de categorie ‘Bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, ‘Nieuwe capaciteit voor meestook’ en de categorie ‘Ketel industriële stoom uit houtpellets’. De duurzaamheidscriteria zijn van toepassing op verschillende soorten biomassa, zoals houtige biomassa en residuen uit de agrarische sector.

Om het aantonen van de duurzaamheid van de biomassa door certificatie en verificatie mogelijk te maken en op basis daarvan voor SDE+ in aanmerking te komen, is een sluitend systeem van toetsing, accreditatie en toezicht ingericht. De duurzaamheidscriteria worden daarbij verankerd in het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen. De verwachting is dat dit traject in 2017, voordat het grootste gedeelte van de bij- en meestook projecten in productie gaat, kan worden afgerond. Tot die tijd wordt handhaving gebaseerd op een rapportageverplichting.

5. Categorieën

5.1 Biomassa

Biomassa levert een belangrijke bijdrage aan de verduurzaming van onze energievoorziening. De veelheid aan soorten biomassa, conversietechnologieën en eindproducten heeft als gevolg dat het aantal categorieën voor biomassa binnen de SDE+ groot is.

De groei van het aantal biomassaprojecten kan ervoor zorgen dat de prijzen van schaarse, lokale biomassa gaan stijgen. Deels wordt dit effect veroorzaakt door de hoogte van de subsidie in Nederland, maar ook door subsidies in omringende landen. Dit is met name aan de orde bij biomassa voor vergisting. Het is onwenselijk om via de SDE+ regeling te compenseren voor prijsopdrijvende effecten. Vandaar dat met ingang van 2015 is besloten om voor de vaststelling van de basisbedragen voor covergisting de biomassaprijzen zoals berekend voor 2014 te hanteren. Deze lijn wordt voortgezet in 2017 en wordt ook toegepast voor biomassa op basis van allesvergisting en categorieën die gebruik maken van snoei- en dunningshout.

5.1.1 Categorieën voor bij- en meestook van biomassa

Er wordt onderscheid gemaakt tussen meestook (directe vervanging van kolen door biomassa, die als vaste brandstof de ketel in gaat) en bijstook (inzet van biomassa na een thermische voorbehandeling, bijvoorbeeld vergassing). Bij verlengde levensduur betreft de subsidie een combinatie van deze technieken. Bij nieuwe installaties komt alleen meestook voor en daarom is de SDE+ voor deze categorie ook alleen op meestook toegespitst. In deze categorie wordt zowel hernieuwbare elektriciteit gesubsidieerd, alsook de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte. In het geval van gecombineerde opwekking wordt de hernieuwbare elektriciteit en 15% van de nuttig aangewende hernieuwbare warmte gesubsidieerd. Dit komt overeen met een gemiddeld percentage aan elektriciteitsderving bij warmte-uitkoppeling bij energiecentrales.

In het Energieakkoord is het maximum aan bij- en meestook bepaald op totaal 25 PJ per jaar. Over de totale looptijd van de subsidiebeschikking van acht jaar is dit ten hoogste (8 x 6.944.444.444 kWh) 55.555.555.555 kWh. Tot op heden (in casu de voorjaars- en najaarsronde van de SDE+ in 2016) is voor in totaal voor 55.207.902.304 kWh (24,84 PJ/jaar) aan subsidie beschikt. Dit leidt ertoe dat met deze regeling het restant van maximaal 347.653.251 kWh (0,16 PJ/jaar) wordt opengesteld.

5.1.2. Categorieën voor thermische conversie van biomassa

Ketels op biomassa

Er zijn 4 categorieën voor de productie van warmte door verbranding van biomassa:

  • ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW;

  • ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 5 MW;

  • ketel op vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW, en

  • ketel industriële stoomproductie uit houtpellets ≥ 5 MW.

De categorieën ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW’ en ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 5 MW’ zijn verschillend omdat de grootte van de installaties invloed heeft op het basisbedrag en het correctiebedrag. Het basisbedrag van de categorie ketel op vloeibare biomassa is afwijkend van de categorieën ketels op vaste biomassa zodat hiervoor een aparte categorie is gemaakt.

Voor de categorie ‘ketel op vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW’ is het mogelijk om een subsidieaanvraag in te dienen voor een productie-installatie waarvoor reeds eerder subsidie is verleend. Het blijkt dat er installaties zijn die door gewijzigde omstandigheden meer vollasturen kunnen draaien dan voorheen mogelijk bleek. Aangezien in het basisbedrag voor dit type installatie geen rekening wordt gehouden met de kostprijs van een ketel leidt dit niet tot overstimulering. Daarnaast is het zo dat de eerdere beschikking volledig benut moet worden voordat subsidie op de latere beschikking wordt uitgekeerd.

In de categorie industriële stoomproductie uit houtpellets wordt industriële stoomproductie uit houtpellets gestimuleerd waarbij de productie van warmte uit stoom wordt gesubsidieerd. In de SDE+ voorjaar 2017 wordt de ondergrens voor de categorie ketel industriële stoom op houtpellets van 10 MWth verlaagd naar 5 MWth. Hiermee wordt het ook mogelijk voor relatief kleinere installaties om met subsidie om te schakelen van een gasgestookte stoomboiler naar een boiler op houtpellets. Ook wordt op advies van ECN het basisbedrag verhoogd zodat de logistieke kosten voor het vervoer van houtpellets van haven naar centrale en de extra investeringskosten voor de installatie worden gedekt. In deze categorie is het toegestaan dat naast pellets uit vers hout, ook maximaal 15% pellets uit A-hout mogen worden verbrand.

Gecombineerde opwekking (WKK)

Voor de categorie biomassa-WKK blijkt uit gerealiseerde projecten dat de meerkosten van elektriciteitsopwekking erg hoog zijn ten opzichte van een ketel op biomassa die warmte levert. Hierdoor wordt de keuze voor een houtketel of biomassa-WKK teveel gestuurd vanuit subsidieopbrengst in plaats van een logische oplossing voor de verduurzaming van de energievoorziening bij bedrijven. Het basisbedrag is daarom bepaald uitgaande van een maximale vergoeding voor de opwekking van elektriciteit van € 0,13/kWh. Installaties groter dan 100 MWe hebben meer schaalvoordelen dan projecten onder de 100 MWe. Door een bovengrens op te nemen wordt voorkomen dat heel grote projecten ten onrechte in aanmerking komen voor subsidie.

Vergassing van biomassa

De categorie vergassing binnen de SDE is gericht op het produceren van bio-syngas en vervolgens methaniseren en leveren aan het aardgasnet. Bij de berekening van het basisbedrag houdt ECN ook rekening met de (aanzienlijke) kosten voor methanisering. Het is ook mogelijk om biosyngas te produceren en dit in te voeden in een bedrijfsnetwerk voor de productie van chemische (half)producten. Als dit het geval is telt deze productie niet mee voor de hernieuwbare energiedoelstelling. Mocht dit biosyngas worden omgezet in elektriciteit of warmte dan kan deze productie wel meetellen voor de hernieuwbare energiedoelstelling. In de SDE+ 2015 was niet duidelijk omschreven of de levering van biosyngas op een bedrijfsnetwerk ook subsidiabel was. In de SDE+ vanaf 2016 is ervoor gekozen om expliciet op te nemen dat dit niet het geval is. De belangrijkste redenen hiervoor zijn: het gebrek aan garanties dat het geproduceerde gas bijdraagt aan de hernieuwbare energie doelstelling en mogelijke overstimulering. Overigens wordt de productie van biosyngas voor warmte of elektriciteit via de categorieën ketel op vast biomassa of thermische conversie met gecombineerde opwekking nog wel gestimuleerd.

5.1.3 Categorieën voor vergisting

In de onderhavige regeling worden verschillende categorieën opengesteld voor nieuwe vergistingsinstallaties. Voorwaarde is dat ten minste de vergister nieuw is en geen gebruikte materialen bevat. De categorieën vergisting die voor subsidie in aanmerking komen zijn: allesvergisting, mestcovergisting, monomestvergisting en vergisting bij afvalwater en/of rioolwaterzuiveringen. Bij allesvergisting, mestcovergisting en monomestvergisting kan subisidie worden gekregen voor de productie van warmte, hernieuwbaar gas of warmte en elektriciteit. Bij vergisting van afvalwater en/of rioolwaterzuiveringen is dit afhankelijk van de categorie.

Allesvergisting

Om een duidelijk onderscheid te maken tussen de categorie afvalwaterzuiveringsinstallaties/rioolwaterzuiveringsinstallaties en de categorie allesvergisting, is in de definitie van allesvergisting aangegeven dat de biogasopbrengst van de ingaande stroom tenminste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt. Met dit onderscheid wordt voorkomen dat er twijfel bestaat over de categorie waarvoor in aanmerking kan worden gekomen.

Mestcovergisting

Mestcovergisting is de vergisting van ten minste 50% mest. Daarnaast kunnen tot maximaal 50% andere stoffen worden toegevoegd. In de categorie mestcovergisting wkk wordt veel gebruik gemaakt van de droging van mest. Op basis van het advies van ECN wordt daarom met ingang van onderhavige regeling het aantal vollasturen voor deze categorie verhoogd.

Monomestvergisting ≤ 400 kW

Mestmonovergisting is de vergisting van meer dan 95% mest. Alle installaties die subsidie kunnen aanvragen voor de categorie mestmonovergisting ≤ 400 kW kunnen ook subsidie aanvragen voor de categorie mestcovergisting, omdat ze ook binnen de eis van ten minste 50% mest vallen. Kleinschalige mestmonovergisting is over het algemeen echter duurder dan mestcovergisting. Daarom is hiervoor een aparte categorie opengesteld, zodat producenten die kiezen voor mestmonovergisting voor een hoger bedrag subsidie kunnen aanvragen. Projecten voor monomestvergisting die groter zijn kunnen indienen in de categorie covergisting, conform het advies van ECN. ECN geeft aan dat grootschalige projecten naar verwachting ook bij het lagere basisbedrag dat geldt voor covergisting uit kunnen, vanwege de hogere efficiëntie van grotere installaties.

Binnen de categorie mestmonovergisting is net als voorgaande jaren tot 5% bijmenging van cosubstraten toegestaan. Op basis van informatie uit de sector ten behoeve van de vormgeving van de regeling monomestvergisting, is afgeweken van het advies van ECN ten aanzien van de toegestane hoeveelheid vollasturen en het maximale opgesteld vermogen. In de berekeningen is uitgegaan van een groter potentieel voor nuttig toepasbare hernieuwbare warmte, waarmee het toegestaan aantal vollasturen uitkomt op 7.200. Het maximale opgesteld vermogen voor mestmonovergisting bedraagt 400 kW, waarmee naar verwachting alle projecten op boerderijschaal de mogelijkheid hebben om een aanvraag in te dienen.

Vergisting bij afvalwater en/ of rioolwaterzuiveringen

Vergisting bij afvalwater- en rioolwaterzuiveringsinstallaties (hierna: AWZI/RWZI) is in veel gevallen al rendabel. Voor bepaalde situaties is echter toch subsidie nodig. In de onderhavige regeling zijn drie categorieën opgenomen: Thermische drukhydrolyse (elektriciteit), Thermofiele vergisting van zuiveringsslib (warmte en elektriciteit) en hernieuwbaar gas.

Thermische drukhydrolyse (elektriciteit)

Er wordt in 2017 net als in 2012 tot en met 2016 een categorie opengesteld voor elektriciteitsproductie uit een vergistingsinstallatie met thermische drukhydrolyse. De vergister mag bestaand zijn. De installatie voor thermische drukhydrolyse moet echter nieuw zijn om voor subsidie in aanmerking te komen. Omdat het thermische drukhydrolyse proces een grote warmtevraag heeft, zal in de praktijk alle warmte die in de WKK-installatie wordt geproduceerd teruggevoerd worden in het eigen proces. Daarom wordt alleen elektriciteit gesubsidieerd.

Thermofiele vergisting van zuiveringsslib (warmte en elektriciteit)

Thermofiele vergisting is een duurdere technologie dan de reguliere vergistingstechnieken. De vergisting vindt plaats op een hogere temperatuur dan gangbaar, zodat ook uit secundair slib meer bio-energie gewonnen kan worden. Volgens de sector komt dit secundaire slib met name vrij bij kleinere zuiveringen die dit secundaire slib vervolgens op een centrale plek kunnen vergisten. Op dit referentieproject is ook het basisbedrag gebaseerd. In de praktijk zal tegelijk met het secundair slib ook een kleinere hoeveelheid primair slib vergist worden. Ook voor deze categorie moet de vergister nieuw zijn.

Hernieuwbaar gas

AWZI en RWZI-vergisters komen in aanmerking voor subsidie indien de installaties die hernieuwbaar gas produceren. Ook hier is het toegestaan als de vergistingsinstallatie bestaand is, maar moet de opwerkinstallatie voor de opwerking en eventuele levering van hernieuwbaar gas nieuw zijn. Warmteproductie met een AWZI/RWZI (AWZI/RWZI WKK) is reeds rendabel en wordt daarom niet gesubsidieerd. Dit geldt ook voor stortgas dat vrijkomt door vergisting van het gestorte afval bij vuilstortlocaties.

5.1.4 Verlengde levensduur

In de onderhavige regeling worden ook enkele categorieën opengesteld voor biomassa-installaties die eerder subsidie hebben gehad op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (de MEP-regeling) of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties (OVMEP). Het betreft installaties die aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen en nog kunnen blijven produceren.

De categorieën die voor een verlengde levensduur in aanmerking komen zijn:

  • allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;

  • allesvergisting voor de productie van warmte;

  • allesvergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;

  • mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;

  • mestcovergisting voor de productie van warmte;

  • mestcovergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;

  • thermische conversie van biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte ≤ 50 MW;

  • bij- en meestook van biomassa in kolencentrales.

In de (OV)MEP werd alleen elektriciteitsproductie gestimuleerd en niet de productie van warmte en hernieuwbaar gas. In de WKK-installaties die in de (OV)MEP werden gestimuleerd komt echter ook warmte vrij. In de SDE wordt voor de categorie verlengde levensduur de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit gesubsidieerd, dit om het nuttig gebruik van warmte te bevorderen met het oog op een kosteneffectieve exploitatie van de productie-installatie. De categorie om vergisters na afloop van de (OV)MEP door te laten draaien ten behoeve van de productie van hernieuwbaar gas of warmte is wederom opengesteld, zodat een producent er voor kan kiezen om zijn WKK-installatie stop te zetten na afloop van de (OV)MEP en over te gaan op de productie van hernieuwbaar gas of warmte.

Biomassa-vergisters die eerder subsidie hebben gekregen uit de MEP of OVMEP en die aan het einde van hun subsidieperiode van 10 jaar zijn gekomen, komen in de SDE in aanmerking voor verlengde levensduur. Een aanvraag verlengde levensduur kan worden ingediend op het moment dat de MEP- of OVMEP-subsidie voor de productie-installatie ten minste 7 jaar eerder is aangevangen en ten minste voor een deel van de tijd MEP of OVMEP subsidie van meer dan € 0,– heeft ontvangen. De aanvrager heeft dan 3 jaar de tijd om zonder onderbreking van subsidie de verlengde levensduur voor zijn productie-installatie voor te bereiden. Dit geldt voor allesvergisting en mestcovergisting. De subsidieperiode voor de SDE aanvraag verlengde levensduur kan pas ingaan als de subsidieperiode van de MEP of OVMEP is beëindigd.

Installaties voor de thermische conversie van biomassa die eerder subsidie hebben gekregen uit de MEP en die aan het einde van hun subsidieperiode van 10 jaar zijn gekomen, komen in de SDE in aanmerking voor verlengde levensduur. Een aanvraag verlengde levensduur kan worden ingediend op het moment dat de MEP-subsidie voor de productie-installatie ten minste 7 jaar eerder is aangevangen en ten minste voor een deel van de tijd MEP subsidie van meer dan € 0,– heeft ontvangen. De aanvrager heeft dan 3 jaar de tijd om zonder onderbreking van subsidie de verlengde levensduur voor zijn productie-installatie voor te bereiden. Dit geldt voor installaties met een vermogen van ≤ 50 MW. De subsidieperiode voor de SDE aanvraag verlengde levensduur kan pas ingaan als de subsidieperiode van de MEP is beëindigd.

In de categorie verlengde levensduur thermische conversie biomassa geldt een bovengrens voor het elektrisch vermogen van 50 MWe. Dit komt overeen met de bovengrens voor middelgrote biomassa-installaties uit de MEP. Hierdoor wordt voorkomen dat kolencentrales die omgebouwd worden tot biomassacentrales voor deze categorie in aanmerking komen.

In de SDE+ 2017 wordt voor het laatst de mogelijkheid geboden om in te dienen voor de categorieën verlengde levensduur biomassa. Voor het grootste gedeelte van de MEP-projecten is de subsidieperiode beëindigd. De overgebleven projecten hebben reeds een verlenging aan kunnen vragen, of kunnen dit in 2017 alsnog doen. Deze mogelijkheid bestaat daarom in 2018 niet langer.

De categorie bij- en meestook van biomassa in kolencentrales die in aanmerking komt voor verlengde levensduur is opgenomen bij de categorieën bij- en meestook onder paragraaf 5.1.2.

Categorie omzetting MEP naar SDE Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 1 jaar MEP compensatie

De categorie uitbreiding omzetting MEP naar SDE Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 1 jaar MEP compensatie is vervallen, omdat er geen projecten zijn die hier nog gebruik van kunnen maken.

5.2. Fotovoltaïsche zonnepanelen en zonthermische systemen

Fotovoltaïsche zonnepanelen

In de SDE+ is net als voorgaande jaren een categorie opgenomen voor fotovoltaïsche zonnepanelen (zon-PV) met een vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van meer dan 3*80 Ampère (A), een zogeheten grootverbruiker-aansluiting. De SDE+ staat niet open voor kleinschalige systemen met zonnepanelen, omdat deze installaties in aanmerking komen voor andere stimuleringsregelingen die meer toegespitst zijn op een kleinere schaal. Eigenaren van deze systemen kunnen de verbruikte en geleverde elektriciteit salderen. Ook de systemen met een vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp die zijn aangesloten middels een kleinverbruiker-aansluiting (3*80A of minder) kunnen gebruik maken van de mogelijkheid tot saldering. Voor zon-PV projecten waarbij een aanvrager, verdeeld over meerdere aanvragen, voor een gezamenlijk vermogen van meer dan 500 kWp SDE+ aanvraagt, is een haalbaarheidsstudie verplicht. Naar aanleiding van evaluatie van de SDE+ en de evaluatie van de salderingsregeling zal de afbakening en de samenhang van de instrumenten voor de stimulering van zon-PV in 2017 opnieuw worden bezien.

Zonthermische systemen

Zonthermie wordt voor kleinverbruikers vanaf 2016 ook gestimuleerd met de ISDE. Voor zonthermie met een totaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 140 kW blijft indiening in de SDE+ een mogelijkheid. Bij de bepaling van het maximale vermogen van een zonthermische installatie wordt aangesloten bij de internationaal geaccepteerde omrekenfactor die is opgesteld en aanbevolen door het Internationaal Energie Agentschap voor het monitoren van opgesteld zonthermisch vermogen. Hieruit volgt een maximaal vermogen van 0,7 kW per m2 apertuuroppervlak. Dit betekent dat de ondergrens voor zonthermie ligt bij een apertuuroppervlak van 200 m2. Hierdoor sluit de SDE+ regeling aan op de ISDE.

5.3. Windenergie

De SDE+ staat in 2017 net als in 2016 open voor windenergieprojecten op land, op primaire waterkeringen en in meer. Daarbij geldt dat voor wind op land en op primaire waterkeringen vier aparte categorieën worden onderscheiden, op basis van de windsnelheid per gemeente:

  • Wind op land ≥ 8m/s

  • Wind op land ≥ 7,5 en < 8 m/s

  • Wind op land ≥ 7,0 en < 7,5 m/s

  • Wind op land < 7,0 m/s

  • Wind op primaire waterkeringen ≥ 8 m/s

  • Wind op primaire waterkeringen ≥ 7,5 en < 8 m/s

  • Wind op primaire waterkeringen ≥ 7,0 en < 7,5 m/s

  • Wind op primaire waterkeringen < 7,0 m/s

  • Wind in meer ≥ 1 km2.

Winddifferentiatie op basis van windsnelheid per gemeente

Tot 2014 is in de SDE+ geen onderscheid gemaakt tussen projecten in windrijke en windarme gebieden. Om de SDE+ efficiënter te maken, is in 2015 een systeem uitgewerkt waarbij alle gemeentes in Nederland zijn ingedeeld in vier windcategorieën, afhankelijk van de gemiddelde lokale windsnelheid. Het maximum bedrag waarvoor subsidie kan worden aangevraagd is afhankelijk van de gemeente waarin het project wordt gerealiseerd. De indeling van de gemeenten naar windsnelheid is gebaseerd op de windkaart van het KNMI. Voor subsidie aanvragen in categorieën wind in de SDE voor het voorjaar van 2017 wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke indeling per 1 januari 2017. Voor het opstellen van de windenergie-opbrengstberekening als onderdeel van projectaanvragen voor windenergie wordt een maximale gemiddelde windsnelheid voorgeschreven op basis van een Windviewer die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) online beschikbaar stelt. De Windviewer geeft voor elke locatie in Nederland op elke hoogte vanaf 20 tot en met 160 meter de gemiddelde windsnelheid weer. Deze gemiddelde windsnelheid is gebaseerd op de KNMI winddata over de periode 2004–2013. Met de introductie van de Windviewer SDE+ vervalt de eis dat de organisatie die de windrapporten opstelt onafhankelijk moet zijn.

Wind op primaire waterkering

Het plaatsen van een windmolen op een primaire waterkering kan extra kosten met zich meebrengen, zoals funderingskosten, bouw- en civiele kosten en netaansluiting. Het gaat daarbij om de plaatsing van windmolens in de kernzone of in de beschermingszone aan de zeezijde van zeewaterkeringen.

Wind in meer

Bij de categorie wind in meer is een minimale afstand van 25 meter van de waterkant opgenomen. Deze vereiste is opgenomen om te verzekeren dat er daadwerkelijk sprake is van meerkosten door de plaatsing van turbines in het water die een hoger basisbedrag ten opzichte van de reguliere categorieën voor windenergie op land rechtvaardigen. Turbines die dicht bij de waterkant worden geplaatst hebben niet de meerkosten waarmee in deze categorie rekening wordt gehouden.

Eén op één-vervanging van windmolens

De categorie ‘één op één vervanging wind op land’ is in 2016 vervallen en wordt ook in de voorjaarsronde 2017 niet opengesteld. Met de introductie van deze categorie werd beoogd overstimulering die zou kunnen optreden bij vervanging van een bestaande windturbine door een nieuwe, vergelijkbare windturbine te voorkomen. Nader onderzoek door ECN heeft uitgewezen dat significante kostenvoordelen bij één op één vervanging niet meer aan de orde zijn indien de te vervangen windturbine minimaal 15 jaar in gebruik is geweest, of wanneer er sprake is van vervanging van een bestaande windturbine door een windturbine met een aanmerkelijk hoger vermogen. Omdat er geen aanleiding is om de vervanging van een windturbine die korter dan 15 jaar heeft geproduceerd door een gelijkwaardige windturbine te stimuleren is de vervangingscategorie in 2016 geschrapt onder gelijktijdige aanscherping van de definitie van de windcategorieën die wel worden opengesteld. In geval van vervanging wordt uitsluitend subsidie verstrekt indien de te vervangen turbine minimaal 15 jaar in gebruik is geweest op de desbetreffende locatie en op het moment van aanvragen tenminste 13 jaar daarvoor in gebruik is genomen of indien per te vervangen turbine sprake is van een opschaling van tenminste 1 MW vermogen.

5.4. Geothermie

In 2017 kunnen voor geothermie projecten worden ingediend in de volgende categorieën:

  • geothermie warmte met een diepte van minimaal 500 meter;

  • geothermie warmte met een diepte van minimaal 500 meter, waarbij bij één of beide putten van het doublet gebruikt gemaakt wordt van bestaande olie of gasputten;

  • geothermie warmte met een diepte van minimaal 500 meter, uitbreiding van een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten,

  • geothermie warmte met een diepte van minimaal 3.500 meter;

Voor projecten met behulp van geothermie worden net als andere SDE+ categorieën beschikt op basis van het aangevraagde vermogen en de daarbij behorende productie. Ten behoeve van een betrouwbare inschatting van de energieproductie wordt sinds 2014 een geologisch rapport ter onderbouwing van de budgetclaim gevraagd.

Geothermie WKK

De categorie geothermie WKK wordt niet langer opengesteld. Het omzetten van de warmte uit de ondergrond in elektriciteit zorgt voor aanzienlijk hogere investeringskosten en weinig extra opbrengst van hernieuwbare energie en is mede daardoor veel duurder dan direct gebruik van de warmte uit een geothermische bron. Initiatiefnemers kunnen bij de start van een project kiezen of ze de warmte zullen leveren aan warmtevragers of dat ze er elektriciteit uit produceren. Omdat vaak meer moeite gedaan moet worden om het aanbod van warmte te koppelen aan partijen die warmte nodig hebben, bestaat het risico dat het omzetten naar elektriciteit voor initiatiefnemers aantrekkelijker is, mede door de hogere subsidiebedragen. In de praktijk betekent dat een minder efficiënte en duurdere oplossing is die niet past bij de doeleinden van deze regleing.

6. Uitvoeringsovereenkomst

Voor projecten met een budgetbeslag groter dan € 400 miljoen wordt een subsidiebeschikking verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na het afgeven van de subsidiebeschikking een ondertekende uitvoeringsovereenkomst aan de Staat wordt overlegd. Bovendien moet binnen vier weken na het afgeven van de subsidiebeschikking een bankgarantie die voortvloeit uit de uitvoeringsovereenkomst aan de Staat wordt overgelegd. In de uitvoeringsovereenkomst verplicht de producent zich tot het realiseren van het project binnen de in de onderhavige regeling vastgestelde maximale termijn, op straffe van een boete van maximaal 2 procent van het beschikte bedrag. Deze regel is ingesteld om te voorkomen dat projecten een groot deel van het beschikbare budget kunnen reserveren, zonder dat deze tot uitvoering komen. Voor kleinere projecten zou de uitvoeringsovereenkomst een onevenredig risico met zich meebrengen en realisatie juist bemoeilijken. De opschortende voorwaarde van een uitvoeringsovereenkomst is niet van toepassing op grootschalige, onder de Rijkscoördinatieregeling vallende windenergieprojecten en op projecten met betrekking tot de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales. De belangrijkste reden waarom dergelijke projecten niet tot realisatie komen, is gelegen in de vernietiging van benodigde overheidsbesluiten (inpassingsplannen en vergunningen).

Om te voorkomen dat projecten lang budgetreserveringen vasthouden terwijl ze niet of niet op tijd worden gerealiseerd, geldt er een ijkmoment na één jaar. Dan moeten de opdrachten voor de bouw van de installatie zijn verstrekt. Indien voor dezelfde productie-installatie een volgende beschikking wordt aangevraagd terwijl de productie ten behoeve van de eerdere beschikking nog niet is gestart, geldt dat een uitvoeringsovereenkomst nodig is als de optelsom van de beschikkingen groter is dan € 400 miljoen. Daarmee wordt geborgd dat grote projecten die gefaseerd opstarten tot uitvoering komen.

7. Vaststelling basisenergieprijzen

Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basisenergieprijzen van belang voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijkse subsidiebedrag. De basisenergieprijzen vertegenwoordigen de laagste waarde van de desbetreffende energieprijzen waarmee zal worden gecorrigeerd. Dit is de grens tot waar de desbetreffende energieprijzen worden aangevuld met subsidie tot het basisbedrag. Tevens wordt hiermee voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal positieve beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het beschikbare budget. De basisenergieprijzen vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basisprijs, zal het subsidiebedrag immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per geproduceerde eenheid energie volledig te dekken. In de basisbedragen is een premie opgenomen ter compensatie van het risico dat een producent loopt als gevolg van de basisprijzen.

De basisenergieprijzen zijn vastgesteld op twee derde van de voor de lange termijn verwachte energieprijs die voor de desbetreffende categorie relevant is. De lange termijnprijzen zijn gebaseerd op de Nederlandse Energie Verkenning (NEV). De lange termijn verwachte energieprijs is het gemiddelde van de verwachte energieprijzen over of 15 jaar volgens modelberekeningen van ECN die op de website van RVO.nl en van ECN ter beschikking worden gesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met technologie specifieke elementen die de markwaarde van de energie beïnvloeden. Dit geldt in het bijzonder voor profiel- en onbalanskosten voor windenergie en zon-PV. Voor warmte en gecombineerde opwekking wordt de basisenergieprijs afgeleid van de lange termijn gasprijs. Hierbij wordt tevens onderscheid gemaakt naar de schaalgrootte van de installaties, omdat de energiebelasting een relevante factor is.

Bij installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, wordt één basisprijs bepaald. Deze basisprijs bedraagt twee derde van het gewogen gemiddelde van de lange termijn elektriciteitsprijs en de lange termijn warmteprijs. De lange termijn prijzen worden gewogen naar de warmte/kracht verhouding die als referentie is gebruikt door ECN en DNV GL voor de berekening van de basisbedragen. Net als bij het bepalen van het subsidiabele aantal vollasturen wordt hierbij rekening gehouden met eventuele elektriciteitsderving die optreedt bij warmte-uitkoppeling.

8. Vaststelling correctiebedragen voor bevoorschotting

In deze regeling worden voor alle opengestelde categorieën hernieuwbare energie de voorlopige correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting voor 2017 vastgesteld. Deze regeling geeft daarmee invulling aan de artikelen 14, vijfde lid, 31, vijfde lid en 47, vijfde lid van het Besluit SDE.

De jaarlijks vast te stellen correctiebedragen zijn van belang voor de berekening van de jaarlijkse subsidiebedragen voor de verschillende categorieën productie-installaties. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek van de subsidiehoogte en het gebruik van correctiebedragen hierbij wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit houdende wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, welke begin 2015 in werking is getreden. De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld.

Het correctiebedrag voor beschikkingen afgegeven naar aanleiding van de openstellingrondes van de SDE+ in 2017 ten behoeve van de bevoorschotting, de voorlopige correctiebedragen voor 2017, worden berekend op grond van de marktprijzen van 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2016. Een overzicht van de berekeningswijzen van de correctiebedragen is vindbaar op de website van RVO.nl en van ECN.

9. Datum van ingebruikname

In de onderhavige regeling is per categorie productie-installaties vastgelegd wanneer een productie-installatie uiterlijk in gebruik moet worden genomen. Dit is uitgedrukt in een aantal maanden of een aantal jaren na inwerkingtreding van de beschikking. In de meeste gevallen is de datum van afgifte van de beschikking de datum van inwerkingtreding van de beschikking. Indien de beschikking niet in werking treedt op het moment van afgifte van de beschikking, dan staat dit expliciet in de beschikking vermeld. Indien hierover niets vermeld is, is de datum van afgifte de datum van inwerkingtreding van de beschikking.

10. Administratieve lasten

De regeldruk voortvloeiend uit deze aanwijzingsregeling is slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het Besluit SDE, zoals de algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie. Bij de wijziging van het Besluit SDE van 27 januari 2015 (Stb. 2015, nr. 47) is een uitgebreide toelichting van de administratieve lasten voortvloeiend uit de onderliggende regelingen opgenomen. De administratieve lasten van de regelingen aanwijzing categorieën duurzame energieproductie zijn in een eerder stadium geraamd op circa 0,06% (zie hiervoor de toelichting bij de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, Stcrt. 2012, nr. 3609). Deze regeling is qua administratieve lasten grotendeels vergelijkbaar met de eerdere aanwijzingsregelingen.

11. Vaste verandermomenten

Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. Afwijking van het kabinetsstandpunt is in dit geval toegestaan omdat er sprake is van private voordelen bij een vroegere invoering (uitzonderingsgrond 1). Potentiële subsidieaanvragers zijn door middel van correspondentie van de Minister van Economische Zaken met de Tweede Kamer en door voorlichting door RVO.nl in eerdere stadia reeds op de hoogte gesteld van de meest relevante kenmerken van de regeling voor 2017. Daarnaast wordt voldoende tijd gelaten tussen het moment van publicatie van deze regeling en het eerste moment waarop subsidie kan worden aangevraagd, zodat potentiële subsidieaanvragers gelegenheid hebben om de aanvraag voor te bereiden.

12. Technische voorschriften

Deze regeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 desbetreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels desbetreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven