Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 29 september 2017, nr. IENM/BSK-2017/229053, tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter aanvulling van de uitzonderingen van het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en enkele andere aanpassingen

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 38, vijfde lid, en 82, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de artikelen 17, vijfde lid, 17a, vijfde lid, 24, vijfde lid, 25, vijfde lid, 26, achtste lid, 27b, tweede en derde lid, en 33a, eerste lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd:

gewasbeschermingsmiddel met een laag risico:

gewasbeschermingsmiddel zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de verordening (EG) nr. 1107/2009;

B

Artikel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf’ vervangen door: op een agrarisch bedrijf door een persoon die daar werkzaam is.

2. In onderdeel d wordt ‘door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf door een houder van een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf, bedoeld in bijlage VI, onderdeel E’ vervangen door: op een agrarisch bedrijf door de ondernemer of een werknemer en die houder is van een licentie voor het beheersen van knaagdieren op een agrarisch bedrijf, bedoeld in bijlage VI, onderdeel E.

C

Artikel 6.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘het bedrijfshoofd’ vervangen door: de ondernemer.

2. Het vierde lid komt te luiden:

In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen ontvangt of gebruikt ten minste over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming, als bedoeld in artikel 6.3, derde lid, voor zover in het bedrijf waarvoor deze persoon werkzaam is of in het bedrijf waar de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgevoerd, ten minste een persoon werkzaam is die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming en aanwezig of beschikbaar is.

D

In artikel 7.3a wordt ‘artikel 24 of 25 van het besluit’ vervangen door: de artikelen 24, 25 of 26 van het besluit

E

Artikel 8.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het bestrijden van onkruid of mos’ vervangen door: het gerichte gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. het gebied van vliegvelden dat wordt gebruikt voor het opstijgen, landen en taxiën van vliegtuigen, inclusief het gebied dat wordt gebruikt voor laden, lossen en onderhouden van vliegtuigen;

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. locaties waar prikkeldraadrollen zijn aangebracht voor Defensiedoeleinden, en

  • f. locaties waar een elektrische installatie voor hoogspanning aanwezig is waarvan delen niet of onvoldoende zijn beschermd tegen directe of indirecte aanraking.

F

Artikel 8.3 komt te luiden:

  • 1. Het eerste lid van artikel 27b van het besluit is niet van toepassing op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor een gerichte bestrijding van:

    • a. duizendknoop: Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis), bastaard duizendknoop (Fallopia x bohemica), Afghaanse duizendknoop (Persicaria wallichii) en kruisingen;

    • b. ambrosia (Ambrosia species);

    • c. eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea);

    • d. bastaardsatijnrups (Euproctis chrysorrhoea);

    • e. buxusmot (Cydalima perspectalis);

    • f. fluweelboom/azijnboom (Rhus species);

    • g. hemelboom (Ailanthus altissima);

    • h. Pontische rododendron (Rhododendron x superponticum);

    • i. Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina);

    • j. eik (Quercus species) met uitzondering van Quercus robur en Quercus petraea;

    • k. esdoorn (Acer species) met uitzondering van Acer campestre;

    • l. witte abeel (Populus alba);

    • m. grauwe abeel (Populus x canescens);

    • n. zuurbes (Berberis species), niet zijnde Berberis vulgaris;

    • o. robinia (Robinia pseudoacacia);

    • p. rimpelroos (Rosa rugosa);

    • q. dwergmispel (Cotoneaster species) met uitzondering van Cotoneaster integerrimus;

    • r. knolcyperus (Cyperus esculentus), en

    • s. trosbosbes (Vaccinium corymbosum en hybriden).

  • 2. Het eerste lid van artikel 27b van het besluit is niet van toepassing op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen:

    • a. waarvoor op grond van artikel 38 van de wet een vrijstelling is verleend;

    • b. voor een gerichte bestrijding van terrestrische soorten die zijn opgenomen op de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening 1143/2014(EG) met uitzondering van moeraslantaarn (Lysichiton americanus), en

    • c. voor een gerichte bestrijding van soorten die zijn aangewezen in bijlagen I of II van de richtlijn 2000/29/EC.

G

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt in artikel 8.4 een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. terreinen met een specifieke botanische waarde, waar het publiek ten minste twee maanden per jaar tegen betaling toegang heeft, met uitzondering van de verharde oppervlakken.

H

Na artikel 8.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.5

  • 1. In de gebieden en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 8.2 tot en met 8.4, wordt gebruik gemaakt van een gewasbeschermingsmiddel met een laag risico of een biologisch gewasbeschermingsmiddel voor zover deze voor het desbetreffende gebruik beschikbaar zijn.

  • 2. In de gebieden en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 8.2 tot en met 8.4 wordt geen gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, die zijn ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatische milieu of die een prioritaire gevaarlijke stof bevat.

I

Artikel 8.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 1.284,60’ vervangen door: € 1.226,72.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 3.840’ vervangen door: € 3.960

3. In onderdeel b wordt ‘€ 5.760’ vervangen door: € 5.940

4. In onderdeel b wordt ‘€ 7.680’ vervangen door: € 7.920

5. In onderdeel b wordt ‘€ 9.600’ vervangen door: € 9.900

J

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt, vervalt in artikel 9.1 onderdeel g.

K

Artikel 11.10d komt te luiden:

Een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf die is afgegeven voor 1 november 2017 geldt als een licentie voor het beheersen van knaagdieren op een agrarisch bedrijf, bedoeld in bijlage VI, onderdeel E.

L

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van onderdeel E wordt ‘licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf’ vervangen door: een licentie voor het beheersen van knaagdieren op een agrarisch bedrijf.

2. In het opschrift en de aanhef van onderdeel F wordt ‘een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf’ vervangen door: een licentie voor het beheersen van knaagdieren op een agrarisch bedrijf.

M

In de tabel in deel B van bijlage XIII wordt in rij 36 ‘1.000’ vervangen door: 1.500.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2017 met uitzondering van onderdeel I, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Op grond van artikel 27b, eerste lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: het besluit) is het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met ingang van 31 maart 2016 niet toegestaan op verharde oppervlakken buiten de landbouw, behoudens uitzonderingen die zijn opgenomen in paragraaf 8.2 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Per 1 november 2017 vervalt de beperking tot verharde oppervlakten en wordt het verbod uitgebreid naar het professioneel gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. De regeling die nu voorligt voegt gebieden en omstandigheden toe waarop het verbod niet van toepassing is. Tevens worden nog enkele kleine wijzigingen in de regeling aangebracht, die in het artikelsgewijze deel van de toelichting worden toegelicht.

Selectie van uitzonderingen op het verbod

Op grond van het tweede lid van artikel 27b van het besluit kunnen bepaalde gebieden en omstandigheden van het verbod worden uitgezonderd, indien de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel:

  • a. noodzakelijk is voor een veilige exploitatie van bedrijfsmatige activiteiten of inrichtingen;

  • b. noodzakelijk is voor de bescherming van de gezondheid van mens of dier of van het milieu; of

  • c. plaatsvindt op specifieke terreinen voor recreatieve doeleinden of voor het beoefenen van sport die vanwege hun aard of omvang redelijkerwijze niet op een andere wijze kunnen worden onderhouden.

De Tweede Kamer heeft de regering verzocht om de uitzonderingen terughoudend toe te passen en ‘alleen uitzonderingen op het verbod toe te staan die voldoen aan de criteria goud en zilver van de Barometer Duurzaam Terreinbeheer van de Stichting Milieukeur1.’

Op grond van artikel 27b, derde lid van het besluit kunnen voorwaarden worden gesteld voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in uitzonderingssituaties.

