Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2015, 47 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2015, 47 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 4 juli 2014, nr. WJZ / 14111023;
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 augustus 2014, nr. W15.14.0225/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 23 januari 2015, nr. WJZ / 14173028;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel n, na onderdeel n vier onderdelen toegevoegd, luidende:
de bij ministeriële regeling vastgestelde periode waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn. Voor iedere fase geldt een andere openstellingsdatum;
de subsidie verstrekt ten behoeve van de productie van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit of elektriciteit die is opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998;
de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties;
richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140).
b. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met één kWh de hoeveelheid elektrische energie die overeenkomt met 0,102359965 Nm3aardgasequivalent of 0,0036 GJ.
B
In artikel 2 worden na het vierde lid twee leden toegevoegd, luidende:
5. Bij ministeriële regeling kan per categorie productie-installaties een afzonderlijke maximale productie in kWh, of voor meerdere categorieën tezamen, één maximale productie in kWh worden vastgesteld die jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt.
6. Bij ministeriële regeling kan voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee per locatie een afzonderlijke maximale productie in kWh, of voor meerdere locaties tezamen, één maximale productie in kWh worden vastgesteld die jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt.
C
Artikel 3 komt te luiden:
1. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van de MEP of de OV-MEP subsidie van meer dan € 0,00 is verstrekt, tenzij:
a. het een productie-installatie betreft waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties;
b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid in capaciteit of geheel wordt vervangen;
c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties;
d. het een productie-installatie betreft waarvan voor het eerst geproduceerde hernieuwbare warmte nuttig zal worden gebruikt en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties.
2. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds op grond van dit besluit subsidie is verstrekt, tenzij:
a. het een productie-installatie betreft waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd door middel van biomassa en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties;
b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid in capaciteit of geheel wordt vervangen;
c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties;
d. de productie-installatie niet in gebruik is genomen, er tenminste drie jaren zijn verstreken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en die beschikking door Onze Minister is ingetrokken.
3. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien de productie-installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen subsidie op grond van de MEP, de OV-MEP of dit besluit is verstrekt, tenzij:
a. het een bestaande productie-installatie betreft die voor het eerst gebruik zal maken van hernieuwbare energiebronnen en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties;
b. de productie-installatie ingrijpend wordt uitgebreid in capaciteit of geheel wordt vervangen;
c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties;
d. het een bestaande productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit betreft die voor het eerst de warmte nuttig zal gebruiken en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties.
4. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien een productie-installatie geheel of gedeeltelijk bestaat uit gebruikte materialen, tenzij het een productie-installatie betreft die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties.
5. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verstrekt indien de productie-installatie hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte opwekt uit een hernieuwbare energiebron die geheel of gedeeltelijk bestaat uit hernieuwbaar gas dat afkomstig is uit een of meerdere productie-installaties waaraan op grond van dit besluit subsidie is verstrekt.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het tweede tot en met het vijfde lid.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid, aanhef, wordt «125 MW» vervangen door: 250 MW.
b. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «wordt verleend» vervangen door: kan worden verleend.
E
In artikel 5 wordt «artikel 3, eerste lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel b of vierde lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel b of derde lid, onderdeel b.
F
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd luidende:
Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, en er daardoor voor dezelfde periode, of gedeeltelijk voor dezelfde periode, meerdere beschikkingen zijn afgegeven voor dezelfde productie-installatie en dezelfde soort hernieuwbare energie, wordt in een kalenderjaar de hernieuwbare elektriciteit, het hernieuwbare gas of de hernieuwbare warmte die onder een later afgegeven beschikking extra wordt geproduceerd, subsidiabel indien de subsidiabele productie van de eerder afgegeven beschikking of beschikkingen volledig is benut.
G
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister kan op verzoek van de subsidie-ontvanger het tijdstip van aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt maximaal driemaal wijzigen met dien verstande dat dit verzoek niet later wordt ingediend dan de datum van ingebruikname van de productie-installatie, en dat dit tijdstip niet later wordt vastgesteld, dan binnen de op grond van artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn.
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister kan op verzoek van de subsidie-ontvanger, voor een project voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met een nominaal vermogen gelijk aan of groter dan 100 MW en die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties, bepalen dat het tijdstip van aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt voor maximaal vijf gedeelten van de beschikking tot subsidieverlening verschilt. Tussen de startdata zit een periode van tenminste twee maanden.
H
In artikel 7 worden «de artikelen 15, tweede lid, tweede volzin, 23, tweede lid, tweede volzin, 32, tweede lid, tweede volzin, 40 tweede lid, tweede volzin, 48, tweede lid, tweede volzin, of 55, tweede lid, tweede volzin» vervangen door: de artikelen 15, derde lid, 23, derde lid, 32, derde lid, 40, derde lid, 48, derde lid, of 55, derde lid, en wordt «kWh, Nm3 aardgasequivalent of GJ « vervangen door: kWh.
I
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per fase een fasebedrag per kWh vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.
2. Voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit geldt het fasebedrag per kWh dat is vastgesteld voor de fase waarin de subsidie-aanvrager zijn aanvraag indient, tenzij dat fasebedrag hoger is dan het basisbedrag vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties, bedoeld in artikel 11, in welk geval dit basisbedrag geldt.
3. Bij regeling van Onze Minister kan voor een categorie productie-installaties een fasebedrag worden vastgesteld dat afwijkt van het fasebedrag vastgesteld op grond van het eerste lid.
J
In artikel 12, derde lid, vervalt de tweede zin.
K
In de artikelen 12, eerste lid, 14, eerste lid, aanhef en derde lid (nieuw), 15, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, 29, eerste lid, 31, eerste lid, aanhef, en derde lid, 32, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, 45, eerste lid, 47, eerste lid, aanhef, en derde lid, 48, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, 58, tweede lid en vierde lid, onderdeel a en b (nieuw) en artikel 67, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel b en derde lid, onderdeel b, wordt «basisbedrag» telkens vervangen door: fasebedrag of basisbedrag.
L
In artikel 13 wordt «Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11» vervangen door: Het fasebedrag, bedoeld in artikel 10, of het basisbedrag, bedoeld in artikel 11.
M
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder vernummering van het vierde tot en met het negende lid tot derde tot en met achtste lid, vervalt het derde lid.
b. In het vierde (nieuw) en vijfde lid (nieuw), wordt «het eerste, vierde, zevende of achtste lid « vervangen door: derde, zesde of zevende lid.
c. In het achtste lid (nieuw) wordt «vierde lid» telkens vervangen door: derde lid.
N
In de artikelen 14, vijfde lid (nieuw), 22, vijfde lid (nieuw), 31, vijfde lid, 39, vijfde lid, 47, vijfde lid, en 54, vijfde lid wordt «en waarbij voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd» telkens vervangen door: en waarbij voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 september tot en met 31 augustus, of in een bij ministeriele regeling te bepalen periode, voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd.
O
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Indien de elektriciteitsprijs gedurende een bepaalde periode negatief is, kan het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt worden gecorrigeerd, bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld in welke gevallen en over de wijze waarop deze correctie plaatsvindt.
b. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat, indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar meer kWh is geproduceerd of uit vorige jaren is overgebracht dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, waarbij het verschil in kWh dat in een vorig jaar minder is geproduceerd ingevolge het derde lid reeds is opgeteld, het verschil in kWh bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal geproduceerde kWh dat opgeteld wordt bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar.
c. In het zesde lid (nieuw) vervalt het zinsdeel: , met uitzondering van de productie-installatie,.
P
In artikel 16 wordt «het basisbedrag, bedoeld in artikel 11» vervangen door: het fasebedrag, bedoeld in artikel 10, of het basisbedrag, bedoeld in artikel 11.
Q
In artikel 19 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien de subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee per locatie wordt verstrekt, wordt bij de aanvraag tot subsidieverlening door de producent voor elke locatie afzonderlijk een tenderbedrag als bedoeld in het eerste lid opgegeven. De gecombineerde aanvraag voor twee of meerdere locaties wordt behandeld als één aanvraag.
R
In artikel 20, derde lid, vervalt de tweede zin.
S
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder vernummering van het vierde tot en met het zevende lid tot derde tot en met zesde lid vervalt het derde lid.
b. In het vierde (nieuw), vijfde (nieuw) en zesde lid (nieuw), wordt «vierde lid» telkens vervangen door: derde lid.
T
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen. Indien de elektriciteitsprijs gedurende een bepaalde periode negatief is, kan het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt worden gecorrigeerd, bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld in welke gevallen en over de wijze waarop deze correctie plaatsvindt.
b. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar meer kWh is geproduceerd of uit vorige jaren is overgebracht dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, waarbij het verschil in kWh dat in een vorig jaar minder is geproduceerd ingevolge het derde lid reeds is opgeteld, het verschil in kWh bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal geproduceerde kWh dat opgeteld wordt bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar.
c. In het zesde lid (nieuw) vervalt het zinsdeel: , met uitzondering van de productie-installatie,.
U
Na artikel 26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per fase een fasebedrag per kWh vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbaar gas.
2. Voor de subsidie voor de productie van hernieuwbaar gas geldt het fasebedrag per kWh dat is vastgesteld voor de fase waarin de subsidie-aanvrager zijn aanvraag indient, tenzij dat fasebedrag hoger is dan het basisbedrag vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties, bedoeld in artikel 28, in welk geval dit basisbedrag geldt.
3. Bij regeling van Onze Minister kan voor een categorie productie-installaties een fasebedrag worden vastgesteld dat afwijkt van het fasebedrag vastgesteld op grond van het eerste lid.
