Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 17 februari 2012, nr. WJZ/12001252, houdende aanwijzing van categorieën van productie-installaties voor de stimulering van duurzame energieproductie in het jaar 2012 (Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 2, tweede, derde en vierde lid, 3, 7, 8, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, zesde lid, 15, tweede, derde en vierde lid, 25, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, vijfde lid, 32, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 42, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, vijfde lid, 48, tweede, derde en vijfde lid, 56, eerste en derde lid, 59, tweede lid, 61, eerste lid, en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene uitvoeringsregeling:

de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie;

allesvergisting:

de biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 410, 420, 500, 550 tot en met 559;

besluit:

het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

groen gas hub:

een verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt, waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed;

minister:

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

NTA 8003:2008:

de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

richtlijn hernieuwbare energie:

richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa:

de omzetting van vaste of vloeibare biomassa door middel van:

  • 1°. verbranding,

  • 2°. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of

  • 3°. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;

valhoogte:

het verschil in waterpeil voor en achter de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht waarbij het maximaal elektrisch ontwerpvermogen van de turbine of de generator wordt gerealiseerd;

vergisting en co-vergisting van dierlijke mest:

de biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, al dan niet aangevuld met een of meer producten genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte op grond van de artikelen 4, eerste lid, 9, eerste lid, 14, eerste lid, 19, eerste lid, 24, eerste lid, 28, eerste lid, 32, eerste lid, 36, eerste lid, 49, eerste lid, 54, eerste lid, 59, eerste lid, 64, eerste lid, 76, eerste lid, 81, eerste lid, 86, eerste lid, 91, eerste lid, 96, eerste lid, 101, eerste lid, 106, eerste lid, 111, eerste lid, 116, eerste lid, 121, eerste lid en 126, eerste lid, die is aangevraagd in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur, bedraagt € 1.700.000.000,00.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.

  • 4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte door een productie-installatie van een categorie als bedoeld in het eerste lid indien op het moment van indienen van de aanvraag geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.

  • 5. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid van meer dan € 400.000.000 wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen zes weken na afgifte van deze beschikking een uitvoeringsovereenkomst overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1 tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-aanvrager.

Artikel 3

  • 1. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, 9, 28, 32 en 36 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van het besluit.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, 9, 14, 19, 24, 28, 32 en 36 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit.

  • 3. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 49, 54, 59 en 64 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van het besluit.

  • 4. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 76, 81, 86, 91, 96, 101, 106, 111, 116, 121 en 126 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van het besluit.

  • 5. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 86, 106, 111 en 126 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, vijfde lid, van het besluit.

§ 3. Hernieuwbare elektriciteit

§ 3.1. Waterkracht

Artikel 4
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:

    • a. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter en kleiner dan 5 meter;

    • b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 5 meter.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onderdeel a, worden ontvangen in de periode van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur;

    • b. het eerste lid, onderdeel b, worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 5
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 6

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in:

  • a. artikel 4, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 7000 uren per jaar.

  • b. artikel 4, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 4800 uren per jaar.

Artikel 7

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, bedraagt voor een productie-installatie als bedoeld in:

  • a. artikel 4, eerste lid, onderdeel a, in de periode, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel a: € 0,118 per kWh;

  • b. artikel 4, eerste lid, onderdeel b, in de periode, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel b: € 0,071 per kWh.

Artikel 8

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, bedraagt € 0,045 per kWh.

§ 3.2. Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties

Artikel 9
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, gebruik makende van thermische drukhydrolyse.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 10
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 9, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 11

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.

Artikel 12

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 9, tweede lid, € 0,096 per kWh.

Artikel 13

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt € 0,045 per kWh.

§ 3.3. Wind op land

Artikel 14
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die niet is opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone:

    • a. met een nominaal vermogen per turbine kleiner dan 6,0 MW;

    • b. met een nominaal vermogen per turbine kleiner dan 6,0 MW, die meer dan 1760 vollasturen kan produceren;

    • c. met een nominaal vermogen per turbine gelijk aan of groter dan 6,0 MW.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onderdeel b, worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

    • b. het eerste lid, onderdelen a en c, worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 15
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 16

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie:

  • a. als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 1760 uren per jaar;

  • b. als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 2120 uren per jaar;

  • c. als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, bedraagt 2400 uren per jaar.

Artikel 17

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 14, eerste lid, onderdeel b, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, € 0,106 per kWh;

  • b. artikel 14, eerste lid, onderdelen a en c, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 14, tweede lid, onderdeel b, € 0,120 per kWh.

Artikel 18

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, bedraagt voor een productie-installatie als bedoeld in:

  • a. artikel 14, eerste lid, onderdeel a: € 0,050 per kWh;

  • b. artikel 14, eerste lid, onderdeel b: € 0,051 per kWh;

  • c. artikel 14, eerste lid, onderdeel c: € 0,052 per kWh.

§ 3.4. Wind in meer

Artikel 19
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die niet is opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone en waarvan de fundering in een meer van minimaal één vierkante kilometer staat.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 20
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 19, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 21

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, bedraagt 2480 uren per jaar.

Artikel 22

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 19, tweede lid, € 0,154 per kWh.

Artikel 23

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, bedraagt € 0,052 per kWh.

§ 3.5. Vrije categorie

§ 3.5.1. Productie-installaties uitsluitend in vrije categorie
§ 3.5.1.1. Wind op zee
Artikel 24
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee.

  • 2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 25
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 24, eerste lid, binnen 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 26

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, bedraagt 3200 uren per jaar.

Artikel 27

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, bedraagt € 0,052623 per kWh.

§ 3.5.1.2. Fotovoltaïsche zonnepanelen
Artikel 28
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.

  • 2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.

Artikel 29
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 30

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, bedraagt 1000 uren per jaar.

Artikel 31

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, bedraagt: € 0,057 per kWh.

§ 3.5.1.3. Osmose
Artikel 32
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt gegenereerd uitsluitend ten gevolge van het verschil in zoutconcentratie tussen twee watermassa’s.

  • 2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 33
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 34

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.

Artikel 35

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, bedraagt € 0,045 per kWh.

§ 3.5.1.4. Vrije stromingsenergie
Artikel 36
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter.

  • 2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 37
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 36, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 36, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 38

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 36, eerste lid, bedraagt 2800 uren per jaar.

Artikel 39

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 36, eerste lid, bedraagt € 0,045 per kWh.

§ 3.5.2. Vrije categorie fase 1
Artikel 40

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 4, eerste lid;

  • b. artikel 9, eerste lid;

  • c. artikel 14, eerste lid;

  • d. artikel 19, eerste lid;

  • e. artikel 24, eerste lid;

  • f. artikel 28, eerste lid;

  • g. artikel 32, eerste lid;

  • h. artikel 36, eerste lid;

worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 1 mei 2012, 17:00 uur.

Artikel 41
  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 40, onderdelen a, b, f, g en h bedraagt in de periode, genoemd in artikel 40: € 0,070 per kWh.

  • 2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 40, onderdelen c, d en e bedraagt in de periode, genoemd in artikel 40: € 0,088 per kWh.

§ 3.5.3. Vrije categorie fase 2
Artikel 42

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 4, eerste lid, onderdeel a;

  • b. artikel 9, eerste lid;

  • c. artikel 14, eerste lid, onderdelen a en c;

  • d. artikel 19, eerste lid;

  • e. artikel 24, eerste lid;

  • f. artikel 28, eerste lid;

  • g. artikel 32, eerste lid;

  • h. artikel 36, eerste lid;

worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 18 juni 2012, 17:00 uur.

Artikel 43
  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 42, onderdelen a, b, f, g en h bedraagt in de periode, genoemd in artikel 42: € 0,090 per kWh.

  • 2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 42, onderdelen c, d en e bedraagt in de periode, genoemd in artikel 42: € 0,113 per kWh.

§ 3.5.4. Vrije categorie fase 3
Artikel 44

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 4, eerste lid, onderdeel a;

  • b. artikel 19, eerste lid;

  • c. artikel 24, eerste lid;

  • d. artikel 28, eerste lid;

  • e. artikel 32, eerste lid;

  • f. artikel 36, eerste lid;

worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 3 september 2012, 17:00 uur.

Artikel 45
  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 44, onderdelen a, d, e en f bedraagt voor aanvragen ontvangen in de periode, genoemd in artikel 44: € 0,110 per kWh.

  • 2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 44, onderdelen b en c bedraagt voor aanvragen ontvangen in de periode, genoemd in artikel 44: € 0,138 per kWh.

§ 3.5.5. Vrije categorie fases 4 en 5
Artikel 46

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 24, eerste lid;

  • b. artikel 28, eerste lid;

  • c. artikel 32, eerste lid;

  • d. artikel 36, eerste lid;

worden ontvangen in de periode van 3 september, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

Artikel 47
  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 46, onderdeel a, bedraagt voor aanvragen ontvangen in de periode:

    • a. van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 5 november 2012, 17:00 uur € 0,163 per kWh;

    • b. van 5 november 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur € 0,188 per kWh.

  • 2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 46, onderdelen b, c en d, bedraagt voor aanvragen ontvangen in de periode:

    • a. van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 5 november 2012, 17:00 uur € 0,130 per kWh;

    • b. van 5 november 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur € 0,150 per kWh.

§ 3.6. Correctiebedragen voorschotverlening productie van hernieuwbare elektriciteit

Artikel 48

De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2012 vastgesteld voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de tweede kolom genoemde bedrag in € per kWh en voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, het in het derde kolom genoemde bedrag in € per kWh.

1

2

3

artikel 4, eerste lid

0,052

0

artikel 9, eerste lid

0,052

0

artikel 14, eerste lid, onderdeel a

0,058

0

artikel 14, eerste lid, onderdeel b

0,059

0

artikel 14, eerste lid, onderdeel c

0,060

0

artikel 19, eerste lid

0,060

0

artikel 24, eerste lid

0,060964

0

artikel 28, eerste lid

0,057

0

artikel 32, eerste lid

0,052

0

artikel 36, eerste lid

0,052

0

§ 4. Hernieuwbaar gas

§ 4.1. Biomassavergisting

Artikel 49
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:

    • a. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het opwerken van hernieuwbaar gas tot aardgaskwaliteit, waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting;

    • b. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het opwerken van hernieuwbaar gas tot aardgaskwaliteit, waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest;

    • c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub voor de gezamenlijke invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet;

    • d. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub voor de gezamenlijke invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, vierde lid, en 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onderdelen a en c, worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur;

    • b. het eerste lid, onderdelen b en d, worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.

Artikel 50
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 49, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 49, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 51

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 49, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.

Artikel 52

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 49, eerste lid, onderdelen a en c, in de periode, genoemd in artikel 49, derde lid, onderdeel a: € 0,592 per Nm3;

  • b. artikel 49, eerste lid, onderdeel b, in de periode, genoemd in artikel 49, derde lid, onderdeel b: € 0,729 per Nm3;

  • c. artikel 49, eerste lid, onderdeel d, in de periode, genoemd in artikel 49, derde lid, onderdeel b: € 0,708 per Nm3.

Artikel 53

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 49, eerste lid, bedraagt € 0,187 per Nm3.

§ 4.2. Biomassavergisting hubs hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit

Artikel 54
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:

    • a. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd;

    • b. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd;

    • c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 30% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;

    • d. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 30% van de som van nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, vijfde lid, en 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onderdelen a tot en met c, worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur;

    • b. het eerste lid, onderdeel d, worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 55
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 54, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 56

Het maximaal aantal vollasturen bedraagt voor een productie-installatie bedoeld in:

  • a. artikel 54, eerste lid, onderdelen a en b: 7000 uren per jaar;

  • b. artikel 54, eerste lid, onderdelen c en d: 5935 uren per jaar.

Artikel 57

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 54, eerste lid, onderdeel a, in de periode, genoemd in artikel 54, derde lid, onderdeel a: € 14,8 per GJ;

  • b. artikel 54, eerste lid, onderdeel b, in de periode, genoemd in artikel 54, derde lid, onderdeel a: € 17,7 per GJ;

  • c. artikel 54, eerste lid, onderdeel c, in de periode, genoemd in artikel 54, derde lid, onderdeel a: € 19,2 per GJ;

  • d. artikel 54, eerste lid, onderdeel d, in de periode, genoemd in artikel 54, derde lid, onderdeel b: € 22,5 per GJ.

Artikel 58
  • 1. De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdelen a en b, bedraagt € 4,1 per GJ.

  • 2. De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdelen c en d, bedraagt € 9,6 per GJ.

§ 4.3. Biomassavergassing

Artikel 59
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179, 500, 550 tot en met 559 van de NTA 8003: 2008, door middel van vergassing.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de voor de productie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 5 november 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.

Artikel 60
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 59, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 61

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 59, eerste lid, bedraagt 7500 uren per jaar.

Artikel 62

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in artikel 59, eerste lid, in de periode genoemd in artikel 59, derde lid, € 0,975 per Nm3.

Artikel 63

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 59, eerste lid, bedraagt € 0,187 per Nm3.

§ 4.4. Verlengde levensduur bestaande installaties

Artikel 64
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een bestaande productie-installatie van ten minste 8,5 jaar oud:

    • a. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting;

    • b. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, 32, vierde lid, en 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.

  • 3. Aanvragen om subsidie:

    • a. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur;

    • b. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.

Artikel 65
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 64, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar, die niet eerder ingaat dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 64, eerste lid, binnen 18 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.

Artikel 66

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 64, eerste lid, bedraagt 8.000 uren per jaar.

Artikel 67

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 64, eerste lid, onderdeel a, in de periode, genoemd in artikel 64, derde lid, onderdeel a, € 0,482 per Nm3;

  • b. artikel 64, eerste lid, onderdeel b, in de periode, genoemd in artikel 64, derde lid, onderdeel b, € 0,551 per Nm3.

Artikel 68

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 64, eerste lid, bedraagt € 0,187 per Nm3.

§ 4.5. Vrije categorie

§ 4.5.1. Vrije categorie fase 1
Artikel 69

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 49, eerste lid;

  • b. artikel 54, eerste lid, onderdeel d;

  • c. artikel 59, eerste lid;

  • d. artikel 64, eerste lid, onderdeel b;

worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 1 mei 2012, 17:00 uur.

Artikel 70

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, voor subsidie:

  • a. als bedoeld in artikel 69, onderdelen a, c en d, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 69, € 0,4827 per Nm3;

  • b. als bedoeld in artikel 69, onderdeel b, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 69, € 19,444 per GJ.

§ 4.5.2. Vrije categorie fase 2
Artikel 71

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 49, eerste lid, onderdelen b en d;

  • b. artikel 59, eerste lid;

worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 18 juni 2012, 17:00 uur.

Artikel 72

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 71 bedraagt in de periode, genoemd in artikel 71: € 0,6207 per Nm3.

§ 4.5.3. Vrije categorie fases 3 en 4
Artikel 73

Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 59, eerste lid, worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 5 november 2012, 17:00 uur.

Artikel 74

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 73 bedraagt voor aanvragen ontvangen in de periode:

  • a. van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 3 september 2012, 17:00 uur € 0,7586 per Nm3;

  • b. van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 5 november 2012, 17:00 uur € 0,8965 per Nm3.

§ 4.6. Correctiebedragen voorschotverlening productie van hernieuwbaar gas

Artikel 75

De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom genoemde artikel, worden voor 2012 vastgesteld voor wat betreft de gasprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de tweede kolom genoemde bedrag en voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b en c, het in het derde kolom genoemde bedrag.

1

2

3

artikel 49, eerste lid

€ 0,247 per Nm3

€ 0 per Nm3

artikel 54, eerste lid, onderdeel a

€ 5,5 per GJ

€ 0 per GJ

artikel 54, eerste lid, onderdeel b

€ 5,5 per GJ

€ 0 per GJ

artikel 54, eerste lid, onderdeel c

€ 11,4 per GJ

€ 0 per GJ

artikel 54, eerste lid, onderdeel d

€ 11,4 per GJ

€ 0 per GJ

artikel 59, eerste lid

€ 0,247 per Nm3

€ 0 per Nm3

artikel 64, eerste lid

€ 0,247 per Nm3

€ 0 per Nm3

§ 5. Hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

§ 5.1. Ketel vaste biomassa warmte

Artikel 76
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW, voor de productie van warmte uit verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179, 500, 550 tot en met 559 van de NTA 8003: 2008.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de voor de productie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 3. De minister verstrekt uitsluitend subsidie als bedoeld in het eerste lid voor productie van hernieuwbare warmte met behulp van vloeibare biomassa indien de producent aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 5. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 77
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 76, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 76, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 78

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 76, eerste lid, bedraagt 7000 uren per jaar.

Artikel 79

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in artikel 76, eerste lid, in de periode genoemd in artikel 76, vierde lid, € 10,9 per GJ.

Artikel 80

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 76, eerste lid, bedraagt € 7,0 per GJ.

§ 5.2. Geothermie warmte

Artikel 81
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uit warmte die uitsluitend afkomstig is van een of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7.

Artikel 82
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 81, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 83

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 81, eerste lid, bedraagt 7000 uren per jaar.

Artikel 84

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, in de periode genoemd in artikel 81, tweede lid, € 10,9 per GJ.

Artikel 85

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, bedraagt € 4,1 per GJ.

§ 5.3. Geothermie gecombineerde opwekking

Artikel 86
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd uit warmte die uitsluitend afkomstig is van een of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter, uit een productie-installatie waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 5% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7.

Artikel 87
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 86, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 86, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 88

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 86, eerste lid, bedraagt 4.667 uren per jaar.

Artikel 89

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in artikel 86, eerste lid, in de periode genoemd in artikel 86, tweede lid, € 18,9 per GJ.

Artikel 90

De basisprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 86, eerste lid, bedraagt € 6,5 per GJ.

§ 5.4. Biomassavergisting warmte

Artikel 91
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:

    • a. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het produceren van hernieuwbare warmte, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting;

    • b. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het produceren van hernieuwbare warmte, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 92
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 91, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 91, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 93

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 91, eerste lid, bedraagt 7000 uren per jaar.

Artikel 94

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie:

  • a. als bedoeld artikel 91, eerste lid, onderdeel a, in de periode genoemd in artikel 91, tweede lid, € 14,8 per GJ;

  • b. als bedoeld artikel 91, eerste lid, onderdeel b, in de periode genoemd in artikel 91, tweede lid, € 17,7 per GJ;

Artikel 95

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 91, eerste lid, bedraagt € 7,0 per GJ.

§ 5.6. Uitbreiding bestaande afvalverbranding met warmte

Artikel 96
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte van wie de hernieuwbare warmte voor het eerst nuttig wordt gebruikt en die de hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend of in hoofdzaak produceert door middel van:

    • a. de verbranding van huishoudelijk afval of vergelijkbaar bedrijfsafval of

    • b. een andere thermische behandeling van huishoudelijk afval of vergelijkbaar bedrijfsafval dan bedoeld in onderdeel a ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel d, van het besluit.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 97
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 96, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de hernieuwbare warmte nuttig wordt gebruikt binnen 18 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 98

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 96, eerste lid, bedraagt 3710 uren per jaar.

Artikel 99

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in artikel 96, eerste lid, in de periode genoemd in artikel 96, derde lid, € 11,9 per GJ.

Artikel 100

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 96, eerste lid, bedraagt € 7,8 per GJ.

§ 5.7. Ketel vloeibare biomassa warmte

Artikel 101
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie bestaande uit een ketel met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW voor de productie van warmte uit verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 560 tot en met 573, 587, 592, 594, 596 en 802 van de NTA 8003: 2008.

  • 2. De minister verstrekt uitsluitend subsidie als bedoeld in het eerste lid voor productie van hernieuwbare warmte met behulp van vloeibare biomassa indien de producent aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 102
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 101, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 101, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 103

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 101, eerste lid, bedraagt 7000 uren per jaar.

Artikel 104

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in artikel 101, eerste lid, in de periode genoemd in artikel 101, derde lid, € 20,8 per GJ.

Artikel 105

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 101, eerste lid, bedraagt € 7,0 per GJ.

§ 5.8. Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking

Artikel 106
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 en 550 tot en met 559 van de NTA 8003: 2008:

    • a. met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 10 MW en kleiner dan of gelijk aan 100 MW en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 10% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;

    • b. met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 10 MW en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 6% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.

  • 2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de voor de productie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 3. De minister verstrekt uitsluitend subsidie als bedoeld in het eerste lid voor productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte met behulp van vloeibare biomassa indien de producent aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onderdeel a, worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur;

    • b. het eerste lid, onderdeel b, worden ontvangen in de periode van 5 november 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur

  • 5. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 107
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 106, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 106, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 108

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in:

  • a. artikel 106, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 6351 uren per jaar.

  • b. artikel 106, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 4241 uren per jaar.

Artikel 109

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie:

  • a. als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel a, in de periode genoemd in artikel 106, vierde lid, onderdeel a, € 22,2 per GJ;

  • b. als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel b, in de periode genoemd in artikel 106, vierde lid, onderdeel b, € 38,2 per GJ.

Artikel 110

De basisprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie:

  • a. als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel a, bedraagt € 5,7 per GJ;

  • b. als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel b, bedraagt € 6,6 per GJ.

§ 5.9. Biomassavergisting gecombineerde opwekking

Artikel 111
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door:

    • a. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 30% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting;

    • b. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 30% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.

  • 2. Aanvragen om subsidie:

    • a. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur;

    • b. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden ontvangen in de periode van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur;

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 112
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 111, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 111, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 113

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in:

  • a. artikel 111, eerste lid, onderdeel a bedraagt 5739 uren per jaar.

  • a. artikel 111, eerste lid, onderdeel b bedraagt 5732 uren per jaar.

Artikel 114

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie:

  • a. als bedoeld in artikel 111, eerste lid, onderdeel a, in de periode genoemd in artikel 111, tweede lid, € 27,3 per GJ;

  • b. als bedoeld in artikel 111, eerste lid, onderdeel b, in de periode genoemd in artikel 111, tweede lid, € 30,8 per GJ.

Artikel 115

De basisprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie

  • a. als bedoeld in artikel 111, eerste lid, onderdeel a, bedraagt € 9,3 per GJ;

  • b. als bedoeld in artikel 111, eerste lid, onderdeel b, bedraagt € 9,2 per GJ.

§ 5.10. Bestaande toepassing biomassa uitbreiding warmte

Artikel 116
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte van wie hernieuwbare warmte voor het eerst nuttig wordt gebruikt en die de hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte produceert door middel van:

    • a. een productie-installatie waarmee elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting;

    • b. een productie-installatie waarmee elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest;

    • c. een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, onderdeel d, van het besluit.

  • 3. De minister verstrekt uitsluitend subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte met behulp van vloeibare biomassa indien de producent aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 5. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 117
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 116, eerste lid, wordt voor een periode van 5 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de hernieuwbare warmte nuttig wordt gebruikt binnen 18 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 118

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie:

  • a. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 7000 uren per jaar.

  • b. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 4000 uren per jaar.

  • c. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel c, bedraagt 7000 uren per jaar.

Artikel 119

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie:

  • a. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel a, in de periode genoemd in artikel 116, vierde lid, € 6,3 per GJ;

  • b. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel b, in de periode genoemd in artikel 116, vierde lid, € 8,2 per GJ;

  • c. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel c, in de periode genoemd in artikel 116, vierde lid, € 6,3 per GJ.

Artikel 120

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie:

  • a. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel a, bedraagt € 4,1 per GJ;

  • b. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel b, bedraagt € 0,0 per GJ;

  • c. als bedoeld in artikel 116, eerste lid, onderdeel c, bedraagt € 4,1 per GJ.

§ 5.11. Zonthermie

Artikel 121
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie, met een apertuuroppervlakte van 100 vierkante meter of meer, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.

Artikel 122
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 121, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 121, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 123

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 121, eerste lid, bedraagt 700 uren per jaar.

Artikel 124

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in artikel 121, eerste lid, in de periode genoemd in artikel 121, tweede lid, € 36,1 per GJ.

Artikel 125

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 121, eerste lid, bedraagt € 11,5 per GJ.

§ 5.12. Verlengde levensduur biomassa gecombineerde opwekking

Artikel 126
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, geproduceerd door een bestaande productie-installatie van ten minste 8,5 jaar oud:

    • a. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 30% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;

    • b. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 30% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;

    • c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 6% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d en tweede lid, onderdeel a, van het besluit.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onderdeel a worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

    • b. het eerste lid, onderdeel b worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

    • c. het eerste lid, onderdeel c worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 17:00 uur, tot 27 december 2012, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 127
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 126, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar, die niet eerder ingaat dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 126, eerste lid, binnen 18 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 128

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in:

  • a. artikel 126, eerste lid, onderdelen a en b, bedraagt 5749 uren per jaar;

  • b. artikel 126, eerste lid, onderdeel c, bedraagt 4429 uren per jaar.

Artikel 129

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 126, eerste lid, onderdeel a, in de periode, genoemd in artikel 126, derde lid, € 22,5 per GJ;

  • b. artikel 126, eerste lid, onderdeel b, in de periode, genoemd in artikel 126, derde lid, € 25,9 per GJ;

  • c. artikel 126, eerste lid, onderdeel c, in de periode, genoemd in artikel 126, derde lid, € 18,7 per GJ.

Artikel 130

De basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 126, eerste lid, onderdelen a en b, € 9,3 per GJ;

  • b. artikel 126, eerste lid, onderdeel c, € 7,1 per GJ.

§ 5.13. Vrije categorie

§ 5.13.1. Vrije categorie fase 1
Artikel 131

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 101, eerste lid;

  • b. artikel 106, eerste lid;

  • c. artikel 111, eerste lid;

  • d. artikel 121, eerste lid;

  • e. artikel 126, eerste lid, onderdelen a en b;

worden ontvangen in de periode van 13 maart 2012, 9:00 uur, tot 1 mei 2012, 17:00 uur.

Artikel 132

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 131 bedraagt in de periode, genoemd in artikel 131: € 19,444 per GJ.

§ 5.13.2. Vrije categorie fase 2
Artikel 133

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 106, eerste lid, onderdeel b;

  • b. artikel 111, eerste lid;

  • c. artikel 121, eerste lid;

  • d. artikel 126, eerste lid, onderdeel b;

worden ontvangen in de periode van 1 mei 2012, 17:00 uur, tot 18 juni 2012, 17:00 uur.

Artikel 134

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 133 bedraagt in de periode, genoemd in artikel 133: € 25,000 per GJ.

§ 5.13.3. Vrije categorie fase 3
Artikel 135

Aanvragen om subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 106, eerste lid, onderdeel b;

  • b. artikel 111, eerste lid, onderdeel b;

  • c. artikel 121, eerste lid;

worden ontvangen in de periode van 18 juni 2012, 17:00 uur, tot 3 september 2012, 17:00 uur.

Artikel 136

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 135 bedraagt in de periode, genoemd in artikel 135: € 30,556 per GJ.

§ 5.13.4. Vrije categorie fase 4
Artikel 137

Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel b, worden ontvangen in de periode van 3 september 2012, 17:00 uur, tot 5 november 2012, 17:00 uur.

Artikel 138

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 137 bedraagt in de periode, genoemd in artikel 137: € 36,111 per GJ.

§ 5.14. Correctiebedragen voorschotverlening productie van hernieuwbare warmte of gecombineerde opwekking
Artikel 139

De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom genoemde artikel, worden voor 2012 vastgesteld voor wat betreft de warmteprijs of de warmte/elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de tweede kolom genoemde bedrag in € per GJ en voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, het in het derde kolom genoemde bedrag in € per GJ.

1

2

3

artikel 76, eerste lid

9,1

0

artikel 81, eerste lid

5,5

0

artikel 86, eerste lid

8,1

0

artikel 91, eerste lid

9,1

0

artikel 96, eerste lid

10,4

0

artikel 101, eerste lid

9,1

0

artikel 106, eerste lid, onderdeel a

7,1

0

artikel 106, eerste lid, onderdeel b

8,1

0

artikel 111, eerste lid

11,0

0

artikel 116, eerste lid, onderdelen a en c

5,5

0

artikel 116, eerste lid, onderdeel b

0

0

artikel 121, eerste lid

13,7

0

artikel 126, eerste lid, onderdelen a en b

11,0

0

artikel 126, eerste lid, onderdeel c

8,7

0

Artikel 140

Deze regeling treedt in werking met ingang van 13 maart 2012.

Artikel 141

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 februari 2012

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, VIJFDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2012

Uitvoeringsovereenkomst tot zekerheid van het aanvangen van de activiteiten ter zake waarvan meer dan € 400 miljoen subsidie is verleend op basis van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012

  • 1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    en

  • 2. ..... ....., gevestigd te ..... (hierna te noemen: Ondernemer);

    .....

    (hierna te samen ook te noemen: Partijen);

overwegen:

  • a. de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft blijkens een beschikking met kenmerk ....., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verleend van meer dan € 400 miljoen op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012 (hierna: Regeling).

  • b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieaanvrager;

  • c. de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie bedoeld in de Beschikking tijdig in gebruik zal nemen.

Partijen komen daartoe het volgende overeen:

Artikel 1. Tijdige ingebruikname van de productie-installatie

De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 61 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.

Artikel 2. Inhoud en omvang van de garantie

De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen acht weken nadat de Beschikking in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model bankgarantie.

Artikel 3. Vrijval van de garantie

  • 1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.

  • 2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.

Artikel 4. Boetes

  • 1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.

  • 3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, waarvan de som ten hoogste 2% van het beschikte bedrag bedraagt, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 4. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.

Artikel 5. Aanvang en einde Uitvoeringsovereenkomst

  • 1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.

  • 2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.

Artikel 6. Domiciliekeuze en berichtgevingen

  • 1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Agentschap NL, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.

  • 3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.

  • 4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.

Artikel 7. Rechtskeuze

  • 1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

  • 2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.

Artikel 8. Citeertitel

Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend

te .....

Ondernemer

te 's-Gravenhage op .....

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Model bankgarantie

DE ONDERGETEKENDE,

....., gevestigd te ....., hierna te noemen de ‘Bank’,

IN AANMERKING NEMENDE DAT:

  • A. ..... , gevestigd te ..... , (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ....., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op ..... de ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/..... ’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;

  • B. de Ondernemer volgens artikel 2 van de overeenkomst binnen acht weken nadat deze overeenkomst in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot € .....,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie;

  • C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.

VERKLAART ALS VOLGT

  • 1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € .....,–.

  • 2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.

  • 5. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.

  • 6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.

  • 7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: .....

Getekend te

op

De Bank

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 4, DERDE LID, 32, TWEEDE LID EN 36, TWEEDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2012

BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 9, DERDE LID, 54, VIERDE LID, 76, VIJFDE LID, 91, DERDE LID, 96, VIERDE LID, 101, VIERDE LID, 106, VIJFDE LID, 111, DERDE LID, 116, VIJFDE LID, EN 126, VIERDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2012

BIJLAGE 4 BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 14, DERDE LID, 19, DERDE LID, EN 24, TWEEDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2012

BIJLAGE 5 BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 28, TWEEDE LID, EN 121, DERDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2012

BIJLAGE 6 BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 49, VIERDE LID, 59, VIERDE LID, EN 64, VIERDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2012

BIJLAGE 7 BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 81, DERDE LID, EN 86, DERDE LID, VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2012

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

In deze regeling wordt de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit, de productie van hernieuwbaar gas en de productie van hernieuwbare warmte ingevuld voor het jaar 2012. Door dit kabinet is de stimulering van duurzame energieproductie (SDE) omgevormd naar de SDE+, die in 2011 voor het eerst in deze vorm is opengesteld. De opzet van deze regeling komt overeen met de SDE+ regeling 2011.

2. SDE+

De SDE+ richt zich op de grootschalige uitrol van duurzame energie. De voornaamste kenmerken zijn:

  • één subsidieplafond;

  • gefaseerde openstelling waarin goedkopere technieken het eerst aan bod komen;

  • een vrije categorie, waardoor voor een productie-installatie van een categorie productie-installaties die gemiddeld te duur is voor een fase wel subsidie aangevraagd kan worden voor het maximale basisbedrag van de betreffende fase.

Het budget dat beschikbaar is voor de SDE+ wordt hierdoor zo kosteneffectief mogelijk besteed en draagt daarmee optimaal bij aan de doelstelling van 14 procent duurzame energie in 2020. Bovendien beoogt de SDE+ producenten extra te stimuleren hun project zo kosteneffectief mogelijk te realiseren, door projecten onderling te laten concurreren op basisbedrag. De meest kosteneffectieve projecten hebben dan ook een voordeel ten opzichte van minder kosteneffectieve projecten.

2.1. Gefaseerde openstelling

De periode dat subsidieaanvragen kunnen worden ingediend verschilt per technologie. Voor technologieën met een lager basisbedrag krijgen aanvragers eerder de gelegenheid om subsidie aan te vragen dan voor technologieën met een hoger basisbedrag. Doordat op volgorde van binnenkomst wordt beschikt hebben aanvragers met een relatief kosteneffectief project meer kans dat er nog voldoende budget beschikbaar is voor hun project. Indien op een dag meer aanvragen binnenkomen dan er nog budget beschikbaar is, worden de projecten gerangschikt op volgorde van basisbedrag. Indien de budgetgrens valt tussen projecten met een gelijk basisbedrag wordt onder de aanvragen met een gelijk bedrag geloot. De verschillende technologieën zijn in vijf groepen ingedeeld op basis van hun basisbedrag. Voor iedere groep geldt een andere openstellingsdatum:

Fase

Maximum basisbedrag elektriciteit

Maximum basisbedrag groen gas

Maximum basisbedrag warmte

Datum openstelling

1

€ 0,07 /kWh

€ 0,483 /Nm3

€ 19,44 /GJ

13 maart, 9:00 uur

2

€ 0,09 /kWh

€ 0,621 /Nm3

€ 25,00 /GJ

1 mei, 17:00 uur

3

€ 0,11 /kWh

€ 0,759 /Nm3

€ 30,56 /GJ

18 juni, 17:00 uur

4

€ 0,13 /kWh

€ 0,897 /Nm3

€ 36,11 /GJ

3 september, 17:00 uur

5

€ 0,15 /kWh

€ 1,035 /Nm3

€ 41,67 /GJ

5 november, 17:00 uur

Voor alle projecten kan subsidie worden aangevraagd tot 27 december 2012, 17:00 uur. Op dat moment sluit de regeling.

Voor ieder project kan in de vrije categorie in een eerdere fase worden aangevraagd dan waarin de categorie productie-installaties is ingedeeld. Het basisbedrag voor de vrije categorie is gelijk aan het maximum basisbedrag in de betreffende fase. Projecten kunnen alleen in de vrije categorie indienen indien het basisbedrag van de vrije categorie lager is dan het basisbedrag dat voor de betreffende categorie productie-installaties is opengesteld.

De fasegrenzen voor elektriciteit, groen gas en warmte zijn equivalent in termen van bijdrage aan de duurzame energie doelstelling. In tegenstelling tot hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte telt groen gas niet volledig mee voor de Europese duurzame energie doelstelling. Per land is een factor vastgesteld dat het gemiddelde conversierendement en het niet energetisch finale gebruik van groen gas weergeeft. Net als in 2011 is er in de gefaseerde openstelling gerekend met een percentage van 78,5 procent. Dit percentage geeft het aandeel weer van in het gasnet ingevoed groen gas dat meetelt voor de doelstelling. Dat betekent dat maar 78,5 procent van de energie-inhoud van hernieuwbaar gas meetelt voor de duurzame energie doelstelling. De SDE+ richt zich volledig op het bepalen van deze doelstelling. De factor is meegenomen in het bepalen van de fasegrenzen. Voor de energie-inhoud van hernieuwbaar gas is de calorische onderwaarde gebruikt.

De fasegrenzen voor hernieuwbaar gas zijn als volgt berekend:

Fasegrens hernieuwbaar gas [€/Nm3] = Fasegrens elektriciteit [€/kWh] / omrekenfactor [MJ/kWh] *Energie-inhoud per kubieke meter gas [MJ/Nm3] * bijdrage aan doelstelling hernieuwbaar gas.

Ter illustratie, de ondergrens van € 0,070 /kWh voor elektriciteit wordt als volgt omgerekend naar hernieuwbaar gas: € 0,070 /kWh / 3,6 MJ/kWh x 31,65 MJ/Nm3 x 78,5 procent = 0,483 €/Nm3.

De fasegrenzen voor hernieuwbare warmte en gecombineerde opwek zijn als volgt berekend:

Fasegrens warmte [€/GJ] = Fasegrens elektriciteit [€/kWh] / omrekenfactor [GJ/kWh].

Ter illustratie, de ondergrens van € 0,070 /kWh voor elektriciteit wordt als volgt omgerekend naar hernieuwbare warmte: € 0,070 /kWh / 0,0036 GJ/kWh = 19,44 €/GJ.

3. Uitgangspunten basisbedragen en categorie-indeling

In het Besluit SDE is bepaald dat een aantal onderwerpen bij ministeriële regeling wordt geregeld. In deze regeling wordt voor het jaar 2012 een aantal voor de subsidieverstrekking bepalende factoren vastgesteld. Het gaat onder andere om de volgende aspecten:

  • het subsidieplafond;

  • de categorieën productie-installaties die in aanmerking komen voor subsidie;

  • de basisbedragen per geproduceerde eenheid energie, per categorie productie-installaties;

  • de periode waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend per categorie productie-installaties;

  • de basisenergieprijzen

  • de looptijd van de subsidiebeschikking;

  • het maximum aantal vollasturen waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd voor de verschillende categorieën productie-installaties;

  • de wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag voor de verschillende categorieën productie-installaties;

  • de correctiebedragen per categorie productie-installaties voor de voorschotten in 2012.

Voor een toelichting op de systematiek waarmee de subsidie wordt berekend wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit SDE (Stb. 2007, 410).

Per categorie productie-installaties is een basisbedrag vastgelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de door ECN en KEMA uitgevoerde berekeningen van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties (ECN-E–11-054, http://www.ecn.nl/publicaties/ECN-E--11-054).

De categorieën productie-installaties zijn zodanig gekozen dat:

  • zo veel mogelijk grootschalige projecten voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, warmte en hernieuwbaar gas, met uitzondering van grootschalige bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, in aanmerking komen voor subsidie;

  • een categorie gelijksoortige technologie omvat;

  • de installaties die binnen een categorie productie-installaties vallen een vergelijkbare kostprijs hebben;

  • er een logisch onderscheid is tussen categorieën productie-installaties.

Daarbij geldt een maximum basisbedrag van € 0,15 /kWh, € 1,035 /Nm3, of € 41,67 /GJ. Categorieën die volgens de berekening van ECN en KEMA een hoger basisbedrag hebben dan deze maximum basisbedragen, komen wel in aanmerking voor subsidie in de vrije categorieën met de voor de vrije categorie vastgestelde basisbedragen.

3.1. Energie uit biomassa

Er worden voor biomassa verschillende categorieën voor nieuwe installaties onderscheiden:

  • allesvergisting;

  • mestcovergisting;

  • thermische drukhydrolyse bij afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties;

  • thermische conversie van biomassa ≤ 10 MW;

  • thermische conversie van biomassa 10 t/m 100 MW;

  • warmteketel op vloeibare biomassa;

  • warmteketel op vaste of vloeibare biomassa;

  • biomassavergassing.

Voor de categorieën allesvergisting en mestcovergisting wordt onderscheid gemaakt in:

  • elektriciteit- en warmteproductie uit biogas;

  • hernieuwbaar gas productie uit biogas;

  • warmteproductie uit biogas;

  • elektriciteit- en warmteproductie uit biogas via een groen gas hub;

  • hernieuwbaar gas productie uit biogas via een groen gas hub;

  • warmteproductie uit biogas via een groen gas hub.

Daarnaast kunnen bestaande installaties met een MEP-beschikking voor de verbranding of vergisting van biomassa subsidie aanvragen voor het nuttig aanwenden van warmte en kunnen biomassa-installaties die aan het einde van hun subsidieperiode nog door kunnen draaien een subsidie krijgen voor verlengde levensduur.

3.1.1. Warmte

Vanaf 2012 is het op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) ook mogelijk om duurzame warmte te subsidiëren in de SDE+. In deze regeling worden voor het eerst categorieën opengesteld voor de stimulering van duurzame warmte. Warmte is alleen subsidiabel als deze nuttig wordt gebruikt. Wat onder nuttig gebruik wordt verstaan is in artikel 1 van de algemene uitvoeringsregeling beschreven.

De meeste warmtecategorieën maken gebruik van biomassa. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de productie van zowel warmte als elektriciteit met een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK) en de productie van alleen warmte in een ketel.

De categorieën met een WKK werden in voorgaande jaren ook opengesteld. Toen werd alleen de geproduceerde elektriciteit gestimuleerd en werd een bonus gegeven bij nuttig gebruik van warmte (de warmtestaffel). Op basis van de onderhavige regeling kan de producent ook direct subsidie ontvangen voor de geproduceerde warmte. Dit maakt de warmtestaffel overbodig en zodoende is die geen onderdeel van de regeling. Er wordt in categorieën met een WKK één basisbedrag en correctiebedrag vastgesteld, dat geldt voor zowel de hernieuwbare elektriciteit als de hernieuwbare warmte.

Bij een warmtekracht-installatie moet door de installatie zowel warmte als kracht worden opgewekt. Een ketel, die alleen warmte levert waarmee geen elektriciteit wordt opgewekt, maakt geen deel uit van een warmtekracht installatie. Voor gecombineerde opwek van elektriciteit en warmte geldt daarnaast een minimum percentage voor de elektriciteitsproductiecapaciteit. Hiermee wordt voorkomen dat installaties die primair warmte produceren, subsidie kunnen aanvragen voor gecombineerde opwekking, dat een hoger basisbedrag heeft dan warmteopwekking. Het betreft een minimum percentage waar installaties die gericht zijn op gecombineerde opwekking, zoals een WKK, gemakkelijk aan kunnen voldoen. Buiten dit minimum percentage is de producent vrij om de verhouding elektriciteit en warmte te kiezen.

Daarnaast wordt er een aantal categorieën opgenomen voor de productie van uitsluitend warmte.

Ten slotte worden er nog twee warmtecategorieën opgenomen waar geen gebruik wordt gemaakt van biomassa, de categorieën geothermie en zonthermie. Ook voor geothermie wordt onderscheid gemaakt in uitsluitend warmteproductie en de productie van warmte en elektriciteit. Zonthermie richt zich alleen op de productie van warmte.

3.1.2. Groen gas hubs

In het Besluit SDE is vanaf 2011 het subsidiëren van groen gas hubs mogelijk gemaakt. In 2011 is de SDE+ alleen opengesteld voor groen gas hubs waarbij verschillende producenten van ruw biogas gezamenlijk groen gas invoeden op het aardgasnet. In 2012 wordt de SDE+ tevens opengesteld voor groen gas hubs die uit ruw biogas gezamenlijk warmte of elektriciteit en warmte kunnen produceren.

Voor een installatie die aan wordt gesloten op een hub kan slechts één beschikking worden afgegeven, voor productie van één energievorm (waarbij de productie van warmte en elektriciteit door een WKK als één energievorm wordt gezien). De energieproductie van de hub wordt per type energiebron naar rato van het geproduceerde ruwe biogas over alle achterliggende vergisters verdeeld. Het is toegestaan om ruw biogas te leveren aan een hub waarin meerdere energievormen worden geproduceerd, bijvoorbeeld groen gas en warmte. Maar per vergister kan slechts SDE-subsidie ontvangen worden voor één van beide energie-vormen. Bij een hub met meerdere energievormen worden de subsidie-inkomsten verlaagd. De groen gas productie wordt naar rato verdeeld over alle achterliggende vergisters, ook degenen met een warmtebeschikking. Vergisters met een warmte-beschikking kunnen echter geen subsidie krijgen voor de aan hen toegewezen productie van groen gas. Ook de warmteproductie wordt naar rato verdeeld over alle achterliggende vergisters. De vergisters met een groen gasbeschikking krijgen echter geen subsidie voor de aan hen toegewezen warmteproductie. De mogelijkheid voor de vorming van groen gas hubs in de SDE+ is dan ook primair bedoeld voor hubs waarin maar één energievorm wordt geproduceerd.

Verschillende typen vergisters met verschillende basisbedragen kunnen onderdeel zijn van dezelfde groen gas hub. Om de bijdrage van iedere achterliggende installatie aan de gezamenlijk geproduceerde energie te kunnen bepalen, moet de energie-inhoud worden gemeten van het ruwe biogas dat door de productie-installatie aan de hubs wordt geleverd. Daarnaast wordt voor de totale hub gemeten hoeveel groen gas wordt ingevoed op het gasnet of hoeveel warmte en elektriciteit wordt geproduceerd. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energie zijn de meeteisen en verdelingssystematiek nader uitgewerkt.

Aanvragen voor productie-installaties die onderdeel zijn van een groen gas hub, kunnen gebundeld worden aangevraagd. Aanvragers kunnen besluiten om hun aanvragen te bundelen als zij het project alleen willen uitvoeren als alle aanvragen in de bundel worden gehonoreerd. In het geval er meer installaties subsidie aanvragen op één dag dan er budget beschikbaar is, wordt er gerangschikt op basisbedrag. Bij een gebundelde aanvraag geldt dan het hoogste basisbedrag van de aanvragen in de bundel. Indien er geloot moet worden onder aanvragen met hetzelfde basisbedrag wordt de bundel als één aanvraag gezien.

3.1.3. Verlengde levensduur

In de onderhavige regeling worden ook enkele categorieën opengesteld voor biomassa-installaties die eerder subsidie hebben gehad op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (de MEP-regeling). Het betreft installaties die aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen en nog door kunnen draaien.

De categorieën die voor een verlengde levensduur in aanmerking komen zijn:

  • Allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;

  • Allesvergisting voor de productie van groen gas;

  • Mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;

  • Mestcovergisting voor de productie van groen gas;

  • Thermische conversie van biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte.

In de MEP werd alleen elektriciteitsproductie gestimuleerd en niet de productie van warmte en groen gas. In de WKK installaties die in de MEP werden gestimuleerd komt echter ook warmte vrij. In de SDE+ wordt voor de categorie verlengde levensduur de gecombineerde opwek van warmte en elektriciteit gesubsidieerd, om ook het nuttig gebruik van warmte te bevorderen en met het oog op een zo kosteneffectieve exploitatie van de productie-installatie. Ook wordt er een categorie opengesteld voor groen gas, zodat een producent er voor kan kiezen om zijn WKK stop te zetten en zich aan te sluiten bij een groen gas hub.

3.1.4. Uitbreiding met warmte

In de MEP kon men voor biomassa-installaties subsidie krijgen voor de productie van elektriciteit. Deze installaties hebben echter ook een potentieel voor warmteafzet wat momenteel niet wordt benut. Daarom wordt het mogelijk voor installaties die MEP-subsidie ontvangen voor de vergisting of verbranding van biomassa maar die nog niet aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen, om subsidie aan te vragen voor het nuttig gebruik van warmte, in aanvulling op hun MEP-subsidie voor elektriciteit.

3.1.5. Thermische conversie van biomassa

Onder de categorie thermische conversie van biomassa vallen onder andere de verbranding en vergassing van biomassa. Deze categorie is onderverdeeld in grootschalige en kleinschalige installaties. Grootschalige installaties hebben door schaalvoordelen een lager basisbedrag nodig dan kleinschalige installaties. De grens is gelegd bij 10 MW. De bovengrens voor grootschalige installaties wordt gelegd bij 100 MW. Installaties groter dan 100 MW hebben meer schaalvoordelen dan projecten onder de 100 MW. Door een bovengrens op te nemen wordt voorkomen dat heel grote projecten ten onrechte in aanmerking komen voor subsidie.

Ten opzichte van voorgaande jaren wordt een aantal extra biomassa stromen toegestaan voor de categorie thermische conversie, te weten: glycerine (NTA 8003, nr. 592) en vetzuren (NTA 8003, nr. 587). Dit zijn vloeibare stromen waarvoor duurzaamheidscriteria gelden. Gebruik van deze stromen is zodoende alleen subsidiabel als de duurzaamheid wordt aangetoond.

Naar aanleiding van de realisatie van een grootschalige biomassa-installatie te Delfzijl hebben ECN en KEMA geconstateerd dat B-hout geen representatieve brandstof meer is voor nieuwe, grootschalige verbrandingsinstallaties. ECN en KEMA hebben in het rapport basisbedragen in de SDE+ een andere referentiebrandstof gebruikt, waardoor het geadviseerde basisbedrag is gestegen ten opzichte van 2011. Om te voorkomen dat exploitanten van nieuwe installaties de prijzen voor B-hout opdrijven, is B-hout niet meer toegestaan. Daartoe zijn uit de NTA 8003, de nummers. 100, 150 en 170 tot en met 179 uitgesloten, zowel bij de categorieën klein- als grootschalige thermische conversie als bij de categorieën met een ketel op biomassa.

3.1.6. Vergassing van biomassa

De productie van elektriciteit en warmte uit syngassen die verkregen zijn door de vergassing van biomassa, valt onder de categorie thermische conversie van biomassa. In deze regeling wordt voor het eerst ook een categorie opengesteld voor de productie van groen gas uit vergassing van biomassa. De syngassen moeten dan worden verwerkt tot groen gas, zodat het gas op het gasnet mag worden ingevoed.

3.1.7. AWZI/RWZI

De categorie voor vergisting van slib uit afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI) en rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) is gewijzigd ten opzichte van voorgaande jaren. In de praktijk hadden veel zuiveringsinstallaties al een vergister of bood de SDE-regeling weinig extra stimulering. Veel waterschappen willen echter hun rendement verhogen door een installatie met een thermische drukhydrolyse stap neer te zetten. Deze stap verhoogt de gasproductie van de vergister. In de SDE+ 2012 wordt een categorie opengesteld voor elektriciteitsproductie uit een nieuwe vergistingsinstallatie met thermische drukhydrolyse. Omdat het thermische drukhydrolyse proces een grote warmtevraag heeft, zal in de praktijk alle warmte die in de WKK wordt geproduceerd teruggevoerd worden in het eigen proces. Daarom wordt alleen elektriciteit gesubsidieerd. De productie van groen gas is voor deze technologie niet aantrekkelijk, omdat er dan geen warmte vrijkomt om te gebruiken in de thermische drukhydrolyse.

Stortgas projecten komen niet meer in aanmerking voor subsidie. Omdat er al jaren geen afval meer gestort mag worden in Nederland komen er geen nieuwe projecten voor stortgaswinning bij.

3.1.8. Warmte-uitbreiding bij AVI’s

Rendementsverhoging bij AVI’s is de afgelopen jaren gestimuleerd in de MEP en de SDE(+). Uit de berekeningen van ECN en KEMA blijkt dat energieproductie uit AVI’s inmiddels rendabel is. Daarom wordt er in de SDE+ 2012 geen categorie voor nieuwe AVI’s opengesteld.

Wel wordt er een categorie opengesteld voor warmtebenutting bij bestaande AVI’s, om het warmtepotentieel bij AVI’s te benutten. Installaties met een MEP of SDE beschikking, krijgen subsidie op basis van het rendement en zodoende wordt de warmte-uitkoppeling bij deze installaties al gestimuleerd. Ook is er een deel van de AVI’s die al warmte uitkoppelen zonder subsidie en waarvoor dit dus al rendabel is. De categorie warmte bij bestaande AVI’s wordt daarom alleen opengesteld voor installaties die nog geen subsidie ontvangen en die nog geen warmte uitkoppelen. Een installatie die al warmte-uitkoppeling heeft, maar de hoeveelheid warmte opvoert, komt niet in aanmerking voor subsidie.

Alleen energieopwekking uit het biogene deel van het afval is te beschouwen als opwekking van hernieuwbare energie en komt op basis daarvan voor subsidie in aanmerking. Jaarlijks wordt landelijk vastgesteld wat het biogene deel van huishoudelijk afval is. Dit is voor 2012 vastgesteld op 53%. In de praktijk betekent dit dat 53% van de totaal geproduceerde warmte voor subsidie vanuit de SDE+ in aanmerking komt. De door ECN en KEMA berekende basisbedragen zijn echter berekend op basis van de volledige warmte-uitkoppeling. Wanneer een op basis van deze bedragen berekend subsidiebedrag alleen wordt uitgekeerd over 53% van de productie, zijnde het biogene deel, dan is de subsidie niet voldoende om de kosten te dekken. De op basis van de ECN-berekeningen vastgestelde staffelbedragen moeten dus worden gedeeld door 53% om dit effect te compenseren. Dezelfde correctiefactor wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.

3.2. Windenergie

Er zijn vijf categorieën op basis van windenergie geformuleerd:

  • wind op land < 6 MW;

  • wind op land < 6 MW, met extra vollasturen;

  • wind op land ≥ 6 MW;

  • wind in meer;

  • wind op zee.

Voor wind op land < 6 MW is een extra categorie ingesteld voor installaties die meer vollasturen kunnen draaien dan de basiscategorie. Deze extra categorie heeft een lager basisbedrag dan de basiscategorie en valt in de 2e fase. Goedkopere wind op land-projecten komen zodoende eerder in aanmerking voor de SDE+.

De categorie wind op zee heeft een door ECN en KEMA berekend basisbedrag dat hoger is dan € 0,15 /kWh en komt daarom alleen voor subsidie in aanmerking in de vrije categorie.

Voor windenergie is bij de berekening van de basisbedragen uitgegaan van een gemiddeld aantal vollasturen dat met de betreffende categorie geproduceerd kan worden. Het gemiddeld aantal vollasturen is voor wind op land kleiner dan 6 MW 2200 vollasturen (basiscategorie) of 2650 (categorie met extra vollasturen), voor wind op land groter dan of gelijk aan 6 MW 3000 vollasturen, voor wind in meer 3100 vollasturen en voor wind op zee 4000.

Windenergie heeft als kenmerk dat de opbrengst in extreme situaties in enig kalenderjaar tot wel 20 procent kan afwijken van het verwachte gemiddelde. Voor de opbrengst aan elektriciteitsinkomsten over de totale looptijd van de beschikking maakt dit niet uit, aangezien een slecht jaar gemiddeld gecompenseerd zal worden door een goed jaar. Dit geeft ook gelijk een prikkel aan de exploitant om te streven naar maximale efficiency, goede locaties en zo hoog mogelijke beschikbaarheid voor de windturbine vanwege de extra elektriciteitsinkomsten.

Voor de subsidie ligt dit anders. In deze regeling wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld waarover per jaar subsidie kan worden uitgekeerd. Het ligt in de rede om dat aantal vast te stellen op het aantal dat is gebruikt bij het berekenen van het basisbedrag. Dit maximum zou echter met zich meebrengen dat een windturbine-exploitant in een slecht windjaar minder subsidie krijgt, terwijl dit niet kan worden gecompenseerd in een goed windjaar, omdat de subsidie is gemaximeerd. Over de totale looptijd van de beschikking krijgt de exploitant dan minder subsidie dan noodzakelijk is om het project rendabel te kunnen uitvoeren.

Om dit te voorkomen, wordt de subsidie uitgekeerd over maximaal 80 procent van eerdergenoemde vollasturen. Het aantal uit te keren vollasturen per jaar bedraagt dan: voor wind op land kleiner dan 6 MW 1760 (basiscategorie) of 2120 (categorie met extra vollasturen) vollasturen, voor wind op land groter dan of gelijk aan 6 MW 2400 vollasturen, voor wind in meer 2480 vollasturen en voor wind op zee 3200 vollasturen. Om er voor te zorgen dat exploitanten bij dit bijgestelde maximum van 80 procent van de vollasturen geen lager subsidiebedrag ontvangen, is bij de vaststelling van het basisbedrag het berekende basisbedrag vermenigvuldigd met een correctiefactor van 1,25 (= 1/80 procent). Dit geldt ook voor de vrije categorie. De gecorrigeerde basisbedragen voor wind in de vrije categorie zijn: € 0,088 /kWh in fase 1, € 0,113 /kWh in fase 2, € 0,138 /kWh in fase 3, € 0,163 /kWh in fase 4 en € 0,188 /kWh in fase 5. Dezelfde correctie wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.

3.3. Fotovoltaïsche zonnepanelen

In de SDE+ regeling is een categorie opgenomen voor fotovoltaische zonnepanelen met een vermogen ≥ 15 kWp. Kleinschalige zonnepanelen worden in de SDE+ niet gesubsidieerd. Deze systemen kunnen salderen voor leveringskosten en de energiebelasting en worden op die manier gestimuleerd. Ook de systemen van ≥ 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van minder dan 3 * 80A (kleinverbruikersaansluiting) kunnen gebruik maken van de mogelijkheid tot saldering. Om overstimulering bij deze installaties te voorkomen, komen deze installaties niet meer in aanmerking voor SDE+ stimulering. Systemen van ≥ 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van meer dan 3 * 80A (grootverbruikersaansluiting) komen niet in aanmerking voor salderen. Daarom komen deze installaties wel voor SDE+ stimulering in aanmerking.

3.4. Overige categorieën

Naast bovengenoemde categorieën worden ook de volgende categorieën opengesteld:

  • Geothermie:

  • Warmte;

  • Gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte.

  • Waterkracht:

  • Waterkracht uit vrije stroming met een valhoogte < 50 cm;

  • Waterkracht met een valhoogte ≥ 50 cm en < 5 m;

  • Waterkracht met een valhoogte ≥ 5 m;

  • Osmose energie.

  • Zonthermie ≥ 100 m2;

  • Wind op zee.

4. Maximum aantal vollasturen waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd

In de subsidiebeschikking zal een maximumproductie per jaar worden vastgesteld waarvoor subsidie zal worden verstrekt. Voor de berekening van deze maximumproductie is in deze regeling per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen bepaald. Daarbij wordt in principe het aantal vollasturen gehanteerd dat ECN en KEMA hebben gebruikt voor de berekening van het basisbedrag.

4.1. Gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte

Voor categorieën productie-installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte hebben ECN en KEMA onderscheid gemaakt in het warmtevermogen en het elektriciteitsvermogen van een installatie. Daaraan gerelateerd is er ook onderscheid gemaakt tussen het aantal vollasturen voor warmteproductie en het aantal vollasturen voor elektriciteitsproductie. Om producenten de flexibiliteit te geven om de verhouding tussen warmte en elektriciteitsproductie te variëren, krijgen installaties een beschikking op basis van het totale vermogen (nominale vermogen elektriciteit + nominale vermogen warmte). Deze nominale vermogens hoeven niet gelijktijdig realiseerbaar te zijn.

Ook wordt in onderhavige regeling per categorie productie-installaties één maximum aantal vollasturen waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd, vastgesteld. Dit maximum aantal vollasturen is een gemiddelde van het aantal vollasturen voor elektriciteit en warmte gewogen naar de warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie die ECN en KEMA hebben gebruikt voor het basisbedrag. Het gaat daarbij om de gemiddelde warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie tijdens productie. Bij installaties die gebruik maken van een turbine wijkt de warmte/kracht verhouding tijdens productie af van de warmte/kracht verhouding op basis van het elektrische en thermische vermogen van de installatie. Dit heeft te maken met het feit dat beide vermogens niet gelijktijdig benut kunnen worden. Bij warmteproductie op vollast daalt bij deze installaties het elektrisch vermogen.

Het maximum aantal vollasturen voor installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte die gebruik maken van een turbine wordt als volgt berekend:

Vollasturen voor gecombineerde opwekking = ( thermisch nominaal vermogen referentie * vollasturen warmte referentie + elektrisch vermogen referentie bij volledige warmteproductie * vollasturen warmte referentie + maximaal elektrisch vermogen referentie * ( vollasturen elektriciteit referentie - vollasturen warmte refrentie ) ) / ( thermisch nominaal vermogen referentie + elektrisch nominaal vermogen referentie )

Het maximum aantal vollasturen voor overige installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, waarbij geen elektriciteitsderving optreedt bij warmteuitkoppeling, wordt als volgt berekend:

Vollasturen voor gecombineerde opwekking = ( thermisch vermogen referentie * vollasturen warmte referentie + elektrisch vermogen referentie * vollasturen elektriciteit referentie ) / ( thermisch vermogen referentie + elektrisch vermogen referentie)

Een dergelijke weging naar warmte/kracht verhouding wordt ook toegepast bij het bepalen van de basisprijs (paragraaf 5) en de correctiebedragen (paragraaf 8).

4.2. Banking

Vanaf 2012 wordt het voor categorieën, met uitzondering van windenergie, mogelijk om subsidiabele productie, indien deze niet is benut mee te nemen naar een volgend jaar, om later in te kunnen halen. Na de reguliere subsidieperiode krijgt de producent nog één jaar de tijd om eventueel niet benutte subsidiabele productie in te halen. Voor windenergie blijft in 2012 de zogenaamde windfactor gehandhaafd, waarmee het risico voor de exploitant om subsidie mis te lopen wordt afgedekt.

5. Vaststelling basiselektriciteitsprijs en basisgasprijs

Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basisprijzen van belang voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijkse subsidiebedrag.

De basisprijzen vertegenwoordigen de laagste waarde van de betreffende energieprijzen waarmee zal worden gecorrigeerd. Dit is de grens tot waar de betreffende energieprijzen worden aangevuld met subsidie tot het basisbedrag.

Met de vaststelling van de basisprijzen wordt voorkomen dat het subsidiebedrag bij sterk dalende energieprijzen kan blijven oplopen. Tevens wordt voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal positieve beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het beschikbare budget.

De basisprijzen vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basisprijs, zal het subsidiebedrag immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per geproduceerde eenheid energie te dekken. In de basisbedragen is een premie opgenomen ter compensatie van het risico dat een producent loopt als gevolg van de basisprijzen.

De basisprijzen zijn vastgesteld op 2/3 van de voor de lange termijn verwachte energieprijs die voor de betreffende categorie relevant is.

In deze regeling worden de volgende lange termijn prijzen gebruikt:

  • elektriciteitsproductie (baseload): € 0,068 /kWh, hetgeen overeenkomt met € 18,89/GJ;

  • elektriciteitsproductie (peakload): € 0,091 /kWh;

  • gasprijs: € 0,280 /Nm3 gas;

Voor de categorie wind op land en de categorie zon-pv met een vermogen ≥15 kWp worden de prijsbepalende elementen die in het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag worden meegenomen, eveneens verwerkt in de basiselektriciteitsprijs. Het gaat daarbij om onbalanskosten en, voor wat betreft wind op land, om de profielkosten. Onbalanskosten zijn kosten voor afwijking van het vooraf opgegeven programma. Profielkosten zijn kosten (of opbrengsten) die ontstaan omdat de waarde van elektriciteit op de momenten dat een productie-installatie produceert, niet overeenkomt met de gemiddelde marktwaarde van elektriciteit. Voor de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs worden genoemde elementen voor de lange termijn geschat en vastgesteld in de onderhavige regeling.

Voor wind op land met een nominaal vermogen per turbine tot 6 MW wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,89 voor de categorie met 2200 vollasturen. Voor de extra categorie voor wind op land met een nominaal vermogen per turbine tot 6 MW met 2650 vollasturen bedraagt deze factor 0,90. Voor wind op land met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 6 MW per turbine en voor wind in meer wordt de correctiefactor in verband met de onbalanskosten vastgesteld op 0,915. De onbalanskosten zijn afhankelijk van het aantal vollasturen. Omdat het aantal vollasturen bij de grotere turbines hoger ligt, is de onbalansfactor voor die turbines hoger vastgesteld dan voor de categorie waarin de kleinere turbines zijn opgenomen. Voor alle categorieën wind op land wordt de correctiefactor in verband met de profielkosten vastgesteld op1. Daarnaast wordt bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs voor wind op land ook nog rekening gehouden met de in paragraaf 3.2 toegelichte factor van 1,25 in verband met de correctie op het maximale aantal vollasturen.

Voor zon-pv met een vermogen groter dan 15 kWp wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,94.

Bovengenoemde prijsbepalende elementen spelen geen rol voor alle andere categorieën productie-installaties die in deze regeling worden onderscheiden.

Voor warmte en gecombineerde opwekking wordt de basisprijs afgeleid van de lange termijn gasprijs. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten toepassingen van warmte:

  • Toepassingen op kleine schaal. Hierbij zou warmte normaliter in een gasketel worden opgewekt. Daarom is de basisprijs gebaseerd op een gasketel met 90 procent rendement. Voor kleinschalige toepassingen wordt gerekend met het tarief van de tweede schijf van de energiebelasting, behorend bij een jaarlijks gebruik van 5.001 t/m 170.000 kubieke meter gas.

  • Toepassingen op middelgrote schaal. Hierbij zou warmte normaliter eveneens in een gasketel worden opgewekt. Daarom is de basisprijs gebaseerd op een gasketel met 90 procent rendement. Voor middelgrote toepassingen wordt gerekend met het tarief van de vierde schijf van de energiebelasting, behorend bij een jaarlijks gebruik van meer dan 1 miljoen t/m 10 miljoen kubieke meter gas.

  • Toepassingen op grote schaal. Hierbij zou warmte normaliter in een gasgestookte warmtekrachtinstallatie worden opgewekt. Voor deze toepassingen is het uitgangspunt dat het prijsniveau van de warmte 70 procent bedraagt van de gasprijs, omgerekend naar euro per GJ. Voor grootschalige toepassingen wordt gerekend met een energiebelastingtarief van 0, omdat gasverbruik voor installatie met een elektrisch rendement van tenminste 30% is vrijgesteld van energiebelasting als gevolg van artikel 64 van de Wet belastingen op milieugrondslag.

In formulevorm:

  • Basisprijs voor warmte op kleine schaal = (lange termijn gasprijs * 2/3 + energiebelasting) / rendement gasketel * omrekenfactor m3/GJ = (0,28 €/m3 * 2/3 + 0,1419 €/m3) / 90% * 31,596 m3/GJ = 11,5 €/GJ

  • Basisprijs voor warmte op middelgrote schaal = (lange termijn gasprijs * 2/3 + energiebelasting) / rendement gasketel * omrekenfactor m3/GJ = (0,28 €/m3 * 2/3 + 0,0125 €/m3) / 90% * 31,596 m3/GJ = 7,0 €/GJ

  • Basisprijs voor warmte op grote schaal = (lange termijn gasprijs * 2/3 + energiebelasting) * 70% * omrekenfactor m3/GJ = (0,28 €/m3 * 2/3 + 0 €/m3) * 70% * 31,596 m3/GJ = 4,1 €/GJ

Bij installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, wordt één basisprijs bepaald. Deze basisprijs bedraagt tweederde van het gewogen gemiddelde van de lange termijn elektriciteitsprijs en de lange termijn warmteprijs. Onder lange termijn warmteprijs wordt hier verstaan anderhalf maal de basisprijs voor warmte op grote schaal (4,1 / 2/3 = 6,2 €/GJ). De lange termijn prijzen worden gewogen naar de warmte/kracht verhouding die als referentie is gebruikt door ECN en KEMA voor de berekening van de basisbedragen. Net als bij het bepalen van het subsidiabele aantal vollasturen wordt hierbij rekening gehouden met eventuele elektriciteitsderving die optreedt bij warmteuitkoppeling. De formule ziet er als volgt uit:

Basisprijs voor gecombineerde opwekking [€/GJ] = 2/3 * (warmteproductie per jaar referentie [GJ] * lange termijn warmteprijs [€/GJ] + elektriciteitsproductie per jaar referentie [GJ] * lange termijn elektriciteitprijs [€/GJ] ) / ( warmteproductie per jaar referentie [GJ] + elektriciteitsproductie per jaar referentie [GJ])

Voorbeeld 1: thermische conversie >10 MW

  • warmteproductie is 50 MWth * 7500 uren = 375000 MWh/jaar = 1,35 mln GJ/jaar

  • elektriciteitsproductie is 22 MWe * 500 uren + 9,5 MWe * 7500 uren = 82250 MWh/jaar = 0,3 mln GJ/jaar

  • 2/3 * (1,35 mln GJ * 6,2 €/GJth + 0,3 mln GJ * 18,89 €/GJe) / (1,35 mln GJ + 0,3 mln GJ) = 5,7 €/GJ

Voorbeeld 2: allesvergisting WKK (zelfstandig)

  • warmteproductie is 3,9 MWth * 4000 uren = 15600 MWh/jaar = 56.160 mln GJ/jaar

  • elektriciteitsproductie is 3 MWe * 8000 uren = 24000 MWh/jaar = 86.400 GJ/jaar

  • 2/3 * (56.160 GJ * 6,2 €/GJth + 86.400 GJ * 18,89 €/GJe) / (56.160 GJ + 86.400 GJ) = 9,3 €/GJ

6. Uitvoeringsovereenkomst

Voor projecten met een budgetbeslag groter dan € 400 miljoen wordt alleen een subsidiebeschikking verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een uitvoeringsovereenkomst wordt ondertekend. In de uitvoeringsovereenkomst verplicht de producent zich tot het realiseren van het project binnen de in de onderhavige regeling vastgestelde maximale termijn, op straffe van een boete van maximaal 2 procent van het beschikte bedrag. Deze regel is ingesteld om te voorkomen dat projecten een groot deel van het beschikbare budget kunnen reserveren, zonder dat deze tot uitvoering komen. Voor kleinere projecten zou de uitvoeringsovereenkomst een onevenredig risico met zich meebrengen en realisatie juist bemoeilijken. Om te voorkomen dat deze projecten lang budget vasthouden indien ze niet gerealiseerd worden geldt er een ijkmoment na één jaar. Dan moeten de opdrachten voor de bouw van de installatie zijn verstrekt.

7. Eigen gebruik

In tegenstelling tot voorgaande jaren is onder deze regeling ook het gebruik van energie op het eigen bedrijf subsidiabel. Het gebruik van energie in de productie-installatie zelf is niet subsidiabel. CertiQ, de garantiebeheersinstantie, geeft garanties van oorsprong uit voor netlevering en niet-netlevering van elektriciteit. Op grond van beide certificaten zal subsidie worden verstrekt. Voor warmte wordt geen onderscheid gemaakt tussen eigen gebruik en net-levering. Beide zijn subsidiabel. Bij groen gas is er geen sprake van eigen gebruik. Indien het ruw biogas in het eigen bedrijf wordt ingezet, zal het worden ingezet voor de productie van elektriciteit of warmte, wat op zichzelf subsidiabel is.

8. Vaststelling correctiebedragen voor bevoorschotting

In deze regeling worden voor alle opengestelde categorieën hernieuwbare energie de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting voor 2012 vastgesteld. Deze regeling geeft daarmee invulling aan de artikelen 14, zesde lid, en 31, vijfde lid, van het Besluit SDE.

De jaarlijks vast te stellen correctiebedragen zijn van belang voor de berekening van de jaarlijkse subsidiebedragen voor de verschillende categorieën productie-installaties. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek van de subsidiehoogte en het gebruik van correctiebedragen hierbij wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit SDE (Stb. 2007, 410). De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld.

Het correctiebedrag voor beschikkingen afgegeven naar aanleiding van de openstellingsrondes van de SDE+ in 2012 ten behoeve van de bevoorschotting wordt bepaald door de volgende formules:

Categorie productie-installaties

Formule voor correctiebedragen

Windenergie

Correctiebedrag = marktindex * profiel * onbalans * windfactor

Fotovoltaische panelen

Correctiebedrag = marktindex * onbalans

Overige categorieën voor elektriciteitsproductie

Correctiebedrag = marktindex

Hernieuwbaar gas

Correctiebedrag = marktindex

Hernieuwbare warmte

Correctiebedrag = marktindex gas * omrekenfactor (Zie hoofdstuk 5)

Gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

Correctiebedrag = (warmteproductie per jaar referentie * correctiebedrag hernieuwbare warmte + elektriciteitsproductie per jaar referentie * correctiebedrag overige categorieën voor elektriciteitsproductie ) / (warmteproductie per jaar referentie + elektriciteitsproductie per jaar referentie)

9. Administratieve lasten

Op grond van deze regeling zullen subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de administratieve lasten verbonden aan deze regeling is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.

Kenmerkend voor subsidie op grond van deze regeling is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten zullen zich concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie.

Omdat zon-pv projecten qua investeringskosten en administratieve lasten over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit de andere categorieën, worden voor zon-pv projecten de administratieve lasten afzonderlijk bepaald.

De administratieve lasten voor deze regeling zijn slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het Besluit SDE. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie zijn de administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget berekend waarbij rekening is gehouden met alle administratieve lasten die samenhangen met de onderliggende regelgeving van het Besluit SDE. Bij de bepaling van de hoogte van de administratieve lasten is onderscheid gemaakt tussen zon-pv en alle andere categorieën.

Voor alle categorieën, met uitzondering van zon-pv zullen de totale administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget € 38.270,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget zijn de administratieve lasten van de regeling, exclusief de categorie zon-pv, indicatief berekend maximaal ca. 0,04 procent. Voor de categorie zon-pv ≥ 15 kWp zullen de totale administratieve lasten per € 100 miljoen subsidiebudget € 553.000,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen subsidiebudget zijn de administratieve lasten voor de categorie zon-pv ≥ 15 kWp indicatief berekend maximaal ca. 0,55 procent. Er wordt aangenomen dat er in 2012 een vergelijkbaar deel van het beschikbare budget aan zon-PV projecten wordt besteed als in 2011, te weten ca. 3 procent.

In totaal wordt in deze regeling € 1.700.000.000,00 subsidiebudget opengesteld.

De administratieve lasten voor deze openstelling bedragen € 940.100,–. Het percentage administratieve lasten is ca. 0,06 procent.

10. Vaste verandermomenten

De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. De regeling ziet op de subsidieverstrekking voor de productie van duurzame energie waarvoor afwijking in dat kabinetsstandpunt wegens uitzonderingsgrond 1 (de regelgeving heeft een directe relatie met andere jaarindelingen, zoals het subsidiejaar, en de doelgroepen zijn gebaat bij een spoedige inwerkingtreding) in dit geval is toegestaan.

11. Staatssteun

In 2007 is het Besluit SDE aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel nr. N 478/2007 – Nederland ‘Stimulering van duurzame energie, wijziging en verlenging van de MEP-regeling (M 707/02) en MEP stimulering warmtekrachtkoppeling (N 543/05)’. Daarbij is het Besluit SDE getoetst op staatssteunaspecten. Op 28 november 2011 is een wijziging van het Besluit SDE gepubliceerd (Stb. 2011, 548). Omdat enkele wijzigingen in dat besluit, zoals de introductie van de mogelijkheid om hernieuwbare warmte te stimuleren, een nieuwe melding bij de Europese Commissie vereisen, is het besluit aangemeld in het kader van staatssteuntoetsing. Er is nog geen goedkeuring verkregen voor de wijziging van het Besluit SDE. Daar deze regeling mede is gebaseerd op de wijzigingen in het Besluit SDE dient subsidieverstrekking op grond van deze regeling plaats te vinden onder voorbehoud dat goedkeuring in het kader van staatssteun wordt verkregen voor de wijziging van het Besluit SDE.

In de beschikking tot subsidieverlening zal daartoe worden bepaald dat de beschikking pas in werking zal treden als deze goedkeuring van de Commissie is verkregen. De termijn waarbinnen de productie-installatie in gebruik moet zijn genomen vangt pas aan op het moment dat de beschikking in werking treedt. Indien de staatssteunregels dat vereisen wordt een beschikking tot subsidieverlening ingetrokken of gewijzigd op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies. Daarnaast blijft artikel 4 van het Besluit SDE onverminderd van toepassing. Dit houdt in dat door middel van een cumulatietoets wordt vastgesteld of en in welke mate door de cumulatie van financiële steun een producent meer financiële steun zal ontvangen dan het milieusteunkader toestaat.

12. Technische voorschriften

Deze regeling is op 2 februari 2012 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (nr. 2012/0066/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen.

Naar boven