De uitzonderingen op het verbod zijn geselecteerd op basis van de beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming. Geïntegreerde gewasbescherming komt neer op het hanteren van een voorkeursvolgorde bij de beheersing van ziekten, plagen en onkruiden. Een beheerder treft eerst preventieve maatregelen (voorzorgsmaatregelen). Indien de schadelijke organismen daarmee niet op bevredigende wijze kunnen worden bestreden, mag er gebruik worden gemaakt van maatregelen en methoden waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Indien ook deze maatregelen en methoden ontoereikend blijken en niet technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn, mogen als laatste redmiddel gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.

In een gewasbeschermingsmonitor, zoals bedoeld in artikel 26 van het besluit, moet een toepasser aangeven op welke wijze hij dit onderdeel van een geïntegreerde gewasbescherming heeft ingevuld.

Concreet bestaat een preventieve maatregel bijvoorbeeld uit het gebruik van gezond uitgangsmateriaal (een goede kwaliteit van de planten, struiken of bomen) of een (onkruid)werend ontwerp van de buitenruimte, waardoor bestrijding niet of minder vaak behoeft plaats te vinden. Daaronder valt ook het gebruik van worteldoek of de keuze voor beplanting waarvoor in het beheer geen gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn. Voor het toepassen van preventieve maatregelen kan desgewenst gebruik worden gemaakt van documenten die zijn opgesteld door het kennisplatform CROW2, een non-profit kennispartner voor (decentrale) overheden, aannemers en adviesbureaus.

In het geval van ‘niet-chemische’ bestrijding worden geen gewasbeschermingsmiddelen toegepast. Het gaat dan bijvoorbeeld om het frezen van stobben of de handmatige bestrijding van ongewenste organismen, zoals het uittrekken van jonge uitlopers van bomen of struiken. Ook worden technieken voor mechanische of thermische bestrijding bedoeld, zoals gebruik van borstels, een maaier of selectieve warmtetoediening via hete lucht of heet water.

Indien onvoldoende preventieve en niet-chemische maatregelen beschikbaar zijn en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen noodzakelijk is, verdient het gebruik van middelen met minimale effecten voor mens en milieu de voorkeur. Ter bescherming van de menselijke gezondheid moet een ‘gewasbeschermingsmiddel met een laag risico’ of een biologisch bestrijdingsmiddel worden gebruikt. Ter bescherming van het aquatische milieu dient tevens het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, die zijn ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatische milieu of die een prioritaire gevaarlijke stof bevat, achterwege te blijven3. Een gericht gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zoals aanstrijken, injecteren en de toepassing van driftbeperkende en plaatsspecifieke spuittechnieken, draagt ook bij aan vermindering van gebruik of beperking van risico’s. Zo kunnen houtachtige gewassen worden afgezaagd en de stobben bestreken met een gewasbeschermingsmiddel om het opnieuw uitlopen te voorkomen. Een gericht gebruik impliceert dat gewasbeschermingsmiddelen zodanig worden toegepast dat verspreiding naar de omgeving wordt voorkomen of zoveel mogelijk beperkt. De toepasbaarheid van deze technieken is afhankelijk van de technische mogelijkheden. Voor de bestrijding van sommige bomen, struiken of planten is het gebruik van een plaatsspecifieke spuittechniek nog noodzakelijk, bij anderen kan al een techniek worden toegepast waarbij geen of nauwelijks verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving plaatsvindt (zoals injecteren).

In algemene zin bestaan er voor professionele gebruikers buiten de landbouw voldoende niet-chemische alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen. Daarom wordt uitgegaan van een verbod behoudens uitzonderingen. De uitzonderingen die in deze regeling worden aangewezen vallen in de categorie waarvoor onvoldoende preventieve of niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar zijn.

Uitzonderingen

Noodzakelijk voor veilige exploitatie

In artikel 8.2 worden in totaal zes typen locaties genoemd waar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen blijft toegestaan. Deze locaties waren deels al opgenomen in de regeling in het kader van het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verharde terreinen4. De uitbreiding van het verbod naar alle terreinen buiten de landbouw heeft gevolgen voor de reikwijdte van de uitzonderingen. Tenzij anders is aangegeven geldt een uitzondering zowel voor bestrijding van ongewenste organismen op onverharde als op verharde terreinen.

Het toepassen van niet-chemische methoden kan relatief arbeidsintensief zijn en het daarvoor langer of vaker moeten verblijven in gevaarlijke situaties is dan bezwaarlijk. Deze situatie doet zich voor op vliegvelden en binnen het veiligheidsdwarsprofiel van het spoor, de metro of de tram (onderdelen b en c). Mechanische onkruidbestrijding (borstelen) van start-, landings- en taxibanen van vliegvelden heeft bovendien het risico dat steentjes uit het verharde oppervlak worden losgemaakt die door straalmotoren kunnen worden aangezogen. Het buiten gebruik stellen van deze objecten om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren, zou een onevenredige belemmering van het gebruik van de terreinen opleveren. Daarom wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hier toegestaan.

Met toepassing van preventieve en niet-chemische maatregelen en methoden kan de vestiging van ongewenste struiken en planten (die vogels aantrekken, met risico’s voor het vliegverkeer) worden voorkomen of geminimaliseerd, maar vanwege de potentieel negatieve gevolgen is de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen aanvaardbaar voor het deel van een vliegveld dat wordt gebruikt door vliegtuigen. Hiervoor is aangesloten bij de term ‘movement area’, zoals gedefinieerd door de European Aviation Safety Agency.

De gevarenzone voor trein, metro en tram is vastgelegd in het daarvoor geldende Voorschrift Veilig Werken (VVW)5. De Stichting Railalert beheert het VVW-Trein, VVW-Metro en VVW-Tram, waarin voor het veilig werken wordt uitgegaan van een omschreven gevarenzone die voor de trein ook omschreven nabijheidszones bevat. Behalve dat bij spoorconstructies het mechanisch of thermisch verwijderen van struiken of planten vanwege arbeidsveiligheid ongewenst is, is ook door de aanwezigheid van kwetsbare bekabeling voor veiligheidsvoorzieningen problematisch. Bestrijding op ballastbedden (grof gebroken natuursteen) met alternatieve methoden als hete lucht of heet water is niet goed toepasbaar. Deze plaatsen kunnen namelijk niet worden bereden met de huidige machines voor de toepassing van deze methoden. Daarnaast is gebleken dat de toepassing van heet water hier weinig effectief is, waarschijnlijk omdat het hete water of stoom snel wegloopt of zijn warmte verliest in de grote holle ruimten tussen de stenen.

Thermische bestrijding of mechanisch verwijderen van bomen, struiken of planten vormt een te groot risico op terreinen waar scherpe munitie of explosieven in de bodem aanwezig zijn, zoals op schietterreinen (onderdeel d). Als uitzondering wordt thans toegevoegd de bestrijding die nodig is voor het onderhoud van de prikkeldraadrollen die in gebruik zijn voor Defensiedoeleinden. De toepassing van preventieve of niet-chemische maatregelen wordt daar in zodanige mate belemmerd, dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen feitelijk de enige mogelijkheid is voor het noodzakelijk beheer en onderhoud. Tenslotte bevat onderdeel f een uitzondering voor locaties met een elektrische installatie voor hoogspanning. Voor die locaties is roken en open vuur (eerste lid, onderdeel a) niet altijd expliciet verboden. Om desondanks veiligheidsrisico’s als gevolg van het gebruik van preventieve of niet-chemische maatregelen of methoden op deze locatie te voorkomen, is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daar nog toegestaan.

Noodzakelijk voor de bescherming van mens, dier of milieu

Artikel 8.3 bevat de uitzonderingen op het verbod om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken in de gevallen dat dit noodzakelijk is voor de bescherming van mens, dier of milieu. Het betreft de gerichte bestrijding met gewasbeschermingsmiddelen; de regeling heeft dus geen betrekking op het gebruik van biociden, bijvoorbeeld ter bestrijding van invasieve muggensoorten.

Het gewasbeschermingsmiddel moet ‘gericht’ worden toegepast dat wil zeggen nauwkeurig worden toegediend op of in het te bestrijden organisme.

Volgens een aantal terreinbeheerders is voor bestrijding van bepaalde soorten bomen, struiken of planten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen technisch nog onvermijdelijk. Nu de reikwijdte van het verbod wordt uitgebreid naar alle terreinen buiten de landbouw moet ook de lijst met uitzonderingen worden uitgebreid.

Voor de bestrijding van duizendknoop zijn niet-chemische bestrijdingsmethoden op dit moment niet of onvoldoende beschikbaar, de stichting Probos voert onderzoek naar effectieve bestrijdingsmethoden uit6. De stichting onderzoekt nog de mogelijkheden van bestrijding van de Amerikaanse eik en trosbosbes. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt door die beheerders ook gewenst voor de bestrijding van ambrosia, waarvan blootstelling bij de mens allergische reacties veroorzaakt, voor de bastaardsatijnrups en de eikenprocessierups. Voor bestrijding van de eikenprocessierups volgt de praktijk gewoonlijk de Leidraad beheersing eikenprocessierups (2013), waarin wordt ingegaan op voorzorgsmaatregelen. Indien preventieve en niet-chemische maatregelen en methoden niet doelmatig zijn, vindt bestrijding met gewasbeschermingsmiddelen plaats, namelijk met nematoden (aaltjes) of de bacterie Bacillus thuringiensis (XenTari WG). Op de website van de NVWA is tevens informatie beschikbaar over de bestrijding van de buxusmot, die zich sinds enkele jaren heeft gevestigd in Nederland en waarvan de bestrijding op grotere oppervlakken arbeidsintensief is. Een uitzondering op het gebruiksverbod is vervolgens opgenomen voor de hemelboom, azijnboom en fluweelboom, die door uitlopers uit het wortelstelsel persistent en problematisch blijven in bosranden en langs bouwlanden en weides. De knolcyperus is in de landbouw niet zonder gewasbeschermingsmiddelen afdoende te bestrijden, maar is ook daarbuiten problematisch. De Pontische rododendron is problematisch in Zuidwest Brabant en verspreidt zich snel in de omgeving, door uitzaaien en het uitlopen van (gedeelten van) wortels.

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hangt in de praktijk soms samen met de frequentie van onderhoud (terreinbeheer) of de beperkt beschikbare financiële middelen van terreinbeheerders. Een Amerikaanse vogelkers kan gedurende de eerste jaren van zijn groei eenvoudig worden bestreden door het (handmatig) verwijderen van de jonge struik. Oudere struiken worden afgezaagd, waarna de stobbe wordt gefreesd, óf met een gewasbeschermingsmiddel wordt bestreken om opnieuw uitlopen van de struik te voorkomen. Een andere onderhoudsfrequentie kan het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dan ook voorkomen. Dat geldt behalve voor de Amerikaanse vogelkers – in beginsel – ook voor de Amerikaanse eik en in mindere mate voor de esdoorn, witte abeel en grauwe abeel.

Sommige terreinbeheerders gebruiken vermijdbaar gewasbeschermingsmiddelen, doordat kennis en ervaringen die uit projecten zijn verkregen bij hen niet voldoende bekend zijn. Bomen, struiken of planten waarvan de niet-chemische bestrijding door sommige terreinbeheerders lastig wordt bevonden, worden door andere terreinbeheerders juist aangeplant. Het betreft de Amerikaanse eik, dwergmispel, robinia, zuurbes en rimpelroos.

Een specifieke uitzondering is gesuggereerd voor de gerichte bestrijding van houtige planten met een verspreid wortelstelsel op kalkrotsen in Zuid-Limburg. Een mechanische bestrijding kan aanzienlijke schade toebrengen aan de bodem, die bescherming toekomt op grond van de Wet natuurbescherming. Een uitzondering is echter niet nodig, omdat de betreffende planten (alleen of hoofdzakelijk dwergmispel) reeds zijn uitgezonderd van het gebruiksverbod.

Uitheemse bomen, struiken of planten die oorspronkelijk niet in de Nederlandse natuur voorkomen (invasieve exoten) kunnen tot uiteenlopende problemen leiden. Ze verspreiden zich soms snel en concurreren om voedsel en ruimte. De overlast van de soorten is afhankelijk van de standplaats, omvang van de populatie en de eigenschappen van de invasieve exoot. De soorten die zijn opgenomen in de Unielijst invasieve exoten zijn invasief en op dit moment zonder gewasbeschermingsmiddelen moeilijk onder controle te krijgen, met uitzondering van de moeraslantaarn. De Unielijst kan worden geraadpleegd op www.nvwa.nl/onderwerpen/invasieve-exoten; de website wordt regelmatig aangevuld.

De Fytorichtlijn7 beoogt de bescherming van planten en plantaardige producten tegen schadelijke organismen quarantaine(waardige) organismen uit andere landen. Op grond van de richtlijn moeten de introductie en verspreiding van deze organismen worden tegengegaan, onder meer door bestrijding. Vanwege de potentieel grote nadelige gevolgen voor planten en plantaardige producten mogen deze organismen zo nodig met gewasbeschermingsmiddelen worden bestreden. De lijst met quarantaine(waardige) organismen kan worden geraadpleegd op www.nvwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/inhoud/quarantainewaardige-organismen.

In bijzondere omstandigheden kan op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden vrijstelling worden verleend van het verbod om een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel binnen Nederland te brengen, op de markt te brengen, voorhanden te hebben of te gebruiken. Deze vrijstelling kan worden verleend als een maatregel nodig blijkt voor een gecontroleerd en beperkt gebruik ter beheersing van een gevaar dat op geen enkele andere redelijke manier te beheersen is. Ondanks de afgewogen beslissing om een vrijstelling te verlenen, zou het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet zijn toegestaan als het probleem zich buiten de landbouw voordoet en niet onder de uitzonderingen in deze regeling valt. Om dit te voorkomen, bevat het tweede lid van artikel 8.3 daarvoor een uitzondering.

Specifieke terreinen voor sport en recreatie

Naast uitzonderingen die zijn gericht op het bestrijden van een bepaalde plaag, is er aanleiding voor gebiedsgerichte uitzonderingen. Deze zijn opgenomen in artikel 8.4. Het gaat om siertuinen met een bijzondere functie, zoals een rosarium of arboretum met gewassen met een specifieke botanische waarde waar het publiek tegen betaling toegang heeft.

Minimaliseren gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Het beleid is erop gericht om het aantal uitzonderingen binnen enkele jaren te reduceren, in samenspraak met terreinbeherende maatschappelijke organisaties8. Om die reden wordt ingezet op afspraken of een Green Deal door terreinbeheerders over de situaties waarvoor een uitzondering nu nog acceptabel is. Daarbij zou gebruik gemaakt kunnen worden van media waarmee de beschikbare kennis over een beheer zonder gewasbeschermingsmiddelen wordt ontsloten, en van ervaringen uit de Green Deals over de terugdringing van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op sportvelden en op recreatieterreinen en over een verantwoord niet-professioneel (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Concrete afspraken kunnen ook worden gemaakt over kennisdeling tussen terreinbeheerders, een afbouwplan of een termijn (bijvoorbeeld twee of drie jaar) waarbinnen terreinbeheerders overstappen naar een ‘niet-chemisch’ terreinbeheer voor de hierna genoemde bomen, struiken of planten.

Gevolgen van de regeling

Een beoordeling van de administratieve lasten en nalevingskosten is opgenomen in de toelichting bij het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw (Staatsblad 2016, 112).

Consultatie

De regeling is met een aantal inhoudelijk deskundigen besproken. Tevens zijn de Vereniging van bos- en natuurterreineigenaren (VBNE), Stadswerk, Unie van Waterschappen, Vewin (drinkwaterbedrijven) en Branchevereniging VHG (hoveniers en groenvoorzieners) geconsulteerd.

Er is geen internetconsultatie uitgevoerd, gelet op het technische karakter van de regeling en de noodzaak om deze gelijktijdig met de verbreide reikwijdte van het verbod in werking te laten treden.

De VBNE ondersteunt de voorschriften en wil deelnemen in afspraken om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk terug te dringen. Vewin en de Unie van Waterschappen vinden de lijst met uitzonderingen te uitgebreid. Voor een aantal gewassen zijn volgens hen nu al voldoende niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar.

In een vorige paragraaf is gesteld dat het kennisniveau niet bij alle terreinbeheerders gelijk is. Kennis en ervaringen die uit projecten zijn verkregen, zijn niet bij allen voldoende bekend. Sommige terreinbeheerders, zoals gemeenten die deelnemen aan het project ‘Schoon water Brabant’ beheren de openbare ruimte zonder gewasbeschermingsmiddelen, anderen hebben daarmee nog geen of weinig ervaring opgedaan. Met terreinbeherende organisaties zullen afspraken worden gemaakt over kennisdeling en -verspreiding en andere onderwerpen. Streven is het aantal uitzonderingen binnen enkele jaren zoveel mogelijk te verminderen.

De lijst met uitzonderingen op het verbod is na overleg met de NVWA, als toezichthouder voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, tot stand gekomen.

Artikelsgewijs

Onderdeel B en L

Artikel 6.6 bevat een uitzondering op de verplichting om een bewijs van vakbekwaamheid te bezitten voor de agrarische ondernemer die biociden toepast op het eigen bedrijf. Door de aanduiding ‘agrarische ondernemer’ was in de uitvoering onduidelijkheid ontstaan of ook werknemers van de agrarische ondernemer ook onder deze uitzondering zouden vallen.

Deze wijziging verduidelijkt dat zowel de agrarisch ondernemer (bedrijfsvoerder) als zijn medewerker(s) onder de uitzondering vallen. Het betreft alleen personen die werkzaam zijn bij het bedrijf. Indien voor de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van de diensten van een aannemer of loonwerker, valt deze dus niet onder deze uitzondering en dient deze wel over een bewijs van vakbekwaamheid te beschikken.

In onderdeel K is de aanduiding van de licentie ook aangepast in bijlage VI. In onderdeel J is overgangsrecht geregeld.

Onderdeel C

In artikel 6.7 is de bedoeling van de wetgever verduidelijkt. Een ontvanger of gebruiker van een gewasbeschermingsmiddel behoeft slechts te beschikken over het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming, voor zover in het bedrijf waarvoor deze persoon werkzaam is of in het bedrijf waar de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgevoerd één of meerdere personen over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren gewasbescherming beschikken. Een dergelijke persoon kan een collega van de agrarische onderneming zijn, of een medewerker van de agrarisch loonwerker of aannemer die werkzaamheden uitvoert. In al die gevallen moet deze meer deskundige medewerker toezicht houden op uitvoering van de werkzaamheden (de persoon is ‘aanwezig’); of ten minste moet hij snel bereikbaar zijn voor het geven van adviezen of voor beantwoording van vragen die door de gebruiker van de gewasbeschermingsmiddelen worden gesteld (de persoon is ‘beschikbaar’).

De term bedrijfshoofd wordt vervangen door ondernemer. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie in vergelijkbare regelgeving.

Onderdeel D

Het betreft de correctie van een omissie. De gegevens, bedoeld in de artikelen 24 en 25, moeten volledig, naar waarheid en onverwijld worden verstrekt. Dat moet echter ook gelden voor artikel 26, waarin het bijhouden van een gewasbeschermingsmonitor is voorgeschreven.

Onderdelen E tot en met G

De artikelen 8.2 tot en met 8.4 bevatten de uitzonderingen op het verbod om gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te gebruiken. In beginsel wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen verharde oppervlakken en andere situaties waarin gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. In deze wijziging zijn uitzonderingen toegevoegd naar aanleiding van de uitbreiding van het gebruiksverbod tot alle terreinen buiten de landbouw.

In het algemene deel van de toelichting wordt uiteengezet wat onder een ‘gericht gebruik’ van gewasbeschermingsmiddelen wordt verstaan.

Onderdeel H

In artikel 8.5 wordt een algemene voorwaarde opgenomen die verbonden is aan het gebruik van de uitzonderingen. In het eerste lid wordt voorgeschreven dat in een uitzonderingssituatie minder schadelijke gewasbeschermingsmiddelen moeten worden gebruikt als die zijn toegelaten tot de Nederlandse markt en feitelijk beschikbaar zijn. ‘Minder schadelijk’ is een middel met een laag risico, zoals bedoeld in artikel 47 van de verordening (EG) nr. 1107/2009 of een biologisch gewasbeschermingsmiddel.

Voor bestrijding zijn op dit moment nog niet altijd minder schadelijke gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar. In die gevallen mag worden teruggevallen op gewone gewasbeschermingsmiddelen. In het tweede lid is nog wel bepaald dat geen gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, die zijn ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatische milieu of die prioritaire gevaarlijke stoffen bevatten.

Onderdeel I

In onderdeel I worden de tarieven voor NVWA en CTGB aangepast. De wijziging van het tarief voor de NVWA is ingegeven door een inschatting van de hoeveelheid werk die een advies kost. De wijziging van het tarief voor het CTGB komt voort uit een indexatie van het uurtarief van het CTGB.

Onderdeel J

In artikel 9.1 wordt onderdeel g geschrapt. De aanwijzing van de gemeenten Horst aan de Maas en Venray als toezichthouder was destijds bedoeld om de integrale gemeentelijke samenwerking op het terrein van de milieuregelgeving te faciliteren. Dat gebeurde in het kader van het proefproject Vernieuwing Toezicht in de regio Venray. Het proefproject heeft niet geleid tot een structurele samenwerking, reden waarom onderdeel g kan vervallen.

Onderdeel K

Voor deze wijziging bevatte artikel 11.10d overgangsrecht tot 1 juni 2015. Deze bepaling was daarom uitgewerkt en kan vervallen. In de plaats van dit artikel wordt nieuw overgangsrecht opgenomen voor de licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf. Door de wijziging van de aanduiding ‘agrarische ondernemer op het eigen bedrijf’ zou onduidelijkheid kunnen ontstaan of licenties die voorheen zijn uitgegeven voldoen aan de vereisten van de regeling na wijziging. Daarom wordt in het gewijzigde artikel 11.10d expliciet geregeld dat een licentie die is uitgegeven onder de oude naam geldt als een licentie voor het beheersen van knaagdieren op een agrarisch bedrijf.

Onderdeel M

De hoogte van de boete voor een professioneel gebruiker is in overeenstemming gebracht met die voor vergelijkbare overtredingen.

Artikel II

Het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw treedt in werking op 1 november 2017. De uitzonderingen moeten op dit moment ook in werking zijn. Daarom wordt afgeweken van de zogenoemde vaste verandermomenten en invoeringstermijn.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Motie van het lid Van Tongeren van 20 februari 2014, Kamerstukken II 2013/2014, 27 858, nr. 239. De ‘Barometer Duurzaam Terreinbeheer’ kan worden geraadpleegd op www.smk.nl

X Noot
2

De documenten zijn bereikbaar op de website www.crow.nl

X Noot
3

Artikelen 12 en 11 van de Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden

X Noot
4

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 3 maart 2016, Staatscourant 2016, nr. 12110

X Noot
7

Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen

X Noot
8

Brief van 6 februari 2014, Kamerstukken II 2013/14, 27 858, nr. 227.

Naar boven