V
In de artikelen 28, eerste en tweede lid en derde lid, aanhef en onderdeel a, 29, eerste lid, 31, derde lid, 32, zesde lid (nieuw), 33, 36, eerste, tweede en derde lid, 37, eerste lid, 39, derde lid, 40, zesde lid (nieuw), 41 en 67, tweede lid, na onderdeel a, de laatste zin, wordt «Nm3 aardgasequivalent of GJ» telkens vervangen door: kWh.
W
In artikel 30 wordt «Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28» vervangen door: Het fasebedrag, bedoeld in artikel 27, of het basisbedrag, bedoeld in artikel 28.
X
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, komt te luiden:
1°. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbaar gas heeft geproduceerd en op een gasnet heeft ingevoed, met
b. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.
c. Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot vijfde tot en met zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar meer kWh is geproduceerd of uit vorige jaren is overgebracht dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, waarbij het verschil in kWh dat in een vorig jaar minder is geproduceerd ingevolge het derde lid reeds is opgeteld, het verschil in kWh bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal geproduceerde kWh dat opgeteld wordt bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar.
d. In het zevende lid, onderdeel b (nieuw), vervalt het zinsdeel: , met uitzondering van de productie-installatie,.
Y
In de artikelen 32, zevende lid (nieuw), 40, zevende lid (nieuw), en 73 wordt «Nm3 aardgasequivalent « telkens vervangen door: kWh.
Z
In de artikelen 32, zevende lid, aanhef (nieuw), 40, zevende lid, aanhef (nieuw), 44, eerste en tweede lid, en derde lid aanhef en onderdeel a, 45, eerste, tweede, en derde lid, 47, derde lid, 48, eerste lid onderdeel a, onder 1°, vijfde, zesde en zevende lid (nieuw), 49, 51, eerste, tweede en derde lid, 52, eerste, tweede en derde lid, 54, derde lid, 55, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, vijfde, zesde en zevende lid (nieuw), 55a, 58, tweede lid, en 67, derde lid, na onderdeel a, de laatste zin, wordt «GJ» telkens vervangen door: kWh.
AA
In artikel 33 wordt «het basisbedrag, bedoeld in artikel 28» vervangen door: het fasebedrag, bedoeld in artikel 27, of het basisbedrag, bedoeld in artikel 28.
BB
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, komt te luiden:
1°. het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie voor hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbaar gas heeft geproduceerd en op een gasnet heeft ingevoed, met
b. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.
c. Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot vijfde tot en met zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar meer kWh is geproduceerd of uit vorige jaren is overgebracht dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, waarbij het verschil in kWh dat in een vorig jaar minder is geproduceerd ingevolge het derde lid reeds is opgeteld, het verschil in kWh bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal geproduceerde kWh dat opgeteld wordt bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar.
d. In het zevende lid, onderdeel b (nieuw), vervalt het zinsdeel: , met uitzondering van de productie-installatie,.
CC
Na artikel 43 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, wordt per fase een fasebedrag per kWh vastgesteld voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit.
2. Voor de subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit geldt het fasebedrag per kWh dat is vastgesteld voor de fase waarin de subsidie-aanvrager zijn al dan niet volledige aanvraag indient, tenzij dat fasebedrag hoger is dan het basisbedrag vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties, bedoeld in artikel 44, in welk geval dit basisbedrag geldt.
3. Bij regeling van Onze Minister kan voor een categorie productie-installaties een fasebedrag worden vastgesteld dat afwijkt van het fasebedrag vastgesteld op grond van het eerste lid.
DD
In artikel 46 wordt «Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44» vervangen door: Het fasebedrag, bedoeld in artikel 43a, of het basisbedrag, bedoeld in artikel 44.
EE
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.
b. Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot vijfde tot en met zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar meer kWh is geproduceerd of uit vorige jaren is overgebracht dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, waarbij het verschil in kWh dat in een vorig jaar minder is geproduceerd ingevolge het derde lid reeds is opgeteld, het verschil in kWh bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal geproduceerde kWh dat opgeteld wordt bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar.
FF
In artikel 49 wordt «het basisbedrag, bedoeld in artikel 44» vervangen door: het fasebedrag, bedoeld in artikel 43a, of het basisbedrag, bedoeld artikel 44.
GG
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt bedraagt ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kWh dat per jaar kan verschillen en dat gebaseerd is op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.
b. Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot vijfde tot en met het zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal kWh dat opgeteld wordt bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat indien in een jaar meer kWh is geproduceerd of uit vorige jaren is overgebracht dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, waarbij het verschil in kWh dat in een vorig jaar minder is geproduceerd ingevolge het derde lid reeds is opgeteld, het verschil in kWh bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar wordt opgeteld. Bij ministeriële regeling kan een maximum, dat per jaar kan verschillen, worden gesteld aan het aantal geproduceerde kWh dat opgeteld wordt bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar.
HH
Na artikel 55a wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Aan de producent van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, geproduceerd door een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie productie-installaties die zich bevinden in een lidstaat waarmee een samenwerking is overeengekomen als bedoeld in artikel 7 van de richtlijn hernieuwbare energie, kan subsidie worden verleend.
2. Het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 1 tot en met 5 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op de subsidieverlening, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat:
a. het elektriciteits-, gas- of warmtenet waarop wordt ingevoed niet in Nederland, maar in de betreffende lidstaat ligt;
b. met de elektriciteit-, gas-, of energieprijs, de prijs wordt bedoeld in de betreffende lidstaat of in het relevante gebied;
c. met «garanties van oorsprong» wordt bedoeld: de garanties van oorsprong afgegeven in de betreffende lidstaat overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van de richtlijn hernieuwbare energie;
d. met «productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee» wordt bedoeld: een productie-installatie die is opgericht op zee, waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd met behulp van windenergie.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel, waarbij in ieder geval regels kunnen worden gesteld over de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover, de verplichtingen van de subsidie-ontvanger, de vaststelling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.
II
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid, eerste zin, komt te luiden:
Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.
b. In het tweede lid, aanhef, wordt «Indien dit op het formulier is vermeld» vervangen door: Indien van toepassing.
c. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «kWh, GJ of Nm3» vervangen door: kWh.
d. Het tweede lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. overige door Onze Minister aangegeven bescheiden.
JJ
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst geldt» vervangen door: voor de toepassing van dit artikel, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst geldt.
b. In het tweede lid wordt «het beschikbare subsidieplafond» telkens vervangen door: het beschikbare subsidieplafond, of de maximale productie in kWh.
c. Onder vernummering van het vierde tot en met vijfde lid tot derde tot en met vierde lid, vervalt het derde lid.
d. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met c tot a tot en met b, vervalt in het vierde lid (nieuw) onderdeel a.
KK
Artikel 59 komt te luiden:
1. Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan dit besluit en de daarop berustende bepalingen;
b. hij het onaannemelijk acht dat de productie-installatie binnen vier jaar of binnen de bij of krachtens artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn in gebruik wordt genomen;
c. hij het onaannemelijk acht dat het plan, bedoeld in artikel 56, lid 2, onderdeel d:
1°. uitvoerbaar is;
2°. technisch haalbaar is;
3°. financieel haalbaar is;
4°. economisch haalbaar is;
d. één of meer vergunningen als bedoeld in artikel 56, tweede lid, onderdeel c, niet zijn verleend.
2. Bij ministeriële regeling kan voor een categorie productie-installaties worden bepaald dat Onze Minister afwijzend beslist op een aanvraag indien geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.
LL
In artikel 60, eerste lid, onderdeel a, wordt «kWh, Nm3 aardgasequivalent of GJ» vervangen door: kWh.
MM
In artikel 61 vervalt het vierde lid.
NN
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waar op verzoek van de producent het aantal kWh, bedoeld in artikel 15, derde of vierde lid, of 23, derde of vierde lid, bij opgeteld kan worden, en.
b. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 14, zesde lid, dan wel artikel 22, zesde lid» vervangen door: artikel 14, vijfde lid, dan wel artikel 22, vijfde lid.
c. In het eerste lid, na onderdeel b, het laatste zinsdeel, wordt «artikel 14, vijfde lid, dan wel artikel 22, vijfde lid» vervangen door: artikel 14, vierde lid, dan wel artikel 22, vierde lid.
d. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waar op verzoek van de producent het aantal kWh, bedoeld in artikel 32, derde of vierde lid, of 40, derde of vierde lid, bij opgeteld kan worden, en.
e. Het derde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waar op verzoek van de producent het aantal kWh, bedoeld in artikel 48, derde of vierde lid, of 55, derde of vierde lid, bij opgeteld kan worden, en.
f. Het vierde lid komt te luiden:
4. Onze Minister verstrekt per jaar slechts een voorschot tot ten hoogste in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh waar op verzoek van de producent, het aantal kWh, bedoeld in artikel 15, derde of vierde lid, 23, derde of vierde lid, 32, derde of vierde lid, 40, derde of vierde lid, 48, derde of vierde lid, of 55, derde of vierde lid, bij opgeteld kan worden.
OO
Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. Het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waar op verzoek van de producent, het aantal kWh, bedoeld in artikel 15, derde of vierde lid, 23, derde of vierde lid, 32, derde of vierde lid, 40, derde of vierde lid, 48, derde of vierde lid, of 55, derde of vierde lid, bij opgeteld kan worden en.
b. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «de artikelen 14, zesde lid, 31, vijfde lid, of 47, vijfde lid, dan wel de artikelen 22, zesde lid, 39, vijfde lid, of 54, vijfde lid» vervangen door: de artikelen 14, vijfde lid, 31, vijfde lid, of 47, vijfde lid, dan wel de artikelen 22, vijfde lid, 39, vijfde lid, of 54, vijfde lid.
c. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de berekening van de maandelijkse bedragen en van het jaarlijkse bedrag, bedoeld in het eerste lid, en kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de voorschotten worden verrekend, als bedoeld in het tweede lid.
PP
Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld.
b. Het derde lid komt te luiden:
3. De aanvraag gaat vergezeld van de door Onze Minister aangegeven bescheiden.
Artikel 72 komt te luiden:
RR
Na artikel 73 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Op aanvragen om subsidie die vóór 1 januari 2015 zijn ingediend, op subsidies die vóór 1 januari 2015 zijn verleend en op subsidies die vóór 1 januari 2015 zijn vastgesteld blijft het recht van toepassing zoals dat luidde onmiddellijk vóór dat tijdstip, met uitzondering het bepaalde in de artikelen 1, vierde lid, 6, tweede lid, 7, 14, vijfde lid, 15, tweede, derde en vierde lid, 22, vijfde lid, 23, tweede, derde en vierde lid, 28, eerste, tweede lid en derde lid, aanhef en onderdeel a, 29, eerste lid, 31, derde en vijfde lid, 32, eerste, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid, 33, 36, eerste, tweede en derde lid, 37, eerste lid, 39, derde en vijfde lid, 40, eerste, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid, 41, 44, eerste en tweede lid en derde lid aanhef en onderdeel a, 47, derde en vijfde lid, 48, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 49, 51, eerste, tweede en derde lid, 52, eerste, tweede en derde lid, 54, derde en vijfde lid, 55, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 55a, 56, tweede lid, onderdeel b, 58, tweede lid, 60, eerste lid, onderdeel a, 67, eerste lid, tweede lid, onderdeel a en laatste zin, derde lid, onderdeel a en laatste zin en vierde lid, 68, eerste en derde lid en 73.
2. Bij subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, kunnen de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, en 20, eerste lid, en het bedrag, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, en 22, eerste lid, worden vermenigvuldigd met de factor 1,25, indien dit voor een categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is bepaald. Deze categorie productie-installaties wordt in dat geval niet aangewezen als productie-installatie als bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 27 januari 2015
Willem-Alexander
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Uitgegeven de zesde februari 2015
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Met het onderhavige besluit wordt het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit SDE) op een aantal punten gewijzigd. Aanleiding is het «Energieakkoord voor Duurzame Groei» (hierna: energieakkoord), dat het kabinet in september 2013 heeft gesloten met werkgevers, werknemers, natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven, decentrale overheden en vele andere organisaties. In het energieakkoord is afgesproken dat het aandeel duurzame energie stijgt naar 14% in 2020 en 16% in 2023. Partijen zijn het er over eens dat de bestaande SDE+ regeling het belangrijkste instrument is voor financiering van de onrendabele top bij de uitrol van hernieuwbare energieopwekking. De systematiek van de SDE+ blijft dan ook ongewijzigd. Wel zullen er op enkele punten wijzigingen worden doorgevoerd om onder andere de afspraken uit het energieakkoord te kunnen faciliteren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 31 239, nr. 171). Voorts wordt het besluit op een aantal punten gewijzigd ter vereenvoudiging van de uitvoering.
In het energieakkoord is afgesproken dat voor windparken op zee in de periode 2015–2019 voor 3.450 MW aan subsidie beschikbaar zal worden gesteld. Daarnaast is in het energieakkoord afgesproken dat de kostprijs voor wind op zee in de periode 2014–2024 met 40% zal dalen(Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 30 196, nr. 202).
Rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling in het energieakkoord zal voor 3.450 MW wind op zee een verplichtingenbudget in de SDE+ moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard (inclusief netkosten). De uitbetaling vindt plaats over een periode van 15 jaar. De subsidiebeschikkingen worden echter over diverse jaren verdeeld uitgegeven en na het afgeven van de subsidiebeschikking duurt het nog een paar jaar voor de windmolens er echt staan en stroom produceren. Naar verwachting wordt de subsidie daarom over de jaren 2019–2037 uitgekeerd.
Door de SDE+ systematiek staat het subsidiebudget van tevoren vast, de bedragen zijn gemaximeerd. Dit verplichtingenbudget geeft de maximale uitgaven weer. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen (verrekend in het correctiebedrag), waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen.
Over het algemeen zit de verwachte uitgave voor windenergie op zee in het totaal dat op de begroting staat voor de SDE+ en in de meerjarenramingen. Ook zonder deze wijziging van het besluit SDE zouden de afspraken uit het energieakkoord worden nagekomen en was er op basis van dit budget verplichtingenbudget voor wind op zee opengesteld. De meerjarenraming is namelijk gebaseerd op de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 en 16% duurzame energie in 2023. Voor het behalen van deze doelstellingen is de toepassing van windenergie op zee noodzakelijk.
De keuze om voor wind op zee aparte tenders te organiseren in plaats van mee te laten lopen in de generieke openstelling van de SDE+ volgt niet enkel uit de afspraken in het Energieakkoord. Allereerst is voor het behalen van 14% duurzame energie in 2010 en 16% duurzame energie in 2023, naast de andere duurzame energie opties, wind op zee noodzakelijk. Onderliggende redenen voor het voornemen om een aparte tender voor wind op zee open te stellen zijn dat wind op zee een technologie is die relatief aan het begin van de technische ontwikkeling staat. Daarnaast heeft wind op zee een lange leadtime, waardoor het voor het behalen van de doelen van 2020 en 2023 van belang is om tijdig te beginnen met de ontwikkeling van windparken op zee. Tenslotte is per wind op zee project een veel grotere verplichtingenruimte nodig dan voor een gemiddeld project in de SDE+.
In het energieakkoord is afgesproken dat het kabinet zorg draagt voor een robuust wettelijk kader om de opschaling van windparken op zee mogelijk te maken. In dit wettelijk kader wordt de subsidie gekoppeld aan het bouwen van een windpark op een specifiek bepaalde locatie waardoor onnodige ruimteclaims worden vermeden. Dit betekent dat in de toekomst bij een tender voor wind op zee er geen sprake meer zal zijn van concurrentie tussen verschillende locaties, maar van concurrentie om een specifieke locatie. Om dit mogelijk te maken is het Besluit SDE op een aantal punten aangepast.
Gegeven het windvermogen dat jaarlijks wordt uitgegeven is het mogelijk dat in een tender meerdere locaties beschikbaar worden gesteld. Daarbij is het mogelijk dat één aanvrager voor meerdere locaties een aanvraag indient. Daarbij moet het mogelijk zijn dat het basisbedrag per locatie verschilt.
Het tenderen van een specifieke locatie maakt het mogelijk om naast een maximum aantal vollasturen per geïnvesteerde MW, ook een maximum te stellen aan het totaal aan kWh productie wat voor subsidie in aanmerking komt. Het stellen van een dergelijk maximum geeft de mogelijkheid om het maximaal aantal vollasturen per geïnvesteerde MW ruim vast te stellen, waardoor het aantal vollasturen geen effect kan hebben op de keuze van de turbine.
In het energieakkoord is afgesproken dat bij- en meestook in kolencentrales gestimuleerd zal worden. Voorwaarde hierbij is dat er nationale duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa worden opgesteld. Om de stimulering van bij- en meestook mogelijk te maken zullen verschillende punten in het Besluit SDE worden gewijzigd.
In het energieakkoord is afgesproken dat er niet meer dan 25 PJ per jaar bij- en meestook gesubsidieerd mag worden. In het besluit wordt geregeld dat een cap op de energieproductie kan worden gesteld.
Het is nu al mogelijk voor een installatie om meerdere SDE-beschikkingen naast elkaar te hebben, waarbij voor iedere beschikking apart bemeterd wordt. Voor bij- en meestook is het wenselijk dat er bijvoorbeeld een eerste beschikking kan worden afgegeven van 10% bij- en meestook en later een aanvullende beschikking van 5%. Het totaal wordt daardoor 15%. De output van deze beschikkingen kan echter niet apart bemeterd worden; het betreft immers dezelfde soort hernieuwbare energie. Om dit mogelijk te maken wordt daarom in het besluit vastgelegd dat de eerst afgegeven beschikking altijd volledig moet worden benut voordat de volgende beschikking kan worden benut. Dit is om misbruik te voorkomen.
Op grond van de Europese richtlijn 2009/28/EU (hierna: richtlijn hernieuwbare energie) heeft elke lidstaat een nationale doelstelling voor hernieuwbare energie. Nederland dient in 2020 14% van het energieverbruik te betrekken uit hernieuwbare bronnen. De richtlijn hernieuwbare energie biedt lidstaten de mogelijkheid om gebruik te maken van de zogenaamde samenwerkingsmechanismen, ook wel flexibele mechanismen genoemd. Het gebruik van samenwerkingsmechanismen bij de opwekking van hernieuwbare energie kan een kosteneffectieve bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. De reden daarvoor is dat het technisch potentieel van hernieuwbare energie in Nederland relatief beperkt is in vergelijking met andere landen. Het is daardoor voor Nederland duur om de doelstelling nationaal te halen, terwijl andere landen dat tegen lagere kosten kunnen. Door gebruik te maken van goedkope hernieuwbare energie-opties in andere landen, kan de Nederlandse doelstelling in potentie tegen lagere kosten voor de belastingbetaler worden gerealiseerd. De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van samenwerkingsmechanismen. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismen, die de richtlijn biedt.
Het Besluit SDE zal zo gewijzigd worden dat het stimuleren van gezamenlijke projecten tussen Nederland en een andere lidstaat mogelijk wordt. Concreet betekent dit dat Nederland de mogelijkheid heeft om met één of meerdere lidstaten samen te werken in alle soorten gezamenlijke hernieuwbare energieprojecten, als bedoeld in artikel 7 van de richtlijn hernieuwbare energie (zowel productie van elektriciteit als verwarming uit hernieuwbare energiebronnen). Hierbij worden afspraken gemaakt over de verdeling van de hernieuwbare energie. Bij deze samenwerking kunnen ook particuliere exploitanten betrokken zijn. Bij een dergelijke samenwerking tussen lidstaten hoeft overigens, net als bij statistische overdracht, geen fysieke overdracht van de opgewekte energie plaats te vinden.
Europese samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie biedt kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Nederlandse bedrijven die actief zijn op de markt voor hernieuwbare energie opereren immers niet alleen in Nederland, maar ook elders in Europa of de wereld. Nederlandse bedrijven zijn daarbij actief in verschillende onderdelen van de keten. De internationale markt voor hernieuwbare energie groeit de komende jaren fors en daar liggen veel kansen, ook voor Nederlandse bedrijven.
Het is mogelijk om onbenutte productie van kWh mee te nemen naar volgende jaren, zodat indien in een jaar de subsidiabele productie niet volledig benut kan worden, dit in een later jaar alsnog kan gebeuren als het aantal geproduceerde kWh boven de subsidiabele productie ligt. Het kan echter ook gebeuren dat in de eerste jaren sprake is van overtollige productie van kWh, terwijl in een later jaar sprake is van onbenutte productie van kWh. Dit is een risico voor de projecten. Door ook het meenemen van overtollige productie van kWh naar latere jaren toe te staan en de bepalingen ten aanzien van het verlenen van voorschotten hiermee in lijn te brengen, wordt dit risico weggenomen.
Deze voorziening is gericht op fluctuaties in energieproductie buiten de invloedsfeer van de producent, bijvoorbeeld als gevolg van wind of zon. Voor installaties waarin de productie regelbaar is zowel boven als onder het volume waarvoor een beschikking is afgegeven, zou deze voorziening kunnen leiden tot speculatief gedrag om de subsidieopbrengst te maximaliseren, zonder dat dit tot extra duurzame energie leidt. Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales komt hier daarom in beginsel niet voor in aanmerking.
Met het kunnen meenemen van onbenutte productie van kWh en overtollige productie van kWh is het aparte regime voor wind op land, wind in meer en wind op zee, waarbij gerekend wordt met de windfactor, overbodig geworden. De wijziging van het Besluit SDE voorziet dan ook in het afschaffen van de windfactor voor wind op land, wind in meer en wind op zee.
In artikel 7 van het besluit wordt de mogelijkheid geboden voor de minister om op verzoek de periode waarover subsidie wordt verstrekt met maximaal een jaar te verlengen. Met de afschaffing van de windfactor geldt deze mogelijkheid van een extra jaar om de subsidie te kunnen benutten ook voor het opwekken van elektriciteit door middel van wind.
Deze wijziging zal ook gelden voor bestaande beschikkingen, met uitzondering van de categorieën wind op land, wind in meer en wind op zee. Voor de bestaande beschikkingen binnen deze categorieën blijft de windfactor van toepassing.
De productiegegevens van warmte en groen gas zullen vanaf nu worden weergeven in de eenheid kWh in plaats van Nm3 voor (groen) gas en GJ voor warmte en WKK. Hiermee sluit het Besluit SDE aan bij de eenheden waarop de garanties van oorsprong (gvo’s) zijn gebaseerd en waar internationaal mee gehandeld wordt.
Voor subsidie-aanvragers blijft het lastig om de juiste startdatum van projecten op het moment van aanvraag in te schatten. Bij de vorige wijziging van het Besluit SDE is de procedure reeds aangepast. De procedure voor het bepalen van de startdatum subsidie werd daarmee als volgt: op het moment van aanvraag moet de subsidie-aanvrager de startdatum voor subsidie opgeven om de subsidie-aanvrager te stimuleren een zo realistisch mogelijke datum op te geven zonder dat de datum strategisch wordt gekozen. Een zo realistisch mogelijke startdatum is wenselijk vanwege het voorspellen van de kasuitgaven voor de SDE+. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt niet later aan dan de datum waarop de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen.
In de praktijk blijkt dat deze procedure alsnog tot uitvoeringsproblemen kan leiden wanneer de subsidie-aanvrager verzuimt om voor de opgegeven startdatum een verzoek tot aanpassing van de startdatum in te dienen. Met de wijziging wordt het mogelijk om ook na de opgegeven startdatum een verzoek tot aanpassing van de startdatum in te dienen. Voorwaarde blijft wel dat de startdatum alleen kan worden aangepast voordat met de productie gestart is.
Momenteel is het gefaseerd laten ingaan van de subsidie binnen de SDE+ voor eenzelfde project mogelijk, maar dan moeten er geclusterd verschillende aanvragen worden ingediend. Met name de aanleg van grote windparken op zee en op land gaan vaak in fases. Tegelijk is het in ieder geval voor wind op zee wenselijk dat er sprake is van één aanvrager en één subsidiebeschikking, omdat de subsidie gekoppeld wordt aan de vergunningsaanvraag. Om daar bij aan te sluiten wordt de mogelijkheid gecreëerd om meerdere startdata binnen één project voor in de MR aan te wijzen categorieën hernieuwbare elektriciteit gelijk aan of groter dan 100 MW mogelijk te maken. De periode waarover subsidie wordt aangevraagd start voor iedere fase afzonderlijk. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt niet later aan dan de datum waarop de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen.
Om speculatief gedrag te voorkomen is in het Besluit SDE een bepaling opgenomen die regelt dat een subsidie-aanvrager tenminste een bepaald aantal jaren na het verstrijken van de datum van de beschikking tot subsidieverlening, wanneer die beschikking door Onze Minister is ingetrokken, geen nieuwe aanvraag voor dezelfde productie-installatie kan indienen. Deze termijn wordt aangepast van vijf naar drie jaar.
In de praktijk blijkt dat er bepaalde situaties zijn (bijvoorbeeld problemen met de vergunning) waarbij er geen sprake is van speculatief gedrag. Door de termijn te verkorten wordt tegemoet gekomen aan de wens van deze projecten om binnen kortere termijn een hernieuwde aanvraag in te dienen en wordt tegelijk speculatief gedrag nog steeds voorkomen.
In het Besluit SDE is bepaald dat de Minister van Economische Zaken een aanvraagformulier kan vaststellen, en dat de aanvragen om subsidieverlening worden ingediend met gebruikmaking van dit formulier. Deze bepalingen zijn overbodig. De bevoegdheid tot het vaststellen van formulieren vloeit voort uit artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht. In het huidige Kaderbesluit EZ-subsidies staat dat een subsidieaanvraag en een aanvraag tot vaststelling van de subsidies worden ingediend met gebruikmaking van een formulier dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. In het ontwerpbesluit tot wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies is opgenomen dat «een formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld» wordt vervangen door: een middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld. Daarmee wordt dus afgestapt van het begrip «formulier» en wordt gekozen voor het neutrale woord «middel», dat op allerlei manieren kan worden ingevuld. Deze wijzigingen treden naar verwachting in 2014 in werking. Het Besluit SDE, dat in 2015 in werking zal treden, zal daarom ook niet langer uitgaan van een bij ministeriële regeling vast te stellen formulier.
Het artikel dat de minister binnen vier jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit publiceert, is gedateerd. Het is ingevolge artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht om eens per vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit uit te brengen. Het moment van verslaglegging van het Besluit SDE sluit aan bij de momenten die zijn afgesproken in het energieakkoord en vindt daarna minimaal eens in de vijf jaar plaats.
Om een zinvolle vergelijking te maken van de effecten op regeldruk is de wijziging van het onderhavige besluit in samenhang bekeken met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het Besluit SDE, zoals de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie die jaarlijks wordt vastgesteld.
Per 1 januari 2015 is het geactualiseerde besluit van kracht. Een deel van de wijzigingen van het besluit vloeit voort uit de afspraken uit het energieakkoord, een deel van de wijzigingen is doorgevoerd op verzoek van de sector en daarmee (potentiële) subsidie-aanvragers.
De wijzigingen die met het onderhavige besluit worden doorgevoerd hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers.
Op grond van dit besluit en de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie zullen subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de administratieve lasten verbonden aan deze regeling is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.
Kenmerkend voor subsidie op grond van deze regeling is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten zullen zich concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie.
Artikel 59 van het besluit is op verzoek van de sector duidelijker geformuleerd. Op deze manier kan de uitvoerende organisatie de binnengekomen aanvragen beter beoordelen. Voor binnenlandse aanvragers van projecten is de verandering niet noemenswaardig qua lastendruk. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie zijn de administratieve lasten als percentage van het opengestelde subsidiebudget berekend waarbij rekening is gehouden met alle administratieve lasten die samenhangen met de onderliggende regelgeving van het Besluit SDE. Verwezen wordt naar de verantwoording en berekening van administratieve lasten in het Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie. Bij de bepaling van de hoogte van de administratieve lasten is hierbij onderscheid gemaakt tussen zon-pv en alle andere categorieën.
De totale administratieve lasten voor deze openstelling bedragen € 1.050.000,– voor zon-pv plus € 3.757.600,– voor de andere categorieën, wat gezamenlijk optelt tot € 4.807.600,–. Wanneer in totaal in de openstellingsregeling € 3.500.000.000,– subsidiebudget wordt opengesteld, gaat het om 0,14% van het subsidiebudget.
Voor windprojecten op zee wordt tevens verwezen naar de Wet windenergie op zee. Dit wetsvoorstel zelf heeft geen gevolgen voor administratieve lasten. Zolang er geen kavelbesluiten worden genomen, ontstaan er geen administratieve lasten. Als er wel kavelbesluiten worden genomen, nemen de administratieve lasten voor de bedrijven af, in vergelijking met het stelsel zoals het gold tot 1 april 2008.
Voor de nieuwe categorie projecten in een andere lidstaat geldt dat de lastendruk voor subsidie-aanvragers een fractie hoger ligt dan berekeningen zoals hierboven aangeven. Voor de projecten in andere lidstaten wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de werkwijze van de duurzame energieprojecten op Nederlands grondgebied binnen de SDE. Reden voor dit verschil is de overeengekomen samenwerking met de andere lidstaat. Hoewel dit voornamelijk een samenwerking is tussen de lidstaten zelf, is het project er wel bij gebaat deze samenwerking door de lidstaten vorm te laten krijgen. Dit kan extra administratieve lasten veroorzaken, doch is de verwachting dat deze extra kosten minimaal zijn.
De wijziging van het besluit heeft geen gevolgen voor de inhoudelijke nalevingskosten. De wijziging van het besluit heeft geen invloed op de inhoudelijke verplichtingen.
In het onderhavige besluit wordt de mogelijkheid gecreëerd om de minister maxima te laten stellen wanneer dit noodzakelijk wordt geacht. Tevens worden de voorschriften voor «banking» ruimer geformuleerd. Hierdoor kan een aanvrager naast het meenemen van de te weinig geproduceerde aantal kWh naar volgende jaren, ook het teveel geproduceerde aantal kWh optellen bij de productie van de volgende jaren.
In 2007 is het Besluit SDE aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel nr. N 478/2007 – Nederland «Stimulering van duurzame energie, wijziging en verlenging van de MEP-regeling (M 707/02) en MEP stimulering warmtekrachtkoppeling (N 543/05)». Daarbij is het Besluit SDE getoetst op staatssteunaspecten. Na enkele wijzigingen in dit besluit, in november 2011, is het Besluit SDE opnieuw aangemeld en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel SA.34411 (2012/N)– Nederland SDE +. Omdat enkele wijzigingen in dit besluit, zoals de introductie van de mogelijkheid om hernieuwbare energie in andere lidstaten te stimuleren, een nieuwe melding bij de Europese Commissie vereisen, is dit besluit aangemeld. De inwerkingtreding van dit besluit is afhankelijk gemaakt van de goedkeuring in het kader van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Een ieder heeft van 11 april 2014 tot en met 9 mei 2014 zijn reactie kunnen indienen op de wijziging van het Besluit SDE via de website www.internetconsultatie.nl. Er zijn in totaal veertien reacties ontvangen binnen de daartoe gestelde termijn.
Het merendeel van de reacties zijn ondersteunend aan de wijziging van het Besluit SDE en daarmee aan de invulling van het Rijk van de afspraken in het energieakkoord. Naast een aantal algemene reacties op de SDE+ en de gehanteerde systematiek, zijn er meerdere inhoudelijke reacties geweest op de onderwerpen wind op zee, wind op land, bij- en meestook van biomassa en gezamenlijke projecten in andere lidstaten (samenwerkingsmechanismen).
Het gros van de reacties heeft niet geleid tot een wijziging van het besluit. Voornamelijk omdat de opmerkingen geen betrekking hebben op zaken die in het besluit worden geregeld, maar op zaken die in de ministeriële regelingen worden vastgelegd. Qua algemene onderwerpen betreft het met name zaken rondom banking en correctiebedragen. Het merendeel van de inhoudelijke reacties heeft betrekking op wind op zee, wind op land, bij- en meestook van biomassa en gemeenschappelijke projecten in andere lidstaten. Andere redenen waarom sommige opmerkingen niet geleid hebben tot wijziging van het besluit is bijvoorbeeld vanwege een politieke keuze die gemaakt is. Een voorbeeld hiervan zijn de positieve en negatieve opmerkingen ten aanzien van de samenwerkingsmechanismen en over het feit dat de SDE+ inzet op een kosteneffectieve stimulering van duurzame energie. Ten slotte hebben enkele opmerkingen niet geleid tot een wijziging van het besluit, omdat deze niet tot een verbetering van het besluit zouden leiden. Bijvoorbeeld de opmerkingen omtrent frontloading zijn niet overgenomen, omdat deze zouden leiden tot hogere subsidies voor de betreffende categorieën. Een aangepaste vorm van frontloading waarbij de hoeveelheid subsidie gelijk zou blijven, maakt de uitvoering van de regeling complex terwijl daar voor de projecten weinig tot geen voordeel tegenover staat. Ook de opmerking over flexibiliteit tussen warmte, gas en elektriciteit bij biomassa is niet overgenomen. Tussentijds overstappen van energievorm leidt altijd tot extra kosten voor het project en is daarmee in principe onwenselijk.
Verschillende opmerkingen hebben geleid tot wijziging van het besluit of het opnemen van verdere toelichting. Zo is in het besluit een wijziging opgenomen waarmee de aanpassingen ten aanzien van banking niet gelden voor bestaande beschikkingen voor wind op zee en wind op land. Daarnaast zijn wijzigingen doorgevoerd ten aanzien van de voorschotbepalingen. Tenslotte is het Besluit aangepast aan de nieuwe richtsnoeren ten aanzien van staatssteun die in de consultatietermijn door de Europese Commissie gepubliceerd zijn (o.a. individuele melding en negatieve energieprijzen). Voor zover noodzakelijk is dit ook aangepast in de toelichting van het besluit. Daarnaast zijn er ook op verzoek meerdere zaken in de toelichting verduidelijkt of aangepast. Zo zal in de toelichting nader worden uitgelegd waarom banking niet voor alle technieken mogelijk is. Tevens wordt er nader toegelicht dat meerdere startdata binnen één beschikking ook mogelijk kan zijn voor andere technieken dan wind op zee.
In artikel 1, onderdeel o, is een definitiebepaling van het begrip fase opgenomen. De verschillende technologieën worden bij ministeriële regeling in verschillende groepen en fases ingedeeld op basis van hun basisbedrag. Voor iedere fase geldt een andere openstellingdatum. Bij elke fase hoort een maximumbasisbedrag (fasebedrag) voor de productie van elektriciteit, gas, warmte of de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit. De systematiek van de SDE, zoals deze werd gehanteerd in de regelingen aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008 tot en met 2014, is opgenomen in het Besluit SDE. Hierdoor is opname van het begrip «fase» vereist. Voor iedere aanvrager geldt het fasebedrag van de fase waarin wordt aangevraagd, tenzij het basisbedrag voor categorie productie-installaties waar de productie-installatie van de aanvrager onder valt, lager is dan het fasebedrag behorende bij de fase waarin subsidie wordt aangevraagd.
In het Besluit SDE wordt op verschillende plaatsen verwezen naar artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of naar de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties. Deze verwijzingen betreffen de MEP en de OV-MEP. De MEP-regelgeving (Milieukwaliteit van de Elektriciteits Productie) hadden Elektriciteitswet 1998 als basis. De MEP-subsidie is verleend aan producenten die hernieuwbare elektriciteit opwekken met behulp van windenergie, zonne-energie, waterkracht en energie uit biomassa. Producenten konden tot 18 augustus 2006 een subsidieaanvraag indienen. Per 1 januari 2009 voert Rijksdienst voor Ondernemend Nederland het beheer voor de nog resterende MEP-projecten uit. De OV-MEP is een overgangsregeling voor producenten van duurzame elektriciteit opgewekt in vergistingsinstallaties. Ook deze tijdelijke regeling is geëindigd en vervangen door de Stimulering Duurzame Energieproductie. In de praktijk wordt voor het aanduiden van deze subsidieregelingen enkel nog gesproken over de MEP of de OV-MEP. Om de leesbaarheid en het begrip van het Besluit SDE te vergroten is ervoor gekozen voor de verwijzingen naar artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of naar de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties de definitiebepalingen MEP en OV-MEP op te nemen in de onderdelen p en q van artikel 1 van het Besluit SDE.
De opname van de definitiebepaling van de richtlijn hernieuwbare energie is nodig vanwege de verwijzingen naar artikel 7 van deze richtlijn, die per 2015 in het Besluit SDE worden opgenomen in verband met de subsidiëring van projecten in andere lidstaten van de Europese Unie.
De productiegegevens van alle soorten energie zullen vanaf 2015 worden weergegeven in de eenheid kWh en niet langer in Nm3 aardgasequivalent voor groen gas en GJ voor warmte en WKK, zie paragraaf 2.5.1 van de algemene toelichting. In artikel 1, vierde lid, van het besluit SDE wordt daarom een omrekenfactor opgenomen die weergeeft hoe, in een voorkomend geval, het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dient te worden omgerekend naar kWh. Bij het bepalen van de omrekenfactor is aangesloten bij de natuurkundige wijze van omrekenen.
Het is wenselijk om een maximum te kunnen stellen aan de subsidiabele productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte. Van deze mogelijkheid zal vanaf 2015 waarschijnlijk gebruik worden gemaakt voor de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, zie paragraaf 2.2 van de algemene toelichting. Om die reden is aan artikel 2 een lid toegevoegd dat de minister de mogelijkheid geeft bij ministeriële regeling per jaar een maximale productie in kWh vast te stellen.
Daarnaast is het wenselijk om voor de subsidiëring van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee een maximale productie in kWh per locatie, of voor meerdere locaties tezamen, te kunnen vaststellen. Een dergelijk maximum geeft de mogelijkheid om in de Regeling aanwijzing categorieën energieproductie een hoog maximum aantal vollasturen vast te stellen, zonder dat er overstimulering plaats vindt.
Artikel 3 van het Besluit SDE bevat bepalingen over de cumulatie van verschillende subsidies. Het artikel voorziet in de mogelijkheid om bij ministeriële regeling categorieën productie-installaties aan te wijzen die reeds eerder subsidie hebben ontvangen. Deze bij ministeriële regeling aangewezen categorieën productie-installaties kunnen, onder voorwaarden, opnieuw voor subsidieverlening onder de SDE in aanmerking komen. Het eerste lid, onderdeel e, van dit artikel vervalt. Alle productie-installaties waarvoor een MEP-beschikking groter dan 0,00 euro is afgegeven zijn inmiddels in gebruik genomen en worden bevoorschot, of zijn ingetrokken.
Met het vervallen van het eerste lid, onderdeel e, zijn het eerste en tweede lid, betreffende de uitzonderingsgronden wanneer een aanvrager reeds eerder MEP of OV-MEP subsidie heeft ontvangen, gelijk. Het is gebleken dat een aparte aanwijzing van categorieën productie-installaties, waarvoor de aanvrager reeds MEP of OV-MEP subsidie heeft ontvangen, niet nodig is. In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie zijn als uitzondering op de hoofdregel van artikel 3, voor aanvragers die reeds eerder MEP of OV-MEP hebben ontvangen, dezelfde categorieën productie-installaties aangewezen. Daarom is ervoor gekozen deze leden samen te voegen tot één lid.
In het tweede lid, onderdeel d (nieuw) van dit artikel, wordt de termijn voor het herhaald indienen van een aanvraag tot subsidieverlening aangepast van vijf naar drie jaar, zie paragraaf 2.5.3 van de algemene toelichting.
Het oude derde lid, onderdeel d, vervalt. Van deze uitzonderingsgrond is in het verleden geen gebruik gemaakt. De verwachting is dat deze uitzonderingsgrond ook in de toekomst niet zal worden gebruikt.
Tenslotte is het artikel op een aantal plaatsen aangepast om de leesbaarheid te vergroten.
Artikel 4, tweede lid, aanhef is gewijzigd omdat in lijn met punt 20, onder ii, van de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (C(2014) 2322/3) de beschikking tot subsidieverlening pas afhankelijk hoeft te worden gemaakt van goedkeuring van de steun door de Europese Commissie bij productie-installaties met een capaciteit van 250 MW of meer.
Op grond van de genoemde richtsnoeren is er voor dit soort projecten geen nadere beoordeling van de Europese Commissie noodzakelijk wanneer de steunregeling gebruik maakt van een systeem van concurrerende biedingen. De SDE maakt in de basis gebruik van een dergelijk systeem, maar biedt ook de mogelijkheid om op basis van een ander systeem de subsidie te verdelen. Daarom wordt het tweede lid, onderdeel a, aangepast zodat in het geval dat er geen gebruik wordt gemaakt van een systeem van concurrerende biedingen slechts een beschikking wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat goedkeuring wordt verkregen van de Europese Commissie. Wanneer er wel gebruik wordt gemaakt van een systeem van concurrerende biedingen zal de goedkeuring geen opschortende voorwaarde zijn voor het verlenen van de beschikking.
Met het samenvoegen van het eerste en tweede lid van artikel 3, zijn de overige leden van artikel 3 vernummerd. De verwijzing in artikel 5 is daarom aangepast.
Het is onder het Besluit SDE nu al mogelijk om twee verschillende subsidiebeschikkingen te verlenen voor dezelfde productie-installatie. Van deze mogelijkheid wordt al gebruik gemaakt bij de uitbreiding van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met de productie van hernieuwbare warmte. Vanaf 2015 zal mogelijk de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales worden opengesteld. Omdat deze extra productie niet afzonderlijk meetbaar is, zoals dat bij de uitbreiding warmte bij elektriciteitscentrales wel mogelijk is, wordt opgenomen dat in de situatie dat meerdere beschikkingen voor dezelfde soort energie en dezelfde periode worden afgegeven, eerst de subsidiabele productie van de eerder afgegeven beschikking volledig wordt benut, alvorens de subsidiabele productie van de later afgegeven beschikking wordt benut. Hiermee wordt voorkomen dat producenten een extra beschikking aanvragen met het doel van een gunstiger basisbedrag gebruik te maken.
Artikel 6 van het Besluit SDE gaat over de start van de periode waarover subsidie wordt verstrekt. Voor subsidie-aanvragers blijft het inschatten van de juiste startdatum van projecten op het moment van aanvraag lastig. In de praktijk blijkt dat de eis dat de startdatum van de periode waarover subsidie wordt verstrekt voorafgaand aan deze periode moet worden gewijzigd, voor problemen kan zorgen. Zie paragraaf 2.5.2. van het algemene deel van de toelichting. Artikel 6 wordt daarom zodanig aangepast dat ook achteraf de startdatum nog kan worden aangepast. Wel is een voorwaarde dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan de datum waarop de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen en dat een verzoek tot wijziging van de startdatum niet later wordt ingediend dan de datum van ingebruikname van de productie-installatie.
Het is wenselijk meerdere startdata binnen één groot project mogelijk te maken. In elk geval voor wind op zee zal hiervan gebruik worden gemaakt. Daarom wordt aan artikel 6 van het Besluit SDE een derde lid toegevoegd dat erin voorziet dat op verzoek van de subsidie-ontvanger de aanvang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt voor maximaal vijf gedeelten van de beschikking tot subsidieverlening verschilt. Het aantal van vijf is gebaseerd op de maximale periode die beschikbaar is tussen de SDE beschikking en de start. Tussen de verschillende startdata zit een periode van minimaal 2 maanden.
Vanwege de wijziging en vernummering van de artikelen 15, 23, 32, 40, 48 en 55 van het Besluit SDE, welke worden toegelicht in de toelichting op artikel I, onderdelen O, T, X, BB, EE en GG, worden de verwijzingen naar deze artikelen in artikel 7 van het Besluit SDE aangepast. Eveneens worden in dit artikel de aanduidingen kWh, Nm3 aardgasequivalent en GJ vervangen door de aanduiding kWh, zie voor de toelichting op deze wijziging de toelichting op Artikel I, onderdelen V, Y, Z, II en LL en paragraaf 2.5.1 van de algemene toelichting.
Sinds de eerste openstelling van de SDE in 2008 is het aantal categorieën productie-installaties waaraan subsidie kan worden verstrekt meerdere malen uitgebreid. De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie, waarmee de openstelling geschiedt, is daardoor steeds complexer geworden. Deze complexiteit komt de helderheid van de SDE niet ten goede. De algemene systematiek van de SDE-subsidie, die wordt toegepast als er wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst, is in de Regelingen aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2011 tot en met 2014 als volgt: voor technologieën met een lager basisbedrag krijgen aanvragers eerder de gelegenheid om subsidie aan te vragen dan voor technologieën met een hoger basisbedrag. Doordat op volgorde van binnenkomst wordt beschikt hebben aanvragers met een relatief kosteneffectief project meer kans dat er nog voldoende budget beschikbaar is voor hun project. De verschillende technologieën worden in verschillende fases ingedeeld op basis van hun basisbedrag. Voor iedere fase geldt een andere openstellingdatum. Door gebruik van de vrije categorie wordt het voor aanvragers mogelijk gemaakt in een eerdere fase subsidie aan te vragen. In dat geval ontvangt de aanvrager het maximumbasisbedrag behorende bij deze fase, het fasebedrag. Om de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie vanaf 2015 leesbaarder te maken, is er voor gekozen deze systematiek in het Besluit SDE op te nemen. Daartoe geldt voor iedere aanvrager het fasebedrag van de fase waarin wordt aangevraagd, tenzij het basisbedrag voor categorie productie-installaties waar de productie-installatie van de aanvrager onder valt, lager is dan het fasebedrag. In dat geval geldt voor de subsidie het basisbedrag dat is vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties. Door opname van de drie nieuwe artikelen 10, 27 en 43a voor de productie van respectievelijk hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit, wordt deze systematiek in het Besluit SDE weergegeven. In de Regelingen aanwijzing categorieën duurzame energieproductie van 2015 en later kan daardoor worden volstaan met opname van de fases en de bijbehorende periodes en fasebedragen, en opname van de basisbedragen, vastgesteld per categorie productie-installaties. Uiteraard zullen in de Regelingen aanwijzing categorieën duurzame energieproductie nog wel de categorieën productie-installaties die voor subsidie in aanmerking komen worden aangewezen.
Met het derde lid van deze artikelen wordt de mogelijkheid gecreëerd voor een categorie productie-installaties een ander fasebedrag vast te stellen dan het op grond van het eerste lid vastgestelde fasebedrag. Voor bijvoorbeeld groen gas is het wenselijk de fasegrens lager vast te stellen dan voor de andere categorieën. Groen gas wordt op de fasegrens met 78,5% vermenigvuldigd, omdat het maar voor 78,5% meetelt voor de duurzame energie doelstelling.
Doordat in het Besluit SDE het systeem van banking mogelijk wordt gemaakt, is de windfactor overbodig geworden (zie paragraaf 2.4 van de algemene toelichting). De factor waarmee de basisprijs voor de hernieuwbare elektriciteit opgewekt uit wind werd vermenigvuldigd kan daarom worden geschrapt.
Vanwege de vernummering van de leden van de artikelen 14 en 22, wordt in deze artikelen de verwijzing naar het vierde lid, telkens vervangen door een verwijzing naar het derde lid.
Voor opname van de nieuwe artikelen 10, 27 en 43a gold voor de berekening van de te ontvangen subsidie enkel het basisbedrag dat per categorie productie-installaties jaarlijks werd vastgesteld in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie. Zodra een aanvraag in de vrije categorie werd ingediend in een eerdere fase werd het maximumbasisbedrag van deze fase, het fasebedrag, als basisbedrag aangewezen. Door opname van de nieuwe artikelen 10, 27 en 43a geldt voor de aanvragers het fasebedrag van de betreffende fase, tenzij het basisbedrag voor categorie productie-installaties waar de productie-installatie van de aanvrager onder valt lager is dan het fasebedrag. In dat geval geldt voor de subsidie het basisbedrag dat is vastgesteld voor de betreffende categorie productie-installaties. Omdat het fasebedrag, vastgesteld per fase waarin wordt aangevraagd, en het basisbedrag, vastgesteld per categorie productie-installaties, op dezelfde wijze dienen te worden gecorrigeerd en op dezelfde wijze dienen te worden gebruikt bij de berekening van de subsidie, wordt in de artikelen waar de aanduiding «basisbedrag» voorkomt, deze aanduiding vervangen door: fasebedrag of basisbedrag.
De aanduiding «basisbedrag» wordt vervangen door: fasebedrag of basisbedrag (zie de toelichting bij artikel I, onderdeel K). De verwijzingen in de artikelen worden overeenkomstig aangepast. Voor het basisbedrag wordt nog altijd verwezen naar de artikelen 11, 28 en 44 van het Besluit SDE, voor het fasebedrag wordt verwezen naar de artikelen 10, 27 of 43a van het Besluit SDE.
Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de correcties op het basisbedrag voor het volgende kalenderjaar vastgesteld. Daarbij wordt voor de elektriciteitsprijs of energieprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september van het voorgaande kalenderjaar gehanteerd. Er is gebleken dat de periode van 1 oktober tot 1 november voor de berekening van de correctiebedragen en de publicatie hiervan bij ministeriële regeling te kort is. Omdat het onwenselijk is de correctiebedragen later dan 1 november vast te stellen vanwege de zekerheid voor subsidie-ontvangers, is ervoor gekozen de periode waarover de gemiddelde waarde wordt berekend aan te passen. Deze wordt verschoven naar 1 september tot en met 31 augustus. Zodoende is er een extra maand voor de berekening en publicatie van de correctiebedragen. Eveneens wordt het mogelijk gemaakt om bij ministeriele regeling een afwijkende periode voor de berekening van de gemiddelde waarde vast te stellen. Het is gebleken dat bij bepaalde soorten productie-installaties de meting van de benodigde gegevens middels een andere periodiek plaatsvindt.
In de artikelen 15 en 23 is voorzien in een mogelijkheid om het aantal kWh dat jaarlijks in aanmerking komt voor subsidie te corrigeren in het geval van een negatieve elektriciteitsprijs. Dit is om te voorkomen dat ondanks een negatieve elektriciteitsprijs toch wordt geproduceerd om een subsidie te verkrijgen per kWh. Dit is een prikkel die niet wenselijk wordt geacht voor een goed functionerende elektriciteitsmarkt. Daarom wordt het mogelijk gemaakt dat het aantal kWh dat jaarlijks in aanmerking komt voor subsidie gecorrigeerd wordt indien de elektriciteitsprijs negatief is. In welke gevallen deze correctie plaatsvindt en op welke, kan bij ministeriële regeling worden bepaald.
Zie voor de toelichting op de overige wijzigingen onder a en de wijzigingen onder b, de toelichting op artikel I, onderdelen EE en GG.
Met onderdeel c wordt de bijzin «,met uitzondering van de productie-installatie,» geschrapt om het Besluit SDE in overeenstemming te brengen met de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Alle gecertificeerde hernieuwbare energie is hiermee subsidiabel.
Gegeven het windvermogen dat jaarlijks wordt uitgegeven is het mogelijk dat in een tender meerdere locaties beschikbaar worden gesteld. Daarbij is het mogelijk dat één aanvrager voor meerdere locaties indient, zie paragraaf 2.1 van de algemene toelichting. De producent dient bij zijn subsidie-aanvraag voor elke locatie afzonderlijk een basisbedrag op te geven.
De productiegegevens van alle soorten energie zullen vanaf 2015 worden weergegeven in de eenheid kWh en niet langer in Nm3 aardgasequivalent voor groen gas en GJ voor warmte en WKK (zie paragraaf 2.5.1 van de algemene toelichting). De artikelen waarin de aanduidingen Nm3 aardgasequivalent, Nm3 of GJ voorkomen worden daartoe aangepast of geschrapt.
1 januari 2015 is de nieuwe Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit in werking getreden. Deze regeling is het gevolg van de wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet. In deze regeling worden de gvo’s voor hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte op gelijke wijze geregeld als de gvo’s voor elektriciteit. Voor de subsidiëring van hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte zullen deze gvo’s dan ook eenzelfde rol gaan spelen als voor de subsidiëring van hernieuwbare elektriciteit. De duurzame energieproductie wordt pas subsidiabel als voor de productie gvo’s zijn afgegeven. De bijstelling van de voorschotten vindt dan ook plaats op basis van de energieproductie waarvoor gvo's zijn afgegeven. De wijziging is conform het eerste lid van de artikelen 15, 23, 48 en 55 van het Besluit SDE voor de subsidiëring van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte.
Zie voor de toelichting op de onderdelen b en c, de toelichting op Artikel I, onderdelen EE en GG.
Zie voor de toelichting op onderdeel de, de toelichting op Artikel I, onderdelen O en T, onderdeel c.
Zie voor de toelichting op onderdeel a, de toelichting op Artikel I, onderdeel X.
Zie voor de toelichting op de onderdelen b en c, de toelichting op Artikel I, onderdelen EE en GG.
Zie voor de toelichting op onderdeel de, de toelichting op Artikel I, onderdelen O en T, onderdeel c.
Vanaf 2015 wordt het, naast het meenemen van ongebruikte subsidiabele productie, ook mogelijk de geproduceerde productie die boven de subsidiabele productie is geproduceerd, bij de productie van het volgende jaar op te tellen, indien dat bij ministeriële regeling is bepaald, zie paragraaf 2.4 van de algemene toelichting. Het vierde lid voorziet in deze mogelijkheid. Daarbij geldt dat de elektriciteitsprijs en warmteprijs van toepassing is die is berekend voor het jaar dat de ongebruikte subsidiabele productie wordt ingezet.
Om de leesbaarheid ook na deze wijziging te waarborgen wordt het meenemen van de ongebruikte subsidiabele productie opgenomen in het derde lid. Deze tekst was in het Besluit SDE opgenomen in het tweede lid, tweede volzin.
In de huidige SDE-systematiek kan ongebruikte subsidiabele productie worden meegenomen naar een volgend jaar indien dat bij ministeriële regeling is bepaald. Wanneer een categorie productie-installaties wordt aangewezen als een uitzonderingscategorie voor de hoofdregel dat geen SDE subsidie kan worden ontvangen als al eerder SDE subsidie is ontvangen, een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, kan het zo zijn dat er meerdere SDE beschikkingen voor dezelfde productie-installatie en dezelfde periode worden afgegeven. In dat geval is het met betrekking tot de mogelijkheid van het meenemen van ongebruikte subsidiabele productie wenselijk dat eerst de subsidiabele productie van de beschikkingen volledig wordt benut, voordat de van vorige jaren meegenomen subsidiabele productie wordt benut. Het vierde lid voorziet hierin.
Het Besluit SDE zal zo gewijzigd worden dat het stimuleren van gezamenlijke projecten tussen Nederland en een andere lidstaat mogelijk wordt, als bedoeld in artikel 7 van richtlijn hernieuwbare energie. Concreet betekent dit dat Nederland de mogelijkheid heeft om met één of meerdere lidstaten samen te werken in alle soorten gezamenlijke hernieuwbare energieprojecten (zowel productie van elektriciteit als verwarming uit hernieuwbare energiebronnen). Bij een dergelijke samenwerking tussen lidstaten hoeft overigens geen fysieke overdracht van de opgewekte energie plaats te vinden, zie de algemene toelichting paragraaf 2.3.
Een project in het buitenland kan pas een subsidie-aanvraag doen als er een samenwerking is overeengekomen als bedoeld in artikel 7 van de richtlijn hernieuwbare energie. Deze overeengekomen samenwerking dient als extra borging van de haalbaarheid van het project.
Voor de projecten in andere lidstaten geldt dat de bepalingen van de SDE zoveel mogelijk worden toegepast als bij Nederlandse projecten. Wel is het nodig om verschillende definities in het Besluit SDE te verruimen voor de projecten in andere lidstaten. In het nieuwe artikel 55b, tweede lid, onderdeel a, wordt aangegeven hoe de definities elektriciteits-, gas- en warmtenet toegepast moeten worden wanneer sprake is van projecten in andere lidstaten. Hetzelfde wordt aangegeven voor de termen elektriciteitsprijs, gasprijs en energieprijs in het nieuwe artikel 55b, onderdeel b. Bij projecten in het buitenland wordt met de daar relevante prijs gerekend in plaats van de Nederlandse prijs. Wanneer de berekeningen zouden plaats vinden op grond van de Nederlandse elekticiteits- gas- of energieprijs, zou dit ongelijkheid en mogelijk overstimulering in de hand werken. In onderdeel d is opgenomen hoe de gvo’s worden toegepast voor buitenlandse projecten. De artikelen van het Besluit SDE zijn gebaseerd op de rol die de gvo’s in Nederland vervullen, maar dit kan in andere lidstaten anders zijn geregeld. In onderdeel e is opgenomen wat voor buitenlandse projecten met het begrip «productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee» wordt bedoeld, namelijk een productie-installatie die is opgericht op zee, waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd met behulp van windenergie.
Het derde lid van artikel 55a biedt de mogelijkheid om nadere regels te stellen omtrent de verstrekking van deze subsidie. Zo kan bijvoorbeeld worden gedacht aan afwijking van de termijnen waarbinnen de correctiebedragen dienen te worden vastgesteld. Ook voor wat betreft de termijnen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de termijnen die gelden voor de Nederlandse projecten, maar het is aannemelijk dat deze berekening meer tijd in beslag neemt doordat er samengewerkt moet worden met buitenlandse onderzoeksinstanties.
Het Besluit SDE zal na wijziging van het Kaderbesluit EZ subsidies niet langer uitgaan van een bij ministeriële regeling vast te stellen formulier, maar van het meer algemeen geformuleerde «middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld», zie paragraaf 2.5.4 van de algemene toelichting. In het eerste lid van artikel 56 wordt het begrip formulier daarom hierdoor vervangen. Een aanvraag zal niet langer vergezeld gaan van de gegevens die op het formulier worden vermeld. Deze formulering voorzag in de mogelijkheid voor verschillende soorten productie-installaties verschillende gegevens te vragen bij de aanvraag. Daarom wordt nu gekozen voor de formulering: indien van toepassing. Niet alle in het tweede lid van artikel 56 opgesomde gegevens zullen immers voor het beoordelen alle soorten subsidie aanvragen van belang zijn. Onderdeel g van het tweede lid van artikel 56 verwijst eveneens niet langer naar overige op het formulier aangegeven bescheiden maar naar de door Onze Minister aangegeven bescheiden.
Zie voor de toelichting op onderdeel c de toelichting op Artikel I, onderdelen V, Y, Z en LL, en paragraaf 2.5.1 van de algemene toelichting.
Voor de toepassing van de artikelen 10, 27 en 43a, toegelicht in de toelichting op Artikel I, onderdelen I, U en CC, geldt voor iedere aanvrager het fasebedrag van de fase waarin wordt aangevraagd, tenzij het basisbedrag voor categorie productie-installaties waar de productie-installatie van de aanvrager onder valt, lager is dan het fasebedrag. In artikel 58, eerste lid, van het Besluit SDE is bepaald dat de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst geldt. Deze bepaling dient alleen te gelden voor de toepassing van artikel 58.
Met de wijziging van artikel 2 van het Besluit SDE, toegelicht in de toelichting op Artikel I, onderdeel B, is het mogelijk gemaakt een maximum te stellen aan de subsidiabele productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte. Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat dit maximum zou worden overschreden, wordt de volgorde van ontvangst op dezelfde wijze bepaald als wanneer honorering van alle aanvragen die op één dag zijn binnen gekomen ertoe zou leiden dat het subsidieplafond wordt overschreden.
Door opname van de omrekenfactor die weergeeft hoe, in een voorkomend geval, het aantal Nm3 aardgasequivalent of GJ dient te worden omgerekend naar kWh, in artikel 1 van het Besluit SDE, is de mogelijkheid van het vaststellen van een omrekenfactor bij ministeriële regeling niet langer nodig.
Zie voor de toelichting op onderdeel d de toelichting op Artikel I, onderdelen J, M, R en S.
Artikel 59 was bedoeld als vangnetbepaling. Evident onhaalbare projecten konden op grond van het artikel worden afgewezen. Er bestaat behoefte om – mede om non-realisatie tegen te gaan – strengere eisen te stellen en de afwijzingsgronden nader te specificeren. Waar voorheen kon worden afgewezen vanwege onvoldoende vertrouwen in de economische haalbaarheid van de productie-installatie, wordt nu verwacht dat de aanvrager aannemelijk maakt dat het plan, waarvan op grond van artikel 56 kan worden geëist dat het wordt meegestuurd, uitvoerbaar, technisch haalbaar, financieel haalbaar en economisch haalbaar is.
De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien één of meer bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Mijnbouwwet voor de productie-installatie vereiste vergunningen niet zijn verleend. Het kan voorkomen dat het onwenselijk is een aanvraag waarvoor een op grond van voorgenoemde regelingen vereiste vergunning ontbreekt af te wijzen. Daarbij wordt gedacht aan wind op zee projecten die per kavel worden getenderd, en waarvoor gelijktijdig met de subsidiebeschikking de benodigde vergunningen worden verleend, of aan de subsidiëring van buitenlandse projecten, voor welke het onmogelijk is om vergunningen te eisen die op grond van de Nederlandse wet worden verleend. Daarom wordt het eerste lid, onderdeel d, van artikel 59 aangepast. Er wordt verwezen naar de vergunning als bedoeld in artikel 56, tweede lid, onderdeel c, waardoor enkel nog afwijzend wordt beslist als de vergunningen welke van toepassing zijn ontbreken. Welke vergunningen van toepassing zijn zal blijken uit het door de minister beschikbaar gestelde middel, waarvan gebruik wordt gemaakt bij de indiening van een aanvraag om subsidieverlening.
In het tweede lid wordt het zinsdeel: «op het moment van indienen van de aanvraag» geschrapt. Hiermee wordt de eis dat er toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie in lijn gebracht met de vergunningseis. Bij het ontbreken van de toestemming wordt de aanvraag niet direct afgewezen, maar is de aanvraag onvolledig. Een onvolledige aanvraag kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden aangevuld.
Bij ministeriële regeling kunnen categorieën productie-installaties worden aangewezen waarvoor aan de aanvrager die reeds op grond van de MEP subsidie ontvangt, als uitzondering op artikel 3 Besluit SDE, subsidie op grond van het Besluit SDE kan worden verstrekt. Het vierde lid van artikel 61 voorkwam in dit geval de mogelijke overlap van de MEP en de SDE subsidie. Vanaf 2014 is in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie, bij de aanwijzing van deze uitzondering, opgenomen dat aanvragers pas voor een SDE beschikking, een verlengde levensduur, in aanmerking komen als de MEP tien jaar eerder is verstrekt. Hierdoor is een overlap van MEP en SDE subsidie in deze gevallen niet meer mogelijk. Het artikellid kan daarmee vervallen.
Vanaf 2015 wordt het, naast het meenemen van ongebruikte subsidiabele productie, ook mogelijk de geproduceerde productie die boven de subsidiabele productie is geproduceerd, bij de productie van het volgende jaar op te tellen, indien dat bij ministeriële regeling is bepaald, zie paragraaf 2.4 van de algemene toelichting en de toelichting op artikel I, onderdelen EE en GG. De voorschotten dienen anders te worden berekend om de voorschotten meer te laten aansluiten bij de productie die de producent ook daadwerkelijk verwacht. De voorschotten aan een producent die hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit produceren bedragen daarom het product van het in de beschikking tot subsidieverlening per kalenderjaar vastgestelde maximum aantal kWh, waar op verzoek van de producent het aantal kWh zoals bedoeld in de artikelen 15, derde of vierde lid, 23, derde of vierde lid, 32, derde of vierde lid, 40, derde of vierde lid, 48, derde of vierde lid of 55, derde of vierde lid van het besluit bij opgeteld kan worden. Wanneer een producent een dergelijk verzoek doet, zal door de minister worden beoordeeld of de haalbaarheid van de vermelde extra productie voldoende is onderbouwd.
Zie voor de toelichting op de onderdelen b en c de toelichting op Artikel I, onderdeel OO.
Vanwege de wijziging en vernummering van de artikelen 14 en 22 van het Besluit SDE, welke worden toegelicht in de toelichting op de artikelen I, onderdelen I en L, worden de verwijzingen naar deze artikelen in artikel 68 van het Besluit SDE aangepast. Daarnaast de grondslag voor het stellen van nadere regels in het derde lid verruimd met de wijze waarop de voorschotten worden verrekend. De te beperkte grondslag was een onvolkomenheid die met deze aanpassing is hersteld.
Het Besluit SDE zal na wijziging van het Kaderbesluit EZ subsidies niet langer uitgaan van een bij ministeriële regeling vast te stellen formulier, maar van het meer algemeen geformuleerde «middel dat door Onze Minister beschikbaar wordt gesteld», zie paragraaf 2.5.4 van de algemene toelichting. In het tweede lid van artikel 70 wordt het begrip formulier daarom hierdoor vervangen. Het derde lid van artikel 70 verwijst eveneens niet langer naar in het formulier aangegeven bescheiden maar naar de door Onze Minister aangegeven bescheiden.
In artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht is de verplichting opgenomen eens in de vijf jaar een verslag te publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. In 2016 staat, in lijn met het regeerakkoord Rutte-2 en het energieakkoord, de evaluatie van de SDE gepland.
Uitgangspunt van de overgangsbepaling is eerbiedigende werking van het Besluit en de daarop gebaseerde regelgeving. Het is in beginsel onwenselijk om voor lopende subsidies wijzigingen door te voeren. Er wordt een uitzondering gemaakt voor de bepalingen die de meeteenheden wijzigt in kWh en de artikelen die de mogelijkheden voor banking uitbreiden. Deze wijzigingen leveren ook voor de lopende subsidies een voordeel op.
In dit besluit wordt voor de mogelijkheid tot banking slechts een grondslag gecreëerd voor de ministeriële regeling. Het eventueel gewenste overgangsrecht voor banking zal daarom ook bij deze ministeriële regeling geregeld worden.
Met de keuze voor eerbiedigende werking geldt voor wind op land, wind in meer en wind op zee dat voor bestaande beschikkingen de windfactor van toepassing blijft. Daarvoor is voorzien in overgangsrecht door de bedragen waarop voorheen de windfactor van toepassing was, te vermenigvuldigen met de factor 1,25. Daarnaast kan hetzelfde voor een categorie productie-installaties worden bepaald bij ministeriële regeling. Voor bepaalde categorieën kan de onmiddellijke werking van het vervallen van de windfactor onevenredig zijn in verband met het vergevorderde stadium waarin de aanvraag zich bevindt. Voor deze categorieën kan met de aanpassing van het overgangsrecht bij ministeriële regeling worden voorzien in het continueren van de toepassing van de windfactor.
De inwerkingtreding van dit besluit wordt bij koninklijk besluit geregeld en kan verschillen per artikel of onderdelen daarvan. De reden hiervoor is dat de inwerkingtreding van dit besluit is afhankelijk gemaakt van de goedkeuring in het kader van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zie paragraaf 4 van de algemene toelichting.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2015-47.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.