28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Nr. 107 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2016

In mijn brief over het oriënterend onderzoek naar de bestedingen van de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de politie van 1 november jl. (Kamerstuk 28 844, nr. 106) heb ik u geïnformeerd over mijn besluit opdracht te geven tot een nader extern onderzoek, dat zich richt op de vraag of de voormalig korpschef in deze heeft gedaan of nagelaten wat in zijn functie redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden. Ik heb

toegezegd uw Kamer te informeren over de onderzoeksopdracht en de uitvoering hiervan. Dat doe ik met deze brief. Ik reageer hiermee ook op het verzoek van de commissie van Veiligheid en Justitie van 3 november jl. om de Kamer vóór 15 november 2016 te informeren over dit onderzoek. Tot slot ga ik in op de werkzaamheden van de voormalig korpschef lopende het extern onderzoek.

Onderzoeksopdracht

In het oriënterend onderzoek van de politie naar de doelmatigheid en de verantwoording van de bestedingen van de COR wordt een aantal constateringen gedaan over de handelwijze van de voormalig korpschef. Vanwege het lopende strafrechtelijke onderzoek is het op dit moment niet mogelijk het oriënterend onderzoek (vertrouwelijk) met uw Kamer te delen. Bestudering van dit door de politie uitgevoerde onderzoek, in combinatie met andere informatie die door de huidige korpschef onder mijn aandacht is gebracht, brengen mij ertoe nader extern onderzoek te laten doen naar het handelen van de voormalig korpschef. Ik heb daartoe besloten een externe onderzoekscommissie in te stellen. Voor het Algemeen Overleg met uw Kamer dat zal plaatvinden op 24 november aanstaande, zal ik u berichten wie de voorzitter van de commissie en zo mogelijk ook de leden, worden.

Ik ben voornemens om de commissie de volgende onderzoeksvragen te stellen:

  • A. Wat is de betrokkenheid van de voormalig korpschef geweest bij beslissingen ten aanzien van en het houden van toezicht op de financiën van de COR?

  • B. Heeft de handelwijze van de voormalig korpschef inzake de financiën dan wel anderszins in zijn relatie tot de (voorzitter van de) COR invloed gehad op de besluitvorming c.q. advisering door de COR en zo ja, welke?

  • C. Welke kennis hadden de (voormalig) Minister van Veiligheid en Justitie en/of zijn departement over het onder A en B genoemde?

Het onderzoek bestrijkt de periode dat de heer Bouman aantrad als kwartiermaker van de nationale politie in oprichting (mei 2011) tot en met het moment waarop de voormalig voorzitter van de COR is teruggetreden als voorzitter (juni 2016).

Ik zal in overleg met de voorzitter van de commissie nadere werkafspraken maken. Deze afspraken omvatten in ieder geval de volgende punten:

  • De commissie wordt gevraagd een feitelijke reconstructie te maken en antwoord te geven op de hiervoor genoemde vragen. Bij het onderzoek kunnen relevante feiten en omstandigheden worden betrokken die niet in het oriënterend onderzoeksrapport staan vermeld.

  • De commissie zal zich door andere personen kunnen doen bijstaan voor zover zij dat voor de vervulling van haar taak nodig acht.

  • Ik zal betrokken (politie)ambtenaren oproepen om zich te melden bij de commissie, indien zij over informatie beschikken die relevant is voor dit onderzoek. Voorts zal expliciet onder de aandacht van medewerkers worden gebracht dat zij in het verlengde van de bestaande klokkenluidersregeling, die betrekking heeft op melding van vermoedens van misstanden aan leidinggevenden en vertrouwenspersonen binnen het ministerie en de politie, dezelfde bescherming zullen genieten als zij rechtstreeks informatie verstrekken aan de commissie.

  • Ik zal de commissie verzoeken het onderzoek voortvarend uit te voeren en mij een inschatting te geven van haar tijdpad. Ik zal uw Kamer daarvan onverwijld op de hoogte stellen.

Voor de volledigheid wijs ik erop dat er op dit moment parallel aan dit onderzoek nog andere onderzoeken lopen:

  • twee interne onderzoeken van de politie naar plichtsverzuim jegens de voormalig voorzitter van de COR en een administratief medewerker van de COR; en

  • een strafrechtelijk onderzoek door de Rijksrecherche – naar aanleiding van de aangifte van de korpschef – naar de voormalig voorzitter van de COR en een betrokken particulier ondernemer.

Ik zal de commissie erop wijzen dat de uitkomsten van het onderzoek en van deze andere lopende onderzoeken elkaar kunnen beïnvloeden. In het bijzonder met het oog op mogelijke interferentie met een strafrechtelijk onderzoek zal ik de commissie vragen om vooraf afspraken over afstemming te maken met het Openbaar Ministerie en om, zodra de commissie hangende haar onderzoek stuit op strafrechtelijk relevante feiten, contact op te nemen met het College van procureurs-generaal, teneinde te bezien wat dit betekent voor de verschillende onderzoeken.

Tot slot

De voormalig korpschef heeft zijn adviesopdracht over de verdere ontwikkeling van het Korps Politie Caribisch Nederland recent afgerond. In overleg met de heer Bouman is afgesproken dat hij gedurende het extern onderzoek geen werkzaamheden voor de politie zal verrichten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven