Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 23 december 2016, houdende instelling van de Commissie COR politie (Instellingsbesluit Commissie COR politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister:

de Minister van Veiligheid en Justitie;

b. Commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

c. centrale ondernemingsraad:

de centrale ondernemingsraad in oprichting en de centrale ondernemingsraad van de politie;

d. korpschef:

de kwartiermaker nationale politie, tevens beoogd korpschef, en de korpschef, bedoeld in artikel 27, eerste lid van de Politiewet 2012.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een onafhankelijke commissie belast met de taak, bedoeld in het tweede lid.

  • 2. De Commissie heeft tot taak onderzoek te verrichten naar, een feitelijke reconstructie te geven ten aanzien van en antwoord te geven op de volgende vragen:

    • a. wat is de betrokkenheid van de korpschef in de periode van mei 2011 tot en met juni 2016 bij beslissingen ten aanzien van en het houden van toezicht op de financiën van de centrale ondernemingsraad;

    • b. heeft de handelwijze van de korpschef inzake de financiën dan wel anderszins in zijn relatie tot de (voorzitter van de) centrale ondernemingsraad invloed gehad op de besluitvorming c.q. advisering door de centrale ondernemingsraad en zo ja, welke;

    • c. welke kennis en rol hadden de (voormalige) Minister van Veiligheid en Justitie en/of zijn departement ten aanzien van het onder a en b genoemde en over welke kennis behoorde de (voormalige) Minister van Veiligheid en Justitie vanuit zijn verantwoordelijkheid te beschikken.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

  • 2. Tot voorzitter van de Commissie wordt benoemd: de heer drs. M.A. (Maarten) Ruys MBA.

  • 3. Tot leden van de Commissie worden benoemd:

    • a. mevrouw prof. dr. S. C. (Sylvie) Bleker-van Eyk, en

    • b. mevrouw drs. M.L. (Maria) Henneman.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de werkzaamheden van de Commissie.

  • 5. Bij tussentijds vertrek van de voorzitter of een ander lid kan de Minister een andere voorzitter onderscheidenlijk een ander lid benoemen.

  • 6. De voorzitter en de overige leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de Minister.

Artikel 4. Instellingsduur

  • 1. De Commissie wordt ingesteld met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. De Commissie wordt opgeheven vier weken nadat het eindrapport is uitgebracht, behoudens voor zover de Commissie nog wordt verzocht toelichting te geven op het eindrapport.

Artikel 5. Secretariaat

  • 1. De Commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. De Commissie voorziet zelf in haar secretariaat.

  • 3. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de Commissie.

  • 4. De Minister draagt, op verzoek van de voorzitter van de Commissie, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de Commissie.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De Commissie kan zich, na overleg met de Minister, door andere personen doen bijstaan voor zover zij dat voor de vervulling van haar taak nodig acht.

  • 3. De Commissie stelt een protocol vast over de wijze waarop zij het onderzoek uitvoert, waaronder in ieder geval over de wijze waarop zij personen hoort en daarvan verslag doet.

  • 4. De Commissie legt haar bevindingen, in het kader van hoor en wederhoor, voor aan personen of instanties die door deze bevindingen worden geraakt of die daartegen bedenkingen zouden kunnen hebben.

Artikel 7. Inwinnen van inlichtingen; medewerkingsplicht ambtenaren

  • 1. De leden van de Commissie zijn bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 2. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie en, op grond van artikel 31 van de Politiewet 2012, de korpschef, verlenen de Commissie de verlangde medewerking, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak en binnen de van toepassing zijnde wettelijke kaders. De Commissie krijgt toegang tot alle informatie die zij nodig heeft, met inachtneming van de protocollen die daartoe tussen de Commissie en de betrokken instanties worden opgesteld.

  • 3. De Commissie zal zich over de aan haar geboden medewerking verantwoorden in het onderzoeksrapport.

Artikel 8. Eindrapport, tussenrapporten

  • 1. De Commissie brengt zo spoedig mogelijk haar eindrapport uit aan de Minister.

  • 2. De Commissie kan desgewenst een of meer tussenrapporten uitbrengen.

Artikel 9. Vergoeding

  • 1. De leden van de Commissie, met uitzondering van de voorzitter, ontvangen een vaste vergoeding per maand.

  • 2. De toepasselijke salarisschaal voor deze leden is schaal 18, trede 10, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduur van deze leden wordt vastgesteld op 2/10 van een volledige taak.

  • 3. De Handleiding Overheidstarieven 2016 en de Handleiding Overheidstarieven 2017 zijn niet van toepassing.

Artikel 10. Kosten van de Commissie

  • 1. De kosten van de Commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

    • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

  • 2. De Commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting aan de Minister aan.

Artikel 11. Openbaarmaking

  • 1. Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de Commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de Commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de Minister uitgebracht of overgedragen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de commissie het eindrapport, bedoeld in artikel 8, eerste lid, na het uitbrengen aan de Minister openbaar maken.

Artikel 12. Archiefbescheiden

  • 1. Het archief van de Commissie wordt na afloop van het onderzoek overgebracht naar het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 2. Het beheer vindt plaats met inachtneming van de door de Commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover met de Commissie nadere afspraken kunnen worden gemaakt.

Artikel 13. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 december 2016.

  • 2. Dit besluit vervalt één jaar na het uitbrengen van het onderzoeksrapport.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie COR politie.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan de leden van de Commissie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

Bij brief van 1 november 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 28 844, nr. 106) heb ik aangegeven dat de bevindingen uit het oriënterend onderzoek van de huidige korpschef en andere constateringen van dien aard zijn dat deze voor mij aanleiding zijn opdracht te geven tot een nader, extern onderzoek naar de vraag of de voormalig korpschef ten aanzien van de besteding en verantwoording van het budget dat door hem aan de centrale ondernemingsraad van de politie is verstrekt, heeft gedaan of nagelaten wat in zijn functie redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden.

Bij brief van 8 november 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 28 844, nr. 107) heb ik aangegeven een externe onderzoekscommissie in te stellen en voornemens te zijn om de commissie de volgende onderzoeksvragen te stellen:

  • A. Wat is de betrokkenheid van de voormalig korpschef geweest bij beslissingen ten aanzien van en het houden van toezicht op de financiën van de COR?

  • B. Heeft de handelwijze van de voormalig korpschef inzake de financiën dan wel anderszins in zijn relatie tot de (voorzitter van de) COR invloed gehad op de besluitvorming c.q. advisering door de COR en zo ja, welke?

  • C. Welke kennis hadden de (voormalig) Minister van Veiligheid en Justitie en/of zijn departement over het onder A en B genoemde?

Daarbij is aangegeven dat het onderzoek de periode bestrijkt dat de heer Bouman aantrad als kwartiermaker van de nationale politie in oprichting (mei 2011) tot en met het moment waarop de voormalige voorzitter van de centrale ondernemingsraad van de politie is teruggetreden als voorzitter (juni 2016).

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 16 november 2016 met mij overleg gevoerd over beide brieven (Kamerstukken II 2016/17, 28 844, nr. 110).

Bij brief van 25 november 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 28 844, nr. 109) heb ik aangegeven naar aanleiding van dit overleg de onderzoeksvragen als volgt te formuleren:

  • A. Wat is de betrokkenheid van de voormalig korpschef geweest bij beslissingen ten aanzien van en het houden van toezicht op de financiën van de Centrale Ondernemingsraad (hierna: COR)?

  • B. Heeft de handelwijze van de voormalig korpschef inzake de financiën dan wel anderszins in zijn relatie tot de (voorzitter van de) COR invloed gehad op de besluitvorming c.q. advisering door de COR en zo ja, welke?

  • C. Welke kennis en rol hadden de (voormalig) Minister van Veiligheid en Justitie en/of zijn departement ten aanzien van het onder A en B genoemde? Over welke kennis behoorde de (voormalig) Minister van Veiligheid en Justitie vanuit zijn verantwoordelijkheid te beschikken?

Deze onderzoeksvragen zijn vervat in de taakomschrijving van de commissie (zie artikel 2, tweede lid). Naast het beantwoorden van deze vragen geeft de Commissie tevens een feitelijke reconstructie.

Vergoeding

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies wordt aan de leden van de Commissie, met uitzondering van de voorzitter, een vaste vergoeding per maand toegekend. Op de voet van artikel 4 van het Besluit vergoedingen adviescommissies en commissies is de toepasselijke salarisschaal voor deze leden vastgesteld op schaal 18, trede 10, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Gelet op de omvang en met name de zwaarte van de werkzaamheden van de commissieleden wordt de arbeidsduurfactor van deze leden vastgesteld op 2/10 van een volledige taak.

De voorzitter van de commissie is uitgesloten van een vergoeding op grond van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Hij vervult een functie bij de Algemene Bestuursdienst, ressorterend onder de Minister voor Wonen en Rijksdienst, en zijn benoeming als voorzitter vindt haar oorzaak in deze functie.

Voor de volledigheid is in artikel 9, derde lid, van het besluit opgenomen dat de leden, naast voornoemde vergoeding, geen aanspraak hebben op kostenvergoedingen op grond van de Handleiding Overheidstarieven 2016 en de Handleiding Overheidstarieven 2017.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven