Beleidsregel van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) inzake toepassing van de Wet wegvervoer goederen en verordening 1071/2009/EG ten aanzien van vergunningverlening (Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO)

De NIWO bepaalt, gelet op verordening 1071/2009/EG, artikelen 2.1, 2.8, 3.2 en 3.4 Wet wegvervoer goederen (WWG), de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob) en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) het navolgende:

HOOFDSTUK 1 EISEN MET BETREKKING TOT EEN AANVRAAG VOOR VERLENING OF VERLENGING VAN DE COMMUNAUTAIRE VERGUNNING

Artikel 1 Eisen aanvraag

  • 1. Bij een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning stelt de NIWO ingevolge artikel 3 van verordening 1071/2009/EG juncto artikel 2.8 WWG vast of de onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefent of wil gaan uitoefenen voldoet aan de eisen van:

    • a. werkelijke en duurzame vestiging;

    • b. betrouwbaarheid;

    • c. financiële draagkracht; en

    • d. vakbekwaamheid.

  • 2. De NIWO weigert de verlening of verlenging van een communautaire vergunning indien toepassing kan worden gegeven aan de Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob.

Artikel 2 Werkelijke en duurzame vestiging

  • 1. De onderneming moet werkelijk en op duurzame wijze in Nederland gevestigd zijn.

  • 2. De volgende elementen kunnen in ieder geval worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging van de onderneming in Nederland:

    • a. de onderneming staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • b. de onderneming beschikt over een BTW nummer;

    • c. op het vestigingsadres worden de documenten, als bedoeld in artikel 5 van verordening 1071/2009/EG, bewaard en alle andere documenten die zien op de transportactiviteiten en de voertuigen van de onderneming;

    • d. zodra de vergunning is verleend of verlengd, dienen er één of meer gekentekende voertuigen ter beschikking van de onderneming te staan;

    • e. de vervoersactiviteiten vinden onder meer in Nederland plaats;

    • f. de APK-keuring en eventueel het onderhoud van de voertuigen wordt in Nederland verricht.

  • 3. De NIWO kan vragen om bewijs dat de voertuigen ter beschikking van de onderneming staan.

Artikel 3 Betrouwbaarheid

  • 1. De onderneming en de vervoersmanager moeten voldoen aan de eis van betrouwbaarheid.

  • 2. De betrouwbaarheid van natuurlijke personen en rechtspersonen wordt aangetoond met een Verklaring Omtrent het Gedrag voor de functie van wegvervoerondernemer goederenvervoer, niet ouder dan twee maanden gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning.

  • 3. Indien een bestuurder van een rechtspersoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft, moet naast de Verklaring Omtrent het Gedrag voor rechtspersonen, voor die bestuurder een aparte, door de bevoegde autoriteit afgegeven, Verklaring Omtrent het Gedrag voor natuurlijke personen worden overgelegd.

  • 4. In afwijking van de vorige leden kan de NIWO de onderneming of de vervoersmanager onbetrouwbaar te verklaren, indien er jegens de vervoersmanager of de onderneming een onherroepelijke veroordeling of sanctie wegens een van de zeer ernstige inbreuken van de communautaire wetgeving als bedoeld in bijlage IV van de verordening 1071/2009/EG is opgelegd.

  • 5. De NIWO kan gedurende de looptijd van de vergunning de overlegging van een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag eisen.

Artikel 4 Financiële draagkracht

  • 1. De onderneming dient ter voldoening aan de eis van financiële draagkracht te beschikken over kapitaal en reserves van € 9.000,– wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en € 5.000,– voor ieder volgend voertuig.

  • 2. Bij een aanvraag voor verlening en verlenging van de communautaire vergunning wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbaar risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen eventueel aangevuld met een achtergestelde lening of een bankgarantie.

  • 3. De onderneming toont zijn financiële draagkracht aan door overlegging van een (openings)balans, een tussentijdse balans of de jaarcijfers, voorzien van een vermogensopstelling indien het eigen vermogen onvoldoende is.

  • 4. Bij de in het derde lid bedoelde financiële stukken wordt een verklaring gevoegd, inhoudende dat de waardering van het beschikbaar risicodragend vermogen is geschied volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat dit vermogen voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde verklaring wordt afgegeven door een accountant of deskundige aangesloten bij:

    • a. Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants;

    • b. Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen; of

    • c. Register Belastingadviseurs.

  • 6. De NIWO kan ter onderbouwing van de in het vierde lid bedoelde verklaring achterliggende stukken eisen.

  • 7. In geval sprake is van een achtergestelde lening, zal de NIWO de overlegging van een afschrift van de achterliggende leningsovereenkomst tot achterstelling eisen. In de leningsovereenkomst dienen in ieder geval de volgende elementen te zijn opgenomen:

    • a. NAW-gegevens van de geldnemer en de geldgever;

    • b. bedrag waarover de geldlening is aangegaan;

    • c. wijze van een eventueel vervroegde aflossing;

    • d. rentevergoeding;

    • e. termijn waarvoor de lening is aangegaan; en

    • f. achterstelling van de geldlening ten aanzien van alle bestaande en toekomstige crediteuren.

  • 8. De NIWO kan gedurende de looptijd van de vergunning van een onderneming eisen dat de financiële draagkracht wordt aangetoond.

  • 9. De onderneming zal haar financiële draagkracht opnieuw moeten aantonen indien:

    • a. een uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften zal leiden tot overschrijding van het, bij de NIWO bekende en door de onderneming eerder aangetoonde, risicodragend vermogen, of

    • b. een onderzoek van de NIWO daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Vakbekwaamheid

  • 1. De vakbekwaamheid wordt ingebracht door een natuurlijk persoon, de vervoersmanager, die middels overlegging van een erkend vakdiploma, kan aantonen dat hij de vereiste kennis bezit.

  • 2. Een interne vervoersmanager moet:

    • a. een woonplaats in de Europese Unie hebben;

    • b. daadwerkelijk en permanent leiding geven aan de vervoersactiviteiten van de onderneming; en

    • c. een reële band met de onderneming hebben.

  • 3. Een externe vervoersmanager:

    • a. moet een woonplaats in de Europese Unie hebben;

    • b. moet daadwerkelijk en permanent leiding geven aan de vervoersactiviteiten van de onderneming;

    • c. moet op grond van een contract werkzaam zijn waarin in ieder geval diens verantwoordelijkheden als vervoersmanager worden bepaald en de taken worden omschreven die die persoon moet uitvoeren; en

    • d. kan niet tevens werkzaam zijn bij de opdrachtgever van de onderneming waarbij hij de vakbekwaamheid inbrengt.

  • 4. De NIWO beoordeelt de inzet van de vervoersmanager in ieder geval aan de hand van bewijsstukken met betrekking tot:

    • a. een arbeids- of managementovereenkomst, waarin in ieder geval diens verantwoordelijkheden als vervoersmanager zijn bepaald en de taken zijn omschreven die deze persoon daadwerkelijk en op permanente wijze uitvoert;

    • b. een redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de relevante functieklassen uit de CAO;

    • c. een in het Handelsregister ingeschreven volmacht ten aanzien van de vervoersactiviteiten van de onderneming; en

    • d. de wijze waarop de vervoersmanager gemiddeld per week daadwerkelijk vorm en inhoud geeft aan een overeenkomst als bedoeld in sub a.

  • 5. De vervoersmanager mag bij maximaal vier vervoersondernemingen zijn vakbekwaamheid inbrengen zolang het wagenpark van de vervoersondernemingen bij elkaar niet meer bedraagt dan vijftig voertuigen.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid mag een interne vervoersmanager een onbeperkt aantal voertuigen beheren indien hij in de hoedanigheid van vervoersmanager werkzaam is bij één vervoersonderneming of binnen de context van één holding waartoe meerdere vervoersondernemingen behoren.

Artikel 6 Vrijstelling van het afleggen van examens van vakbekwaamheid

Indien als gevolg van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van de vervoersmanager niet meer wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid, zal de NIWO op verzoek en ten behoeve van een voortzetting van de onderneming een persoon vrijstellen van het afleggen van examens van vakbekwaamheid indien aangetoond wordt dat:

  • a. hij voor een periode van tien jaar voorafgaand aan 4 december 2009 ononderbroken in één of meer vervoersondernemingen een leidinggevende functie heeft bekleed; en

  • b. dat die vervoersonderneming(en) in die periode de beschikking heeft (hebben) gehad over een vergunning.

HOOFDSTUK 2 HET INDIENEN VAN EEN AANVRAAG

Artikel 7 Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot verlening of verlenging van een vergunning kan langs elektronische weg worden ingediend, mits dit via het daartoe ingerichte ondernemersloket van de NIWO geschiedt.

  • 2. Nadat voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag de verschuldigde vergoeding is ontvangen, wordt deze binnen acht weken behandeld en beslist.

  • 3. Indien een aanvraag niet voorzien is van alle noodzakelijke stukken om tot een inhoudelijke behandeling van de aanvraag te komen, wordt om overlegging van aanvullende stukken verzocht binnen een daartoe te stellen redelijke termijn.

  • 4. De behandeltermijn wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop de aanvrager is verzocht de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 5. Indien de gegeven termijn als bedoeld in het vierde lid ongebruikt is verstreken, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

  • 6. Het eerste lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het indienen van bezwaarschriften.

  • 7. Ingeval een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning na de expiratiedatum van de communautaire vergunning bij de NIWO wordt ingediend, wordt deze aanvraag als een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning beschouwd en is hoofdstuk één van toepassing.

  • 8. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de rechtsvorm van de onderneming moet een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning bij de NIWO worden ingediend.

Artikel 8 Nieuwe aanvraag na vervallen binnenlandse vergunning

  • 1. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de vakbekwaamheid en de rechtsvorm van de onderneming zal de binnenlandse vergunning van rechtswege komen te vervallen en dient er een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning te worden ingediend.

  • 2. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de naam en het adres van de onderneming zullen de in bezit zijnde vervoersdocumenten komen te vervallen en dienen er ter vervanging nieuwe vervoersdocumenten te worden aangevraagd. Voor deze documenten is de vergoeding verschuldigd zoals gepubliceerd op de website van de NIWO.

  • 3. Indien de onderneming de vervoersdocumenten die op grond van het eerste en het tweede lid zijn komen te vervallen, ingeval geen bezwaar wordt ingediend, niet binnen één week na het vervallen ervan inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 WWG en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.

HOOFDSTUK 3 ONDERZOEK EN TERMIJNEN

Artikel 9 Onderzoek naar naleving van vergunningeisen

  • 1. De NIWO kan gedurende de looptijd van de vergunning te allen tijde onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen instellen bij de onderneming of toepassing geven aan de Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob.

  • 2. Indien de feiten en omstandigheden ten tijde van de aanvraagprocedure voor verlening van een communautaire vergunning daartoe aanleiding geven, wordt binnen één jaar na vergunningverlening een nader onderzoek ingesteld.

  • 3. In de in het tweede lid bedoelde gevallen wordt een gewaarmerkt afschrift afgegeven met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar. Indien uit onderzoek blijkt dat aan alle vergunningeisen wordt voldaan, wordt een nieuw gewaarmerkt afschrift verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de communautaire vergunning.

  • 4. Indien gedurende de looptijd van de vergunning wordt vastgesteld dat de onderneming niet meer aan één of meer vergunningeisen voldoet, kan op verzoek van de onderneming een overbruggingstermijn van maximaal zes maanden worden verleend om opnieuw aan alle vergunningeisen te voldoen. Ten aanzien van de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, kan deze termijn met drie maanden worden verlengd bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager.

  • 5. De overbruggingstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de NIWO heeft vastgesteld en in de vorm van een voornemen aan de onderneming kenbaar heeft gemaakt, dat niet meer aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan.

  • 6. Onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, schorst de behandeltermijn van een eventueel al ingediende aanvraag van de betreffende onderneming voor verlenging van de communautaire vergunning.

  • 7. De vergunning wordt ingetrokken indien, na een eventueel verleende overbruggingstermijn, uit onderzoek blijkt dat niet aan alle vergunningeisen wordt voldaan of indien toepassing wordt gegeven aan de Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob.

  • 8. Indien de onderneming, ingeval geen bezwaar wordt ingediend, niet binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking de vergunning en de gewaarmerkte afschriften inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 WWG en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.

Artikel 10 Risicobedrijven

  • 1. Een onderneming die beschikt over een communautaire vergunning wordt beschouwd als risicobedrijf, als bedoeld in artikel 12 verordening 1071/2009/EG, indien sprake is van:

    • a. een solvabiliteitsratio lager dan 20%; of

    • b. een achtergestelde lening als bedoeld in artikel 4, tweede lid van deze beleidsregel, die gebruikt wordt om aan de eis van financiële draagkracht te voldoen.

  • 2. Een risicobedrijf toont jaarlijks aan dat zij voldoet aan de eis van financiële draagkracht op de wijze als bedoeld in artikel 4, derde lid van deze beleidsregel.

  • 3. Een onderneming wordt niet langer als risicobedrijf beschouwd indien:

    • a. er sprake is van een minimale solvabiliteitsratio van 20%; of

    • b. de achtergestelde lening is afgelost en er wordt voldaan aan de eis van financiële draagkracht.

HOOFDSTUK 4 VERVOERDER

Artikel 11 Voor rekening en risico van de vervoerder (financiële verstrengeling)

  • 1. Een onderneming als bedoeld in artikel 2, vierde lid van verordening 1071/2009/EG wordt als vervoerder beschouwd in de zin van artikel 1.1 WWG, indien deze onderneming aantoont dat er voor rekening en risico van de onderneming beroepsgoederenvervoer wordt verricht.

  • 2. Om te beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van vervoer voor rekening en risico van de onderneming onderzoekt de NIWO of er een voldoende mate van financiële verstrengeling is. Bij dit onderzoek kunnen in ieder geval de volgende elementen worden betrokken:

    • a. er is sprake van één of meer rijdende deelnemer(s);

    • b. de voor het vervoer bestemde voertuigen staan ter beschikking van de onderneming;

    • c. de winstgerechtigdheid per deelnemer is niet in overwegende mate gerelateerd aan de aan deze deelnemer toe te rekenen omzet en kosten;

    • d. de onderneming draagt in overwegende mate het arbeidsongeschiktheidsrisico van de deelnemers;

    • e. de onderneming kent een regeling waarmee eventuele knelpunten in het vervoersschema kunnen worden opgevangen;

    • f. opdrachtgevers geven hun opdracht aan de onderneming;

    • g. facturatie geschiedt uit naam van de onderneming;

    • h. de onderneming draagt het debiteurenrisico;

    • i. de onderneming neemt de gebruikelijke verzekeringen uit.

  • 3. Onder deelnemers als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval verstaan: de vennoten van een vennootschap onder firma, de beherende en stille vennoten van een commanditaire vennootschap, de maten van een maatschap, de leden van een coöperatie, de leden van een vereniging en de bestuurders van een stichting.

  • 4. De NIWO kan bij een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een maatschap, een coöperatie en een stichting eisen dat er een door de NIWO opgesteld formulier verklaring gezamenlijk vervoer wordt overgelegd.

Artikel 12 Wijzigingen in het vennootschapsbestand

  • 1. Zodra een vergunning is verleend dient een vennootschap onder firma wijzigingen in het vennootschapsbestand onverwijld aan de NIWO door te geven.

  • 2. Bij uittreden of overlijden van een vennoot blijft de NIWO de vennootschap onder firma als vervoerder in de zin van artikel 1.1 WWG aanmerken, indien:

    • a. een vennootschapsakte wordt overgelegd, waarin een voortzettingsbeding is opgenomen, en

    • b. aangetoond wordt dat aan de eis van financiële draagkracht wordt voldaan.

  • 3. Bij het ontbreken van de in het tweede lid, onder a bedoelde vennootschapsakte, wordt verondersteld dat de vennootschap onder firma is ontbonden.

  • 4. Indien de vennootschap onder firma door het uittreden of overlijden van één of meer vennoten nog uit slechts één persoon bestaat waardoor deze van rechtswege ophoudt te bestaan en de overgebleven persoon de vervoersactiviteiten van de voormalige vennootschap onder firma wenst voort te zetten, moet een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning worden ingediend.

HOOFDSTUK 5 GEWAARMERKTE AFSCHRIFTEN

Artikel 13 Gewaarmerkte afschriften

  • 1. Indien een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning of een verzoek om uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften is ingewilligd, verstrekt de NIWO gewaarmerkte afschriften overeenkomstig het aantal aangetoonde voertuigen.

  • 2. Voor de in het eerste lid bedoelde afschriften is de vergoeding verschuldigd, zoals gepubliceerd op de website van de NIWO.

  • 3. Een gewaarmerkt afschrift bevindt zich in originele staat aan boord van elk voertuig die door de onderneming wordt ingezet voor het beroepsgoederenvervoer.

Artikel 14 Overbruggingsbewijzen

  • 1. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 7, zevende lid van deze beleidsregel worden op verzoek van de aanvrager overbruggingsbewijzen verstrekt gedurende de aanvraagprocedure voor een maximale duur van zes maanden.

  • 2. Ingeval een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning vóór de expiratiedatum wordt ingediend, en waarop ten tijde van de expiratiedatum nog niet is beslist, worden op verzoek overbruggingsbewijzen verstrekt doch voor de maximale duur van zes maanden.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde overbruggingsbewijzen zijn geldig vanaf de expiratiedatum van de communautaire vergunning.

  • 4. Voor een overbruggingsbewijs is de vergoeding verschuldigd zoals gepubliceerd op de website van de NIWO.

Artikel 15 Vermissing gewaarmerkte afschriften

  • 1. Bij vermissing van gewaarmerkte afschriften moet terstond een verklaring van vermissing bij de politie of de gemeente worden gevraagd, waarna een afschrift van deze verklaring aan de NIWO moet worden overgelegd.

  • 2. Een vervangend gewaarmerkt afschrift wordt alleen verstrekt, als de in het eerste lid bedoelde verklaring van vermissing wordt overgelegd. Voor dit gewaarmerkte afschrift is de vergoeding verschuldigd zoals gepubliceerd op de website van de NIWO.

Artikel 16 Faillissement

  • 1. Wanneer de NIWO constateert dat een onderneming in staat van faillissement is verklaard, wordt de curator medegedeeld dat de verleende vergunning zal worden ingetrokken.

  • 2. Indien sprake is van tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming, behoudt de gefailleerde onderneming de vergunning en het aantal gewaarmerkte afschriften dat nodig is voor die voortzetting voor de duur van maximaal acht weken, gerekend vanaf het moment van de mededeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de termijn van acht weken is verstreken, wordt de vergunning van de gefailleerde onderneming ingetrokken.

  • 4. Indien de curator, ingeval geen bezwaar wordt ingediend, niet binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking de vergunning en de gewaarmerkte afschriften van de gefailleerde inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 WWG en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.

  • 5. Indien een doorstart van de gefailleerde onderneming plaatsvindt, zal de doorstartende onderneming een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning moeten indienen.

HOOFDSTUK 6 BEZWAAR EN BEROEP

Artikel 17 Bezwaar

  • 1. In afwijking van artikel 6:16 Awb, schorst het bezwaar de werking van het besluit waartegen het is gericht gedurende de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:7 Awb.

  • 2. Ingeval het bezwaar ontvankelijk is, wordt schorsende werking verleend gedurende de bezwaarprocedure.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt de werking van het besluit waartegen een bezwaar is ingediend niet geschorst indien er feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen of redelijkerwijze doen vermoeden dat de verleende communautaire vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 19 Intrekking

De beleidsregel van 1 oktober 2015 (Stcrt. 1 oktober 2015, nr. 32780) wordt ingetrokken.

Artikel 20 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ‘Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO’.

De Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, De directeur, G.J. Olthoff

TOELICHTING

I. Algemeen

Ten opzichte van de vorige beleidsregel van 1 oktober 2015 zijn thans verduidelijkende bepalingen opgenomen omtrent de eis van reële vestiging. In de uitvoeringspraktijk zijn diverse vragen gesteld over de juiste en volledige invulling van deze eis.

De eis van reële vestiging houdt in dat een onderneming een werkelijke en duurzame vestiging in Nederland moet hebben. De NIWO heeft daartoe in artikel 2 van deze beleidsregel een aantal (niet limitatieve) elementen opgesomd aan de hand waarvan de NIWO onderzoekt en beoordeelt of sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging. Er is geen sprake van een hiërarchie tussen de genoemde elementen. Ook is het niet zo dat van alle genoemde elementen (minimaal) sprake moet zijn. Het gaat er om dat de genoemde elementen in hun onderlinge verband en samenhang worden beoordeeld. Hierbij kan het zo zijn dat in bepaalde gevallen aan een aantal elementen minder gewicht toekomt dan andere elementen. Het is belangrijk te benoemen dat de NIWO vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur gelijke gevallen gelijk behandelt en ongelijke gevallen ongelijk.

Voorts is naar aanleiding van gewijzigd beleid van het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag, artikel 3 ten aanzien van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van de Beleidsregel aangepast, zodat voor een onderneming duidelijk is hoe aan de eis van betrouwbaarheid kan worden voldaan in het geval een bestuurder niet de Nederlandse nationaliteit heeft.

Verder is artikel 16 van de Beleidsregel dat betrekking heeft op faillissementen, zodanig aangepast dat het beschreven proces waar een curator zich jegens de NIWO aan moet houden nu is afgestemd op de faillissementspraktijk met betrekking tot de tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van gefailleerde ondernemingen.

Verder zijn enkele wijzigingen van meer redactionele aard of (wets)technische aard aangebracht. Zo is bijvoorbeeld een nieuw artikel 7 in deze beleidsregel betreffende het nieuwe gedigitaliseerde ondernemersloket van de NIWO toegevoegd, ter regulering van het feit dat onder andere aanvragen voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning ook digitaal kunnen worden ingediend. Een ander voorbeeld is dat in artikel 9 van de Beleidsregel de gehanteerde (bestaande) overbruggingstermijnen zijn verduidelijkt en tot één artikel zijn samengevoegd, waar dat in de vorige beleidsregel nog verspreid was over diverse artikelen.

Overige wijzigingen in deze beleidsregel zijn puur van technische aard.

Deze beleidsregel is op 15 december 2016 vastgesteld door de Raad van Beheer.

Vergunning

Waar in deze beleidsregel wordt gesproken over een vergunning, wordt zowel de binnenlandse als de communautaire vergunning bedoeld. Waar wordt gesproken over de comunautaire vergunning, wordt logischerwijs alleen de communautaire vergunning bedoeld.

Verlening of verlenging van een communautaire vergunning

De NIWO willigt een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning in als aan alle eisen voor vergunningverlening wordt voldaan en geen sprake is van een geval waarin artikel 3 Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) kan worden toegepast. Dit is in artikel 1 van deze beleidsregel vastgelegd.

De wijze waarop de NIWO de vergunningen voor het beroepsgoederenvervoer toetst inzake integriteitsbeoordelingen is neergelegd in de Beleidsregel NIWO toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet Bibob (Stcrt. 2011, nr. 10350).

De wettelijke behandeltermijn voor een aanvraag voor verlening of verlenging van een communautaire vergunning vangt aan nadat de verschuldigde vergoeding is ontvangen. De NIWO verstuurt direct nadat een aanvraag is ontvangen een ontvangstbevestiging en een factuur ter betaling van de aanvraag. Om tot inhoudelijke behandeling van de aanvraag over te gaan dienen alle noodzakelijke stukken voor de behandeling van een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning compleet te zijn ingediend.

Indien de aanvraag incompleet is stelt de NIWO de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 Awb in de gelegenheid binnen een redelijke termijn de incomplete aanvraag aan te vullen. De behandeltermijn wordt gedurende die termijn op grond van artikel 4:15 Awb opgeschort.

Op een complete aanvraag beslist de NIWO binnen acht weken. Dit is een fatale termijn. Mocht de NIWO deze termijn overschrijden, dan wordt een aanvraag op grond van artikel 3.1, derde lid van de WWG geacht te zijn ingewilligd.

Gedurende de behandeling van een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning worden geen gewaarmerkte afschriften verstrekt.

De communautaire vergunning wordt afgegeven voor de duur van vijf jaar, met ingang van de datum zoals vermeld in de beschikking.

Procedure voor schorsing en intrekking van vergunningen

De NIWO toetst iedere vijf jaar of de onderneming nog aan de eisen voor vergunningverlening voldoet. Wanneer blijkt dat de onderneming niet (meer) voldoet aan (één van) de eisen, zal de vergunning worden ingetrokken.

Indien de NIWO bij een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning of gedurende de looptijd van de communautaire vergunning vaststelt dat een onderneming niet langer voldoet aan één of meer vergunningeisen, doet de NIWO hiervan mededeling aan de onderneming. Op verzoek van de onderneming kan een maximale termijn van zes maanden worden gegeven gedurende welke de onderneming in de gelegenheid wordt gesteld alsnog aan één of meer vergunningeisen te voldoen.

De gegeven overbruggingstermijn van zes maanden vangt aan met ingang van de dag na die waarop de onrechtmatige situatie is vastgesteld en aan de onderneming is medegedeeld. Ingeval deze termijn tijdens een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning is gegeven, wordt de communautaire vergunning geacht te zijn verlengd met ingang van de expiratiedatum van de vergunning. De NIWO stelt de aanvrager dan in het bezit van tijdelijke, gewaarmerkte afschriften; de zogenoemde overbruggingsbewijzen.

Indien de aanvrager niet voor het einde van de gegeven termijn voldoet aan één of meer vergunningeisen, wordt de communautaire vergunning ingetrokken.

De vervoerder kan ook om intrekking van de communautaire vergunning verzoeken, bijvoorbeeld omdat de vervoersactiviteiten van de onderneming zijn gestaakt. De NIWO zal dit verzoek inwilligen en in de vorm van een beschikking tot intrekking van de communautaire vergunning aan de onderneming bekendmaken.

Wanneer de communautaire vergunning is ingetrokken en geen bezwaar tegen de beschikking tot intrekking van de communautaire vergunning is gemaakt, dienen de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften, op grond van artikel 3.6 WWG, binnen één week na inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking bij de NIWO te worden ingeleverd. Indien de onderneming nalaat om de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften in te leveren, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen. In de Beleidsregel NIWO inzake last onder dwangsom (Stcrt. 2009, nr. 81) wordt nader ingegaan op de last onder dwangsom.

Bewijslast

Het uitgangspunt is dat de bewijslast bij de onderneming ligt. Indien bijvoorbeeld een onderzoek wordt ingesteld naar de naleving van één of meer vergunningeisen, dient de onderneming aan te tonen of en op welke wijze aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan.

Voertuigen

Waar in deze beleidsregel wordt gesproken over voertuigen, wordt aansluiting gezocht bij de definitie van ‘vrachtauto’ in artikel 1.1 WWG, nl. motorrijtuig, motorrijtuig met aanhangwagen of samenstel van motorrijtuig en oplegger, ingericht voor het vervoer van goederen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2 Werkelijke en duurzame vestiging

Artikel 2, eerste en tweede lid

Het voldoen aan de eis van reële vestiging is voor elke onderneming die een vergunning heeft of wenst te hebben een verplichting. In elk geval indien sprake is van invlaggers (dit zijn ondernemingen uit het buitenland die in Nederland een vergunning aanvragen) zal de aanvraag voor een vergunning worden beoordeeld in het licht van de in dit artikel opgenomen elementen. Wanneer de bestuurder van een onderneming bijvoorbeeld in Engeland zijn verblijfplaats heeft rijst de vraag of de Engelse onderneming die in Nederland een vergunning aanvraagt werkelijk en duurzaam gevestigd is in Nederland of dat sprake is van een brievenbusfirma hetgeen een schijnconstructie en dus een overtreding van de WWG zou zijn.

Om te voldoen aan de eis van reële vestiging moet een onderneming, als bedoeld in artikel 2, vierde lid en artikel 3, eerste lid en onder a van verordening 1071/2009/EG werkelijk en op duurzame wijze in Nederland gevestigd zijn. Indien niet wordt voldaan aan de eis van reële vestiging, kan de NIWO een aanvraag voor verlening of verlenging van een communautaire vergunning afwijzen of de communautaire vergunning intrekken. In dit artikel worden elementen omschreven aan de hand waarvan, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden onderzocht en beoordeeld of sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging van de onderneming in Nederland. De elementen zijn niet limitatief en niet opsommend bedoeld. Het onderzoek naar de reële vestiging strekt zich mede uit tot het doen van navraag bij buitenlandse autoriteiten en vergunningverlenende instanties.

Artikel 2, tweede lid, onder a

Een onderneming dient ingeschreven te staan in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Indien blijkt dat de onderneming niet ingeschreven staat in het Handelsregister, kan de NIWO geen vergunning verlenen. Indien een onderneming wordt uitgeschreven uit het Handelsregister, zal de NIWO een verleende communautaire vergunning intrekken.

Artikel 2, tweede lid, onder b

De onderneming dient een BTW nummer te hebben. Is er namelijk geen sprake van een BTW nummer, dan mag een onderneming geen ondernemingsactiviteiten in Nederland ontplooien en zal door de NIWO tot afwijzing dan wel tot intrekking van de vergunning worden overgegaan.

Artikel 2, tweede lid, onder c

De onderneming dient te beschikken over een vestiging in de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd met een ruimte waarin zij de documenten inzake haar hoofdactiviteiten bewaart of digitaal toegankelijk heeft. Het gaat hier met name om boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, documenten met gegevens over de rij- en rusttijden en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie toegang moet kunnen krijgen om te kunnen controleren en beoordelen of aan de eis van reële vestiging wordt voldaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aangifte van de omzetbelasting, de koop- of huurovereenkomst van het pand, facturen van opdrachtgevers, boekingen van facturen en ontvangsten in de boekhouding, kopieën van verzekeringspolissen, leaseovereenkomsten van de voertuigen, de personeelsadministratie (actueel overzicht werknemers), loonstaten van het personeel, opgaven gegevens voor de loonheffingen/loonbelastingverklaringen en arbeidscontracten, kopieën van de aangiften loonheffingen, kopieën van verklaringen van dienstbetrekking van het rijdende personeel, kopieën van verklaringen van terbeschikkingstelling van het ingehuurde en rijdende personeel, planningsoverzichten, gedownloade voertuiggegevens van de digitale tachograaf en gegevens van bestuurderskaarten, gebruikte registratiebladen (tachograafschijven) chauffeurs, gebruikte CMR’s, een actueel overzicht van de kentekens van het wagenpark van de onderneming, de debiteuren- en crediteurenadministratie, bankbescheiden, kredietovereenkomsten en de kasadministratie.

Artikel 2, tweede lid, onder d

Zodra een onderneming in het bezit is van een vergunning, dienen er één of meer gekentekende voertuigen ter beschikking van de onderneming te staan. De NIWO onderzoekt of er voertuigen ter beschikking staan van de onderneming.

Met gekentekende voertuigen wordt bedoeld: voertuigen die zijn ingeschreven of anderszins in het verkeer toegelaten overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. Indien het buitenlands gekentekende voertuigen betreft die worden gehuurd of geleased en die deelnemen aan het internationaal verkeer, moet voor deze voertuigen een bewijs van registratie door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland zijn afgegeven en desgevraagd worden overgelegd.

Gekentekende voertuigen staan ter beschikking van de onderneming, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van een huurkoopovereenkomst of een huur- of leaseovereenkomst. Een onderneming kan ook op basis van een bruikleenovereenkomst één of meer voertuigen ter beschikking hebben staan.

Artikel 2, tweede lid, onder e

De NIWO onderzoekt of er laad- en losplaatsen zijn in Nederland. Indien de NIWO vaststelt dat de ritten hoofdzakelijk worden uitgevoerd met laad- en losplaatsen buiten Nederland voor niet-Nederlandse opdrachtgevers, dan kan dit negatief meewegen in de beoordeling en tot de conclusie leiden dat er geen werkelijke en op duurzame wijze gevestigde (invlaggende) onderneming in Nederland is. In dit verband onderzoekt de NIWO ook of de onderneming Nederlandse opdrachtgevers heeft. Indien het vervoer hoofdzakelijk of in het geheel voor niet-Nederlandse opdrachtgevers wordt verricht, kan dit erop wijzen dat er geen sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging in Nederland. Indien er geen Nederlandse opdrachtgevers zijn en er geen vervoer in Nederland plaatsvindt, is het onlogisch dat een (invlaggende) onderneming zich in Nederland vestigt. Het kan zijn dat het vervoer dan voor een niet in Nederland gevestigde onderneming wordt verricht en dat de Nederlandse onderneming van daaruit wordt aangestuurd.

Artikel 2, tweede lid, onder f

De NIWO onderzoekt of de APK-keuring en eventueel het onderhoud van de voertuigen plaatsvindt. Indien de onderneming in Nederland is gevestigd, is het uitgangspunt dat, conform de desbetreffende regelgeving, in ieder geval de APK-keuring in Nederland plaatsvindt.

Artikel 2, derde lid

Zodra de vergunning en/of bijbehorende gewaarmerkte afschriften is/zijn verleend of verlengd, dienen er voertuigen ter beschikking van de onderneming te staan. De NIWO kan vragen om bewijs dat de voertuigen ter beschikking staan van de onderneming. Hierbij valt te denken aan bewijsstukken als een afschrift van de huurkoopovereenkomst of huur- of lease-overeenkomst, eigendomsbewijzen, kentekenbewijzen van de voertuigen en facturen met betrekking tot het onderhoud van de voertuigen en de huur van de voertuigen.

In ieder geval worden bewijsstukken opgevraagd na berichtgeving van de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (ILT) en bij een relatief grote uitbreiding van het wagenpark.

Artikel 3 Betrouwbaarheid

Artikel 3, eerste en tweede lid

Verordening 1071/2009/EG regelt dat de lidstaten de voorwaarden bepalen die een onderneming en een vervoersmanager uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de betrouwbaarheidseis. Daarbij moeten de lidstaten rekening houden met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen.

In artikel 2.8, eerste lid en onder a van de WWG is bepaald dat de betrouwbaarheid van de onderneming en de vervoersmanager wordt aangetoond door overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJG), gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning. Voor natuurlijke personen wordt een Verklaring Omtrent het Gedrag voor natuurlijke personen (VOG np) overgelegd. Voor rechtspersonen wordt een Verklaring Omtrent het Gedrag voor rechtspersonen (VOG rp) overgelegd.

Artikel 28 WJG bepaalt vervolgens dat de VOG inhoudt dat de Minister van Veiligheid en Justitie een onderzoek heeft ingesteld naar het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon en een oordeel daaraan verbonden heeft. In paragraaf 1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 is opgenomen dat bij een VOG-aanvraag onderzoek wordt gedaan naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en zijn bestuurders, vennoten, maten of beheerders. Met betrekking tot een onderneming dienen derhalve alle bestuurders van een rechtspersoon aan te tonen dat zij voldoen aan de eis van betrouwbaarheid.

Artikel 3, derde lid

Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag toetst natuurlijke personen die alleen een buitenlandse nationaliteit hebben niet op betrouwbaarheid bij de aanvraag van een VOG rp. De VOG rp heeft dus alleen betrekking op de bestuurders die de Nederlandse nationaliteit hebben.

Indien een rechtspersoon één of meerdere bestuurders heeft die alleen een buitenlandse nationaliteit hebben, dient daarom voor die bestuurders een aparte VOG np te worden aangevraagd. Deze dient naast de VOG rp te worden overgelegd aan de NIWO.

Bestuurders met alleen een buitenlandse nationaliteit en een woonplaats in Nederland vragen de VOG np in Nederland aan. Bestuurders met alleen een buitenlandse nationaliteit en een woonplaats in het buitenland vragen de VOG np in het buitenland aan.

Artikel 3, vierde lid

In de Beleidsregel evenredigheidstoets en sanctionering bij verlies betrouwbaarheid in het goederenvervoer over de weg (Stcrt. 1 juli 2013, nr. 17858) staat op welke wijze de betrouwbaarheid van de vervoerder respectievelijk de vervoersmanager wordt beoordeeld en op welke wijze in geval van verlies van betrouwbaarheid wordt gesanctioneerd.

Artikel 3, vijfde lid

De NIWO kan gedurende de looptijd van de vergunning de overlegging van een nieuwe VOG np/rp eisen. De NIWO zal in ieder geval gebruik maken van deze bevoegdheid na constatering van een wijziging in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel inhoudende de uittreding/wisseling van de vervoersmanager of toetreding van een nieuwe bestuurder.

Andere aanleidingen om de overlegging van een nieuwe VOG np/rp te eisen kunnen zijn: onderzoek(sresultaten) van de ILT, een tip van het Openbaar Ministerie, een rechterlijke uitspraak, meerdere faillissementen op naam van één bestuurder of berichtgeving in de media.

Artikel 4 Financiële draagkracht

Artikel 4, tweede lid

De vervoerder dient gedurende de looptijd van de communautaire vergunning over voldoende risicodragend vermogen te beschikken. De NIWO kan te allen tijde controleren of over voldoende risicodragend vermogen wordt beschikt. Onder risicodragend vermogen moet worden verstaan het eigen vermogen, eventueel aangevuld met een achtergestelde lening of een bankgarantie.

Artikel 4, derde en vierde lid

Indien de onderneming een rechtspersoon is die op grond van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is om een jaarrekening op te maken, kan hij volstaan met het overleggen van zijn meest recente jaarrekening, voorzien van een accountantsverklaring waaruit blijkt dat het beschikbaar risicodragend vermogen voldoende is. Hierbij geldt dat indien een aanvraag vóór 1 oktober is ingediend, de jaarrekeningen over maximaal twee jaar voorafgaand aan het lopende jaar (jaar van indiening) mogen worden overgelegd. Indien een aanvraag ná 1 oktober van het lopende jaar wordt ingediend, mag enkel de jaarrekening over het daaraan voorafgaande jaar worden overgelegd.

Artikel 4, zesde lid

De NIWO kan te allen tijde achterliggende stukken eisen ter onderbouwing van de accountantsverklaring, wanneer er bijvoorbeeld onduidelijkheden zijn met betrekking tot bepaalde posten op de balans, een achtergestelde lening, overwaarde onroerend goed, etc. Dit geldt ook voor de waarde van de voertuigen in eigendom (aangetoond door middel van een taxatierapport).

De eenmanszaak en de vennootschap onder firma (v.o.f.) kunnen de overwaarde van de woning bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen betrekken. Een informele kapitaalstorting kan worden betrokken bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen indien deze wordt omgezet in agio. Een oudedagsreserve kan eveneens worden betrokken bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen voor zover rekening wordt gehouden met een fiscale latentie. De hoogte van het percentage fiscale latentie staat in het ‘Onderzoeksprotocol voor bepaling risicodragend vermogen’.

In het geval van een bankgarantie moeten ook gegevens worden overgelegd aan de hand waarvan de NIWO inzicht krijgt in het totale risicodragend vermogen. De bankgarantie wordt afgegeven door een bankinstelling die zich borg stelt en hoofdelijk verbindt voor de in lid 1 vastgestelde bedragen.

Indien de vervoerder een BBZ-lening is verleend, wordt deze lening gekwalificeerd als een zakelijke rekening. De lening wordt betrokken bij de bepaling van het risicodragend vermogen.

Artikel 4, zevende lid

Indien een achtergestelde lening wordt ingebracht, moet deze voldoen aan de eisen die de NIWO hieraan stelt. Er dient een schriftelijke leningsovereenkomst tot achterstelling te worden overgelegd waarin in ieder geval de volgende elementen zijn opgenomen:

  • NAW-gegevens van de geldgever en geldnemer;

  • bedrag waarvoor de lening is aangegaan;

  • de wijze van al dan niet vervroegde aflossing;

  • de rentevergoeding;

  • de termijn waarvoor de lening is aangegaan; en

  • achterstelling van de geldlening ten aanzien van alle bestaande en toekomstige crediteuren (er mag dus geen sprake zijn van een bijzondere opeisbaarheid).

Op de website van de NIWO is een voorbeeld van een overeenkomst van een achtergestelde lening beschikbaar waarin bovengenoemde elementen zijn opgenomen.

De geldnemende onderneming kan te allen tijde tussentijdse aflossingen doen. Indien de onderneming heeft aangetoond dat zij daarna over voldoende risicodragend vermogen beschikt, dan wordt er vanaf dat moment voldaan aan de eis van financiële draagkracht.

Artikel 4, negende lid

Een onderneming dient te allen tijde over een voldoende risicodragend vermogen te beschikken. Indien een onderneming een zodanig verzoek tot uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften wenst dat het laatst aangetoonde risicodragend vermogen voldoende is voor het aantal voertuigen waar zij over beschikt, hoeft zij niet opnieuw haar financiele draagkracht aan te tonen.

Wel zal een onderneming haar financiële draagkracht opnieuw moeten aantonen, indien een verzoek tot uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften ertoe zal leiden dat het laatst aangetoonde risicodragend vermogen ontoereikend zal zijn.

Een door de NIWO ingesteld onderzoek naar de eis van financiële draagkracht van de onderneming kan ook aanleiding zijn om opnieuw de financiële draagkracht te moeten aantonen.

Artikel 5 Vakbekwaamheid

Artikel 5, eerste lid

De vervoersmanager dient een erkend vakdiploma te overleggen. Het vakdiploma van de divisie CCV van het CBR wordt als zodanig aangemerkt. De NIWO accepteert ook als voldoende bewijs een getuigschrift dat overeenkomt met het modelgetuigschrift in bijlage III van de verordening 1071/2009/EG en dat door de gemachtigde autoriteit of instantie is afgegeven. Bij twijfel over de echtheid van het overgelegde diploma zal door de NIWO contact worden opgenomen met de autoriteit door wie het vakdiploma is afgegeven.

Artikel 5, tweede, derde en vierde lid

De verordening beoogt te bewerkstelligen dat de vervoersmanager daadwerkelijk en permanent leiding geeft aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. In de verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen een interne en externe vervoersmanager. Uitganspunt van verordening 1071/2009/EG is dat de vakbekwaamheid wordt ingebracht door een interne vervoersmanager (bijvoorbeeld een werknemer in loondienst, directeur of vennoot). Bij een interne vervoersmanager wordt verondersteld dat deze een reële band heeft met de onderneming indien hij daadwerkelijk en permanent leiding geeft aan de vervoersactiviteiten.

Indien de onderneming geen interne vervoersmanager kan aantrekken, biedt de verordening de mogelijkheid dat een externe vervoersmanager de vakbekwaamheid inbrengt, mits vaststaat dat deze externe vervoersmanager daadwerkelijk en permanent leiding geeft aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. Het wettelijk stelsel, zo leert de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat er niet aan in de weg dat bij een eenmanszaak de vakbekwaamheid wordt ingebracht door een externe vervoersmanager.

De NIWO zal in die gevallen waarin de feitelijke inbreng van de externe vervoersmanager aan twijfel onderhevig is, extra bewijsstukken opvragen. De ratio van deze bepaling is het tegengaan van de verhuur van het vakdiploma. De (interne en externe) vervoersmanager moet daadwerkelijk en permanent leiding geven aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. Om hier nadere invulling aan te geven, schrijft artikel 4, lid 2 onder b van verordening 1071/2009/EG een managementovereenkomst voor waarin de taken van de externe vervoersmanager omschreven staan. De in het contract omschreven taken bestaan met name uit het beheren van het voertuigonderhoud, de controle van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, de basisboekhouding (waaronder met name de vervoersadministratie wordt verstaan), de toewijzing van ladingen of diensten aan chauffeurs en voertuigen en controle van de veiligheidsprocedures.

De externe vervoersmanager voert zijn werkzaamheden uit in de hoedanigheid van een natuurlijke persoon, de facturatie voor de managementvergoeding dient dus te allen tijde te geschieden uit naam van de natuurlijke persoon. Indien de externe vervoersmanager tevens eigenaar is van een eenmanszaak, mag vanuit de eenmanszaak gefactureerd worden.

Een externe vervoersmanager kan niet tevens werkzaam zijn als opdrachtgever van de onderneming waar hij zijn vakbekwaamheid inbrengt. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 4 lid 2 onder d van verordening 1071/2009/EG en is in onderhavige beleidsregel verwoord in artikel 5 lid 3 onder d.

Het komt voor dat de vervoersmanager nog elders een of meerdere functie(s) vervult, echter niet in de hoedanigheid van vervoersmanager. Aangezien er vanuit wordt gegaan dat een vervoersmanager permanent en daadwerkelijk leiding geeft, dient hij aan te tonen dat hij zijn werkzaamheden als vervoersmanager kan combineren met zijn andere functie(s).

Artikel 5, vijfde en zesde lid

Een externe vervoersmanager mag, op grond van artikel 4 lid 2 onder c van verordening 1071/2009/EG, zijn vakbekwaamheid slechts inbrengen bij een beperkt aantal ondernemingen (4) en ten aanzien van een beperkt aantal voertuigen (50). In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat ondernemingen de hiervoor omschreven beperkingen die gelden voor een externe vervoersmanager omzeilen door een de facto externe vervoersmanager op basis van een arbeidsovereenkomst aan te trekken zodat op papier lijkt dat hij een interne vervoersmanager is en de hiervoor beschreven beperkingen niet op hem van toepassing zijn.

Om dergelijke schijnconstructies te voorkomen is een anticumulatiebepaling opgenomen. De anticumulatiebepaling houdt in dat een interne vervoersmanager, ten aanzien van het maximum aantal ondernemingen en het aantal voertuigen dat hij in beheer mag hebben, aan dezelfde beperkingen is gehouden als de externe vervoersmanager.

In afwijking van deze hoofdregel mag een interne vervoersmanager een onbeperkt aantal voertuigen beheren indien hij in de hoedanigheid van vervoersmanager werkzaam is bij één vervoersonderneming of binnen de context van een holding waartoe meerdere vervoersondernemingen behoren. Hierbij wordt aangesloten bij de definitie van een groep zoals opgenomen in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek: ‘Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch verbonden zijn.’ Dit houdt onder andere in dat de holding een geconsolideerde jaarrekening heeft opgesteld inclusief de vervoersondernemingen die behoren tot die groep.

Zodra de interne vervoersmanager daarenboven bij meer dan één vervoersonderneming zijn vakbekwaamheid als interne of externe vervoersmanager inbrengt, is hij weer gehouden aan de anticumulatiebepaling: maximaal 4 ondernemingen en 50 voertuigen.

Artikel 6 Vrijstelling van het afleggen van examens van vakbekwaamheid

Vervoersmanagers moeten over de nodige kennis beschikken om leiding te kunnen geven aan zowel binnenlandse als internationale vervoersondernemingen. Dit artikel geeft inhoud aan de mogelijkheid om personen die continue ervaring in het managen van vervoersactiviteiten hebben en kunnen staven, vrij te stellen van het afleggen van examens van vakbekwaamheid, wanneer door afwezigheid van een vervoersmanager wegens overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid de onderneming niet meer voldoet aan de eis van vakbekwaamheid. De NIWO verlangt van personen die een beroep doen op de vrijstelling als bedoeld in dit artikel, bewijsstukken waaruit blijkt dat deze persoon daadwerkelijk voor een periode van tien jaar voorafgaand aan 4 december 2009 ononderbroken in één of meer vervoersondernemingen verantwoordelijk was voor de vervoersactiviteiten (dit fenomeen staat bekend als ‘historische vakbekwaamheid’). Het dient hierbij te gaan om vervoersondernemingen die hebben beschikt over een vergunning voor het beroepsgoederenvervoer.

Artikel 7 Het indienen van een aanvraag

Een aanvraag tot verlening of verlenging van een vergunning danwel bezwaarschrift kan bij de NIWO per post, per fax of digitaal via het ondernemersloket worden ingediend.

De NIWO stelt de elektronische weg voor het indienen van een vergunningaanvraag danwel bezwaarschrift open op grond van artikel 2:15, eerste lid van de Awb, mits het indienen via het ondernemersloket van de NIWO geschiedt. Omdat voor het ondernemersloket een inlog met e-herkenning of DigiD vereist is, wordt op deze wijze de betrouwbaarheid en authenticiteit van de ingekomen stukken gewaarborgd. Alle correspondentie die aanvullend op en voortvloeiend uit een via het ondernemersloket ingediende vergunningaanvraag of een bezwaarschrift per e-mail wordt gevoerd, wordt geacht via het ondernemersloket van de NIWO te zijn binnen gekomen.

Op grond van artikel 3.1 WWG en artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, is de redelijke behandeltermijn om op een aanvraag te beslissen acht weken als een aanvraag compleet is ingediend (en betaald).

Indien echter een aanvraag niet compleet is ingediend wordt op grond van artikel 4:5, eerste lid van de Awb om aanvullende stukken verzocht die noodzakelijk zijn voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag. De redelijke termijn die gegeven wordt voor het aanvullen van de stukken zal steeds afhangen van de stukken die ontbreken.

Indien om aanvullende (noodzakelijke) stukken wordt verzocht, treedt, bij gebrek aan enige opschortingsvoorschriften in de WWG, artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Awb in werking. Dit artikel regelt dat ingeval de stukken worden aangevuld, de opschorting nog diezelfde dag dat de stukken zijn aangevuld eindigt. Het moment van ontvangst van de stukken is dus bepalend voor de duur van de opschorting waarmee de behandeltermijn verlengd wordt. De termijn kan ook verstrijken zonder dat de stukken zijn aangevuld.

Nadat deze termijn ongebruikt is verstreken óf nadat er te laat of onvoldoende is aangevuld, heeft de NIWO vier weken de tijd om bij beschikking bekend te maken dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Indien de NIWO de termijn van vier weken niet benut kan de aanvraag niet buiten behandeling worden gesteld en zal de aanvraag inhoudelijk worden beoordeeld. De NIWO kan te allen tijde besluiten om een aanvraag inhoudelijk te behandelen en af te wijzen op de grond dat gegevens ontbreken.

Ingeval van een Bibob-adviesaanvraag wordt de behandeltermijn van de vergunningaanvraag ingevolge artikel 31 jo. artikel 15 Wet Bibob opgeschort met maximaal acht of twaalf weken. Als daarnaast nog verzocht is om aanvullende stukken, dan wordt op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wet Bibob de opschortende termijn verlengd met de aanvultermijn of de termijn waarbinnen de stukken alsnog zijn ontvangen.

Artikel 7, zevende en achtste lid

Een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning, die na de expiratiedatum wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning. De oude communautaire vergunning kan dus niet worden verlengd, deze is immers verlopen en dus ongeldig.

Indien er sprake is van een wijziging van de rechtsvorm moet eveneens voor de nieuwe rechtsvorm een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning worden ingediend. Een wijziging van de rechtsvorm ziet bijvoorbeeld op een eenmanszaak die wordt omgezet naar een v.o.f. of omgekeerd, maar ook een B.V. die de vervoersactiviteiten overhevelt naar een andere B.V.

De NIWO sluit aan bij de handelswijze van de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst. Een nieuwe registratie bij de Kamer van Koophandel veronderstelt dat er een nieuwe onderneming is opgericht. De Kamer van Koophandel spreekt in dat verband van ontbinden of opheffen van de oude onderneming en overheveling van ondernemingsactiviteiten naar de nieuwe rechtsvorm. Ook de Belastingdienst beschouwt deze wijziging als het gevolg van een staking van de ondernemingsactiviteiten. Zodra er dus sprake is van een nieuw KvK-nummer (en dus ook een nieuw BTW-nummer) moet een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning bij de NIWO worden ingediend, die wordt getoetst aan de eisen van vergunningverlening. Een wijziging van de rechtsvorm wordt dan ook gelijkgesteld met een (nieuwe) aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning. Dientengevolge zal hiervoor de vergoeding verschuldigd zijn zoals gepubliceerd is op de website van de NIWO.

Artikel 8 Nieuwe aanvraag na vervallen binnenlandse vergunning

Op grond van artikel 7.1, vierde lid van de WWG komt de binnenlandse vergunning, en daarmee het binnenlandse vergunninghouderschap, te vervallen indien zich een wijziging voordoet die betrekking heeft op de vakbekwaamheid en de rechtsvorm van de onderneming. Dit heeft tot gevolg dat een nieuwe aanvraag moet worden ingediend voor verlening van de communautaire vergunning.

Onder vervoersdocumenten wordt verstaan de vervallen of ingetrokken communautaire vergunning, de vergunning als bedoeld in artikel 7.1 WWG of bestuurdersattest, alsmede de bijbehorende gewaarmerkte afschriften, CEMT-vergunning, ritmachtiging en overbruggingsbewijzen.

In het geval er wijzigingen optreden die betrekking hebben op de naam en het adres van de onderneming zullen de in bezit zijnde vervoersdocumenten (die bijvoorbeeld nog de ‘oude’ naam vermelden) komen te vervallen en derhalve moeten worden vervangen door nieuwe vervoersdocumenten die de juiste naam en het juiste adres vermelden. Voor deze nieuwe vervoersdocumenten is de vergoeding verschuldigd zoals gepubliceerd is op de website van de NIWO.

Op grond van artikel 3.6 WWG dienen de vervallen of ingetrokken communautaire vergunning, binnenlandse vergunning of het bestuurdersattest, alsmede de bijbehorende gewaarmerkte afschriften, CEMT-vergunning, ritmachtiging en overbruggingsbewijzen binnen één week na de vervaldatum of na inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking bij de NIWO te worden ingeleverd.

Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de vergunning (en dus het vergunninghouderschap) en de vervoersdocumenten. Artikel 3.6 WWG ziet expliciet op het inleveren van vervallen of ingetrokken vervoersdocumenten, de documenten die de vergunninghouder nodig heeft om aan te tonen dat hij de vergunninghouder is. Voornoemd artikel omschrijft dus de rechtsplicht om vervallen vervoersdocumenten binnen één week na het vervallen ervan te retourneren aan de NIWO.

Indien sprake is van overtreding van artikel 3.6 WWG, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 WWG. Naar aanleiding daarvan is de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO tot stand gekomen.

Omdat artikel 3.6 WWG betrekking heeft op vervoersdocumenten, strekt de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom ook uit tot de (vervallen) vervoersdocumenten die niet meer de juiste naam en vestigingsplaats vermelden en dus geen juiste weergave meer geven van de vergunninghouder. De bevoegdheid tot oplegging van de last onder dwangsom kan derhalve ook worden toegepast op de vergunninghouder die nog steeds in het bezit is van de vervallen vervoersdocumenten. Immers, de vergunninghouder heeft de nieuwe vervoersdocumenten met vermelding van de juiste tenaamstelling en vestigingsplaats al toegestuurd gekregen van de NIWO en kan daarmee aantonen dat hij nog vergunninghouder is.

Artikel 9 Onderzoek naar naleving van vergunningeisen

Op grond van artikel 12 van verordening 1071/2009/EG kan de NIWO te allen tijde onderzoek instellen naar de vergunningeisen bij een vervoersonderneming. Dit onderzoek kan schriftelijk of ter plaatse worden uitgevoerd.

Toepassing van de Wet Bibob

Gedurende de looptijd van de vergunning kan toepassing worden gegeven aan de Wet Bibob. De wijze waarop de NIWO de vergunningen voor het beroepsgoederenvervoer toetst inzake integriteitsbeoordelingen is neergelegd in de Beleidsregel NIWO toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet Bibob (Stcrt. 2011, nr. 10350). Na uitvoering van de toets inzake integriteitsbeoordelingen kan de NIWO op grond van artikel 3.4 WWG en artikel 3 Wet Bibob de vergunning intrekken.

Onderzoek naar naleving van vergunningeisen

Indien bij een aanvraag voor een verlening of verlenging van de communautaire vergunning op voorhand niet is vast te stellen of hetgeen door de vervoersonderneming bij de aanvraag wordt gesteld in overeenstemming is met de praktijk, verleent de NIWO de communautaire vergunning en zal binnen een jaar na vergunningverlening nader onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen plaatsvinden. De NIWO verstrekt in dit geval gewaarmerkte afschriften voor een periode van een jaar.

Indien de NIWO, hetzij tijdens een aanvraagprocedure voor verlening van een communautaire vergunning hetzij tijdens een onderzoeksprocedure, vaststelt dat de onderneming niet meer aan één of meer vergunningeisen voldoet, wordt dit middels een ‘voornemen tot intrekking’ kenbaar gemaakt aan de onderneming. Daarbij wordt een redelijke termijn gegeven voor het indienen van een zienswijze.

De NIWO kan, op grond van artikel 13, eerste lid, van verordening 1071/2009/EG, een overbruggingstermijn van maximaal zes maanden verlenen om aan de vergunningeisen te voldoen. Ten aanzien van de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, kan de NIWO deze termijn met drie maanden verlengen bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager.

De overbruggingstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de NIWO heeft vastgesteld en in de vorm van een voornemen aan de onderneming kenbaar heeft gemaakt dat niet meer aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan. Indien deze termijn wordt verleend tijdens een aanvraagprocedure, wordt de behandeltermijn opgeschort.

Voor het krijgen van de overbruggingstermijn dient de onderneming een onderbouwd verzoek in te dienen. In het geval om een termijn van zes maanden met betrekking tot de eis van financiële draagkracht wordt verzocht, dient in ieder geval een financiële prognose, opgesteld door een accountant of deskundige, te worden gevoegd bij het verzoek. Deze financiële prognose wordt onderbouwd door overlegging van een verlies- en winstrekening, grootboekrekening, resultatenoverzicht, taxatierapporten, overwaarde van een woning, enz.

Onderzoek naar financiële verstrengeling

Verordening 1071/2009/EG is van toepassing op wegvervoerderondernemingen. Een onderneming wordt als vervoerder aangemerkt als zij een zodanige mate van financiële verstrengeling kent dat de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden voor rekening en risico van de onderneming en dit gedurende de vergunningverlening ook zo blijft (zie ook artikel 11 van onderhavige beleidsregel).

Bij onderzoeksprocedures die zien op de financiële verstrengeling van de onderneming staat de vraag centraal of de onderneming (nog) vervoerder is en dus of verordening 1071/2009/EG van toepassing is. Hoewel artikel 13 van verordening 1071/2009/EG strikt genomen dus niet van toepassing is op ondernemingen die geen vervoerder (meer) zijn, kan de NIWO ook bij dergelijke onderzoeken een overbruggingstermijn van maximaal zes maanden verlenen om alsnog aan de voorwaarde van de financiële verstrengeling te voldoen. De NIWO verleent deze termijn niet op basis van artikel 13 van verordening 1071/2009/EG, maar op basis van een analoge interpretatie van voornoemd artikel. De onderneming is immers bij de verlening van de vergunning als vervoerder aangemerkt.

Een onderzoek naar de financiële verstrengeling is processueel gelijk aan een onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen.

Conclusie onderzoek

Indien uit onderzoek en na de eventueel verleende overbruggingstermijn blijkt dat in de praktijk wordt gehandeld conform hetgeen bij een vergunningaanvraag is opgegeven en aan alle vergunningeisen wordt voldaan, wordt in geval van een communautaire vergunning een nieuw gewaarmerkt afschrift verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de communautaire vergunning.

Indien uit onderzoek en na de eventueel verleende overbruggingstermijn blijkt dat de bij de aanvraag geschetste situatie niet overeenstemt met de feitelijke situatie, wordt de vergunning ingetrokken. Op grond van artikel 3.6 WWG dienen (onder andere) de ingetrokken vergunning en de daarbij behorende gewaarmerkte afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking ingeleverd te worden bij de NIWO. Indien artikel 3.6 WWG wordt overtreden, kan op grond van artikel 5.2 WWG een last onder dwangsom worden opgelegd. Dit is uitgewerkt in de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO. In voornoemde beleidsregel wordt onder andere het verloop van de last onder dwangsomprocedure omschreven.

Termijnen in bezwaar

Tegen de beschikking tot intrekking kan binnen zes weken met ingang van de dag na dagtekening van de beschikking tot intrekking bezwaar worden gemaakt bij de NIWO. Indien betrokkene bezwaar indient, zal de NIWO de termijnen hanteren zoals de Awb deze van toepassing verklaart op bezwaarprocedures.

Artikel 10 Risicobedrijven

De NIWO ontleent de bevoegdheid om houders van de communautaire vergunning als risicobedrijf te kwalificeren aan artikel 12 van verordening 1071/2009/EG. Verordening 1071/2009/EG, en dus artikel 9 van onderhavige beleidsregel, is alleen van toepassing op communautaire vergunninghouders.

De solvabiliteit van een onderneming biedt inzicht in de mate waarin de onderneming aan haar verplichtingen kan voldoen en in hoeverre de onderneming afhankelijk is van schuldeisers. De solvabiliteit is dus een graadmeter voor de mate waarin de onderneming hiertoe in staat is, waarbij het eigen vermogen wordt opgevat als de financiële buffer voor het opvangen van ondernemingsrisico's. In feite wordt dus beoordeeld of een onderneming in geval van liquidatie of faillissement de verschaffers van het vreemd vermogen kan betalen. De solvabiliteitsratio wordt, op basis van de balansgegevens, als volgt berekend: eigen vermogen / totaal vermogen X 100%.

In het algemeen wordt aangenomen dat een onderneming financieel gezond is als de solvabiliteitsratio tussen de 25% en 40% bedraagt. Dit is enigszins afhankelijk van de branche en ondernemingsvorm. Kleinere bedrijven hebben vaak een sterk schommelende solvabiliteit. Ondernemingen die sterk groeien trekken regelmatig extra extern kapitaal aan waardoor tijdelijk de solvabiliteit van zo’n onderneming enorm onder druk komt te staan. Specifiek voor de transportsector concludeerde Panteia/NEA in 2013 dat de transportsector er minder goed voor stond dan vele andere economische sectoren. De sector wordt over het algemeen als vrij risicovol gezien, aldus de onderzoekers. Op basis van de cijfers die de NIWO heeft ontvangen bij de aanvragen over het eerste half jaar 2014, kan evenwel worden geconstateerd dat de gemiddelde solvabiliteitsratio circa 25% is. Het beeld is dus enigszins wisselend. Rekening houdend met het risicoprofiel van het wegtransport, en ook met het uitgangspunt dat onnodige administratieve lasten voor de onderneming moeten worden voorkomen, is er voor gekozen om alleen bedrijven met een lagere solvabiliteitsratio dan 20%, aan te merken als risicobedrijf en met een jaarlijkse controle als gevolg. Een onderneming die aantoont dat de solvabiliteitsratio niet (meer) lager is dan 20%, zal niet meer als risicobedrijf worden beschouwd. De onderneming hoeft daarna niet meer jaarlijks aan te tonen of zij nog voldoet aan de eis van financiële draagkracht als bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregel. Dit geldt ook voor een onderneming die een achtergestelde lening heeft afgelost en aantoont ook zonder die lening te voldoen aan de eis van financiële draagkracht.

Kleine ondernemingen die vrijgesteld zijn van de plicht om jaarrekeningen bij de Kamer van Koophandel te deponeren, kunnen volstaan met de overlegging van een belastingaangifte. Uit deze belastingaangifte kan op relatief eenvoudige wijze worden afgeleid wat de solvabiliteit van een onderneming is.

Indien geen financiële stukken worden overgelegd kan de vergunning worden ingetrokken.

Een onderneming waarbij het eigen vermogen reeds voldoende is voor het aantonen van de financiële draagkracht, maar waarbij tevens sprake is van een achtergestelde lening, wordt niet als risicobedrijf beschouwd.

Artikel 11 Voor rekening en risico van de vervoerder (financiële verstrengeling)

Gelet op de toepasselijke wet- en regelgeving kan een vergunning alleen worden verleend indien sprake is van een vervoerder. Een onderneming wordt als vervoerder aangemerkt als het vervoer voor haar rekening en risico wordt verricht. Om te bepalen of het vervoer voor rekening en risico van de onderneming wordt verricht is de mate van financiële verstrengeling binnen de onderneming van belang. In deze beleidsregel is een niet limitatief aantal elementen opgenomen die in onderling verband en samenhang duidelijkheid moeten verschaffen of er een voldoende mate van financiële verstrengeling is. In de praktijk komt het voor dat het vervoer feitelijk wordt uitgevoerd voor rekening en risico van anderen dan de vergunninghouder. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een v.o.f. waarbij het vervoer niet wordt verricht voor rekening en risico van de v.o.f., maar feitelijk wordt verricht voor rekening en risico van de afzonderlijke vennoten. Deze ‘vennoten’ rijden onder de vlag en op de vergunning van de v.o.f., terwijl zij feitelijk verkapte zelfstandigen zijn en geen of beperkte mate van financiële verstrengeling kennen. Deze afzonderlijke vennoten moeten over een eigen vergunning voor het beroepsgoederenvervoer beschikken.

Zoals eerder gezegd zijn de elementen niet limitatief en zij worden in onderling verband en samenhang bezien. De elementen zijn ook niet opsommend bedoeld. Het kan zo zijn dat in bepaalde gevallen bepaalde elementen geen toepassing kunnen vinden. Dit ligt aan de omstandigheden van het geval.

Artikel 11, eerste lid

Onder vervoerder wordt blijkens artikel 1.1 WWG verstaan de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer wordt verricht. Een onderneming kwalificeert zich als vervoerder indien sprake is van een zodanige mate van financiele verstrengeling dat de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden voor rekening en risico van de onderneming en dit gedurende de vergunningverlening ook zo blijft. Indien geen sprake is van een vervoerder kan de NIWO een aanvraag voor de communautaire vergunning afwijzen of een al bestaande vergunning intrekken.

Artikel 11, tweede lid

In het tweede lid van dit artikel zijn elementen opgenomen aan de hand waarvan de NIWO onderzoekt en beoordeelt of de bedrijfsactiviteiten binnen een onderneming voor rekening en risico van de onderneming komen en dus gesproken kan worden van een financiële verstrengeling. Deze elementen zijn niet limitatief opgesomd, zodat de NIWO niet altijd gehouden is tot een voldoende mate van financiële verstrengeling te concluderen als toepassing van al deze elementen daarop wijst. Denkbaar is immers dat de onderneming zich in het licht van deze elementen zou kwalificeren als vervoerder, terwijl er andere omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat toch sprake is van een onvoldoende mate van financiële verstrengeling. De NIWO zal derhalve de elementen in onderling verband en samenhang onderzoeken en beoordelen of de onderneming kan worden aangemerkt als vervoerder in de zin van artikel 1.1 WWG. De NIWO zal haar beleid op dit punt aan de hand van bij de toepassing ervan opgedane ervaringen van tijd tot tijd herijken.

Artikel 11, tweede lid, onder a

Als eerste richtlijn wordt gekeken naar het aantal rijdende deelnemers. In geval van bijvoorbeeld een v.o.f. kijkt de NIWO of er sprake is van vennoten die ieder hun eigen bedrijf in de vennootschap brengen en waarvan, vanwege het ontbreken van een financiële verstrengeling tussen de vennoten, geoordeeld kan worden dat die in feite ook ieder zelf als vervoerder kunnen worden aangemerkt. In het geval van slechts één rijdende vennoot zal er eerder een financiële verstrengeling kunnen worden aangenomen en zal minder betekenis toekomen aan de overige elementen. In casu is de v.o.f. afhankelijk van de opbrengsten van deze rijdende vennoot, terwijl alle deelnemers (vennoten) hoofdelijk aansprakelijk zijn.

Artikel 11, tweede lid, onder b

Een onderneming dient, zodra de vergunning is verleend, over één of meer voertuigen te beschikken, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst, of een huur- of leasingovereenkomst. De NIWO bekijkt daarom of de voertuigen ter beschikking staan van de onderneming of van de daarin samenwerkende deelnemers.

Artikel 11, tweede lid, onder c

De NIWO onderzoekt hoe de winstgerechtigdheid is geregeld. Hierbij speelt de vraag of bijvoorbeeld de gerealiseerde omzet en kosten (vast en variabel) door de onderneming per deelnemer worden geadministreerd op basis van het de vaststelling en toekenning van het gerealiseerde resultaat per deelnemer, of dat de winstgerechtigheid per deelnemer niet in overwegende mate wordt gerelateerd aan de aan deze deelnemer toe te rekenen omzet en kosten. De laatste situatie wijst er meer op dat de omzet en kosten gelijk worden verdeeld en er sprake is van een financiële verstrengeling.

Artikel 11, tweede lid, onder d, e en h

Ook wordt onderzocht bij wie de risico’s liggen. Het gaat hierbij om bepalende en kenmerkende ondernemersrisico’s die niet mogen worden verlegd naar de individuele deelnemers. Hierbij moet worden gedacht aan het arbeidsongeschiktheidsrisico, waaronder mede begrepen het inkomensrisico gedurende de periode van het eigen risico onder de AO-polis.

Verder kan worden gedacht aan de risico’s in geval van eventuele knelpunten in het vervoersschema, ontstaan als gevolg van ziekte of anderszins. De NIWO onderzoekt of de onderneming hiervoor, al dan niet door daarvoor personeel in dienst te hebben, een regeling heeft getroffen of dat dit risico feitelijk bij de individuele deelnemer(s) ligt.

Daarnaast wordt bekeken of het debiteurenrisico bij de onderneming ligt of bij de afzonderlijke deelnemer. Wanneer een onderneming gebruik maakt van factoring, een in de praktijk veel voorkomende wijze van verleggen van het debiteurenrisico bij wijze van het overdragen van dit risico, wordt vanzelfsprekend geen toepassing gegeven aan artikel 11, tweede lid onder h en wordt dit element buiten beschouwing gelaten in dat specifieke geval.

Artikel 11, tweede lid, onder f, g en i

Verder bekijkt de NIWO of opdrachtgevers hun opdracht aan de onderneming verstrekken of rechtstreeks aan de deelnemer(s), of daarbij gebruik is gemaakt van een overeenkomst op basis van het branchemodel voorovereenkomst beroepsgoederenvervoer, of de facturatie uit naam van de onderneming geschiedt of op naam van de individuele deelnemer(s) en of de onderneming de verzekerde is. Met andere woorden: of de gebruikelijke verzekeringen worden uitgenomen door de onderneming.

Indien gekozen is voor een v.o.f. als rechtsvorm vloeit hier een zekere financiële verstrengeling uit voort, te weten de hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder der vennoten voor de schulden van de v.o.f. (artikel 18 Wetboek van Koophandel), welke aansprakelijkheid de vennoten niet kunnen uitsluiten in het vennootschapscontract. Dit neemt niet weg dat de NIWO bekijkt of hier feitelijk sprake van is of dat deze hoofdelijkheid per opdracht wordt weggecontracteerd.

Artikel 11, derde lid

Het begrip vervoerder ziet ingevolge artikel 1.1 WWG op verschillende rechtsvormen. Om het beleid niet tot één rechtsvorm, bijvoorbeeld een v.o.f., te beperken wordt gebruik gemaakt van het begrip ‘deelnemers’. Ook buitenlandse rechtsvormen vallen hieronder.

Artikel 11, vierde lid

De NIWO kan om toezending van de door de NIWO opgestelde verklaring gezamenlijk vervoer verzoeken. De onderneming verklaart in ieder geval op welke wijze de vervoersactiviteiten zijn geregeld en waar de financiële risico’s liggen. Indien de onderneming een v.o.f. is, dient naast de eventuele verklaring gezamenlijk vervoer een afschrift van de vennootschapsakte of vennootschapsovereenkomst te worden overgelegd.

Artikel 12 Wijzigingen in het vennootschapsbestand

Indien er sprake is van uittreden van een vennoot, kan er sprake zijn van voortzetting van de vennootschap, indien er in de vennootschapsakte een voortzettingsbeding is opgenomen en aangetoond wordt dat er aan de eis van financiële draagkracht wordt voldaan. Indien er geen voorzettingsbeding in de vennootschapsakte is overeengekomen wordt verondersteld dat de vennootschap is ontbonden en wordt de communautaire vergunning ingetrokken.

Bij toetreding van een vennoot tot de v.o.f. moet een nieuwe verklaring omtrent het gedrag voor rechtspersonen, als bedoeld in artikel 3 tweede lid van onderhavige regeling, worden overgelegd.

Artikel 13 Gewaarmerkte afschriften

De NIWO verstrekt geen gewaarmerkte afschriften gedurende de behandeling van een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning, de onderneming is immers (nog) geen vergunninghouder. Nadat de onderneming vergunninghouder is geworden zullen er gewaarmerkte afschriften worden verstrekt.

Om effectieve controles door handhavingsautoriteiten mogelijk te maken zijn vervoerders, op grond van artikel 4 van verordening 1072/2009/EG, verplicht een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen te hebben. Daartoe moeten de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften overeenstemmen met het in bijlage II van verordening 1072/2009/EG opgenomen model.

In artikel 4 van verordening 1072/2009/EG is ook de toonplicht neergelegd. Deze houdt in dat een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning op verzoek van iedere met de controle belaste persoon wordt getoond. De communautaire vergunning en gewaarmerkte afschriften dienen zich dus in originele staat te bevinden en mogen bijvoorbeeld niet worden gelamineerd, geplastificeerd, gekopieërd, enz. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de authenticiteitskenmerken kunnen worden getoetst.

Artikel 14 Overbruggingsbewijzen

Dit artikel maakt een onderscheid tussen een verzoek om verlenging van de communautaire vergunning dat vóór de expiratiedatum en ná de expiratiedatum wordt ingediend. In beide gevallen worden overbruggingsbewijzen verstrekt.

Ingeval een verzoek om verlenging vóór de expiratiedatum wordt ingediend, en waarop nog niet is beslist ten tijde van de expiratiedatum, worden overbruggingsbewijzen verstrekt. Deze zijn dan geldig vanaf de expiratiedatum en voor maximaal zes maanden.

Ingeval een verzoek om verlenging ná de expiratiedatum wordt ingediend, bijvoorbeeld naar aanleiding van een staandehouding, worden overbruggingsbewijzen verstrekt. Om te voorkomen dat een illegale situatie alsnog met terugwerkende kracht wordt gelegaliseerd, gaan deze niet eerder in dan op het moment dat op het verzoek om overbruggingsbewijzen positief wordt beslist.

Artikel 15 Vermissing gewaarmerkte afschriften

Wanneer een verklaring van vermissing niet wordt afgegeven, kan de vervoerder in bijzondere gevallen een door de NIWO opgesteld formulier bij de NIWO aanvragen, naar waarheid invullen en overleggen.

Artikel 16 Faillissement

Artikel 16, eerste lid

Wanneer een onderneming failliet is verklaard, is het uitgangspunt dat de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming zijn beëindigd en dat zij niet meer gemachtigd is tot het verrichten van beroepsgoederenvervoer. Nadat de NIWO bekend is geworden met het faillissement van een onderneming, wordt de curator medegedeeld dat de vergunning zal worden ingetrokken.

Artikel 16, tweede en derde lid

Het kan voorkomen dat de curator met een machtiging van de rechter-commissaris tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming wenst. Deze activiteiten houden verband met een ordentelijke afwikkeling van de opdrachten die de gefailleerde onderneming mogelijk nog heeft of zijn er op gericht een succesvolle doorstart te faciliteren.

Redenerend vanuit de WWG kan tijdelijke voortzetting alleen rechtmatig geschieden indien de gefailleerde onderneming gedurende deze periode blijft beschikken over de verleende vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften. Aan de curator wordt daarom medegedeeld dat, indien sprake is van tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming, laatstgenoemde de vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften nog niet hoeft te retourneren. In de praktijk bedraagt de tijdelijke voorzetting hoogstens acht weken, zodat ook de NIWO uitgaat van deze maximale termijn, gerekend vanaf het moment van de mededeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Nadat de termijn van acht weken is verstreken, wordt de vergunning van de gefailleerde onderneming bij beschikking ingetrokken. De aan de gefailleerde onderneming verstrekte vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften, dienen aan de NIWO geretourneerd te worden.

Artikel 16, vierde lid

De NIWO ziet strikt toe op de inlevering van de vergunning en de gewaarmerkte afschriften. De curator wordt gewezen op de plicht om, op grond van artikel 3.6 WWG, de ingetrokken vergunning en de bijbehorende gewaarmerkte afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking in te leveren bij de NIWO. De curator is, in zijn hoedanigheid van curator (qualitate qua (q.q.)), vanaf het moment van faillietverklaring verantwoordelijk voor de uit de WWG voortvloeiende verplichtingen van de gefailleerde onderneming.

Indien de curator q.q. nalatig is en daarmee artikel 3.6 WWG overtreedt, wordt hij als de overtredende vervoerder aangemerkt en kan een last onder dwangsom aan hem worden opgelegd op grond van artikel 5.2 WWG en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO. In voornoemde beleidsregel wordt onder andere het verloop van de last onder dwangsomprocedure omschreven.

Indien tegen de beschikking tot intrekking bezwaar is ingediend, hoeven tijdens de bezwaarprocedure de vergunning en de bijbehorende gewaarmerkte afschriften (vanwege de schorsende werking van het bezwaar) niet geretourneerd te worden.

Artikel 16, vijfde lid

De (persoonsgebonden) vergunning en de bijbehorende vergunningbewijzen worden verstrekt aan een specifieke onderneming en zijn niet overdraagbaar. De doorstartende onderneming mag geen gebruik maken van de vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften van de gefailleerde onderneming, ook niet voor een korte periode. Indien de activiteiten er op zijn gericht een doorstart te bewerkstelligen, dient de doorstartende onderneming over een eigen vergunning te beschikken. De doorstartende onderneming dient dus zo spoedig mogelijk een communautaire vergunning bij de NIWO aan te vragen, zodat de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming zo soepel mogelijk kunnen worden overgenomen. Zonder vergunning is het de doorstartende onderneming immers niet toegestaan vervoersactiviteiten te ontplooien; een verbod waarop hoge boetes staan.

Artikel 17 Bezwaar

In het Nederlandse bestuursrecht is het, als het om een bevoegdheid met beleidsvrijheid gaat, algemeen aanvaard dat het bestuursorgaan zonder specifieke wettelijke grondslag zelf bepaalt dat hangende een bezwaarschriftprocedure zijn besluit niet ten uitvoer zal leggen. De NIWO hanteert derhalve, in afwijking van artikel 6:16 Awb, het uitgangspunt dat het maken van bezwaar schorsende werking heeft. In de praktijk blijkt dat in veel gevallen het bezwaarschrift alsnog gegrond wordt verklaard, bijvoorbeeld omdat de tijdens de aanvraagprocedure ontbrekende (bewijs)stukken in de bezwaarprocedure alsnog worden overgelegd. Daarom zal de NIWO in beginsel, indien het bezwaar ontvankelijk is, gedurende de bezwaarschriftprocedure (inclusief de termijn waarbinnen een bezwaar kan worden ingediend) haar besluit tot intrekking niet ten uitvoer leggen. Dit houdt in dat een ondernemer gedurende de bezwaarschriftprocedure beroepsgoederenvervoer mag blijven verrichten totdat is beslist op het bezwaarschrift.

In één uitzonderingsgeval handelt de NIWO wel conform artikel 6:16 Awb en heeft het maken van bezwaar geen schorsende werking. Hierbij is sprake van toepassing van de Wet Bibob, in het bijzonder artikel 3 van de Wet Bibob. De NIWO wil voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert en bewerkstelligen dat aan deze illegale praktijken zo spoedig mogelijk een halt wordt toegeroepen. Indien sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen, zal het maken van bezwaar geen schorsende werking hebben. In dit soort gevallen zijn de strafbare feiten dermate ernstig dat het besluit tot intrekking directe werking moet hebben en er geen vervoersactiviteiten meer mogen worden verricht.

De mate van gevaar zal veelal blijken uit een door het Bureau Bibob uitgebracht advies, al dan niet naar aanleiding van een tip van de officier van justitie, maar kan ook blijken uit eigen onderzoek. Hierbij kan worden gedacht aan berichtgeving in de media waarin wordt gesproken over een veroordeling van een bestuurder (van een onderneming) of een opsporings- of vervolgingsactie tegen een bestuurder (van een onderneming).

De wijze waarop de NIWO de vergunningen voor het beroepsgoederenvervoer toetst is neergelegd in de Beleidsregel NIWO toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet Bibob (Stcrt. 2011, nr. 10350). Indien het bezwaarschrift de werking van het besluit tot intrekking niet schorst, dan zal dit in de beschikking tot intrekking worden opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.

Ten slotte wordt opgemerkt dat de NIWO het uitgangspunt hanteert dat artikel 6:16 Awb onverminderd van toepassing is in geval van het instellen van beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het instellen van beroep heeft dus geen schorsende werking. Wie in dat geval schorsing wenst, zal gebruik moeten maken van de in artikel 8:81 e.v. Awb opgenomen procedure voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Naar boven