TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De herziening van de asbestprocescertificaten die als bijlage XIIIa en XIIIb zijn
opgenomen bij de Arbeidsomstandighedenregeling is op 30 november 2016 gepubliceerd
(Stcrt. 2016, 64906) en zal met ingang van 1 maart 2017 in werking treden. Tevens zijn in verband hiermee
enkele wijzigingen doorgevoerd in de bijlagen XIIIc en XIIIe. Bijlage XIIIc was met
ingang van 1 maart 2016 al aanzienlijk aangepast (Stcrt. 2016, 6137). Inmiddels is gebleken dat nog enkele wijzigingen van genoemde bijlagen noodzakelijk
of wenselijk zijn. Dit betreft technische wijzigingen zoals de correctie van een verwijzing
en de aanpassing van een definitie, maar ook enkele meer inhoudelijke aanpassingen
die door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) van beheerstichting certificatie
asbest, Ascert, zijn ingebracht. Deze wijzigingen zijn nader toegelicht in de artikelsgewijze
toelichting.
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om enkele technische wijzigingen aan
te brengen in de Arbeidsomstandighedenregeling, bijlage IIb en de Warenwetregeling
persoonlijke beschermingsmiddelen.
2. Administratieve lasten en nalevingskosten
Naar verwachting leiden de onderhavige wijzigingen niet tot meer of minder administratieve
lasten en nalevingskosten in vergelijking met de wijzigingsregeling die op 30 november
jl. is gepubliceerd. De aanpassingen in de onderhavige wijzigingregeling betreffen
met name technische wijzigingen of verduidelijking van de tekst.
3. Ontvangen commentaren
Voor de wijzigingen in de onderhavige regeling is inbreng geleverd door de Inspectie
SZW en het Centraal College van Deskundigen van Ascert. Deze reacties zijn zo veel
mogelijk verwerkt.
4. Inwerkingtreding
De wijzigingen die betrekking hebben op aanpassing van bijlage XIIIa, XIIIc en XIIIe
bij de Arbeidsomstandighedenregeling moeten met ingang van 1 maart 2017 in werking
treden zodat zij aansluiten bij de al eerder gepubliceerde wijzigingen van die bijlagen
(Stcrt. 2016, 64906).
De wijziging van bijlage IIb betreft correcties en moet daarom zo spoedig mogelijk
in werking treden.
De aanpassing van de Warenwetregeling persoonlijke beschermingsmiddelen moet aansluiten
bij de wijziging van de genoemde NEN-norm die met ingang van 8 juli 2017 gewijzigd
wordt.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
De wijziging van artikel 4.30 betreft een correctie van het per 1 januari 2017 geldende
artikel (Stcrt. 2016, 67085) waarin wordt verwezen naar artikel 4.53c. Het gaat daarbij om artikel 4.53c van
het Arbeidsomstandighedenbesluit, niet van de Arbeidsomstandighedenregeling.
Artikel I, onderdeel B (Bijlage IIb)
Geconstateerd is dat aanpassing van deze bepaling nodig is omdat die zich niet goed
verhoudt tot artikel 9, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Het woord ‘vermoede’
moet worden geschrapt omdat de verplichting om ‘vermoede’ beroepsziekten te melden
al lange tijd niet meer de Arbeidsomstandighedenwet staat.
Artikel I, onderdeel C (Bijlage XIIIa)
Artikel 1
De aanpassing in artikel 1 van NEN 2990 is noodzakelijk omdat NEN 2990 de correcte
aanduiding is, en dus niet NEN-EN 2990. Tevens is de tekst aangepast omdat er voor
NEN 2990 eind 2016 een interimregeling was opgesteld, vooruitlopend op de aanpassing
die naar verwachting in 2017 zal plaatsvinden.
Artikel 7
Het derde lid kan bij nader inzien vervallen omdat het niet noodzakelijk is om op
concernniveau een dergelijke relatie tussen aandeelhouders of bestuurders te verbieden.
Het is voldoende als dat op projectniveau verboden is (zie het derde lid (nieuw),
onderdeel b). Dat is ook conform paragraaf 7.1.2 van de oude bijlage XIIIa. Een vergelijkbare
wijziging is doorgevoerd in artikel 25.
Artikel 18
Met de onderhavige wijziging wordt de tekst zoveel in lijn gebracht met de formulering
van artikel 40, eerste en tweede lid, met dien verstande dat anders dan bij asbestverwijdering
bij asbestinventarisatie de werktijden niet relevant zijn. Bij asbestverwijdering
zijn de werktijden wel relevant omdat tijdens het project de werkzaamheden soms tijdelijk
stilliggen.
Artikel 20
De tekst van het eerste lid is herzien omdat een object waarbij asbest is ingesloten
kan worden verwijderd zonder emissie. Monstername is dan niet nodig. Daarom is onderdeel
b toegevoegd en geldt dat ook SMART resultaten kan opleveren die het nemen van een
monster overbodig maken.
Artikel 25
Het derde lid kan bij nader inzien vervallen omdat het niet noodzakelijk is om op
concernniveau een dergelijke relatie tussen aandeelhouders of bestuurders te verbieden.
Het is voldoende als dat op projectniveau verboden is (zie het derde lid (nieuw),
onderdeel b en c). Dat is ook conform paragraaf 7.2.1 en 7.2.2 van de oude bijlage
XIIIb. Een vergelijkbare wijziging is doorgevoerd in artikel 7.
Artikel 32
Het tweede lid, onderdeel e, kan vervallen. Dit onderdeel is alleen relevant bij de
combinatie van een asbestinventarisatiebedrijf en een inspectie-instelling. Het is
op grond van artikel 25 al niet is toegestaan dat er binnen één concern een inspectie-instelling
en een asbestverwijderingsbedrijf actief zijn. Dergelijke combinaties waren al uitgezonderd
op basis van paragraaf 7.2.1 van de oude bijlage XIIIb.
Artikel 42
In het derde lid is onderdeel c geschrapt omdat de melding in het LAVS pas aan de
orde zijn wanneer besloten is om tot verwijdering van het asbesthoudende materiaal
over te gaan, na aanpassing van het inventarisatierapport en het werkplan.
Artikel 43
De tekst van het derde lid, onderdeel f, is herzien omdat het noodzakelijk onderscheid
te maken tussen een containment dat zodanig groot is dat het betreden kan worden en
een containment dat daarvoor te klein is. Bij dat laatste kan gedacht worden aan een
containment dat bijvoorbeeld over een vensterbank wordt geplaatst.
De tekst van het vierde lid is herzien omdat bronafzuiging en impregneren niet altijd
mogelijk zijn. In verband hiermee is de aanhef van het vierde lid aangepast en is
een nieuw onderdeel a toegevoegd. Tevens is onderdeel b herzien. Daarmee is beoogd
praktijken waarin men bijvoorbeeld asbest van een dak laat glijden te voorkomen. Hierdoor
zouden immers onnodig asbestvezels kunnen vrijkomen.
Onderdeel a (oud) is nu opgenomen als subonderdeel 1°. De tekst van onderdeel b (oud)
en c (oud) is nu in gewijzigde vorm opgenomen in subonderdeel 2° en 3° en houdt nu
rekening met de mogelijkheid dat bronafzuiging technisch niet mogelijk is of de risico’s
vergroot respectievelijk met de situatie dat impregneren technisch niet mogelijk is
of door impregneren de risico’s groter worden.
Voorwaarde is wel dat die technische onmogelijkheid wordt aangetoond.
Op grond van onderdeel b, onder 3°, geldt dat zowel bij niet-hechtgebonden als ernstig
verweerde hechtgebonden toepassingen dat er geïmpregneerd moet worden. Omdat hechtgebonden
materiaal in de kern van het materiaal geen impregneermiddel opneemt, geldt de eis
van ‘verzadiging’ alleen voor niet-hechtgebonden toepassingen.
In de toelichting die was opgenomen bij dit artikel (Stcrt. 2016, 64906) was aangegeven dat bronafzuiging op een asbestdak niet verplicht is. Bij nader inzien
behoeft dat aanpassing. Wanneer het technisch wel mogelijk is om bronafzuiging toe
te passen, dient dat ook te gebeuren, tenzij dat technisch niet mogelijk is of door
gebruik van bronafzuiging de veiligheidsrisico’s groter worden.
In het tiende lid werd per abuis verwezen naar artikel 42, tweede lid, maar dat moet
artikel 43, tweede lid, zijn.
Artikel I, onderdeel D (bijlage XIIIc)
Artikel 15
Onderdeel a kan bij nader inzien vervallen omdat het eigenlijk niet mogelijk is om
aan te tonen dat iemand basisonderwijs of gelijkwaardig onderwijs gevolgd heeft. De
in onderdeel b opgenomen eis inzake de Nederlandse taal is overbodig gezien de eis
dat het examen in de Nederlandse taal wordt afgenomen (zie de artikelen 6 en 8, tweede
lid). Hierdoor wordt de taalvaardigheid met betrekking tot de asbestpraktijk al getoetst.
In onderdeel b (nieuw) is de termijn van één jaar vervangen door twaalf maanden om
te voorkomen dat dit in de praktijk tot discussie zou kunnen leiden. Voorbeeld: wanneer
iemand examen doet op 13 april 2017, mag de facefittest uiterlijk 13 april 2016 zijn
uitgevoerd. In de praktijk wordt soms ten onrechte verondersteld dat een facefittest
in 2016, dus in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2016 in dat geval voldoende
zou zijn.
Artikel 20
Onderdeel b is aangepast omdat iemand die eerder een DAV-2 certificaat of een DTA-certificaat
heeft verkregen, ook als dat certificaat inmiddels verlopen, is over voldoende basiskennis
beschikt en het niet nodig is dat zo iemand weer een DAV-1 leertraject moet volgen.
Onderdeel c is aangepast en daarmee is de eis dat iemand op het moment waarop hij
examen doet voor het DAV-2 certificaat een geldig DAV-1 certificaat moet hebben, iets
versoepeld. Het DAV-1 certificaat mag op dat moment maximaal drie maanden verlopen
zijn. Dit is aangepast omdat in de praktijk de periode om aan de eisen te voldoen
soms te kort bleek.
De eisen in het kader van het praktijkervaringsdeel zijn aangepast omdat in de praktijk
ook is gebleken dat bij ‘dagklussen’ waarbij de DAV-1er veel ervaring opdoet het behalen
van 240 pakuren moeilijk is omdat vaak slechts één of twee uur in containment wordt
gewerkt. Een DAV-1 er daarentegen die voornamelijk daken verwijdert kan gemakkelijk
240 pakuren maken, maar leert daarvan veel minder omdat die werkzaamheden veel minder
gevarieerd zullen zijn. Door als eis te stellen dat een minimum aantal uur is gewerkt
in containment, wordt zeker gesteld dat voldoende veelzijdige ervaring is opgedaan.
In het tweede lid is de termijn van één jaar vervangen door twaalf maanden (zie ook
artikel 15, eerste lid).
Artikel 24
Het vijfde lid kan vervallen, deze bepaling heeft geen betekenis meer heeft omdat
in artikel 20, eerste lid, onderdeel c, nu is vastgelegd dat een DAV-1 certificaat
maximaal 3 maanden verlopen mag zijn en er daardoor niet per definitie sprake hoeft
te zijn van een geldig DAV-1 persoonscertificaat.
Artikel 25
In het tweede lid is de termijn van één jaar vervangen door twaalf maanden, evenals
in artikel 15, eerste lid, onderdeel b (nieuw) en artikel 20, tweede lid, onderdeel
a.
Artikel 32
In de tabel van artikel 32 is de bij 3.2 geformuleerde toetsterm geschrapt. Het al
of niet hechtgebonden zijn van een asbesthoudende toepassing is een inschatting die
niet gemaakt kan worden op basis van een monsterpotje, een omschrijving en een foto.
De staat waarin het materiaal zich bevindt, bijvoorbeeld veroorzaakt door beschadigingen
en verwering, is hiervoor medebepalend. Het bepalen van de hechtgebondenheid geschiedt
bij een asbestinventarisatie door een DIA.
Artikel I, onderdeel E (bijlage XIIIe)
Artikel 1
De aanpassing in artikel 1 van NEN 2990 is noodzakelijk omdat NEN 2990 de correcte
aanduiding is, en dus niet NEN-EN 2990. Tevens is de tekst aangepast omdat er voor
NEN 2990 eind 2016 een interimregeling is opgesteld, vooruitlopend op de aanpassing
die naar verwachting in 2017 zal plaatsvinden.
Bijlage 1
De wijzigingen van de artikelen 7 en 18 in bijlage XIIIa leiden ook tot aanpassing
van de tabel Asbestinventarisatie.
De wijzigingen van de artikelen 25, 32, 42 en 43 in Bijlage XIIIa leiden tot aanpassing
van de tabel Asbestverwijdering.
De aanpassingen zijn noodzakelijk omdat er artikelleden of onderdelen worden toegevoegd
of geschrapt.
Tevens is in de tabel Asbestverwijdering de categorie II, behorende bij artikel 40,
vierde lid, aangepast door die te wijzigen in categorie III. Bij nader inzien wordt
categorie II te zwaar geacht omdat aan administratieve afwijkingen in de regel een
categorie III wordt verbonden.
Artikel II
Met ingang van 8 juli 2017 wordt de geharmoniseerde norm NEN-EN-ISO 17021:2011 vervangen
door NEN-EN-ISO/IEC 17021-1:2015. Op de website van de Raad voor de Accreditatie worden
de wijzigingen tussen de oude en de nieuwe geharmoniseerde norm toegelicht, zie https://www.rva.nl/document/download/T032.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher