Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2017, 61374 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2017, 61374 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken, handelende na overleg met de Minister van Financiën,
Gelet op de artikelen 7, 8, eerste lid, 19, tweede lid, 20, eerste lid, 23, derde tot en met vijfde lid, 24a, tweede lid, 24b, 24c, tweede en derde lid, 56, zevende lid, 59, derde lid, 60, tweede en zevende lid en 61, eerste en derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187);
Besluit stimulering duurzame energieproductie;
kavel V van het windenergiegebied Borssele zoals aangewezen in Kavelbesluit V windenergiegebied Borssele (Stcrt. 2016, 14551);
kavelbesluit als bedoeld in artikel 1 van de Wet windenergie op zee;
Minister van Economische Zaken;
het aantal vollasturen, waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit;
windenergiegebied Borssele, aangewezen in het nationaal waterplan, bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet, zoals vastgesteld voor de periode 2016 tot en met 2021.
De minister kan voor een project voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee met de bijzondere en risicovolle inzet van een innovatieve productie-installatie die is gelegen op kavel V, op aanvraag subsidie verstrekken bestaande uit:
a. subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit,
b. subsidie als bedoeld in artikel 24a, eerste lid, van het besluit.
Het nominale vermogen van de productie-installatie, bedoeld in artikel 2, bedraagt tenminste 6 MW en ten hoogste 20 MW.
Aanvragen om subsidie worden ontvangen in de periode van 2 januari 2018 tot 18 januari 2018 17:00 uur.
1. Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in artikel 2b, derde lid, onderdeel d, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie, wordt voor het zogeffect uitsluitend rekening gehouden met de desbetreffende productie-installatie en met andere productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee die in gebruik zijn genomen voor 1 juli 2016.
1. De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:
a. na toepassing van artikel 8, tweede lid, minder dan drie punten per criterium zijn toegekend;
b. uit de haalbaarheidsstudie, bedoeld in artikel 2a van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie blijkt dat de omvang van het eigen vermogen van de aanvrager kleiner is dan 10% van de totale investeringskosten voor de desbetreffende productie-installatie;
c. niet tijdig een aanvraag is ingediend als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet windenergie op zee;
d. de aanvraag niet voldoet aan de criteria, gesteld bij of krachtens artikel 14, eerste lid, onderdeel d of f, of tweede lid van de Wet windenergie op zee;
e. tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
f. de aanvrager een onderneming als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening is.
2. De omvang van het eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt bepaald overeenkomstig artikel 2a, vijfde en zesde lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 59.000.000.
2. Subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedraagt ten hoogste € 44.000.000.
3. Subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, bedraagt ten hoogste € 15.000.000.
1. In afwijking van artikel 60, eerste lid, van het besluit, rangschikt de minister de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 59 van het besluit of artikel 6 afwijzend wordt beslist hoger naarmate daaraan in totaal meer punten zijn toegekend.
2. De minister kent aan een aanvraag een hoger aantal punten toe naarmate:
a. het project meer bijdraagt aan de kostprijsreductie van windenergie op zee;
b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;
c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer wordt versterkt;
d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.
3. De minister kent per rangschikkingscriterium ten minste één en ten hoogste 5 punten toe.
4. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie aan meer dan één producent subsidie zou worden verstrekt.
5. Indien meerdere aanvragen gelijk zijn gerangschikt, stelt de minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast op basis van de hoogte van de door de desbetreffende aanvragers gevraagde subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate de gevraagde subsidie voor deze kosten, exclusief een verhoging als bedoeld in artikel 18, vierde of vijfde lid, lager is. Indien op basis hiervan meerdere aanvragen gelijk zijn gerangschikt, stelt de minister de onderlinge rangschikking vast door middel van loting.
1. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie in gebruik binnen 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.
2. Indien het wijzigingsbesluit kavelbesluit V windenergiegebied Borssele (Stcrt. 2017, 48875) later onherroepelijk wordt dan de datum van de beschikking tot subsidieverlening, neemt de subsidie-ontvanger de productie-installatie in gebruik binnen 5 jaar na de datum waarop dat wijzigingsbesluit onherroepelijk is geworden.
1. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-ontvanger overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in de bijlage.
2. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie-ontvanger binnen vier weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening aantoont dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de overeenkomst opgenomen in de bijlage is afgegeven.
3. Indien niet tijdig aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste of tweede lid, is voldaan wordt subsidie verleend voor de eerstvolgende aanvraag in de rangschikking.
Bij de beschikking tot subsidieverlening kan de verplichting worden opgelegd tot indiening van ten hoogste één rapportage per jaar over de voortgang en resultaten van het project, die naar het oordeel van de minister kwalitatief voldoende is en waarin de subsidieontvanger de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project wordt opgedaan openbaar maakt.
1. De subsidie wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De minister kan op verzoek van de subsidie-ontvanger bepalen dat het tijdstip van aanvang van de periode, bedoeld in het eerste lid, voor twee gedeelten van de beschikking tot subsidieverlening verschilt. Tussen de tijdstippen van aanvang zit een periode van tenminste twee maanden.
3. Een productie-installatie als bedoeld in artikel 2 wordt aangewezen als productie-installatie als bedoeld in artikel 23, derde en vierde lid, van het besluit.
1. De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het besluit bedraagt € 0,025 per kWh.
2. Het maximale aantal vollasturen, bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van het besluit is gelijk aan de netto P50-waarde vollasturen die is opgenomen in de aanvraag.
3. De correcties op het tenderbedrag worden voor 2018 als volgt vastgesteld:
a. € 0,032719 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 45% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41, zesde lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.
4. Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 20 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
5. Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
1. De subsidie bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. De subsidie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 41, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
1. De voor subsidie in aanmerking komende kosten worden berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. Indien de subsidie in meerdere tranches wordt uitgekeerd, worden de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
1. De minister verstrekt ambtshalve voorschotten voor een subsidie die nog niet is vastgesteld.
2. De minister verstrekt het eerste voorschot binnen twee weken na aanvang van de activiteiten.
3. De volgende voorschotten worden verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober voor de in het desbetreffende kwartaal te maken kosten.
4. Als datum van aanvang van de activiteiten geldt de dag na het voldoen aan de opschortende voorwaarde bedoeld in artikel 10, tweede lid, of, indien deze later is, de datum die in het plan is opgenomen voor de start van de activiteiten.
5. Het voorschot bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.
6. De minister berekent de hoogte van het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de in de periode tussen twee mijlpalen te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het in artikel 18 bepaalde subsidiepercentage en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.
7. Het geheel van voorschotten bedraagt niet meer dan het voorschotpercentage maal de maximale hoogte van de subsidie.
8. De subsidie-ontvanger meldt het de minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het plan in het desbetreffende kwartaal meer dan 25% afwijken van de begroting.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 24 oktober 2017
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,;
en
2. ......... ......., gevestigd te......... (hierna te noemen: Ondernemer);
..................................................
(hierna te samen ook te noemen: Partijen);
overwegen:
a. De Minister van Economische Zaken heeft blijkens beschikking met kenmerk ......., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 2 van de Regeling innovatieve windenergie op zee, hierna te noemen Regeling.
b. De Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-ontvanger.
c. De Minister van Economische Zaken beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie, bedoeld in de Beschikking, tijdig in gebruik zal nemen.
Partijen komen daartoe het volgende overeen:
De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie, bedoeld in de Beschikking, tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 9 van de Regeling bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.
1. De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen vier weken na de datum van de Beschikking ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld te houden voor een bedrag groot € 600.000 (zegge: zeshonderdduizend euro) door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model opgenomen in de bijlage.
2. De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen 12 maanden na de datum van de Beschikking ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld te houden voor een bedrag groot € 2.000.000 (zegge: twee miljoen euro) door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model opgenomen in de bijlage.
3. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, vervalt indien de Staat de Beschikking binnen 12 maanden nadat deze is afgegeven intrekt.
1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgaranties te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.
2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Bank.
3. De Staat zendt schriftelijk bericht als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de gehele bankgarantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het moment dat de bankgarantie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is afgegeven.
1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot € 200.000 (zegge: tweehonderdduizend euro).
2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van € 200.000 (zegge: tweehonderdduizend euro) verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.
3. Indien de Staat de Beschikking binnen 12 maanden nadat deze is afgegeven intrekt op verzoek van de Ondernemer zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing en is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete eenmalig en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is een bedrag verschuldigd groot € 600.000 (zegge: zeshonderdduizend euro).
4. Indien de Ondernemer de bankgarantie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet binnen 12 maanden na de datum van de Beschikking heeft gesteld, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete eenmalig een bedrag verschuldigd groot € 600.000 (zegge: zeshonderdduizend euro). De boete is verschuldigd door het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
5. De boetes, bedoeld in het eerste en tweede lid, in totaal ten hoogste tien, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
6. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer een boete verschuldigd is geworden.
7. Indien het desbetreffende kavelbesluit na de datum van de Beschikking wordt gewijzigd als gevolg van een beroepsprocedure kan de Ondernemer binnen 6 weken na die wijziging verzoeken tot intrekking van de Beschikking zonder dat een boete verschuldigd is op grond van het derde lid of voor het niet tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie in de daaropvolgende periode.
1. Aan de inhoud van door de Staat beschikbaar gestelde onderzoeksrapportages betreffende het windenergiegebied Borssele kan de Ondernemer jegens de Staat geen rechten ontlenen.
2. Het aanvangen van de bouw van de productie-installatie voordat het desbetreffende kavelbesluit onherroepelijk is geworden, is voor rekening en risico van de Ondernemer.
1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen.
2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van beide bankgaranties door de Staat aan de Bank.
1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.
2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.
3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.
4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.
1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.
Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/...................... kavel V Borssele’.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend
te .......
Ondernemer
te ’s-Gravenhage op ....................
De Minister van Economische Zaken.
DE ONDERGETEKENDE,
............................., gevestigd te ......., hierna te noemen de ‘Bank’,
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
A. ........................... , gevestigd te ........, (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ...................., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken op ............. de ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/.... kavel V Borssele’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;
B. De Ondernemer volgens artikel 2 van de uitvoeringsovereenkomst binnen vier weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld dient te houden voor een bedrag groot € 600.000 en binnen 12 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld dient te houden voor een bedrag groot € 2.000.000, beiden door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie welke luidt conform het model dat als Bijlage bij die overeenkomst behoort;
C. De Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden;
VERKLAART ALS VOLGT
1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € ... (€ 600.000 danwel € 2.000.000).
2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.
3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.
4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.
5. De Minister van Economische Zaken zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.
6. Op deze bankgarantie is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.
7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: ...............
Getekend te
op
De Bank.
Deze regeling regelt de subsidiëring van innovatieve windenergie op zee op kavel V van het windenergiegebied Borssele.
De stimulering van duurzame energieproductie (hierna: SDE) richt zich in eerste instantie op het stimuleren van duurzame energie tegen zo laag mogelijke kosten. Dit betekent dat er in zijn algemeenheid wordt uitgegaan van de toepassing van zogenaamde bewezen technologieën. Het kan echter van belang zijn om ook de toepassing van meer innovatieve technieken te stimuleren. Dit speelt met name bij de categorie windenergie op zee. Zowel nationaal als internationaal wordt steeds meer ervaring opgedaan met windenergie op zee. Juist in deze categorie vinden in de ontwikkeling van bijvoorbeeld turbinetechniek, fundering en installatiemethoden innovaties plaats. Het toepassen van deze innovatieve technieken kan er toe leiden dat de zogenaamde leercurve versneld wordt doorlopen, waardoor op termijn de kosten lager zullen kunnen uitvallen en er meer vermogen kan worden gerealiseerd. Dit is van belang voor de realisatie van de ambities op het gebied van windenergie op zee. Toepassing van innovatieve technieken gaat echter veelal gepaard met extra kosten, onder meer als gevolg van de kleinere schaal en additionele risico’s, waardoor deze technieken niet zonder meer van de grond zullen komen. De tot dusver gerealiseerde kostendalingen in Nederland, Denemarken en Duitsland maken voortzetting van kostendaling niet minder noodzakelijk. De gerealiseerde kostenverlaging heeft ten dele te maken met incidentele factoren als lage energie- en staalprijzen, lage rentestand en lage bezettingsgraad in de offshore sector en is voor de lange termijn dus geen gegeven. Bovendien zullen in de toekomst te ontwikkelen verder gelegen locaties in diepere zee duurder zijn dan de huidige. Innovatie blijft nodig om ook deze duurdere locaties tegen acceptabele kosten te exploiteren.
Met de inwerkingtreding van de Wet windenergie op zee op 1 juli 2015 is voorzien in een integraal wettelijk kader voor het op grote schaal realiseren van windenergie op zee. Het uitgangspunt van die wet is dat windparken alleen gebouwd mogen worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit en indien een vergunning is verleend.
In het Energieakkoord (bijlage bij Kamerstukken II, 2012/13, 30 196, nr. 202) is de sector uitgenodigd om met een plan te komen voor het toepassen van innovaties. Eind 2014 heeft het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Wind op Zee een voorstel ingediend voor test- en demonstratiefaciliteiten voor windenergie op zee in de periode 2019–2023. Het voorstel was gebaseerd op een marktconsultatie die het TKI gehouden heeft in de periode 2013–2014. Naar aanleiding hiervan is besloten ruimte voor innovatie te garanderen door een innovatiekavel aan te wijzen voor ten hoogste twee windturbines met een totaal nominaal vermogen van maximaal 20 MW bij Borssele en daarvoor een aparte subsidietender te organiseren met andere criteria dan voor de andere kavels. Dit heeft geresulteerd in de aanwijzing van kavel V van het windenergiegebied Borssele als eerste kavel dat in het desbetreffende kavelbesluit specifiek bestemd is voor de productie van elektriciteit uit windenergie met behulp van innovatieve technieken.
De doelstellingen voor deze innovatiekavel zijn:
• Een mogelijkheid creëren voor in Nederland gevestigde ondernemers om reeds ver ontwikkelde technologie uit te testen danwel te demonstreren voor echte marktintroductie (showcase). Het gaat hier vooral om innovaties die zich minder lenen om in de reguliere kavels mee te experimenteren.
• Een bijdrage leveren aan de kostprijsreductie voor windenergie.
• Een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie door verbreding van de markt en (export)potentieel voor Nederlandse bedrijven.
• Een bijdrage leveren aan kennisopbouw in Nederland door het Nederlandse MKB en de Nederlandse kennisinstellingen erbij betrekken.
De opzet van de innovatiekavel volgt zoveel mogelijk de gang van zaken bij de reguliere Borssele kavels, er wordt afgeweken indien nodig. Er is op kavel V ruimte voor één productie-installatie, bestaande uit ten hoogste twee turbines zoals vastgelegd in de voorschriften in Kavelbesluit V (innovatiekavel) windenergiegebied Borssele, dus wordt er aan één inschrijving subsidie verleend. Waar bij andere kavels aan de laagste inschrijving subsidie wordt verleend, wordt bij de innovatiekavel aan de aanvraag die het meest bijdraagt aan de doelstellingen subsidie verleend. Daartoe zijn in deze regeling een aantal kwalitatieve rangschikkingscriteria geformuleerd. De winnaar van de tender ontvangt één subsidie, die zowel een investeringscomponent als een exploitatiecomponent kan bevatten. Met de investeringscomponent kan, anders dan de exploitatiecomponent, financiering voorafgaand aan de exploitatiefase gegeven worden, onafhankelijk van de hoeveelheid energie die uiteindelijk geproduceerd wordt. Op het moment dat de installatie in bedrijf gaat, begint de exploitatiefase.
In het artikelsgewijze deel van de toelichting zal nader worden ingegaan op de bepalingen die afwijken van de gang van zaken bij de subsidiëring van de reguliere kavels in het windenergiegebied Borssele. Voor het overige wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de Regeling windenergie op zee 2016 en de Regeling windenergie op zee 2015.
De subsidiëring van producenten van windenergie op zee is staatssteun. De tender voor de innovatiekavel valt niet onder de reikwijdte van de goedkeuring van de Europese Commissie van de SDE+ regeling, omdat er niet geconcurreerd zal worden op prijs, maar op andere criteria. In de Algemene groepsvrijstellingsverordening1 (hierna: AGVV) zijn bepaalde categorieën steun verenigbaar verklaard met de interne markt. Op grond van artikel 41 en 42, vierde lid van de AGVV, is de subsidiëring van innovatieve windenergie op zee ingevolge deze regeling geoorloofd. Deze regeling zal op grond van artikel 11 AGVV binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan aan de Commissie ter kennisgeving worden gemeld.
Artikel 41 AGVV stelt dat investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen verenigbaar is met de interne markt onder bepaalde voorwaarden. Innovatieve windenergie op zee betreft een hernieuwbare energiebron in de zin van de AGVV. De AGVV stelt de volgende voorwaarden. De subsidie wordt alleen voor nieuwe installaties toegekend. Hierbij geldt dat de subsidie maximaal 45% van de in aanmerking komende kosten bedraagt. In het geval de subsidie wordt verstrekt aan een middelgrote respectievelijk een kleine onderneming kan dit percentage met 10 procentpunten respectievelijk 20 procentpunten worden verhoogd. De in aanmerking komende kosten worden berekend overeenkomstig artikel 41, zesde lid, onderdeel a, van de AGVV. In het kort komt dit erop neer dat alleen de bijkomende investeringskosten mogen worden gesubsidieerd. Voor kavel V gelden de investeringskosten van de reguliere kavel III van het windenergiegebied Borssele als referentie. De investeringssubsidie bedraagt maximaal € 15 miljoen. Daarmee blijft het maximale subsidiebedrag onder de aanmeldingsdrempel van € 15 miljoen per onderneming per investeringsproject die de AGVV bepaalt voor investeringssteun voor milieubescherming.
Op grond van artikel 42, vierde lid, AGVV mag exploitatiesteun verleend worden aan nieuwe en innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie, voor zover deze steun is toegekend via een concurrerende biedprocedure en ten hoogte 5% van het totale geplande nieuwe elektrische vermogen uit hernieuwbare energiebronnen per jaar betreft.
De procedure waarmee de exploitatiesteun (SDE+) zal worden verstrekt kwalificeert als een concurrerende biedprocedure. Degene die het hoogst scoort op de rangschikkingscriteria wint. Het gaat bij kavel V om een nominaal vermogen van ten hoogste 20 MW. In Nederland wordt in de periode 2018–2033 circa 27 GW extra vermogen aan hernieuwbare energie geïnstalleerd. Dat is gemiddeld 1.800 MW per jaar en 5% daarvan is 90 MW. De innovatiekavel blijft dus ruim onder de grens van 5%. De AGVV bepaalt voorts dat het maximumbedrag voor exploitatiesteun € 150 miljoen per jaar is, rekening houdend met het gecombineerde budget van alle onder artikel 42 vallende regelingen. De exploitatiesubsidie bedraagt maximaal € 42 miljoen over de gehele looptijd van de subsidie. Het daadwerkelijke bedrag zal afhangen van de ontwikkeling van de grijze energieprijs (het correctiebedrag), het te plaatsen vermogen en de daadwerkelijk gerealiseerde vollasturen. Vermoedelijk zal het aantal daadwerkelijk gerealiseerde vollasturen wat lager zijn dan bij reguliere kavels, omdat er bij een innovatieve productie-installatie meer uitval zal kunnen optreden.
De AGVV kent geen belemmeringen voor het verlenen van zowel investeringssteun als exploitatiesteun (SDE+) aan hetzelfde project. Wel moet voorkomen worden dat de totaal verleende overheidssteun hoger is dan de AGVV toestaat. Dat is geregeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, waarin staat dat het teveel aan ontvangen overheidssteun in mindering kan worden gebracht op de exploitatiesubsidie.
Voor het bepalen van de regeldruk voor de producenten van innovatieve windenergie op zee zijn het besluit, de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: algemene uitvoeringsregeling) en de onderhavige regeling met bijbehorende uitvoeringsovereenkomst van belang. Bij de wijziging van de algemene uitvoeringsregeling in 2009 (Stcrt. 2009, 60) is een uitgebreide toelichting gegeven op de regeldruk die voortvloeit uit de SDE. Voor de bepaling van de regeldruk van de onderhavige regeling is, voor zover mogelijk en van toepassing, gebruik gemaakt van de berekening van de administratieve lasten voor een gemiddelde aanvraag, zoals weergegeven in die toelichting. Gegeven de grote overeenkomst met de regeling voor de reguliere kavels is in belangrijke mate ook gebruik gemaakt van de berekening van de administratieve lasten bij de Regeling windenergie op zee 2015. De regeldruk heeft vooral te maken met de volgende werkzaamheden van aanvragers van een subsidie en een vergunning:
Eenmalig:
– De aanvrager moet per aanvraag een projectplan, inclusief een projectbegroting indienen. Dit plan en deze begroting vormen de onderbouwing van het gevraagde tenderbedrag. Ook de productieramingen (per subsidiejaar) maken hier onderdeel van uit.
– Daarnaast moet de aanvrager inzicht verschaffen in het innovatieve karakter en de economische effecten van het projectvoorstel. Daarbij moet per in de regeling opgenomen toetsingscriterium worden toegelicht wat de bijdrage van het projectplan is aan de verschillende criteria.
– Binnen een jaar na ingebruikname van de productie-installatie dient een overzicht van de daadwerkelijke investeringskosten en de (te) ontvangen subsidie te worden overlegd. Omdat de totaal te ontvangen subsidie waarschijnlijk meer zal zijn dan € 125.000 dient dit overzicht vergezeld te gaan van een accountantsverklaring (artikel 3, derde lid, van de algemene uitvoeringsregeling).
– De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat een uitvoeringsovereenkomst tot stand komt. Deze uitvoeringsovereenkomst bepaalt dat de subsidieontvanger aan de staat financiële zekerheid moet stellen. Deze financiële zekerheid wordt gesteld in de vorm van twee opeenvolgende bankgaranties. Omdat in de bijlage bij deze regeling een standaard uitvoeringsovereenkomst en standaard bankgarantie is gevoegd, levert dit relatief geringe administratieve lasten op voor de aanvrager.
– De investeringscomponent van de subsidie wordt eenmalig vastgesteld en volgens het investeringsritme gedurende de bouwperiode uitgekeerd.
– Iedere aanvrager heeft de mogelijkheid om bezwaar en vervolgens beroep aan te tekenen tegen de subsidiebeschikkingen, respectievelijk de beslissing op bezwaar. Voor het bepalen van de administratieve lasten van dit deel van het subsidieverleningsproces wordt uitgegaan van in totaal drie bezwaar- en beroepsprocedures.
Jaarlijks:
– Kenmerkend voor de exploitatiecomponent van de subsidie is dat voor een lange periode subsidie wordt verleend. De jaren na de realisatie van de productie-installatie wordt iedere maand, op basis van een jaarlijkse aanvraag, automatisch een voorschot uitgekeerd. Voor het vaststellen van het voorschotbedrag dient de aanvrager (voor het betreffende jaar) een subsidievoorschot aan te vragen onder opgave van de productieraming voor het betreffende kalenderjaar
– In de algemene uitvoeringsregeling is aangegeven dat gedurende de bouw van de productie-installatie jaarlijks gerapporteerd dient te worden over de voortgang van het project in relatie tot de planning. Het gaat om een korte beschrijving van de voortgang van het project in relatie tot een aantal ijkmomenten. Op deze wijze kan worden beoordeeld of en wanneer de productie-installatie in gebruik zal worden genomen. Deze informatie is nodig voor financieel beheer en monitoring van de doelstellingen van de regeling.
Het voorgaande leidt tot het volgende globale beeld van de regeldruk. Bij het berekenen van de administratieve lasten is uitgegaan van een intern tarief van € 60 per uur. Dit resulteert in ca. € 100.000 aan administratieve lasten voor het indienen van ca. 12 subsidieaanvragen De administratieve lasten tijdens de uitvoering en voor de eindverantwoording van het project bedragen samen ca. € 20.000. De administratieve lasten voor bezwaar- en beroepsprocedures bedragen ca. € 10.000. De totale administratieve lasten voor alle aanvragen onder deze regeling bedragen hiermee € 150.000. Het percentage administratieve lasten, afgezet tegen het opengestelde subsidieplafond bedraagt daarmee 0,278%.
In deze regeling is, waar daartoe aanleiding bestond, rekening gehouden met de reacties op de conceptregeling die zijn ontvangen in het kader van de internetconsultatie die in januari 2017 heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een verlaging van het minimale nominale vermogen voor de innovatiekavel, een verhoging van de maximale investeringssubsidie en een verlaging van het bedrag van de tweede bankgarantie die door de subsidieontvanger moet worden gesteld. Naar aanleiding van deze consultatie is ook het kavelbesluit voor kavel V gewijzigd teneinde meer flexibiliteit te creëren ten aanzien van het aantal turbine-posities. Daarbij is ook het maximale rotoroppervlakte aangepast.
Een ontwerp va deze regeling is genotificeerd onder Richtlijn 2015/1535 (nummer:2017/0478/NL). Er geldt geen stand still termijn omdat deze regeling een financiële maatregel in de zin van de Richtlijn is.
Deze regeling regelt de subsidieverstrekking voor kavel V van het windenergiegebied Borssele. Kavel V is in het desbetreffende kavelbesluit aangewezen als innovatiekavel. Ingevolge het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: besluit) kan subsidie voor een innovatiekavel zowel bestaan uit exploitatiesubsidie, als uit investeringssubsidie. Op grond van artikel 2 kan subsidie worden verleend voor beide, of één van beide, componenten. Ook in geval van subsidie voor beide componenten ontvangt de aanvrager één subsidiebeschikking.
De maximale capaciteit van de productie-installatie bedraagt 20 MW. Ingevolge het kavelbesluit zal dit vermogen verdeeld worden over ten hoogste twee turbines. De minimale capaciteit van de productie-installatie is in overeenstemming met de uitgevoerde milieu-effectrapportage vastgesteld op 6 MW.
Aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend tussen 2 januari 2018 en 18 januari 2018, 17:00 uur. Voor de investerings- en de exploitatiecomponent tezamen wordt één subsidie verleend en is dus sprake van één aanvraag.
In aanvulling op artikel 59 van het besluit bepaalt artikel 6 in welke gevallen in ieder geval afwijzend wordt beslist op een aanvraag. Om te verzekeren dat een project voldoende bijdraagt aan de doelstelling van de subsidiëring van de innovatiekavel, bepaalt het eerste lid dat aanvragen worden afgewezen indien aan het project op een rangschikkingscriterium minder dan drie punten zijn toegekend. Om te voldoen aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voorts geregeld dat aanvragen worden afgewezen indien tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat en indien de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is.
Op grond van artikel 24b van het besluit wordt per innovatiekavel een subsidieplafond vastgesteld. Het plafond voor kavel V voor het exploitatie- en investeringsdeel van de subsidie tezamen, bedraagt € 57 miljoen. Daarbij geldt dat voor de exploitatiekosten ten hoogste € 42 miljoen wordt verstrekt en voor de investeringskosten ten hoogste € 15 miljoen.
Artikel 8 bepaalt de wijze van rangschikking van de aanvragen. Per aanvraag wordt een aantal punten toegekend voor de in artikel 8, tweede lid, genoemde criteria. Een project krijgt meer punten op een criterium naarmate het daaraan meer bijdraagt. Aanvragen worden gerangschikt op basis van het toegekende aantal punten. De minister zal daarbij onafhankelijk experts om advies vragen.
Onderdeel a van het tweede lid betreft de mate waarin een project bijdraagt aan de kostprijsreductie van windenergie op zee. Onder kostenreductie wordt reductie van de Levelised Cost of Energy (LCOE) verstaan. Reductie van de LCOE kan worden bereikt door het verlagen van de kosten (bijvoorbeeld CAPEX, OPEX, financieringskosten) of het verhogen van de inkomsten (energieproductie). Kostenverlagingen die een bijdrage leveren aan de business case van de exploitant, zoals verlaging van onbalanskosten of risico-opslagen, worden eveneens meegewogen. Het gaat hierbij om de LCOE die verwacht wordt bij toepassing van de innovatie(s) in een commercieel windpark op zee, niet om de kosten voor het demonstratieproject in de innovatiekavel. Als referentie geldt het basisbedrag waarvoor de winnaar van de tender voor kavel III Borssele ingeschreven heeft bij die tender.
Onderdeel b betreft de bijdrage van het project aan de Nederlandse economie. Hierbij wordt het economisch perspectief van het project gewogen. Een project scoort hoger op dit criterium naarmate de projectresultaten meer omzet, export of werkgelegenheid in Nederland genereren op het niveau van de deelnemende ondernemingen of, waar relevant, de desbetreffende sector. Hiervoor is een goede onderbouwing van de verwachtingen, waar mogelijk kwantitatief en met expliciet gemaakte aannames en inschattingen, noodzakelijk. Indirecte werkgelegenheidseffecten worden niet meegewogen. Een project scoort ook hoger op dit criterium naarmate een strategische visie op het implementatietraject beter beschreven is, beter inzicht wordt gegeven in de ontwikkeling en marketing van de technologie, nadat het project is afgerond en zo mogelijk tot introductie op de markt, en de slagingskans van de toepassing van de projectresultaten in de markt groter is. Om de kans op een geslaagde innovatie te vergroten, zal in het projectplan, voor zover relevant, in gegaan moeten worden op de niet-technologische aspecten die bij de marktintroductie een rol spelen en hoe hiermee omgegaan wordt.
Onderdeel c heeft betrekking op de onderzoeks- en innovatieaspecten. Een project heeft een hogere waardering op dit criterium naarmate het innovatiever is en een hogere onderzoekskwaliteit en vernieuwing in zich bergt. Het gaat daarbij zowel om het aantal innovaties dat toegepast wordt (de kwantiteit), als de baanbrekendheid van de toegepaste innovaties (de kwaliteit). Het kan gaan om een nieuwe technologie met betrekking tot producten, processen of diensten, of om wezenlijke vernieuwingen of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie. De stand van de techniek, internationaal gezien, is de maatstaf. Er wordt meer bijgedragen aan dit criterium naarmate er meer sprake is van technologische vernieuwing, bezien in het spectrum van een marginaal technische verbetering tot een technologische doorbraak. Het gebruiken van beide beschikbare posities weegt positief mee in de beoordeling, evenals het koppelen van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma aan het project. Wel geldt dat de technische risico's die aan een project verbonden zijn beheersbaar dienen te zijn. Ook weegt mee hoe de kennis die in het project wordt opgedaan, met name de lessen die worden geleerd, , wordt verspreid.
Bij onderdeel d wordt gekeken naar de kwaliteit van het project. Een project wordt hoger gerangschikt naarmate de onderzoeksmethode en inhoudelijke aanpak beter is en het projectplan de achtergrond van het probleem, de probleemdefinitie, de doelen, de inhoudelijke aanpak, de per partner uit te voeren activiteiten, de projectfases (inclusief de ‘go/no go’ momenten), de te gebruiken middelen en de resultaten beter beschrijft, en het project beter inzicht toont in en omgaat met de risico’s. Het project scoort ook beter op dit criterium als alle voor het project nuttige en noodzakelijke partijen betrokken zijn (betrokkenheid van de waardeketen), de kwaliteit van de samenwerkingspartners (beschikbaarheid van de benodigde kennis) om het project op het gewenste kwaliteitsniveau uit te voeren hoger is en de inbreng van elke deelnemer helder is. Deelname door Nederlandse MKB-ondernemingen zal daarbij positief gewaardeerd worden.
Tot slot wordt bij de kwaliteit van het project ook gekeken naar de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter wordt ingezet. Een project scoort hierop beter als de financiële middelen effectiever worden ingezet voor de te bereiken doelen van het project. De financiële middelen betreffen zowel de gevraagde subsidie als de andere middelen waarmee het project gefinancierd wordt. Om te voorkomen dat er onnodig veel projectkosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het project kan hebben op de kostprijsreductie van windenergie op zee en op de Nederlandse economie (zie criteria a en b) gerelateerd aan de totale subsidiabele projectkosten die opgevoerd worden. Projecten die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde projectkosten scoren hoger dan projecten die met dezelfde projectkosten minder impact hebben.
Omdat slechts één kavel en één vergunning beschikbaar is, wordt alleen subsidie verleend aan de als hoogst gerangschikte aanvrager. Dat kan betekenen dat het subsidieplafond niet wordt uitgeput. Indien aan meerdere aanvragen hetzelfde aantal punten wordt toegekend is het gevraagde bedrag voor de investeringscomponent van de subsidie doorslaggevend. Naarmate een aanvrager minder investeringssubsidie vraagt wordt deze hoger gerangschikt ten opzichte van aanvragers met eenzelfde puntenaantal. Daarbij wordt een eventuele verhoging voor een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 18, vierde of vijfde lid, niet meegerekend.
Teneinde de doelen voor duurzame energie te behalen is het van belang dat op de beschikbare kavels ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk productie-installaties worden gerealiseerd. Het uitgangspunt is dat de windparken binnen vier jaar na het verkrijgen van een subsidiebeschikking operationeel zijn. Daarom is in artikel 14 van de Wet windenergie op zee opgenomen dat een vergunning slechts wordt verleend indien op grond van de aanvraag voldoende aannemelijk is dat de bouw en exploitatie van het windpark gestart kan worden binnen vier jaar na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is geworden. Dit gaat om een beoordeling vooraf van de haalbaarheid van die termijn. Om in de daadwerkelijk realisatie enige ruimte te bieden voor onvoorziene omstandigheden is ervoor gekozen in de aan de subsidie verbonden voorschriften een termijn van een jaar langer te hanteren. Daarom bepaalt artikel 10 dat de productie-installatie binnen 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik genomen dient te worden. Ten aanzien van het kavelbesluit voor kavel V is een wijzigingsbesluit vastgesteld. Omdat ten tijde van vaststelling van deze regeling het tijdstip van onherroepelijk worden van dit wijzigingsbesluit niet zeker is, is het tweede lid van artikel 9 opgenomen. Daarin is bepaald dat, indien deze wijziging van het kavelbesluit pas onherroepelijk wordt na de afgifte van de beschikking tot subsidieverlening, de termijn van vijf jaar begint te lopen op het moment dat het wijzigingsbesluit onherroepelijk is geworden.
Artikel 10 regelt de opschortende voorwaarden die worden verbonden aan een subsidie voor de innovatiekavel. De opschortende voorwaarden zijn verbonden aan de subsidiebeschikking als geheel. Deze voorwaarden gelden dus ongeacht het type subsidie (exploitatie- of investeringssubsidie) dat wordt verleend.
Om bij te kunnen dragen aan de kostprijsverlaging van windenergie op zee, is het belangrijk dat de kennis en leerervaringen die in het project opgedaan worden, verspreid worden. Daarom kan bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting worden opgelegd tot indiening van ten hoogste één rapportage per jaar over de voortgang en resultaten van het project. Daarbij kan gedacht worden aan beantwoording van de vraag of de installatie werkt zoals verwacht, of de beoogde kostprijsreductie inderdaad gehaald wordt, welke problemen zich hebben voorgedaan en hoe die zijn opgelost, wat er is geleerd over productie, uitval en onderhoud en wat het perspectief is voor verdere toepassing en grootschalige uitrol.
Voor zover het exploitatiesubsidie betreft, wordt subsidie verstrekt op basis van de geproduceerde hoeveelheid duurzame energie. In paragraaf 2 zijn enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het specifieke karakter van dit deel van de subsidie.
Het maximale tenderbedrag voor kavel V bedraagt € 0,05449 per kWh. Dit is gebaseerd op de hoogte van het tenderbedrag van de winnaar van de tender voor kavel III. Deze kavel is het meest vergelijkbaar met kavel V. Eventuele meerkosten voor kavel V zullen vooral zijn toe te schrijven aan de kleinere omvang van kavel V en het innovatieve karakter van de productie-installatie. Voor die kosten kan investeringssubsidie worden verstrekt.
In aansluiting op hetgeen is geregeld voor de reguliere kavels, bepaalt het tweede lid dat de minister op verzoek van de subsidie-aanvrager kan bepalen dat het tijdstip van aanvang van de periode waarover exploitatiesubsidie wordt verstrekt, voor twee gedeelten van de beschikking verschilt. Indien het moment van realisatie van beide turbines op de innovatiekavel uiteenloopt, kan hiermee de subsidiëring voor beide turbines op een verschillend moment gaan lopen.
Voor zover het investeringssubsidie betreft, kan een bedrag aan subsidie worden verstrekt dat niet afhankelijk is van de geproduceerde hoeveelheid duurzame energie. In paragraaf 3 zijn enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het specifieke karakter van dit deel van de subsidie.
Artikel 41 van de algemene uitvoeringsverordening regelt welke investeringskosten in aanmerking komen voor subsidie en wat de maximale steunintensiteit is. De artikelen 18 en 19 strekken ertoe te zorgen dat de subsidieverlening voldoet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Om te voldoen aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening regelt artikel 20 de wijze waarop de voor subsidie in aanmerking komende kosten worden berekend en gestaafd met bewijsstukken. In de subsidie-aanvraag zal een berekening worden gemaakt op basis van de verwachte kosten. Het overleggen van bewijsstukken en de definitieve berekening van de kosten volgt in de fase van vaststelling van de subsidie.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over bevoorschotting van de investeringskosten zolang de subsidie niet is vastgesteld. De voorschotten worden, na het eerste voorschot aan het begin van de activiteiten, automatisch per kwartaal verstrekt: de subsidieaanvrager hoeft geen voorschotaanvraag in te dienen en geen overzicht van gemaakte en betaalde kosten in te dienen. Het niet nakomen van verplichtingen of een gesignaleerde afwijking van een projectplan kan leiden tot opschorting op grond van artikel 4:56 Algemene wet bestuursrecht en vervolgens een intrekking of wijziging van de beschikking tot subsidieverlening. Bij de bevoorschotting geldt als uitgangspunt dat, na het eerste voorschot binnen twee weken na de aanvang van de activiteiten, elk kwartaal een voorschot wordt verstrekt. Bij de bepaling van de omvang van de voorschotten wordt uitgegaan van de begrote kosten per mijlpaal. Een mijlpalenbegroting zal inhouden dat de begroting is opgedeeld in relevante beslismomenten zoals genoemd in het projectpan, bijvoorbeeld om een project al dan niet voort te zetten. Ook kan sprake zijn van een mijlpalenbegroting indien de begroting uitgaat van behaalde deelresultaten of van belangrijke gebeurtenissen. Een combinatie van beide soorten mijlpalenbegrotingen is uiteraard ook mogelijk. Dit kostengetal wordt vermenigvuldigd met het subsidiepercentage en vervolgens gedeeld door het aantal voorschotmomenten in de betreffende periode. Met dit voorschotsysteem wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij de in deze projectperiode daadwerkelijk gemaakte kosten. De hoogte van het voorschot is 90% van de in dat kwartaal te maken subsidiabele kosten. Vanwege de koppeling met de voorschotten, is het van belang om te weten of de in het projectplan en begroting opgenomen mijlpalenplanning ook strookt met de werkelijkheid. Immers, anders kunnen aanzienlijke voorschotten worden betaald zonder dat dit door uitgaven wordt gerechtvaardigd of kan sprake zijn van ongewenste financieringstekorten bij de subsidie-ontvanger. De in het achtste lid opgenomen verplichting strekt er toe dit te voorkomen.
In afwijking van artikel 70, eerste lid, van het besluit, wordt bepaald dat de subsidie-ontvanger een aanvraag om tussentijdse subsidievaststelling moet indienen nadat de productie-installatie in gebruik is genomen. De investeringscomponent van de subsidie kan al worden vastgesteld na realisatie van de productie-installatie. In tegenstelling tot voor de exploitatiecomponent, is het voor de investeringscomponent niet nodig de periode van 15 jaar af te wachten alvorens dit deel van de subsidie kan worden vastgesteld.
Met de horizonbepaling in artikel 23 wordt toepassing gegeven aan artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet en artikel 24b, vierde lid, van het besluit. De looptijd voor exploitatiesubsidie is langer dan de termijn van vijf jaar waarna de onderhavige regeling vervalt. Uiteraard is het vervallen van de regeling niet van invloed op de toepassing van de in deze regeling opgenomen bepalingen op de subsidie voor de innovatiekavel, die op dat moment zal zijn verstrekt en onherroepelijk zal zijn geworden.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; Pb L187, 26 juni 2014
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-61374.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.