TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Op grond van artikel 27b, eerste lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en
biociden (hierna: het besluit) is het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
met ingang van 31 maart 2016 niet toegestaan op verharde oppervlakken buiten de landbouw,
behoudens uitzonderingen die zijn opgenomen in paragraaf 8.2 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen
en biociden.
Per 1 november 2017 vervalt de beperking tot verharde oppervlakten en wordt het verbod
uitgebreid naar het professioneel gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen buiten
de landbouw. De regeling die nu voorligt voegt gebieden en omstandigheden toe waarop
het verbod niet van toepassing is. Tevens worden nog enkele kleine wijzigingen in
de regeling aangebracht, die in het artikelsgewijze deel van de toelichting worden
toegelicht.
Selectie van uitzonderingen op het verbod
Op grond van het tweede lid van artikel 27b van het besluit kunnen bepaalde gebieden
en omstandigheden van het verbod worden uitgezonderd, indien de toepassing van een
gewasbeschermingsmiddel:
-
a. noodzakelijk is voor een veilige exploitatie van bedrijfsmatige activiteiten of inrichtingen;
-
b. noodzakelijk is voor de bescherming van de gezondheid van mens of dier of van het
milieu; of
-
c. plaatsvindt op specifieke terreinen voor recreatieve doeleinden of voor het beoefenen
van sport die vanwege hun aard of omvang redelijkerwijze niet op een andere wijze
kunnen worden onderhouden.
De Tweede Kamer heeft de regering verzocht om de uitzonderingen terughoudend toe te
passen en ‘alleen uitzonderingen op het verbod toe te staan die voldoen aan de criteria
goud en zilver van de Barometer Duurzaam Terreinbeheer van de Stichting Milieukeur1.’
Op grond van artikel 27b, derde lid van het besluit kunnen voorwaarden worden gesteld
voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in uitzonderingssituaties.
De uitzonderingen op het verbod zijn geselecteerd op basis van de beginselen van een
geïntegreerde gewasbescherming. Geïntegreerde gewasbescherming komt neer op het hanteren
van een voorkeursvolgorde bij de beheersing van ziekten, plagen en onkruiden. Een
beheerder treft eerst preventieve maatregelen (voorzorgsmaatregelen). Indien de schadelijke
organismen daarmee niet op bevredigende wijze kunnen worden bestreden, mag er gebruik
worden gemaakt van maatregelen en methoden waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen
worden toegepast. Indien ook deze maatregelen en methoden ontoereikend blijken en
niet technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn, mogen als laatste redmiddel
gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
In een gewasbeschermingsmonitor, zoals bedoeld in artikel 26 van het besluit, moet
een toepasser aangeven op welke wijze hij dit onderdeel van een geïntegreerde gewasbescherming
heeft ingevuld.
Concreet bestaat een preventieve maatregel bijvoorbeeld uit het gebruik van gezond uitgangsmateriaal (een goede kwaliteit van
de planten, struiken of bomen) of een (onkruid)werend ontwerp van de buitenruimte,
waardoor bestrijding niet of minder vaak behoeft plaats te vinden. Daaronder valt
ook het gebruik van worteldoek of de keuze voor beplanting waarvoor in het beheer
geen gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn. Voor het toepassen van preventieve maatregelen
kan desgewenst gebruik worden gemaakt van documenten die zijn opgesteld door het kennisplatform
CROW2, een non-profit kennispartner voor (decentrale) overheden, aannemers en adviesbureaus.
In het geval van ‘niet-chemische’ bestrijding worden geen gewasbeschermingsmiddelen toegepast. Het gaat dan bijvoorbeeld om het
frezen van stobben of de handmatige bestrijding van ongewenste organismen, zoals het
uittrekken van jonge uitlopers van bomen of struiken. Ook worden technieken voor mechanische
of thermische bestrijding bedoeld, zoals gebruik van borstels, een maaier of selectieve
warmtetoediening via hete lucht of heet water.
Indien onvoldoende preventieve en niet-chemische maatregelen beschikbaar zijn en het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen noodzakelijk is, verdient het gebruik van middelen
met minimale effecten voor mens en milieu de voorkeur. Ter bescherming van de menselijke
gezondheid moet een ‘gewasbeschermingsmiddel met een laag risico’ of een biologisch
bestrijdingsmiddel worden gebruikt. Ter bescherming van het aquatische milieu dient
tevens het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, die zijn ingedeeld als gevaarlijk
voor het aquatische milieu of die een prioritaire gevaarlijke stof bevat, achterwege
te blijven3. Een gericht gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zoals aanstrijken, injecteren
en de toepassing van driftbeperkende en plaatsspecifieke spuittechnieken, draagt ook
bij aan vermindering van gebruik of beperking van risico’s. Zo kunnen houtachtige
gewassen worden afgezaagd en de stobben bestreken met een gewasbeschermingsmiddel
om het opnieuw uitlopen te voorkomen. Een gericht gebruik impliceert dat gewasbeschermingsmiddelen
zodanig worden toegepast dat verspreiding naar de omgeving wordt voorkomen of zoveel
mogelijk beperkt. De toepasbaarheid van deze technieken is afhankelijk van de technische
mogelijkheden. Voor de bestrijding van sommige bomen, struiken of planten is het gebruik
van een plaatsspecifieke spuittechniek nog noodzakelijk, bij anderen kan al een techniek
worden toegepast waarbij geen of nauwelijks verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen
naar de omgeving plaatsvindt (zoals injecteren).
In algemene zin bestaan er voor professionele gebruikers buiten de landbouw voldoende
niet-chemische alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen. Daarom wordt uitgegaan
van een verbod behoudens uitzonderingen. De uitzonderingen die in deze regeling worden
aangewezen vallen in de categorie waarvoor onvoldoende preventieve of niet-chemische
maatregelen en methoden beschikbaar zijn.
Uitzonderingen
Noodzakelijk voor veilige exploitatie
In artikel 8.2 worden in totaal zes typen locaties genoemd waar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
blijft toegestaan. Deze locaties waren deels al opgenomen in de regeling in het kader
van het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verharde terreinen4. De uitbreiding van het verbod naar alle terreinen buiten de landbouw heeft gevolgen
voor de reikwijdte van de uitzonderingen. Tenzij anders is aangegeven geldt een uitzondering
zowel voor bestrijding van ongewenste organismen op onverharde als op verharde terreinen.
Het toepassen van niet-chemische methoden kan relatief arbeidsintensief zijn en het
daarvoor langer of vaker moeten verblijven in gevaarlijke situaties is dan bezwaarlijk.
Deze situatie doet zich voor op vliegvelden en binnen het veiligheidsdwarsprofiel
van het spoor, de metro of de tram (onderdelen b en c). Mechanische onkruidbestrijding
(borstelen) van start-, landings- en taxibanen van vliegvelden heeft bovendien het
risico dat steentjes uit het verharde oppervlak worden losgemaakt die door straalmotoren
kunnen worden aangezogen. Het buiten gebruik stellen van deze objecten om de onderhoudswerkzaamheden
uit te kunnen voeren, zou een onevenredige belemmering van het gebruik van de terreinen
opleveren. Daarom wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hier toegestaan.
Met toepassing van preventieve en niet-chemische maatregelen en methoden kan de vestiging
van ongewenste struiken en planten (die vogels aantrekken, met risico’s voor het vliegverkeer)
worden voorkomen of geminimaliseerd, maar vanwege de potentieel negatieve gevolgen
is de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen aanvaardbaar voor het deel van een
vliegveld dat wordt gebruikt door vliegtuigen. Hiervoor is aangesloten bij de term
‘movement area’, zoals gedefinieerd door de European Aviation Safety Agency.
De gevarenzone voor trein, metro en tram is vastgelegd in het daarvoor geldende Voorschrift
Veilig Werken (VVW)5. De Stichting Railalert beheert het VVW-Trein, VVW-Metro en VVW-Tram, waarin voor
het veilig werken wordt uitgegaan van een omschreven gevarenzone die voor de trein
ook omschreven nabijheidszones bevat. Behalve dat bij spoorconstructies het mechanisch
of thermisch verwijderen van struiken of planten vanwege arbeidsveiligheid ongewenst
is, is ook door de aanwezigheid van kwetsbare bekabeling voor veiligheidsvoorzieningen
problematisch. Bestrijding op ballastbedden (grof gebroken natuursteen) met alternatieve
methoden als hete lucht of heet water is niet goed toepasbaar. Deze plaatsen kunnen
namelijk niet worden bereden met de huidige machines voor de toepassing van deze methoden.
Daarnaast is gebleken dat de toepassing van heet water hier weinig effectief is, waarschijnlijk
omdat het hete water of stoom snel wegloopt of zijn warmte verliest in de grote holle
ruimten tussen de stenen.
Thermische bestrijding of mechanisch verwijderen van bomen, struiken of planten vormt
een te groot risico op terreinen waar scherpe munitie of explosieven in de bodem aanwezig
zijn, zoals op schietterreinen (onderdeel d). Als uitzondering wordt thans toegevoegd
de bestrijding die nodig is voor het onderhoud van de prikkeldraadrollen die in gebruik
zijn voor Defensiedoeleinden. De toepassing van preventieve of niet-chemische maatregelen
wordt daar in zodanige mate belemmerd, dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
feitelijk de enige mogelijkheid is voor het noodzakelijk beheer en onderhoud. Tenslotte
bevat onderdeel f een uitzondering voor locaties met een elektrische installatie voor
hoogspanning. Voor die locaties is roken en open vuur (eerste lid, onderdeel a) niet
altijd expliciet verboden. Om desondanks veiligheidsrisico’s als gevolg van het gebruik
van preventieve of niet-chemische maatregelen of methoden op deze locatie te voorkomen,
is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daar nog toegestaan.
Noodzakelijk voor de bescherming van mens, dier of milieu
Artikel 8.3 bevat de uitzonderingen op het verbod om gewasbeschermingsmiddelen te
gebruiken in de gevallen dat dit noodzakelijk is voor de bescherming van mens, dier
of milieu. Het betreft de gerichte bestrijding met gewasbeschermingsmiddelen; de regeling
heeft dus geen betrekking op het gebruik van biociden, bijvoorbeeld ter bestrijding
van invasieve muggensoorten.
Het gewasbeschermingsmiddel moet ‘gericht’ worden toegepast dat wil zeggen nauwkeurig
worden toegediend op of in het te bestrijden organisme.
Volgens een aantal terreinbeheerders is voor bestrijding van bepaalde soorten bomen,
struiken of planten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen technisch nog onvermijdelijk.
Nu de reikwijdte van het verbod wordt uitgebreid naar alle terreinen buiten de landbouw
moet ook de lijst met uitzonderingen worden uitgebreid.
Voor de bestrijding van duizendknoop zijn niet-chemische bestrijdingsmethoden op dit
moment niet of onvoldoende beschikbaar, de stichting Probos voert onderzoek naar effectieve
bestrijdingsmethoden uit6. De stichting onderzoekt nog de mogelijkheden van bestrijding van de Amerikaanse
eik en trosbosbes. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt door die beheerders
ook gewenst voor de bestrijding van ambrosia, waarvan blootstelling bij de mens allergische
reacties veroorzaakt, voor de bastaardsatijnrups en de eikenprocessierups. Voor bestrijding
van de eikenprocessierups volgt de praktijk gewoonlijk de Leidraad beheersing eikenprocessierups
(2013), waarin wordt ingegaan op voorzorgsmaatregelen. Indien preventieve en niet-chemische
maatregelen en methoden niet doelmatig zijn, vindt bestrijding met gewasbeschermingsmiddelen
plaats, namelijk met nematoden (aaltjes) of de bacterie Bacillus thuringiensis (XenTari WG). Op de website van de NVWA is tevens informatie beschikbaar over de
bestrijding van de buxusmot, die zich sinds enkele jaren heeft gevestigd in Nederland
en waarvan de bestrijding op grotere oppervlakken arbeidsintensief is. Een uitzondering
op het gebruiksverbod is vervolgens opgenomen voor de hemelboom, azijnboom en fluweelboom,
die door uitlopers uit het wortelstelsel persistent en problematisch blijven in bosranden
en langs bouwlanden en weides. De knolcyperus is in de landbouw niet zonder gewasbeschermingsmiddelen
afdoende te bestrijden, maar is ook daarbuiten problematisch. De Pontische rododendron
is problematisch in Zuidwest Brabant en verspreidt zich snel in de omgeving, door
uitzaaien en het uitlopen van (gedeelten van) wortels.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hangt in de praktijk soms samen met de frequentie
van onderhoud (terreinbeheer) of de beperkt beschikbare financiële middelen van terreinbeheerders.
Een Amerikaanse vogelkers kan gedurende de eerste jaren van zijn groei eenvoudig worden
bestreden door het (handmatig) verwijderen van de jonge struik. Oudere struiken worden
afgezaagd, waarna de stobbe wordt gefreesd, óf met een gewasbeschermingsmiddel wordt
bestreken om opnieuw uitlopen van de struik te voorkomen. Een andere onderhoudsfrequentie
kan het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dan ook voorkomen. Dat geldt behalve
voor de Amerikaanse vogelkers – in beginsel – ook voor de Amerikaanse eik en in mindere
mate voor de esdoorn, witte abeel en grauwe abeel.
Sommige terreinbeheerders gebruiken vermijdbaar gewasbeschermingsmiddelen, doordat
kennis en ervaringen die uit projecten zijn verkregen bij hen niet voldoende bekend
zijn. Bomen, struiken of planten waarvan de niet-chemische bestrijding door sommige
terreinbeheerders lastig wordt bevonden, worden door andere terreinbeheerders juist
aangeplant. Het betreft de Amerikaanse eik, dwergmispel, robinia, zuurbes en rimpelroos.
Een specifieke uitzondering is gesuggereerd voor de gerichte bestrijding van houtige
planten met een verspreid wortelstelsel op kalkrotsen in Zuid-Limburg. Een mechanische
bestrijding kan aanzienlijke schade toebrengen aan de bodem, die bescherming toekomt
op grond van de Wet natuurbescherming. Een uitzondering is echter niet nodig, omdat
de betreffende planten (alleen of hoofdzakelijk dwergmispel) reeds zijn uitgezonderd
van het gebruiksverbod.
Uitheemse bomen, struiken of planten die oorspronkelijk niet in de Nederlandse natuur
voorkomen (invasieve exoten) kunnen tot uiteenlopende problemen leiden. Ze verspreiden
zich soms snel en concurreren om voedsel en ruimte. De overlast van de soorten is
afhankelijk van de standplaats, omvang van de populatie en de eigenschappen van de
invasieve exoot. De soorten die zijn opgenomen in de Unielijst invasieve exoten zijn
invasief en op dit moment zonder gewasbeschermingsmiddelen moeilijk onder controle
te krijgen, met uitzondering van de moeraslantaarn. De Unielijst kan worden geraadpleegd
op www.nvwa.nl/onderwerpen/invasieve-exoten; de website wordt regelmatig aangevuld.
De Fytorichtlijn7 beoogt de bescherming van planten en plantaardige producten tegen schadelijke organismen
quarantaine(waardige) organismen uit andere landen. Op grond van de richtlijn moeten
de introductie en verspreiding van deze organismen worden tegengegaan, onder meer
door bestrijding. Vanwege de potentieel grote nadelige gevolgen voor planten en plantaardige
producten mogen deze organismen zo nodig met gewasbeschermingsmiddelen worden bestreden.
De lijst met quarantaine(waardige) organismen kan worden geraadpleegd op www.nvwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/inhoud/quarantainewaardige-organismen.
In bijzondere omstandigheden kan op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden vrijstelling worden verleend van het verbod om een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel
binnen Nederland te brengen, op de markt te brengen, voorhanden te hebben of te gebruiken.
Deze vrijstelling kan worden verleend als een maatregel nodig blijkt voor een gecontroleerd
en beperkt gebruik ter beheersing van een gevaar dat op geen enkele andere redelijke
manier te beheersen is. Ondanks de afgewogen beslissing om een vrijstelling te verlenen,
zou het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet zijn toegestaan als het probleem
zich buiten de landbouw voordoet en niet onder de uitzonderingen in deze regeling
valt. Om dit te voorkomen, bevat het tweede lid van artikel 8.3 daarvoor een uitzondering.
Specifieke terreinen voor sport en recreatie
Naast uitzonderingen die zijn gericht op het bestrijden van een bepaalde plaag, is
er aanleiding voor gebiedsgerichte uitzonderingen. Deze zijn opgenomen in artikel
8.4. Het gaat om siertuinen met een bijzondere functie, zoals een rosarium of arboretum
met gewassen met een specifieke botanische waarde waar het publiek tegen betaling
toegang heeft.
Minimaliseren gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Het beleid is erop gericht om het aantal uitzonderingen binnen enkele jaren te reduceren,
in samenspraak met terreinbeherende maatschappelijke organisaties8. Om die reden wordt ingezet op afspraken of een Green Deal door terreinbeheerders
over de situaties waarvoor een uitzondering nu nog acceptabel is. Daarbij zou gebruik
gemaakt kunnen worden van media waarmee de beschikbare kennis over een beheer zonder
gewasbeschermingsmiddelen wordt ontsloten, en van ervaringen uit de Green Deals over
de terugdringing van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op sportvelden en op
recreatieterreinen en over een verantwoord niet-professioneel (particulier) gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen.
Concrete afspraken kunnen ook worden gemaakt over kennisdeling tussen terreinbeheerders,
een afbouwplan of een termijn (bijvoorbeeld twee of drie jaar) waarbinnen terreinbeheerders
overstappen naar een ‘niet-chemisch’ terreinbeheer voor de hierna genoemde bomen,
struiken of planten.
Gevolgen van de regeling
Een beoordeling van de administratieve lasten en nalevingskosten is opgenomen in de
toelichting bij het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het
niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw (Staatsblad 2016, 112).
Consultatie
De regeling is met een aantal inhoudelijk deskundigen besproken. Tevens zijn de Vereniging
van bos- en natuurterreineigenaren (VBNE), Stadswerk, Unie van Waterschappen, Vewin
(drinkwaterbedrijven) en Branchevereniging VHG (hoveniers en groenvoorzieners) geconsulteerd.
Er is geen internetconsultatie uitgevoerd, gelet op het technische karakter van de
regeling en de noodzaak om deze gelijktijdig met de verbreide reikwijdte van het verbod
in werking te laten treden.
De VBNE ondersteunt de voorschriften en wil deelnemen in afspraken om het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk terug te dringen. Vewin en de Unie van
Waterschappen vinden de lijst met uitzonderingen te uitgebreid. Voor een aantal gewassen
zijn volgens hen nu al voldoende niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar.
In een vorige paragraaf is gesteld dat het kennisniveau niet bij alle terreinbeheerders
gelijk is. Kennis en ervaringen die uit projecten zijn verkregen, zijn niet bij allen
voldoende bekend. Sommige terreinbeheerders, zoals gemeenten die deelnemen aan het
project ‘Schoon water Brabant’ beheren de openbare ruimte zonder gewasbeschermingsmiddelen,
anderen hebben daarmee nog geen of weinig ervaring opgedaan. Met terreinbeherende
organisaties zullen afspraken worden gemaakt over kennisdeling en -verspreiding en
andere onderwerpen. Streven is het aantal uitzonderingen binnen enkele jaren zoveel
mogelijk te verminderen.
De lijst met uitzonderingen op het verbod is na overleg met de NVWA, als toezichthouder
voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, tot stand gekomen.
Artikelsgewijs
Onderdeel B en L
Artikel 6.6 bevat een uitzondering op de verplichting om een bewijs van vakbekwaamheid
te bezitten voor de agrarische ondernemer die biociden toepast op het eigen bedrijf.
Door de aanduiding ‘agrarische ondernemer’ was in de uitvoering onduidelijkheid ontstaan
of ook werknemers van de agrarische ondernemer ook onder deze uitzondering zouden
vallen.
Deze wijziging verduidelijkt dat zowel de agrarisch ondernemer (bedrijfsvoerder) als
zijn medewerker(s) onder de uitzondering vallen. Het betreft alleen personen die werkzaam
zijn bij het bedrijf. Indien voor de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van de diensten
van een aannemer of loonwerker, valt deze dus niet onder deze uitzondering en dient
deze wel over een bewijs van vakbekwaamheid te beschikken.
In onderdeel K is de aanduiding van de licentie ook aangepast in bijlage VI. In onderdeel
J is overgangsrecht geregeld.
Onderdeel C
In artikel 6.7 is de bedoeling van de wetgever verduidelijkt. Een ontvanger of gebruiker
van een gewasbeschermingsmiddel behoeft slechts te beschikken over het bewijs van
vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming, voor zover in het bedrijf waarvoor deze
persoon werkzaam is of in het bedrijf waar de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen
wordt uitgevoerd één of meerdere personen over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren
gewasbescherming beschikken. Een dergelijke persoon kan een collega van de agrarische
onderneming zijn, of een medewerker van de agrarisch loonwerker of aannemer die werkzaamheden
uitvoert. In al die gevallen moet deze meer deskundige medewerker toezicht houden
op uitvoering van de werkzaamheden (de persoon is ‘aanwezig’); of ten minste moet
hij snel bereikbaar zijn voor het geven van adviezen of voor beantwoording van vragen
die door de gebruiker van de gewasbeschermingsmiddelen worden gesteld (de persoon
is ‘beschikbaar’).
De term bedrijfshoofd wordt vervangen door ondernemer. Hiermee wordt aangesloten bij
de terminologie in vergelijkbare regelgeving.
Onderdeel D
Het betreft de correctie van een omissie. De gegevens, bedoeld in de artikelen 24
en 25, moeten volledig, naar waarheid en onverwijld worden verstrekt. Dat moet echter
ook gelden voor artikel 26, waarin het bijhouden van een gewasbeschermingsmonitor
is voorgeschreven.
Onderdelen E tot en met G
De artikelen 8.2 tot en met 8.4 bevatten de uitzonderingen op het verbod om gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw te gebruiken. In beginsel wordt daarbij geen onderscheid gemaakt
tussen verharde oppervlakken en andere situaties waarin gewasbeschermingsmiddelen
mogen worden gebruikt. In deze wijziging zijn uitzonderingen toegevoegd naar aanleiding
van de uitbreiding van het gebruiksverbod tot alle terreinen buiten de landbouw.
In het algemene deel van de toelichting wordt uiteengezet wat onder een ‘gericht gebruik’
van gewasbeschermingsmiddelen wordt verstaan.
Onderdeel H
In artikel 8.5 wordt een algemene voorwaarde opgenomen die verbonden is aan het gebruik
van de uitzonderingen. In het eerste lid wordt voorgeschreven dat in een uitzonderingssituatie
minder schadelijke gewasbeschermingsmiddelen moeten worden gebruikt als die zijn toegelaten
tot de Nederlandse markt en feitelijk beschikbaar zijn. ‘Minder schadelijk’ is een
middel met een laag risico, zoals bedoeld in artikel 47 van de verordening (EG) nr. 1107/2009
of een biologisch gewasbeschermingsmiddel.
Voor bestrijding zijn op dit moment nog niet altijd minder schadelijke gewasbeschermingsmiddelen
beschikbaar. In die gevallen mag worden teruggevallen op gewone gewasbeschermingsmiddelen.
In het tweede lid is nog wel bepaald dat geen gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen,
die zijn ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatische milieu of die prioritaire gevaarlijke
stoffen bevatten.
Onderdeel I
In onderdeel I worden de tarieven voor NVWA en CTGB aangepast. De wijziging van het
tarief voor de NVWA is ingegeven door een inschatting van de hoeveelheid werk die
een advies kost. De wijziging van het tarief voor het CTGB komt voort uit een indexatie
van het uurtarief van het CTGB.
Onderdeel J
In artikel 9.1 wordt onderdeel g geschrapt. De aanwijzing van de gemeenten Horst aan
de Maas en Venray als toezichthouder was destijds bedoeld om de integrale gemeentelijke
samenwerking op het terrein van de milieuregelgeving te faciliteren. Dat gebeurde
in het kader van het proefproject Vernieuwing Toezicht in de regio Venray. Het proefproject
heeft niet geleid tot een structurele samenwerking, reden waarom onderdeel g kan vervallen.
Onderdeel K
Voor deze wijziging bevatte artikel 11.10d overgangsrecht tot 1 juni 2015. Deze bepaling
was daarom uitgewerkt en kan vervallen. In de plaats van dit artikel wordt nieuw overgangsrecht
opgenomen voor de licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische
ondernemer op het eigen bedrijf. Door de wijziging van de aanduiding ‘agrarische ondernemer
op het eigen bedrijf’ zou onduidelijkheid kunnen ontstaan of licenties die voorheen
zijn uitgegeven voldoen aan de vereisten van de regeling na wijziging. Daarom wordt
in het gewijzigde artikel 11.10d expliciet geregeld dat een licentie die is uitgegeven
onder de oude naam geldt als een licentie voor het beheersen van knaagdieren op een
agrarisch bedrijf.
Onderdeel M
De hoogte van de boete voor een professioneel gebruiker is in overeenstemming gebracht
met die voor vergelijkbare overtredingen.
Artikel II
Het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw
treedt in werking op 1 november 2017. De uitzonderingen moeten op dit moment ook in
werking zijn. Daarom wordt afgeweken van de zogenoemde vaste verandermomenten en invoeringstermijn.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma