TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Het verwijderen van asbest is alleen toegestaan voor personen (en bedrijven) die hiertoe
beschikken over een geldig certificaat dat is afgegeven door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, door die certificerende instelling. Persoonscertificaten betreffen de
deskundig asbestverwijderaar (DAV) en de deskundig toezichthouder asbestverwijdering
(DTA).
De eisen aan certificaathouders zijn neergelegd in certificatieschema’s die als bijlagen
zijn opgenomen bij de Arbeidsomstandighedenregeling en daarmee onderdeel zijn van
de wet- en regelgeving op het terrein van de arbeidsomstandigheden.
In 2012 (Stcrt 2011, 18269 en 2011, 22513) zijn in het kader van de zogeheten ‘Stelselwijziging certificatie’
nieuwe certificatieschema’s inwerking getreden: één schema voor de deskundig asbestverwijderaar
en één schema voor de deskundig toezichthouder asbestverwijdering.
In de Arbeidsomstandighedenregeling heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
een uitwerking van onderdelen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen. Deze
strekken tot waarborgen van het veilig en gezond werken, waaronder het uitvoeren van
werkzaamheden in de asbestbranche. Zo zijn eisen opgenomen die gaan over de certificatie
van personen en bedrijven die met asbest werken. Naast de certificerende instellingen
is op asbestterrein de beheerstichting Ascert actief. Deze beheerstichting en het
daaronder ressorterende Centrale College van Deskundigen kan voorstellen doen aan
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om schema’s aan te passen, bijvoorbeeld
in verband met technische ontwikkelingen. Het is aan de minister om de voorstellen
af te wegen en te bepalen of en in hoeverre hij voorstellen overneemt.
De Stichting Ascert heeft een aantal voorstellen gedaan tot aanpassing van de certificatieschema’s
voor de deskundig asbestverwijderaar en de deskundig toezichthouder asbestverwijdering.
Tegelijkertijd is door verschillende partijen waaronder de Inspectie SZW, de wens
geuit om de schema’s overzichtelijker te maken en waar mogelijk te vereenvoudigen.
2. Aanpassing van de structuur van de persoonsschema’s Bijlage XIIIc en XIIId
De certificatieschema’s voor deskundig toezichthouder asbestverwijdering (bijlage
XIIIc) en voor deskundig asbestverwijderaar (bijlage XIIId) zoals die in 2012 zijn
gepubliceerd, bevatten voor een groot deel vergelijkbare eisen. Zo zijn de eisen die
gesteld worden aan de manier waarop theorie- en praktijkexamens worden afgenomen voor
beide persoonscertificaten gelijk.
Door beide schema’s te integreren hoeven de bepalingen die identiek zijn maar éénmaal
te worden opgenomen. Daarnaast bleek in de schema’s een aantal zaken opgenomen te
zijn, die bij nader inzien achterwege kunnen blijven.
In paragraaf 4.6 van de oude bijlagen XIIIc en XIIId was een uitgebreide klachtenprocedure
opgenomen. Omdat een certificerende instelling al op grond van de Awb gehouden is
zorg te dragen voor een behoorlijke behandeling van klachten over zijn gedragingen
conform de Awb zijn deze paragrafen niet langer opgenomen. Afdeling 9.1.1 en 9.1.2
van de Awb zijn toepassing met betrekking tot de klachtenbehandeling.
Bij de invoering van deze titel in de Awb is aangegeven (zie Kamerstukken II 1997/98,
25 837, nr. 3, blz. 6) dat de minimumeisen van titel 9.1 een voldoende voorziening voor een behoorlijke
klachtenbehandeling bieden zodat aanvullende regels niet nodig zijn. Bestuursorganen
houden echter wel de vrijheid om extra voorschriften in eigen regelingen op te nemen,
in het bijzonder als deze extra waarborgen voor de burger bevatten. Volgens de regering
moet wel terughoudendheid wordt betracht met aanvullende regels.
In paragraaf 7.4 van Bijlage XIIIc en XIIId was de bezwaarschriftenprocedure nader
uitgewerkt. Het betrof hier de behandeling van een bezwaarschrift tegen de beslissing
van de certificerende instelling inzake het niet (opnieuw) verlenen van een certificaat
of het wijzigen, schorsen of intrekken ervan.
Omdat de inhoud van die bepalingen (grotendeels) overeenkomen met de eisen die al
in de Awb zijn opgenomen zijn die bepalingen in de onderhavige regeling vervallen.
Daarnaast bevatten de oorspronkelijke schema’s in een bijlage een voorbeeld van hoe
het certificaat er fysiek uit moet zien. Het is voldoende om vast te stellen welke
gegevens op het certificaat vermeld moeten zijn. De precieze vormgeving van het certificaat
wordt thans overgelaten aan de Stichting Ascert. Ook andere detailvoorschriften, zoals
voorschriften voor de grootte van het bureaublad tijdens examens, worden niet langer
wenselijk of nodig geacht en zijn uit het schema verwijderd. Het is aan de Stichting
Ascert om indien gewenst hier richtlijnen voor te formuleren. Tenslotte bleken de
schema’s een aantal paragrafen of passages te bevatten, soms in de vorm van voetnoten,
die uitsluitend bedoeld waren als toelichting op de verschillende eisen. In het nieuwe,
geïntegreerde schema zijn ook deze passages verwijderd.
Deze ingrijpende herziening heeft geleid tot een nieuw geïntegreerd schema voor drie
persoonscertificaten, dat zoveel mogelijk is ontdaan van overbodige bepalingen en
toelichtende teksten en dat bovendien qua opzet en structuur geheel is herzien, waarbij
ernaar gestreefd is de eisen meer logisch te clusteren en doublures te verwijderen.
Het nieuwe geïntegreerde schema bevat thans – in de paragrafen 1 tot en met 6 – de
algemene eisen. De paragrafen 7, 8 en 9 bevatten de eisen aan de deskundig asbestverwijderaar
en de deskundig toezichthouder asbestverwijdering. Paragraaf 10 bevat overgangsbepalingen.
2.1 Inhoudelijke aanpassing
Op verzoek van de Beheerstichting Ascert en de Inspectie SZW is een belangrijke inhoudelijke
wijziging doorgevoerd. Deze heeft betrekking op de Leerling Deskundig Asbestverwijderaar
en onderscheid naar twee niveaus van asbestverwijderaar.
Een belangrijke wijziging is dat de Leerling Deskundig Asbestverwijderaar niet langer
in de regelgeving voorkomt. De Leerling Deskundig Asbest Verwijderaar was in zijn
oorspronkelijke opzet de facto geen ‘volwaardig certificaathouder’, maar was bedoeld
als een vorm van een tijdelijk certificaat waarbij iemand onder toezicht van een mentor
zich kon ontwikkelen tot een volwaardig deskundig asbestverwijderaar. Dit was uitgewerkt
in een door de beheerstichting opgesteld certificatieschema, SC 525, dat echter geen
deel uit maakt van de Arbeidsomstandighedenregeling. In plaats van de Leerling Deskundig
Asbestverwijderaar, worden met het voorliggende certificatieschema twee niveaus voor
de Deskundig Asbestverwijderaar geïntroduceerd, aangeduid met de afkorting DAV-1 en
DAV-2. Het blijft overigens ook in deze opzet de bedoeling dat een Deskundig Asbestverwijderaar
van het laagste niveau (niveau 1) zich ontwikkelt tot een Deskundig Asbestverwijderaar
niveau 2 en de relatief korte geldigheidsduur van het betreffende certificaat is dan
ook mede bedoeld als stimulans om zich tot een deskundige van niveau 2 te ontwikkelen.
Omdat de beschikbaarheid van een mentor voor een Deskundig Asbestverwijderaar niveau
1 wenselijk blijft, is in het certificatieschema voor asbestverwijderingsbedrijven
(bijlage XIIIb, paragraaf 7.11.2.1) de eis opgenomen dat een Deskundig Asbestverwijderaar
niveau 1 slechts mag worden ingezet indien is voorzien in een adequaat mentorschap.
3. Aanpassing van Bijlage XIIIa, XIIIb en XIIIe
Bijlage XIIIa, XIIIb en XIIIe zijn aangepast in verband met de integratie van bijlage
XIIIc en bijlage XIIId (voorheen aangeduid als SC-510 en SC-520) en de introductie
van het onderscheid tussen de twee niveaus van asbestverwijderaar. Daarnaast zijn
bijlage XIIIa en XIIIb aangepast in verband met de opname van enkele bepalingen waarmee
nadere eisen worden gesteld aan het verkrijgen van een individueel certificaat door
een zelfstandig opererende onderneming, die onderdeel is van een concern. Dit certificaat
krijgt vervolgens een zogenoemde ‘subcode’ en wordt opgenomen in het register van
Ascert.
Tevens is in Bijlage XIIIb een bepaling opgenomen waarin wordt verduidelijkt hoe vezelverspreiding
buiten het containment moet worden voorkomen. Hiertoe wordt een interpretatiedocument
door Ascert opgesteld waarin een onderdruk van 20 Pascal het uitgangspunt is. In het
document zal worden beschreven welke maatregelen getroffen moeten worden om dit te
realiseren.
Op dit moment wordt gewerkt aan een integrale herziening van de bijlagen XIIIa en
XIIIb waarbij gestreefd wordt naar integratie van beide bijlagen. In verband hiermee
zal ook de sanctieregeling worden aangepast. Gezien de relatie tussen de afwijkingen
in het kader van de procescertificaten asbestinventarisatie en asbestverwijdering
en de afwijkingen op basis van de persoonscertificaten op asbestterrein, is de sanctieregeling
met betrekking tot de persoonscertificaten op dit moment nog niet nader ingevuld,
maar daarvoor wel een artikel gereserveerd in bijlage XIIIc. Uiteraard heeft de certificerende
instelling op grond van artikel 1.5g, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
wel de bevoegdheid om een certificaat te schorsen, wijzigen of in te trekken.
4. Aanpassing document voor aanwijzing en toezicht: Bijlage XIIIf
De inhoud en opzet van bijlage XIIIf zijn zeer aanzienlijk gewijzigd. Zo is bijvoorbeeld
de inhoudsopgave niet langer opgenomen.
Evenals bij de herziening van bijlage XIIIc en XIIId zijn de toelichtende teksten
in bijlage XIIIf zoveel mogelijk geschrapt (zoals paragraaf 1, 2.2, 3.1, 3.2, 3.3,
4.2.4) of verplaatst naar de toelichting bij de regeling.
Paragraaf 4.2.2 ‘Klachtenregeling’ is niet overgenomen omdat deze uitsluitend bestond
uit verwijzing naar paragraaf 9.8.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De toepasselijkheid
van die NEN-norm staat nu in artikel 2. Daarnaast werd verwezen naar paragraaf 4.6
en 4.7 van bijlage XIIIc en XIIId maar zijn die paragrafen niet meer in bijlage XIIIc
opgenomen omdat de Algemene wet bestuursrecht al voorziet in een klachtenprocedure
en een bezwaarschriftenprocedure.
Paragraaf 4.2.3 ‘Beschikbaarheid certificatiepersoneel’ is niet overgenomen omdat
daarin, naast een verwijzing naar paragraaf 6.1.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012, alleen
nog was bepaald dat de certificerende instelling de beoordeling van de examenresultaten
en de certificatiebeslissing in eigen beheer moet uitvoeren met personeel met een
dienstverband voor onbepaalde tijd. De eis dat een certificatiebeslisser een vast
dienstverband moet hebben staat nu in artikel 6, achtste lid, onderdeel d.
Ook paragraaf 4.2.8.1 ‘Toezicht op klachtenafhandeling CKI’, waarin alleen verwezen
werd naar paragraaf 9.9 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en naar paragraaf 4.6 van bijlage
XIIIc en XIIId is niet overgenomen. Nu staat de relevante bepaling over behandeling
van meldingen van derden in artikel 8 van bijlage XIIIc.
Paragraaf 4.2.8.2 ‘Toezicht op afhandeling Cat 1 afwijking van de certificaathouder’
is niet overgenomen omdat die paragraaf betrekking had op het procescertificaat asbestverwijdering
en daarom niet in deze bijlage thuis hoort.
Paragraaf 4.5.6 ‘WA-verzekering’ is niet overgenomen omdat de eis tot het hebben van
zo’n verzekering al in artikel 1.5a, tweede lid, onderdeel e, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
staat.
De inhoud van sommige paragrafen is verplaatst naar bijlage XIIIc. Zo is de essentie
van paragraaf 4.2.5 ‘Uitbesteding’ nu opgenomen in artikel 3, tweede lid, van bijlage
XIIIc. Zoals in de toelichting bij dat artikel is aangegeven gaat hierbij om eisen
die relevant zijn in de verhouding tussen de certificerende instelling en de beheerstichting,
en was het ook goed voorstelbaar geweest om deze eisen niet naar bijlage XIIIc te
verplaatsen, maar in bijlage XIIIf te handhaven.
Ook de inhoud van paragraaf 4.2.7 ‘Certificaat’ is verplaatst naar artikel 13 in bijlage
XIIIc.
Paragraaf 4.2.9 bepaalde dat hercertificatie geheel overeenkomstig de initiële certificatie
is. In de gewijzigde bijlage XIIIc is in artikel 4 een bepaling over hercertificatie
opgenomen.
De in paragraaf 4.2.10 opgenomen verplichting van de certificerende instelling om
een overeenkomst te sluiten met de certificaathouder is nu opgenomen en nader uitgewerkt
in artikel 15 van de herziene bijlage XIIIc.
5. Gevolgen voor de uitvoering en toezicht
Met de integratie van de certificatieschema’s voor de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering
(DTA) en de Deskundig Asbestverwijderaar (DAV) in één certificatieschema en het nieuwe
onderscheid tussen twee niveaus van asbestverwijderaar is vooral beoogd om beknoptere
en beter gestructureerde eisen te formuleren voor zowel de certificaathouders als
voor de certificerende instellingen. De in de praktijk gehanteerde eisen voor een
leerling DAV zijn nu geformaliseerd door de introductie van de DAV-1.
Ten opzichte van de vorige regeling worden in de onderhavige regeling niet zozeer
nieuwe eisen opgenomen. Zo vervallen er zelfs enkele overbodig geachte eisen zoals
het jaarlijks aan de Inspectie SZW toezenden van interne auditverslagen. Ook is bijvoorbeeld
de verplichte deelname van certificerende instellingen aan het Centrale College van
Deskundigen thans zo geregeld dat certificerende instellingen ook een vertegenwoordiger
aan kunnen wijzen hetgeen de kosten van de deelname aan dit overleg kan beperken.
Tenslotte zijn ook nog enkele wijzigingen aangebracht met betrekking tot de inrichting
en duur van de examens.
In Bijlage XIIIa en XIIIb zijn enkele eisen toegevoegd in het kader van het certificeren
van zelfstandige ondernemingen binnen grote, veelal internationaal opererende, concerns.
Hiermee is beoogd om oneigenlijk gebruik van bepalingen gericht op dergelijke ondernemingen
in het certificatiestelsel aan te kunnen pakken en er is geen aanleiding te veronderstellen
dat het aanscherpen van deze eisen tot extra kosten zou kunnen leiden voor ’certificerende
instellingen of certificaathouders.
De in Bijlage XIIIb opgenomen wijziging inzake de inrichting van het containment heeft
evenmin gevolgen voor de uitvoeringslasten omdat sprake is van verduidelijking van
reeds bestaande normen.
Deze regeling leidt niet tot een verandering in uitvoering- en handhavingkosten voor
de Inspectie SZW. De regeling brengt ook geen additionele administratieve lasten voor
burgers of bedrijven met zich mee.
Door de voorgestelde regeling zullen de partijen betrokken bij gezond en veilige asbestwerken
te maken krijgen met een geharmoniseerde en verbeterde regeling. Dit betekent voor
de certificerende instellingen, wel een mogelijke vereenvoudiging in de uitvoering.
Voor certificaathouders is beter beschreven aan welke eisen men moet voldoen om een
certificaat te verkrijgen en te behouden.
6. Adviezen
De onderhavige regeling is besproken met betrokken partijen, waaronder de Inspectie
SZW, de Stichting Raad voor Accreditatie, de beheerstichting Ascert en branchepartijen.
De binnengekomen reacties daarop zijn verwerkt. De reacties beslaan onder meer een
opmerking van de beheerstichting dat het een deskundige asbestverwijderaar doorgroeit
van DAV-1 niveau naar DAV-2. Daarmee wordt bedoeld dat het van belang is dat de houder
van het DAV-1 zich verder ontwikkelt. Vandaar dat dit niveau een beoogd tijdelijk
karakter heeft. Een DAV-1 traject is namelijk relatief kostbaar. Het loont dan ook
om door te groeien. Want naast het moeten afleggen van een examen moet de DAV-1 ook
door een mentor begeleid worden en altijd onder direct toezicht werken van een DAV-2
of van een DTA. Het inzetten van een deskundige die in het bezit is van een DAV-2
certificaat ligt dan ook voor de hand vanwege de deskundigheid en de kosten.
Daarnaast is opgemerkt door de Inspectie SZW dat de toetsing van de afwijking en sanctionering
van de houders van een persoonscertificaat afgewogen moet zijn voor wat betreft de
zwaarte van de op te leggen sanctie op de afwijking. Ook dient deze sanctionering
afgestemd te worden op de sanctionering in het kader van het procescertificaat van
het asbestverwijderingsbedrijf. Voorts is het van belang dat de aard van de sanctie
in overeenstemming is met de categorisering van afwijkingen die zijn gegeven in een
aparte sanctietabel. Daarop is besloten om de sanctionering en bijbehorende sanctietabel
voor het processchema en persoonschema in gezamenlijkheid te ontwikkelen. Dat betekent
dat de sanctieregeling met betrekking tot de persoonscertificaten gelijktijdig in
werking zal treden met het nieuwe geïntegreerde processchema voor asbestinventarisatie
en asbestsanering waaraan op dit moment nog gewerkt wordt.
Ook is de regeling in bijlage XIIIc op basis van de reacties en inbreng van de bij
de certificatieschema’s betrokken beheerstichting Ascert en de examencommissie verder
verduidelijkt op de onderdelen die betrekking hebben op de toetsmatrijs, toetstermen,
examenonderdelen en -criteria.
Tevens is gewezen op het belang van het treffen van maatregelen die in gezamenlijkheid
beogen om vezelemissie te voorkomen. Naast een minimale onderdruk in containment van
20 Pascal, moeten daarnaast ook andere maatregelen worden getroffen. De tekst van
paragraaf 7.14.7 in bijlage XIIIb is op dit onderdeel aangepast.
7. Inwerkingtreding
Met deze regeling wordt afgeweken van de vaste veranderdata die van toepassing zijn
op ministeriële regelingen. In overleg met betrokken partijen is geopteerd voor een
bepaalde termijn die alle betrokkenen, de certificerende instellingen, de certificaathouders,
de beheerstichting Ascert en de Inspectie SZW de gelegenheid biedt om in te spelen
op de wijzigingen die voortvloeien uit de onderhavige regeling. Daarom is de datum
van inwerkingtreding op 1 maart 2016 vastgesteld.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
De integratie van bijlage XIIIc en bijlage XIIId en het onderscheid tussen een deskundig
asbestverwijderaar van niveau 1 en niveau 2 maakt een aanpassing van artikel 4.27
van de Arbeidsomstandighedenregeling noodzakelijk.
Artikel I, onderdeel B (Bijlage XIIIa)
De wijziging in subonderdeel 1 is opgenomen omdat deze tekst ten onrechte de indruk
zou kunnen wekken dat de tekst van de bijlage wordt bepaald door de beheerstichting
Ascert, maar het gaat hier om een ministeriële regeling waarvan de inhoud alleen door
de minister kan worden gewijzigd.
De meeste wijzigingen houden verband met de integratie van bijlage XIIIc en bijlage
XIIId (voorheen aangeduid als SC-510 en SC-520) en dat maakt het noodzakelijk de verwijzingen
aan te passen (zie subonderdeel 2, onder a en, subonderdeel 4, onder a en b). Bovendien
is de bijlage op onderdelen aangepast omdat nu onderscheid gemaakt wordt tussen de
deskundig asbestverwijderaar niveau 1 en niveau 2. De definitie van ‘DAV’ is daarop
aangepast en de tekst over de Leerling DAV is komen te vervallen (zie subonderdeel
5 en 6).
Tevens zijn in verband met de herziening van bijlage XIIIf (voorheen ook aangeduid
als SC-501) ook die verwijzingen aangepast (zie subonderdeel 2, onder a en c).
Met ingang van 1 oktober 2015 is paragraaf 4.3.2 van bijlage XIIIb gewijzigd in verband
met de zogenaamde dubbele certificaten.
Ter uitvoering van de toezegging (Kamerstukken II 2014/15, 25 834, nr. 95, pag. 3) dat bezien wordt hoe de regels kunnen worden aangescherpt met betrekking
tot (sub-)certificaten bij grote holdings met daarin meerdere ondernemingen, wordt
paragraaf 4.3.4. in Bijlage XIIIa en Bijlage XIIIb aangepast.
Concerns met meerdere zelfstandige ondernemingen in Nederland vragen per onderneming
een apart certificaat aan wanneer zij dezelfde activiteiten willen uitoefenen.
Deze ondernemingen opereren dan ook zelfstandig en met eigen personeel. Gebleken is
echter dat de concernopzet soms door ondernemingen werd gebruikt om oneigenlijke redenen.
Daarbij werden relatief kleine ondernemingen gesplitst.
In paragraaf 7.1.1 van Bijlage XIIIa is geregeld dat aan de certificerende instelling
inzicht gegeven moet worden in onder andere de groeps/holdingstructuur en bestuurlijke
verhoudingen.
Door het hanteren van een sub-code door de beheerstichting voor de verschillende ondernemingen
van het concern kunnen de verhoudingen gemakkelijker zichtbaar worden gemaakt. Bijvoorbeeld:
Onderneming A: Ascert-code 03-D030014.01a
Onderneming B: Ascert-code 03-D030014.01b
In dit verband wordt ook de term sub-certificaat gebruikt om aan te geven dat het
gaat om certificaathouders die deel uitmaken van hetzelfde concern.
Er worden vier aanvullende eisen opgenomen met betrekking tot ondernemingen die een
procescertificaat asbestinventarisatie aanvragen en die deel uitmaken van een concern.
In de eerste plaats kunnen in een onderneming die aangemerkt kan worden als een moeder-
of zuster- of dochteronderneming van de aanvragende onderneming niet dezelfde directieleden
of bestuursleden actief zijn wanneer die moeder- of dochteronderneming een procescertificaat
asbestinventarisatie heeft en de aanvragende onderneming een zelfde certificaat wil
verwerven. Deze eis aan een onderneming die deel uit maakt van een concern, hangt
samen met de op 1 oktober 2015 in werking getreden herziene paragraaf 4.3.2 van in
bijlage XIIIb die een certificerende instellingen handvatten biedt tegen ontwijkconstructies
bij het aanvragen van een certificaat (de zogenoemde ‘dubbele certificaten’). De nu
toegevoegde bepaling in bijlage XIIIa scherpt de voorwaarden aan waaronder een onderneming,
die onderdeel is van een concern, een certificaat kan verkrijgen. Dit om zeker te
stellen dat alleen zelfstandig opererende bedrijven, die onderdeel zijn van een concern,
een certificaat (met een sub-code) kunnen krijgen.
In de tweede plaats moet de aanvragende onderneming in/op een andere locatie zijn
gevestigd dan de moeder-, zuster- of een dochteronderneming. De bepaling staat niet
toe dat op dezelfde locatie meerdere certificaathouders gevestigd zijn. De certificaathouders
worden geacht verschillende ondernemingen te zijn, die vallen onder de moedermaatschappij,
en die daarom op verschillende locaties gevestigd zijn.
Met de derde aanvullende eis inzake het aantal DIA’s dat voor het bedrijf werkzaam
is wordt beoogd te waarborgen dat het bedrijf een bepaalde omvang heeft.
De vierde aanvullende eis is eveneens opgenomen om te waarborgen dat het inventarisatiebedrijf
een bepaalde omvang heeft. Een certificatiejaar heeft betrekking op de geldingsduur
van het certificaat. Het eerste certificatiejaar loopt 365 dagen vanaf de ingangsdatum
van het certificaat. Het certificaat heeft geldigheidsduur van 3 jaar.
De tekst in onderdeel c kan in verband met de wijziging van onderdeel b vervallen.
Artikel I, onderdeel C (Bijlage XIIIb)
Naast de wijzigingen die verband houden met de integratie van bijlage XIIIc en XIIId
(voorheen aangeduid als SC-510 en SC-520), het laten vervallen van de bepalingen over
de Leerling DAV en het maken van het onderscheid tussen deskundig asbestverwijderaar
niveau 1 en 2 zijn er nog twee meer inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.
Met onderdeel 2 is de tekst van paragraaf 4.3.4 is ten aanzien van onderdeel b, onder
1° en 2° aangepast op dezelfde wijze en om dezelfde redenen als paragraaf 4.3.4 van
Bijlage XIIIa (zie toelichting bij Artikel I, onderdeel B, subonderdeel 3). Er is
echter een andere derde voorwaarde opgenomen. De aanvragende onderneming moet ten
minste een bepaalde omvang moet hebben en is daarbij gekozen aan te sluiten bij een
minimum aantal pakdagen per certificatiejaar. Een ‘pakdag’ houdt in dat één asbestverwijderaar
op een asbestverwijderingswerk met pak en masker gedurende zes uur asbest verwijdert.
Ook hier kan onderdeel c en het laatste deel van de paragraaf vervallen.
Daarnaast is een aanpassing doorgevoerd met betrekking tot het werkplan dat op grond
van paragraaf 7.14.4 moet worden toegepast bij de inrichting van het containment en
het in stand houden van voldoende onderdruk ter voorkoming van vezelverspreiding gedurende
asbestverwijderingswerk (zie onderdeel 7).
Uitgangspunt hierbij is een onderdruk in het containment van ten minste 20 Pascal.
Hierdoor wordt verspreiding van asbestvezels naar buiten het containment voorkomen.
De wijze waarop het containment moet worden ingericht en voldoende onderdruk gecreëerd
en in stand gehouden moet worden, zal onder meer worden beschreven in het interpretatiedocument
aangeduid als ‘Sci Onderdruk’. Deze maatregelen zullen onder meer worden beschreven
in het interpretatiedocument aangeduid als ‘SCi Onderdruk’. De basis voor een dergelijke
interpretatiedocument (SCi) is gelegen in artikel 5, onderdeel b, van het convenant
tussen SZW en de beheerstichting Ascert. Dit convenant is gesloten op 26 maart 2012
en is te vinden op de website van Ascert, www.Ascert.nl. Het convenant bepaalt dat een interpretatiedocument na vaststelling in het Centraal
College van Deskundigen aan SZW wordt voorgelegd ter goedkeuring. Dit interpretatiedocument
wordt gerealiseerd in samenwerking met betrokken partijen in de sector. Ook de Inspectie
SZW is hierbij betrokken. De Inspectie SZW heeft een onderzoek door TNO laten uitvoeren.
De resultaten (rapport met kenmerk TNO 2013 R11828) worden betrokken bij de opstelling
van het interpretatiedocument dat op een nader te bepalen moment wordt vastgesteld.
Artikel I, onderdeel D (Bijlage XIIIc)
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven zijn Bijlage XIIIc en
Bijlage XIIId helemaal herzien en tot één nieuwe bijlage XIIIc geïntegreerd.
Artikel 1 (Definities en afkortingen)
Het aantal definities waarin een groot aantal begrippen en afkortingen was opgenomen
is ingrijpend beperkt. Een aantal begrippen of afkortingen wordt in deze bijlage niet
(meer) of slechts éénmaal gebruikt of alleen in de toelichting gebruikt en is daarom
niet langer opgenomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de termen: beoordelingsprotocol,
certificatiereglement, het Centraal College van Deskundigen, Centrale Examencommissie.
De begrippen’ CKI-persoon’ en ‘CKI-proces’ worden niet meer gebruikt in deze bijlage.
Onder CKI-persoon werd verstaan de certificerende instelling die certificaten afgeeft
aan personen op basis van bijlage XIIIc of XIIId. Onder CKI-proces werd verstaan de
certificerende instelling die procescertificaten afgeeft (Bijlage XIIIa en XIIIb).
Nieuw is de vermelding van de term ‘risicoklassen’ in de definities. De opgenomen
definitie is ontleend aan paragraaf 3.3.1 van Bijlage XIIIc en Bijlage XIIId. Tevens
is een definitie van de begrip ‘certificaatregister’ en ‘itembank’ toegevoegd.
Omdat in artikel 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en 1 van de Arbeidsomstandighedenregeling
een aantal termen zijn gedefinieerd die ook in deze bijlage worden gebruikt, is het
niet noodzakelijk die termen in deze bijlage opnieuw te definiëren. Dat geldt voor
de termen wet, besluit, certificerende instelling en minister. De afkorting ‘CKI’
is in deze bijlage overal vervangen door ‘certificerende instelling’. Een afkorting
moet alleen gebruikt worden wanneer dat redelijkerwijs niet te vermijden is. Dat is
in de onderhavige bijlage niet het geval. Bovendien is ‘CKI’ de afkorting voor ‘certificerings-
en keuringsinstelling’ terwijl in het Arbeidsomstandighedenbesluit de term ‘certificerende
instelling’ wordt gebruikt.
Artikel 2 (Uitwerking eisen)
De eis dat het certificatieschema gestructureerd moet zijn in overeenstemming met
de eisen uit NEN-EN-ISO 17024:2012 stond al in paragraaf 1 ‘Inleiding’ van bijlage
XIIIc en XIIId.
Genoemde normen zijn heel algemeen geformuleerd en daarom is een nadere uitwerking
nodig. Een voorbeeld van een dergelijke algemene norm is de eis dat een certificerende
instelling deskundig personeel moet hebben. De uitwerking van eisen die aan de certificerende
instelling zelf gesteld worden zijn zoveel mogelijk opgenomen in bijlage XIIIf.
Artikel 3 (Certificatieprocedure)
De inhoud van het eerste lid stond al in paragraaf 5.1 ‘Doelstelling’ van bijlage
XIIIc en XIIId.
De in paragraaf 5.1 opgenomen verplichting voor de certificerende instelling dat deze
een handleiding moeten hebben voor het certificatiepersoneel dat belast is met de
werkzaamheden in de drie verschillende fasen, bedoeld in het eerste lid, is niet meer
opgenomen, omdat in het eerste lid reeds wordt voorgeschreven dat de certificerende
instelling verantwoordelijk is voor de uitvoering van de genoemde werkzaamheden en
daar, ingevolge het derde lid, ook een certificatieprocedure voor dient te hebben.
Deze certificatieprocedure moet een aantal zaken regelen, zoals de wijze waarop de
examenresultaten worden beoordeeld en wordt beslist over de afgifte van het certificaat.
Het voorschrijven van een handleiding voegt hier weinig aan toe en lijkt in dit verband
een overbodige detaillering. Ook volgt uit de eerdergenoemde NEN-EN-ISO/IEC 17024:
2012 dat procedures doelmatig moeten zijn en waar dat nodig en zinvol is, schriftelijk
moeten zijn vastgelegd in bijvoorbeeld handleidingen en werkinstructies.
In de praktijk is deze indeling in de drie fasen algemeen bekend en gebruikelijk.
De in het tweede lid opgenomen eisen ingeval van uitbesteding stonden in paragraaf
4.2.5 van Bijlage XIIIf. Omdat het hierbij gaat om eisen die relevant zijn in de verhouding
tussen de certificerende instelling en de beheerstichting, was het ook goed voorstelbaar
geweest om deze eisen niet naar de onderhavige bijlage te verplaatsen, maar in bijlage
XIIIf te handhaven.
Op de website van de beheerstichting wordt een modelovereenkomst beschikbaar gesteld
alsmede een overzicht van de elementen die minimaal in bedoelde overeenkomst geregeld
behoren te worden.
De inhoud van het derde lid is nieuw. De uitgangspunten van de certificatieprocedure
zijn in de onderhavige bijlage beschreven, maar op een aantal onderdelen is een nadere
uitwerking door de certificerende instelling zelf noodzakelijk in verband met NEN-EN-ISO/IEC
17024: 2012 of omdat dat beleidsmatig wenselijk wordt geacht.
Onderdeel a
Kandidaat-certificaathouders moeten aan bepaalde entree-criteria voldoen om deel te
kunnen nemen aan het theorie- en praktijkexamen, zoals een minimale leeftijd van 18
jaar en beheersing van de Nederlandse taal. De entreecriteria staan in artikel 15
voor de DAV-1; in artikel 20 voor de DAV-2 en in artikel 25 voor de DTA. Getoetst
moet worden of de kandidaat voldoet aan deze criteria en in de certificatieprocedure
moet omschreven zijn hoe die toetsing plaats vindt. Daarin wordt bijvoorbeeld geregeld
hoe de aanvrager moet aantonen dat hij 18 jaar of ouder is en hoe hij kan aantonen
dat hij de Nederlandse taal machtig is.
Onderdeel b
Voor het zorgvuldig doorlopen van het certificatieproces en het kunnen afgeven van
het certificaat en het opnemen van de certificaathouder in het certificatieregister
worden gegevens van de (kandidaat) certificaathouder vastgelegd. Hiervoor dient een
wettelijke basis te zijn. Het gaat om persoonsgegevens. De bevoegdheid van de certificerende
instelling om gebruik te maken van het burgerservicenummer staat in artikel 29a, derde
lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Omdat men potentieel kan worden blootgesteld
aan asbest zijn ook medische gegevens van belang. Daarnaast worden ook de gegevens
inzake examens bewaard. Het gaat dus om meer en andere informatie dan die op het certificaat
of in het register staat.
De certificerende instelling bewaart een persoonsdossier dat kan worden ingezien door
de toezichthouder en de betrokkene zelf.
Onderdeel c
Dit heeft betrekking op het certificaatregister. In paragraaf 4.8 ‘Ascert Register
voor vakbekwaamheid’ was bepaald dat de gegevens zo vaak als zich mutaties voordoen
verzonden worden aan de beheerstichting en elektronisch verzonden worden. Dat is een
enigszins onduidelijke bepaling omdat dat de vraag oproept of elke mutatie direct
moet worden doorgegeven. Nu wordt hierbij niet meer gerefereerd aan de overeenkomst
tussen certificerende instelling en de beheerstichting, maar moet dit geregeld worden
in de door de certificerende instelling op te stellen certificatieprocedure. De Stichting
Raad voor Accreditatie bekijkt de certificatieprocedure in het kader van de beoordeling
door de Raad, welke beoordeling noodzakelijk is voor een certificerende instelling
om als zodanig te kunnen worden aangewezen. De verplichting van de beheerstichting
om een centraal openbaar register met betrekking tot de persoonscertificaten bij te
houden is opgenomen in een door de Stichting Ascert en het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid op 26 maart 2012 gesloten convenant.
Onderdeel d en f
Deze zien op het gebruik van de itembank. In paragraaf 5.5 van bijlage XIIIc en XIIId
was al bepaald dat gebruik moet worden gemaakt van die itembank en was ook bepaald
dat deze beheerd wordt door de beheerstichting. Met ingang van 1 oktober 2015 is de
opzet van paragraaf 5 in samenhang met de nieuwe paragraaf 4.5.16 en 4.5.17 van bijlage
XIIIf gewijzigd (Stcrt. 2015, 29548).
De vermelding van de verplichting om interpretatieverschillen met betrekking tot de
itembank aan de beheerstichting voor te leggen is nieuw.
Onderdeel e
Dit nieuwe onderdeel ziet op een nadere uitwerking van de NEN-norm die beleidsmatig
wenselijk wordt geacht.
Onderdeel g
De toetsmatrijs is een deel van de beoordeling, maar ook is bijvoorbeeld van belang
is dat de beoordelaar onafhankelijk en integer moet zijn. Op grond van de NEN-norm,
bedoeld in artikel 2, moet dit ook toetsbaar zijn.
Onderdeel h
De grond voor weigering en intrekking staat in artikel 1.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit
en wordt hier, mede gelet op grond van de NEN-norm, bedoeld in artikel 2, nader uitgewerkt.
Onderdeel i
Dit is een nieuw onderdeel. In dit verband is ook de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties
van belang evenals artikel 1.5h van het Arbeidsomstandighedenbesluit en de artikelen
1.9 tot en met 1.9e van de Arbeidsomstandighedenregeling.
De inhoud van het vierde lid komt deels overeen met paragraaf 4.2 ‘Certificatieprocedure’
en paragraaf 4.3 ‘Beslissingen m.b.t. het certificaat’. De termijn van 12 maanden
voorafgaand aan de aanvraag vloeit voort uit artikel 1.5g, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De certificerende instelling die de aanvraag krijgt moet dus niet alleen nagaan of
men zelf een certificaat heeft geschorst of ingetrokken van die betreffende persoon,
maar ook of een andere certificerende instelling dat heeft gedaan. Daarvoor raadpleegt
de certificerende instelling het certificaatregister dat door de beheerstichting wordt
beheerd. De genoemde beslissingstermijn van maximaal vier weken na de aanvraag is
nieuw en ziet op de periode tussen het moment waarop de examens zijn gedaan en het
tijdstip waarom de aanvrager weet of hij het certificaat krijgt. Op grond van het
derde lid, onderdeel h moet de certificerende instelling bepalen welke termijn zij
daarvoor hanteert, maar die kan nooit langer zijn dan de in het vierde lid genoemde
termijn van vier weken. De termijn van vier weken is opgenomen op verzoek van de branche
vanuit de gedachte dat (kandidaat)certificaathouders graag zo snel mogelijk willen
weten waar ze aan toe zijn.
Artikel 4 (Hercertificatie)
Op basis van het eerste lid moet de certificerende instelling ook de hercertificatieprocedure
vastleggen. De tekst van het tweede, derde en vierde lid van dit artikel komt nagenoeg
overeen met paragraaf 10 van de oude bijlagen XIIIc en XIIId.
Een afgegeven certificaat heeft, anders dan een diploma, een beperkte geldigheidsduur.
Een certificaathouder moet, om dezelfde werkzaamheden te mogen blijven verrichten,
ervoor zorgen dat hij aan de eisen blijft voldoen en zal dat periodiek aan moeten
tonen door het afleggen van de examens. De certificerende instelling moet in de certificatieprocedure
uitwerken hoe zij dit doet.
Daarnaast is ook van belang dat iemand niet tegelijkertijd twee geldige certificaten
heeft. Omdat de procedure enige tijd in beslag neemt en de certificaathouder na het
vervallen van zijn certificaat in de regel werkzaam zal willen blijven, zal hij de
procedure al vóór het vervallen van zijn certificaat starten.
Met het derde en vierde lid wordt beoogd te voorkomen dat de certificaathouder tegelijkertijd
meerdere certificaten heeft. Wanneer bijvoorbeeld de vervaldatum 1 augustus is en
op 16 juni een positief besluit over de hercertificatie is genomen, dan wordt 1 augustus
de ingangsdatum voor het nieuwe certificaat. Wanneer de vervaldatum 1 augustus is,
maar ten aanzien van de betrokkene al op 17 januari een positieve certificatiebeslissing
is genomen, dan is 17 januari de ingangsdatum van het nieuwe certificaat.
Het vijfde lid is opgenomen omdat het wenselijk is zoveel mogelijk te voorkomen dat
iemand tegelijkertijd twee geldige certificaten heeft. Daarom moet het eerder afgegeven
certificaat, dat zeer waarschijnlijk nog (beperkt) geldig is op het moment waarop
de positieve certificatiebeslissing is genomen, worden ingetrokken of ongeldig worden
gemaakt. Daarvoor moet dat certificaat aan de certificerende instelling worden overlegd
die het nieuwe certificaat afgeeft. Dat kan dus een andere instelling zijn dan die
het oorspronkelijk heeft afgegeven.
Artikel 5 (Eisen aan het examen)
De eis dat het examen uit een praktijkexamen en een theorie-examen bestaat, stond
al in paragraaf 5.1 ‘Doelstelling’ van bijlage XIIIc en XIIId.
Het examenreglement maakt deel uit van de certificatieprocedure.
De in het tweede lid opgenomen elementen van het door de certificerende instelling
op te stellen examenreglement komen grotendeels overeen met de onderdelen die in paragraaf
5.2 ‘Examenreglement’ stonden.
Niet meer opgenomen is dat daarin de wijze van bepalen ingangsdatum van het certificaat
geregeld moet zijn. Dit is overbodig; het gaat erom wanneer het besluit is genomen
dat iemand gecertificeerd is. De procedure daarvoor staat in het certificatieprocedure
(de wijze van beslissing voor verlening; zie artikel 3, derde lid, onderdeel i). De
ingangsdatum staat op het certificaat (zie artikel 13, onderdeel h).
Voor de bepaling van de ingangsdatum is in geval van hercertificatie ook artikel 4,
derde en vierde lid, relevant.
Ook is niet meer bepaald dat het vaststellen van de aanvraagprocedure bij de certificerende
instelling in het examenreglement moet staat omdat de controle van de entreecriteria
deel moet uitmaken van de certificatieprocedure (zie artikel 3, derde lid, onderdeel
a).
De in paragraaf 5.1 genoemde term ‘aangepast examen’ is hier vervangen door ‘alternatieven
voor het theorie-examen’, want dat werd daar feitelijk mee bedoeld (zie ook artikel
7).
Het is bij nader inzien niet noodzakelijk te bepalen dat het examenreglement moet
voorzien in de examenduur (paragraaf 5.2, onderdeel 6) omdat de examenduur al geregeld
werd in bijlage XIIIc in 5.4.3 en 5.4.5 en in bijlage XIIId 5.4.3 en 5.4.6 en nu geregeld
wordt in de artikelen 16, eerste en tweede lid, 21, eerste en tweede lid, en 26, eerste
lid en 30, eerste lid.
Tevens is onderdeel 9 van paragraaf 5.2 (vaststellen normen voor slagen en afwijzen)
geschrapt omdat die normen zijn opgenomen in deze bijlage in de artikelen waarin de
cesuur en de toetsmatrijs zijn opgenomen (zie de artikelen 16, 18, 21, 23, 26, 27
en 31).
Tot slot is de inhoud van onderdeel 13 van paragraaf 5.2 (vaststellen geldigheidsduur
van het examenresultaat) verplaatst naar de artikelen die betrekking hebben op het
herexamen.
De eis dat de bij de examens gebruikte vragen en opdrachten afkomstig moeten zijn
uit de itembank geldt voor alle theorie- en praktijkexamens zowel voor DAV-1, DAV-2
als DTA. Die eis stond tot 1 oktober 2015 al in paragraaf 5.5 van bijlage XIIIc en
XIIId. Met ingang van 1 oktober 2015 is de regelgeving over de itembank uitgewerkt
in XIIIf. Tevens was die eis nog een keer specifiek opgenomen voor het praktijkexamen
voor de DTA-er in paragraaf 9.2 van bijlage XIIIc. Voor de duidelijkheid is deze eis
nu voor alle examens hier opgenomen in het derde lid.
Het vierde lid is nieuw. Er was al bepaald in paragraaf 5.4.4 van bijlage XIIId dat
de kandidaat vooraf wordt geïnformeerd over de kosten van een alternatief theorie-examen.
Het ligt voor de hand dat hij ook geïnformeerd wordt over de kosten van een ‘gewoon’
examen.
Artikel 6 (Algemene eisen theorie-examen)
De in dit artikel opgenomen eis inzake de taal stond al in paragraaf 5.4.3 ‘Algemene
eisen bij de uitvoering van het theorie examen’ in Bijlage XIIIc en XIIId.
Daaruit volgt ook dat hulp van tolken en vertalers tijdens het examen niet is toegestaan.
De overige (gedetailleerde) eisen die in die paragraaf waren opgenomen over tussenruimte
tussen tafels en aantallen opgaven, uitwerkpapier en het gebruik van verschillende
versies zijn geschrapt.
Nieuw is dat nu expliciet is bepaald dat het schriftelijke examen zowel op papier
als in elektronische vorm kan worden aangeboden aan de kandidaat.
De maximale duur van het theorie-examen is per functie apart geregeld. Voor de DAV
-1 is die vastgesteld op 45 minuten (zie artikel 16), voor de DAV-2 op 60 minuten
(zie artikel 21) en voor de DTA op 90 minuten (zie artikel 26).
Artikel 7 (Alternatieven voor het theorie-examen)
De in het tweede lid genoemde mogelijkheid om een voorleesexamen af te leggen was
voor een deskundige asbestverwijderaar al opgenomen in paragraaf 5.4.4 ‘Voorwaarden
voor een alternatief mondeling theorie examen’ van Bijlage XIIId. Die mogelijkheid
blijft ook alleen voor de DAV-1 en DAV-2 bestaan. Een voorleesexamen is in principe
een regulier examen waarbij de vragen zodanig zijn geformuleerd dat een kandidaat
met lees- of concentratiestoornissen de vragen gemakkelijker kan begrijpen.
De voorwaarden die waren opgenomen met betrekking tot het voorleesexamen zijn nu (in
het zesde lid) compacter geformuleerd. De genoemde voorwaarden waren deels toelichtend
van karakter en worden deels ook al ondervangen door de eisen die in het kader van
de certificatieprocedure gelden op grond waarvan de certificerende instelling adequate
procedures en instructies moet hebben geformuleerd voor het afnemen van examens (zie
bijvoorbeeld de eisen inzake het examenreglement in artikel 5, tweede lid, onderdeel
d en f).
In paragraaf 5.4.4 was bepaald dat het voorleesexamen wordt voorgelezen door de examinator,
maar op basis van artikel 7, zesde lid, geldt dat het op een geluidsdrager wordt aangeboden.
De in het derde lid mogelijkheid om een verlengd examen te doen voor kandidaten met
een dyslexieverklaring, was al opgenomen voor de DTA-er in paragraaf 5.4.4 ‘Voorwaarden
voor een alternatief mondeling theorie examen’ van Bijlage XIIIc. Deze mogelijkheid
gaat nu ook voor de DAV-1 en DAV-2 gelden.
De wijze van examinering wordt overigens ook door de Stichting Raad voor Accreditatie
tijdens een zogenaamde ‘bijwoning’ daadwerkelijk beoordeeld.
Artikel 8 (Algemene eisen praktijkexamen)
In paragraaf 5.4.5 ‘Algemene eisen bij de uitvoering van het praktijkexamen’ van Bijlage
XIIIc en paragraaf 5.4.6 ‘Te stellen eisen aan het praktijk-examen’ van Bijlage XIIId
stonden al eisen met betrekking tot het praktijkexamen. Uit de in dit artikel opgenomen
eis volgt ook al dat hulp van tolken en vertalers tijdens het examen niet is toegestaan.
De eisen dat de locatie dient te beschikken over vijf examenplaatsen en over vijf
ruimten is niet meer opgenomen, maar vervangen door de in het eerste lid opgenomen
algemene eis. De beheerstichting kan hiervoor richtlijnen opstellen.
De in het tweede en derde lid opgenomen eisen zijn ongewijzigd gebleven.
De eis dat het examen individueel (DTA) respectievelijk gelijktijdig door twee kandidaten
gelijktijdig (DAV) wordt afgelegd is niet meer opgenomen.
De maximale duur van het praktijkexamen is per functie apart geregeld. Voor de DAV
-1 is die vastgesteld op 60 minuten (zie artikel 16), voor de DAV-2 op 90 minuten
(zie artikel 21) en voor de DTA op 90 minuten (zie artikel 27).
Artikel 9 (Medewerking aan controlesdoor certificerende instelling procescertificaat)
Op grond van artikel 1.5i. van het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt dat periodieke
controle van de certificaathouder plaats vindt door de certificerende instelling die
het certificaat aan hem heeft verstrekt. Tevens geldt dat de certificaathouder deze
certificerende instelling, desgevraagd, kosteloos alle informatie verstrekt die nodig
is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5i.
Het onderhavige artikel ziet op de situatie dat een certificaathouder DTA of DAV werkzaamheden
verricht voor een bedrijf dat een procescertificaat heeft voor asbestverwijdering.
De certificaathouder DTA of DAV moet dan op basis van het eerste lid ook meewerken
aan controles die de certificerende instelling die het procescertificaat heeft afgegeven,
uitvoert. In paragraaf 6.3 van bijlage XIIIc en XIIId was al voorzien in de situatie
dat een certificerende instelling voor procescertificaten constateert dat een DTA
of DAV niet juist handelt. De certificerende instelling voor procescertificaten maakte
dan een afwijkingsrapport op en stuurde een afschrift naar de certificerende instelling
die het persoonscertificaat had afgegeven.
De onderhavige bepaling is een nadere uitwerking van paragraaf 6.3.
Daar is echter in het tweede lid nog aan toegevoegd dat de certificaathouder die het
persoonscertificaat heeft verstrekt de melding moet onderzoeken en zo nodig sancties
moet opleggen.
Artikel 10 (Toezicht door toezichthoudende overheidsinstelling)
In paragraaf 6.1 van bijlage XIIIc en XIIId was bepaald dat zowel de certificerende
instelling die het procescertificaat heeft afgegeven als de handhavende overheidsinstelling,
de Inspectie SZW, verplicht zijn geconstateerde afwijkingen te melden en te rapporteren
aan de certificerende instelling die het persoonscertificaat heeft afgegeven. In de
tekst van paragraaf 6.1 van bijlage XIIIc, werd alleen de Inspectie SZW als handhavende
overheidsinstelling genoemd, maar dat kan bijvoorbeeld ook een omgevingsdienst of
de politie zijn, daarom wordt nu niet alleen meer de Inspectie SZW genoemd.
In paragraaf 6.3 ‘De wijze van uitvoering van toezicht’ van bijlage XIIIc en XIIId
was in de vierde en vijfde zin bepaald wat er moet gebeuren wanneer de Inspectie SZW
tijdens inspectiebezoeken overtredingen vaststelt en daarbij vaststelt dat een certificaathouder
DAV of DTA niet voldoet aan de gestelde eisen respectievelijk niet naar behoren handelt.
De schriftelijke constatering daarvan wordt in het kader van het Uitwisselingsprotocol
tussen Inspectie SZW en certificerende instellingen toegezonden aan de certificerende
instellingen die het procescertificaat respectievelijk het persoonscertificaat had
afgegeven. Het Protocol informatieuitwisseling Asbestverwijdering Inspectie SZW-certificerende
instellingen is sinds 1 oktober 2012 als bijlage XIIIg opgenomen bij de Arbeidsomstandighedenregeling.
Artikel 11 (Meldingen inzake gedragingen certificaathouder)
In paragraaf 4.6.2 ‘Klachten over een bedrijf of persoon’ was omschreven wat er gebeurt
wanneer iemand zich die tot de certificerende instelling wendt met een klacht over
een certificaathouder. Omdat in dit verband geen sprake is van een klacht in de zin
van artikel 9:1 Awb is in dit verband nu gekozen voor de term ‘melding’. In paragraaf
4.6.2 werd aangegeven dat bij ernstige klachten beoordeeld moest worden of dit gevolgen
moest hebben voor de certificatie.
Artikel 12 (Gereserveerd)
Zoals in paragraaf 3 is aangegeven zal de sanctieregeling nog nader uitgewerkt moeten
worden.
Artikel 13 (Gegevens certificaat)
De in paragraaf 4.2.7 van Bijlage XIIIf opgenomen opsomming van gegevens die op een
certificaat vermeld moeten worden zijn in die bijlage vervallen en nu opgenomen in
de onderhavige bijlage. Nieuw is dat op grond van onderdeel b ook de geboortedatum
en geboorteplaats van de certificaathouder vermeld moet worden. Het adres van de certificaathouder
hoeft niet meer vermeld te worden. De handtekening van de bevoegde persoon bij de
certificerende instelling is ook niet meer vereist.
Het in onderdeel d genoemde nummer is van belang om zekerheid te bieden over de geldigheid
van het certificaat. Een uniek nummer is daarvoor belangrijk, dit is in zekere zin
vergelijkbaar met een nummer dat op een paspoort staat. Dit nummer wordt afgegeven
door de beheerstichting en dat is zo overeengekomen in de overeenkomst tussen beheerstichting
en certificerende instelling. Dit is met name van belang omdat er meerdere certificerende
instellingen zijn. Bovendien is dit een eis in het kader van de accreditatie.
Ten aanzien van de certificerende instelling die het certificaat heeft afgegeven hoeft
op basis van onderdeel e alleen nog de naam daarvan te worden vermeld en dus niet
meer adres, KvK-nummer, logo en van de certificerende instelling en kenmerk van de
aanwijzingsbeschikking van de minister.
Met onderdeel f wordt beoogd duidelijkheid te geven over de geldende regelgeving op
het moment waarop het certificaat is afgegeven. Daarbij moet aangegeven worden welke
versie van de onderhavige bijlage relevant is zodat die daarbij geraadpleegd kan worden.
Als bekend is om welke versie het gaat kan de relevante versie worden opgezocht op
www.wetten.nl.
Dat is een eis in het kader van de accreditatie.
Met het begrip ‘scope’ wordt de werkingssfeer van het certificaat bedoeld. Het begrip
‘scope’ is gebruikelijk bij accreditatie.
Artikel 14 (Certificatieovereenkomst)
Dit artikel ziet op de overeenkomst die tussen de certificaathouder en de certificerende
instelling wordt gesloten. De verplichting daartoe is nu expliciet opgenomen in deze
bijlage. Die eis was al opgenomen in paragraaf 4.2.10 van bijlage XIIIf en staat nu
in artikel 5 van die bijlage.
De in het tweede en derde lid opgenomen eisen stonden al in de modelovereenkomst tussen
certificerende instelling en de kandidaat certificaathouder die als bijlage C was
opgenomen bij bijlage XIIIc en XIIId, maar die modelovereenkomst is niet meer opgenomen
bij de nieuwe bijlage XIIIc.
De in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen verplichting om mee te werken aan controles
sluit aan bij de op grond van artikel 1.5i, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
bestaande verplichting om informatie te verstrekken.
De in het tweede lid opgenomen eisen hebben betrekking op de periode waarin het certificaat
is afgegeven, maar de overeenkomst wordt al bij het doen van de aanvraag gesloten,
dus al voordat het certificaat is afgegeven. Dit is van belang in verband met het
doorlopen van de procedure.
De in het derde lid, onderdeel a, genoemde betalingsverplichting van de certificaathouder
heeft betrekking op de kosten van het certificaat die op grond van artikel 1.5f, derde
lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voor zijn rekening komen. De aanvraag wordt
ook door de certificerende instelling pas in behandeling genomen als de overeenkomst
is gesloten. Er moet immers ook door de aanvrager worden betaald.
De verplichting van de certificerende instelling om mutaties met betrekking tot het
certificaatregister door te geven is op basis van artikel 3, tweede lid, onderdeel
c, nader uitgewerkt in de certificatieprocedure.
De in het derde lid, onderdeel b, opgenomen verplichting stond niet in de modelovereenkomst
en is nieuw. Wel was in paragraaf 4.5 van bijlage XIIIc en XIIId bepaald dat intrekking
volgt wanneer binnen twee jaar opnieuw opnieuw in strijd met de voorschriften wordt
gehandeld. Zoals aangegeven in paragraaf 3 zal de sanctieregeling nog integraal worden
bezien.
Artikel 15 (Entreecriteria DAV-1)
Het begrip ‘entreecriteria’ is in artikel 1 gedefinieerd.
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven vervangt de DAV-1 de vroegere
leerling DAV. Ten aanzien van de leerling DAV was geen regelgeving opgenomen in de
Arbeidsomstandighedenregeling.
De in onderdeel a tot en met c en het tweede lid opgenomen eisen stonden al met betrekking
tot de deskundig asbestverwijderaar in paragraaf 7 ‘Entreecriteria’ van Bijlage XIIId.
De in onderdeel d tot en met f opgenomen eisen over de facefit-test, het masker en
het online-instructieprogramma zijn in overeenstemming met de eisen die met ingang
van 1 januari 2015 (Stcrt. 2014, 36339) zijn opgenomen en uitgewerkt in paragraaf 7.11.2.4 van Bijlage XIIIb voor de DAV
en DTA.
Op grond van artikel 1.5g, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan in
geval van een intrekking van een certificaat pas 12 maanden daarna een verzoek tot
afgifte van een certificaat in behandeling worden genomen.
Artikel 16 (Examen, cesuur en geldigheid DAV-1)
In artikel 5 is al bepaald dat het examen bestaat uit een praktijkexamen en uit een
theorie-examen.
In paragraaf 5.4.3 ‘Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie-examen’ van Bijlage
XIIId was de maximale duur van het theorie-examen voor de deskundig asbestverwijderaar
vastgesteld op 75 minuten. De in het eerste lid opgenomen maximale duur is verkort
naar 45 minuten omdat voor de DAV-1 lichtere eisen gesteld kunnen worden dan voor
de DAV-2, er worden ook minder vragen gesteld, namelijk 20 in plaats van 30. Voor
de leerling DAV was hierover niets geregeld op basis van de Arbeidsomstandighedenregeling.
In paragraaf 5.4.6 ‘Te stellen eisen aan het praktijkexamen’ van Bijlage XIIId was
bepaald dat de maximale duur van het praktijkexamen 90 minuten was voor de deskundig
asbestverwijderaar. Ook dat is verkort voor de DAV-1. De DAV-1 krijgt 3 opdrachten
bij het praktijkexamen, de DAV-2 krijgt er vijf.
Het aantal vragen en opdrachten voor theorie- en praktijkexamen staat in de toetsmatrijs
in artikel 18.
De inhoud van het derde lid is grotendeels ontleend aan paragraaf 9.4 ‘Cesuur theorie-
en praktijkexamen deskundig asbestverwijderaar’ van bijlage XIIId.
Zogenaamde ‘knock-outs’ zijn fatale fouten in de opdrachtuitvoering (zie paragraaf
9.4 van bijlage XIIId). Het kan zijn dat een kandidaat certificaathouder tijdens het
examen zogeheten fatale fouten maakt en daardoor niet voor het examen slaagt. Het
gaat hier om zodanige fouten dat ernstig betwijfeld moet worden of de kandidaat in
kwestie, ook al zou hij of zij alle andere vragen en praktijkonderdelen correct hebben
beantwoord of uitgevoerd, op een verantwoorde wijze asbest zal kunnen verwijderen
dan wel toezicht houden op anderen.
De in het vierde lid geregelde geldigheid van het certificaat was in Bijlage XIIId
geregeld in paragraaf 4.4 ‘Geldigheid van het certificaat’. De geldigheid van dit
certificaat voor de DAV-1 is 6 maanden en dus aanzienlijk korter dan dat van de DAV-2,
dat een geldigheid heeft van 3 jaar.
Artikel 17 (Kerntaken, eindtermen en toetstermen DAV-1)
De toetstermen zijn omschreven in drie aparte tabellen waarbij elke tabel betrekking
heeft op één kerntaak, te weten: (1) verwijderen van asbest, (2) afvoer van afvalstoffen
en (3) veilig werken. Bij elke kerntaak is ook één eindterm omschreven. Voor de DAV-2
gelden dezelfde kerntaken en dezelfde eindtermen als voor de DAV-1. Daarbij staan
ook dezelfde codes met bijbehorende toetsterm vermeld, maar niet alle toetstermen
zijn voor de DAV-1 relevant, zie bijvoorbeeld bij kerntaak 1 de toetstermen 1.7, 1.8
en 1.9 en bij kerntaak 3 toetsterm 3.11. Er zijn ook verschillen tussen het beheersingsniveau
en de toetsmatrijs. Daarom is in artikel 17 niet achter elke toetsterm een letter-
of cijferaanduiding opgenomen.
Bovenin de drie tabellen staan de kerntaak en de eindterm. Daaronder staat een kolom
met de bijbehorende toetstermen. Achter de toetstermen staan voor DAV-1 drie kolommen
waarvan één kolom betrekking heeft op de toetstermen en twee kolommen betrekking hebben
op de toetsmatrijs.
Kolom 1 heeft betrekking op het beheersingsniveau. In die kolom wordt met K, B en
T wordt aangegeven of de toetsterm van toepassing is op DAV-1 en welke beheersingsniveau
van toepassing is.
K = Kennis. Weten hoe en/of waarom iets gaat of moet.
B = Begrijpen. Begrijpen hoe iets gaat, kunnen uitleggen / verklaren.
T = Toepassen. Het kunnen doen van iets. Kennis en begrip laten zien ook in andere
situaties dan waarin het is geleerd.
Wanneer iemand iets moet kunnen toepassen (T), wordt verondersteld dat hij de kennis
(K) heeft en ook het begrip (B) heeft. In het leerproces hoeft het dus niet in deze
volgorde onderwezen te worden. Iemand kan bijvoorbeeld ook kennis en begrip krijgen
door in de praktijk iets toe te passen.
In kolom 2: Toetsmatrijs (theorie-examen) staat welke toetstermen aan de orde komen
(al dan niet verplicht) in het theorie-examen voor DAV-1. In paragraaf 9.3.1 van bijlagen
XIIId was met de aanduiding 0-1 wordt aangegeven dat er géén of één vraag over de
betreffende toetsterm moet worden gesteld. De aanduiding 1-1 betekende dat er precies
één vraag over de betreffende toetsterm moet worden gesteld, de aanduiding 1-2 betekende
dat er een of twee vragen over de toetsterm gesteld moeten worden. De aanduiding 0-2
betekende dat er géén, één of twee vragen over de betreffende toetsterm moeten worden
gesteld. In de nu opgenomen tabel is dat op een andere manier weergegeven.
In kolom 3 (Toetsmatrijs: praktijkexamen) staat welke toetstermen aan de orde komen
(al dan niet verplicht) in het praktijkexamen voor DAV-1 en hoeveel praktijkopdrachten
uitgevoerd moeten worden.
De verschillen tussen DAV-1 en DAV-2 zitten in de eisen die gelden met betrekking
tot het beheersingsniveau en in de toetsmatrijs. De werkgever moet ervoor zorgen dat
de DAV-1 een goede mentor heeft.
Het tweede lid is nieuw. De van toepassing zijnde accreditatienorm (NEN-EN-ISO/IEC
17024) is gericht op certificerende instellingen die persoonscertificaten afgeven.
Persoonscertificaten worden afgegeven nadat competenties van personen zijn vastgesteld.
Daarbij is het niet gebruikelijk dat wordt gekeken naar de vraag of de betreffende
persoon zijn competenties na de verkrijging van het persoonscertificaat in de praktijk
altijd op een juiste wijze toepast. In het tweede lid wordt wél een relatie gelegd
tussen de handelswijze van een DAV-1 in de praktijk en diens competenties. Van een
DAV-1 wordt verwacht dat hij begrijpt wat de consequenties zijn wanneer hij niet in
overeenstemming met de in het eerste lid bedoelde kerntaken handelt en dat hij kan
uitleggen waarom zijn handelen daarmee in overeenstemming is. Wanneer hij in de praktijk
niet handelt volgens de bedoelde kerntaken en niet kan uitleggen dat zijn handelen
aan deze kerntaken en voldoet wordt hij geacht niet competent te zijn.
Artikel 18 (Toetsmatrijs DAV-1)
In deze toetsmatrijs staat een specificatie van een aantal vragen per kerntaak met
als doel belanghebbenden inzicht te geven in:
-
– verplichte toetstermen;
-
– vereist beheersingsniveau;
-
– toetsvorm per toetsterm.
De tabel lijkt inhoudelijk op de tabel die is opgenomen in paragraaf 9.3.1, maar is
veel compacter omdat niet alle toetstermen zijn uitgeschreven, maar verwezen wordt
naar de code van de toetstermen die in de tabellen van artikel 17 wordt gebruikt.
Artikel 19 (Herexamen DAV-1)
De inhoud van dit artikel is ontleend aan onderdeel 13 van paragraaf 5.2 ‘Examenreglement’
van Bijlage XIIId. De in het tweede lid opgenomen beperking inzake een herexamen ziet
alleen op de in het eerste lid bedoelde situatie, waarbij de kandidaat geslaagd is
voor het theorie- of praktijkdeel van het examen, maar gezakt voor het andere deel.
Wanneer iemand twee maal herexamen heeft gedaan voor het als onvoldoende gekwalificeerde
examengedeelte en dan nog steeds niet geslaagd is, moet hij opnieuw het theorie- en
praktijkexamen afleggen.
Dat geldt ook wanneer de termijn tussen de datum van het eerste examen en het herexamen
langer dan zes maanden zou zijn.
Wanneer een kandidaat het hele examen, dus theorie en praktijk wil overdoen, geldt
geen beperking in het aantal keren dat hij dit doet. Dat is uitdrukkelijk bepaald
in het vierde lid.
Artikel 20 (Entreecriteria DAV-2)
In het eerste lid, onderdeel a en b, is bepaald dat men om een certificaat DAV-2 te
kunnen aanvragen een ander daar genoemd geldig of maximaal 1 jaar verlopen certificaat
moet hebben. Wie daarover niet beschikt, moet eerst het certificaat DAV-1 verwerven.
Daarom is het in artikel 20 niet nodig om de eisen die in artikel 15, onderdeel a,
b en c worden gesteld ten aanzien van onderwijs, taal en leeftijd in dit artikel te
herhalen. Maar om als houder van een certificaat DAV-1 een DAV-2 certificaat te kunnen
aanvragen gelden nog enkele aanvullende eisen inzake zijn ervaring (zie eerste lid,
onderdeel c). De eis dat iemand ten minste 240 pakuren als DAV-1 heeft gewerkt betekent
dat iemand ten minste dat aantal uren met pak en masker als DAV-1 heeft gewerkt.
De in het tweede lid opgenomen eisen over de facefit-test, het masker en het online-instructieprogramma
zijn in overeenstemming met de eisen die met ingang van 1 januari 2015 (Stcrt. 2014, 36339) zijn opgenomen en uitgewerkt in paragraaf 7.11.2.4 van Bijlage XIIIb voor de DAV
en DTA.
Op grond van artikel 1.5g, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan in
geval van een intrekking van een certificaat pas 12 maanden daarna een verzoek tot
afgifte van een certificaat in behandeling worden genomen.
Artikel 21 (Examen, cesuur en geldigheid DAV-2)
In artikel 5 is al bepaald dat het examen bestaat uit een praktijkexamen en uit een
theorie-examen.
In paragraaf 5.4.3 ‘Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie-examen’ van Bijlage
XIIId was de maximale duur van het theorie-examen voor de deskundig asbestverwijderaar
vastgesteld op 75 minuten. De in het eerste lid opgenomen maximale duur is verkort
naar 60 minuten omdat de duur van 75 minuten niet correct was en per abuis was overgenomen
uit de duur die geldt voor het theorie-examen van de DTA. In het kader van het theorie-examen
worden 30 gesloten vragen gesteld. Dat staat in de toetsmatrijs die in artikel 23
is opgenomen.
In paragraaf 5.4.6 ‘Te stellen eisen aan het praktijkexamen’ van Bijlage XIIId was
bepaald dat de maximale duur van het praktijkexamen 90 minuten was en was tevens bepaald
dat die tijd verdeeld moest worden over 3 x 30 minuten in diverse praktijklocaties.
Die laatste eis is vervallen omdat dit te gedetailleerd werd geacht. In het kader
van het praktijkexamen moeten vijf opdrachten worden uitgevoerd.
De inhoud van het derde lid is grotendeels ontleend aan paragraaf 9.4 ‘Cesuur theorie-
en praktijkexamen deskundig asbestverwijderaar’ van bijlage XIIId en komt overeen
met artikel 16, derde lid.
De in het vierde lid geregelde geldigheid van het certificaat was in Bijlage XIIId
geregeld in paragraaf 4.4 ‘Geldigheid van het certificaat’ en was eveneens 3 jaar.
Artikel 22 (Toetstermen DAV-2)
De in paragraaf 9.2.1 ‘Kerntaak A.1 Verwijderen van asbest’ , paragraaf 9.2.2 ‘Kerntaak
A.2 Afvoer afvalstoffen’ en paragraaf 9.2.3 ‘Kerntaak A.3 Veilig werken’ van bijlage
XIIId opgenomen tabellen zijn aangepast en uitgebreid met de relevante toetstermen
en de toetsmatrijs.
Bij de opsomming van de 23 toetstermen in plaats van 18 toetstermen bij de kerntaak
A.1 ‘verwijderen van asbest’ is de volgorde van de toetstermen gewijzigd, zijn er
een aantal toegevoegd (zie bijvoorbeeld A.1.1, A.1.2, A.1.22) en is de formulering
van sommige toetstermen gewijzigd (zie bijvoorbeeld A.1.17). Met deze wijzigingen
zijn echter geen materiële wijzigingen beoogd.
Bij de opsomming van de 6 toetstermen bij de kerntaak A.2 Afvoer van afvalstoffen
zijn twee toetstermen (A.2.5 en A.2.6) over een container/aanhanger toegevoegd en
is de formulering van de andere toetstermen aangepast door niet alleen te spreken
over verpakken, maar ook over prepareren en identificeren en wordt niet over de werkruimte
gesproken, maar over containment en werkgebied.
De opsomming van de 31 toetstermen bij de kerntaak A.3 Veilig werken is gewijzigd
door deze te verminderen tot 26 toetstermen. Ook hier zijn geen materiële wijzigingen
beoogd. Soms zijn de toetstermen verplaatst van de opsomming bij de kerntaak ‘veilig
werken’ naar de kerntaak ‘verwijderen van asbest’. Zo is bijvoorbeeld de toetsterm
A.3.10 uit paragraaf 9.2.3 (kandidaat kan specifieke verschillen in eigenschappen
benoemen tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest) verplaatst naar A.1.1
(verschillend te werk gaan bij hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest).
Evenals bij de toetstermen voor de DAV-1 zijn de toetstermen voor de DAV-2 opgenomen
in drie tabellen.
Bovenin de drie tabellen staan de kerntaak en de eindterm. Daaronder staat een kolom
met de bijbehorende toetstermen. Achter de toetstermen staan voor DAV-2 drie kolommen:
Kolom 1 heeft betrekking op het beheersingsniveau. In die kolom wordt met K, B en
T wordt aangegeven of de toetsterm van toepassing is op DAV-2 en welke beheersingsniveau
van toepassing is.
K = Kennis. Weten hoe en/of waarom iets gaat of moet.
B = Begrijpen. Begrijpen hoe iets gaat, kunnen uitleggen / verklaren.
T = Toepassen. Het kunnen doen van iets. Kennis en begrip laten zien ook in andere
situaties dan waarin het is geleerd.
Wanneer iemand iets moet kunnen toepassen (T), wordt verondersteld dat hij de kennis
(K) heeft en ook het begrip (B) heeft. In het leerproces hoeft het dus niet in deze
volgorde onderwezen te worden. Iemand kan bijvoorbeeld ook kennis en begrip krijgen
door in de praktijk iets toe te passen.
In kolom 2 (Toetsmatrijs:theorie-examen) staat welke toetstermen aan de orde komen
(al dan niet verplicht) in het theorie-examen voor DAV-2. In paragraaf 9.3.1 van bijlagen
XIIId was met de aanduiding 0-1 wordt aangegeven dat ten minste één vraag over de
betreffende toetsterm moet worden gesteld. De aanduiding 1-1 betekende dat er precies
één vraag over de betreffende toetsterm moet worden gesteld, de aanduiding 1-2 betekende
dat er een of twee vragen over de toetsterm gesteld moeten worden. De aanduiding 0-2
betekende dat er géén, één of twee vragen over de betreffende toetsterm moeten worden
gesteld. In de nu opgenomen tabel is dat op een andere manier weergegeven.
In kolom 3 (Toetsmatrijs: praktijkexamen) staat welke toetstermen aan de orde komen
(al dan niet verplicht) in het praktijkexamen voor DAV-2 en hoeveel vragen over bepaalde
toetstermen gesteld moeten worden.
De in de codenummers 1.1 tot en met 1.23 genoemde toetstermen voor DAV-1 en DAV-2
zijn identiek. De verschillen tussen de tabellen zitten in het beheersingsniveau van
de toetstermen. Ten aanzien van het beheersingsniveau is voor DAV-1 vaak kennis over
het hoe en waarom voldoende, maar is voor DAV-2 noodzakelijk dat men de kennis moet
kunnen toepassen.
Het tweede lid is nieuw en komt inhoudelijk overeen met het tweede lid van artikel
17.
Artikel 23 (Toetsmatrijs DAV-2)
In deze toetsmatrijs staat een specificatie van het aantal vragen per kerntaak met
als doel belanghebbenden inzicht te geven in:
-
– verplichte toetstermen;
-
– vereist beheersingsniveau;
-
– toetsvorm per toetsterm.
In paragraaf 9.3.1 ‘Toetsmatrijs’ van bijlage XIIId was een tabel opgenomen waarin
per kerntaak en per toetsterm was aangegeven hoeveel vragen per toetsterm gesteld
moesten worden en op welke onderwerpen de praktijkopdrachten betrekking moesten hebben.
De nu opgenomen tabel is veel compacter omdat niet alle toetstermen zijn uitgeschreven,
maar verwezen wordt naar de code van de toetstermen die in de tabellen van artikel
22 wordt gebruikt.
De tabel geeft aan dat er bijvoorbeeld voor kerntaak 1 “Verwijderen van asbest” in
het theorie-examen 12 vragen moeten worden gesteld waarvan één over kennis, één vraag
over begrip en tien over de toepassing.
In vergelijking met de tabel in paragraaf 9.3.1 is het totaal aantal vragen in het
theorie-examen uitgebreid van 20 vragen naar 30 vragen. Nu wordt de term ‘gesloten
vragen’ gebruikt in plaats van de term ‘meerkeuzevragen’ omdat dat beter aansluit
bij de praktijk.
Het aantal opdrachten voor het praktijkexamen is gewijzigd van ten minste zes in vijf
(zie artikel 21, tweede lid).
Artikel 24 (Herexamen DAV-2)
De inhoud van de eerste vier leden van dit artikel is ontleend aan onderdeel 13 van
paragraaf 5.2 ‘Examenreglement’ van Bijlage XIIId en komt inhoudelijk overeen met
artikel 19 en is daarbij ook toegelicht.
Het vijfde lid is opgenomen voor de situatie dat iemand een geldig DAV-1 certificaat
heeft op het moment waarop hij de aanvraag doet en vervolgens examen doet (conform
artikel 20, onderdeel a) maar hij gebruik moet maken van de mogelijkheid om herexamen
te doen omdat hij het theorie-examen (of het praktijkexamen) niet heeft gehaald. Zo’n
herexamen moet binnen zes maanden na het examen worden gedaan. Omdat een DAV-1 certificaat
maar zes maanden geldig is, is denkbaar dat het DAV-1 certificaat op het moment waarop
het herexamen wordt gedaan niet meer geldig is.
Artikel 25 (Entreecriteria DTA)
De eis inzake beheersing van de Nederlandse taal en de eis dat de betrokkene minimaal
basisonderwijs of gelijkwaardig onderwijs gevolgd moet hebben stond wel in paragraaf
7 ‘Entreecriteria’ van Bijlage XIIIc, maar is hier niet meer opgenomen omdat alleen
iemand die eerder een ‘oud’ DAV-certificaat, een DAV-2 certificaat of eerder een DTA-certificaat
heeft gehad in aanmerking kan komen voor een DTA-certificaat. De aanvrager is dan
in dat kader al getoetst is met betrekking tot leeftijd en beheersing van de Nederlandse
taal omdat die eisen gesteld werden/worden op basis van paragraaf 7 van bijlage XIIIc,
artikel 20 respectievelijk paragraaf 7 van bijlage XIIId. Omdat het DAV-certificaat,
het DAV-2-certificaat en het DTA niet langer dan 1 jaar verlopen mogen zijn op het
moment waarop het examen wordt afgelegd, moet iemand met een langer verlopen certificaat
die de aanvraag wil doen voor een DTA-certificaat, éérst een nieuw DAV-2-certificaat
verwerven.
De onderdelen b tot en met d en het tweede lid zijn identiek aan die in artikel 15
en zijn daar toegelicht.
Artikel 26 (Duur en cesuur theorie-examen DTA)
De in het eerste lid geregelde duur van het theorie-examen is langer geworden, namelijk
90 minuten in plaats van 75 minuten. Dit was geregeld in paragraaf 5.4.3 ‘Algemene
eisen bij de uitvoering van het theorie-examen van Bijlage XIIIc. In de praktijk bleek
dat 75 minuten te weinig is voor de examenstof.
In bijlage XIIIc werd in paragraaf 9.1 met betrekking tot het aantal vragen voor het
theorie-examen per abuis soms uitgegaan van 40 gesloten vragen en soms van 35 gesloten
vragen. Het juiste aantal is 35 gesloten vragen en dat staat nu ook uit het tweede
lid, onderdeel a. Het in het tweede lid gemaakte onderscheid tussen Deel A en Deel
B wijkt iets af van het onderscheid dat in bijlage XIIIc, paragraaf 9.1 gemaakt werd
tussen Deel A, B1 en B2. De in Deel B2 opgenomen vragen over materiaalherkenning maken
nu weer deel uit van het praktijkexamen en niet meer van het theorie-examen.
De tekst van het derde lid en de in het vierde lid opgenomen staffel zijn ontleend
aan bijlage XIIIc van paragraaf 9.1 ‘Theorie examen’, onderdeel ‘Cesuur theorie-examen’.
De in die paragraaf opgenomen weging van Deel A en Deel B van 70:30 is niet overgenomen,
omdat het wenselijk wordt geacht dat beide onderdelen voldoende zijn om te kunnen
slagen.
Artikel 27 (Duur en cesuur praktijk examen DTA)
De inhoud van het eerste lid inzake de duur van het praktijkexamen komt overeen met
paragraaf 5.4.5 ‘Algemene eisen bij de uitvoering van het praktijkexamen’ van bijlage
XIIIc, zij het dat de eis inzake de verdeling van die tijd, namelijk 30 minuten voor
het kunnen verzorgen van een mondelinge instructie of voorlichting en 60 minuten voor
het kunnen toezicht houden op de werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden, niet
meer is opgenomen.
Het aantal opdrachten, omschreven in het tweede lid, was in bijlage XIIIc, paragraaf
9.2 vastgesteld op minimaal 6. Dat aantal is nu vastgesteld op vier. Met deze vier
opdrachten moeten ten minste zes toetstermen worden getoetst. Het is mogelijk om in
één opdracht meerdere toetstermen te toetsen.
De in het derde lid opgenomen eis was in paragraaf 9.2 ‘Praktijkexamen’ opgenomen
als opmerking in de toetsmatrijs en is nu verduidelijkt door de toevoeging dat communicatieve
vaardigheden niet getoetst worden bij de opdracht herkennen van asbestverdachte toepassingen.
De inhoud van het vierde lid is ontleend aan paragraaf 9.2 ‘Praktijkexamen’ , onderdeel
‘Cesuur Praktijkexamen’ van bijlage XIIIc en lijkt inhoudelijk op artikel 16, derde
lid en 21, derde lid.
Artikel 28 (Cesuur gehele DTA examen en geldigheidsduur certificaat)
De inhoud van het eerste lid en tweede lid komt overeen met paragraaf 9.4 ‘Cesuur
examen DT-asbestverwijdering’ van bijlage XIIIc. Wanneer iemand wel voor het praktijkexamen
is geslaagd, maar niet voor het theorie-examen, bestaat op grond van artikel 33 de
mogelijkheid om herexamen te doen.
Het tweede lid komt overeen met paragraaf 4.4 ‘Geldigheidsduur van het certificaat’
van bijlage XIIIc.
Artikel 29 (Eindtermen DTA theorie-examen)
De inhoud van dit artikel is ontleend aan de opsomming in paragraaf 8 ‘Profiel en
eindtermen’ van bijlage XIIIc. De opsomming van de eindtermen voor het theorie-examen
was uitgewerkt in een aantal toetstermen in verschillende tabellen in paragraaf 9.1,
waarbij onderscheid gemaakt werd in negen categorieën te weten ‘soorten en toepassingen’,
‘wettelijk kader’, ‘taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, leidinggeven en toezicht’,
‘risicobeoordeling’, ‘asbestinventarisatie’, ‘risicoklassen’,‘procesbeheersing’, ‘eindinspecties’
en ‘betrokken partijen bij de certificatieregeling’.
Vervolgens werd in die negen categorieën een nadere onderverdeling gemaakt in 26 normen
en die werden daarna weer uitgewerkt in toetstermen.
In het onderhavige artikel is zijn in het eerste tot en met negende lid dezelfde categorieën
aangehouden en zijn daarbij in de onderdelen dezelfde 26 normen opgenomen.
De uitwerking in toetstermen is niet overgenomen, omdat dit bij nader inzien te gedetailleerd
werd gevonden en het ook wenselijk wordt geacht dat er een grotere variatie in opgaven
mogelijk is.
Deze eindtermen worden door de examencommissie van de beheerstichting omgezet in toetstermen
en op basis van die toetstermen worden vragen voor de itembank geformuleerd.
Met de in het achtste lid gebruikte term ‘inspectie-instelling’ wordt gedoeld op laboratoria
die de eindcontrole doen. Deze laboratoria moeten wel geaccrediteerd zijn, maar daarvoor
bevat de onderhavige bijlage geen regelgeving.
Artikel 30 (Eindtermen DTA praktijkexamen)
In paragraaf 9.2 ‘Praktijkexamen’ van bijlage XIIIc waren twee eindtermen zijn opgenomen.
De opsomming van de eindtermen voor het praktijkexamen was uitgewerkt in een aantal
toetstermen, namelijk 3 toetstermen bij de eerste eindterm en 25 toetstermen bij de
tweede eindterm in een tabel in paragraaf 9.2. Dat is in de nieuwe opzet niet meer
gebeurd omdat bij dit nader inzien te gedetailleerd werd geacht en het ook wenselijk
wordt geacht dat er meer variatie in praktijkopdrachten mogelijk is. Wel is een nieuwe
eindterm toegevoegd, namelijk het herkennen van asbestverdachte materialen, dit is
feitelijk geen nieuwe eis, maar maakt vanzelfsprekend onderdeel uit van de kennis
die men moet hebben.
Artikel 31 (Toetsmatrijs theorie-examen DTA)
Ten aanzien van de in artikel 29 opgenomen eindtermen is bepaald hoeveel vragen over
elke eindterm worden gesteld. Deze tabel vervangt de tabel die in paragraaf 9.1 ‘Theorie
examen’ van Bijlage XIIIc was opgenomen onder ‘Uitvoering theorie examen’ en die een
andere inhoud en opzet had. Geconstateerd is dat die tabel op een aantal punten verbeterd
moest worden. Tevens is het totale aantal vragen in het theorie-examen vastgesteld
op 35 (zie ook toelichting bij artikel 26).
De letters K, B en T staan voor kennis, begrijpen en toepassen (zie ook de toelichting
bij artikel 22).
Artikel 32 (Toetsmatrijs praktijkexamen DTA)
De hier opgenomen toetsmatrijs wijkt op een aantal punten af van de toetsmatrijs die
was opgenomen in paragraaf 9.2 van bijlage XIIId. Daarin stonden maar twee eindtermen
in plaats van drie. Het kunnen herkennen van asbestverdachte materialen is toegevoegd.
Het totale aantal opdrachten was zes en dat is nu vier geworden. De toegevoegde opmerking
in de toetsmatrijs ‘Communicatie is een geïntegreerd onderdeel in elke opdracht’ is
nu verwerkt in artikel 27, derde lid.
Artikel 33 (Herexamen DTA)
De inhoud van dit artikel is ontleend aan paragraaf 9.3 ‘Geldigheidsduur van het examenresultaat’
van bijlage XIIIc en komt inhoudelijk overeen met artikel 19 en 24.
Artikel 34 (Eindtermen en handelwijze DTA)
De inhoud van deze nieuwe bepaling lijkt inhoudelijk op artikel 17, tweede lid, en
artikel 22, tweede lid.
Artikel 35 (Overgangsbepalingen in verband met wijzigingen met ingang van 1 januari
2012)
Deze overgangsbepalingen zijn ontleend aan paragraaf 5.6 van bijlage XIIIc en bijlage
XIIId. Het betreft overgangsbepalingen die betrekking hebben op eerdere wijzigingen
van het certificatieschema.
Met de invoering van de certificatieschema’s op 1 januari 2012 (Stcrt. 2011, 18269 en Stcrt. 2011, 22513) voor de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering en de Deskundig Asbestverwijderaar,
zijn ook nieuwe eisen gesteld aan de examinering voor deze twee persoonscertificaten.
De beheerstichting heeft meer tijd nodig gehad dan verwacht om de examinering voor
beide persoonscertificaten exact in lijn te brengen met de nieuwe certificatie-eisen.
Een analyse door de beheerstichting heeft laten zien dat de verschillen tussen de
feitelijk afgenomen examens en de eisen waaraan deze examens volgens de nieuwe schema’s
moeten voldoen, minimaal zijn en geen afbreuk doen aan het doel van deze certificatie-eisen,
namelijk het eisen van deskundig optreden bij asbestverwijdering in verband met de
bescherming van veiligheid en gezondheid. Om deze reden, alsmede om te voorkomen dat
de betreffende certificaathouders onevenredig geschaad zouden worden – immers, strikt
genomen zouden hun certificaten niet voldoen aan de wettelijke eisen – worden, op
verzoek van beheerstichting, de reeds afgegeven certificaten gelijk gesteld aan certificaten
waarvoor de examens wel geheel conform de nieuwe eisen zijn afgenomen. Dit was geregeld
door middel van paragraaf 5.6 in bijlage XIIIc en XIIId die door de wijziging met
ingang van 1 augustus 2013 (Stcrt. 2013, 19316) was opgenomen.
Denkbaar is dat er op moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling nog
steeds deskundig asbestverwijderaars en deskundig toezichthouder asbestverwijdering
actief zijn op basis van een geldend certificaat die op of voor 1 oktober 2013 (DAV)
of 1 maart 2013 (DTA) gecertificeerd waren omdat een certificaat drie jaar geldig
is.
Daarom zijn deze overgangsbepalingen opnieuw opgenomen.
Uiteraard geldt ook voor certificaathouders die vóór 1 oktober 2013 (DAV) of vóór
1 maart 2013 (DTA) examen hebben gedaan en wiens certificaat op basis van de onderhavige
bepalingen geacht wordt te voldoen, dat op hen toezicht wordt gehouden zoals omschreven
in paragraaf 5 en dat geconstateerd kan worden dat de certificaathouder toch niet
competent is.
Artikel 36 (Overgangsbepalingen in verband met wijzigingen met ingang van 1 maart
2016)
De inhoudelijke wijzigingen die in de onderhavige regeling zijn doorgevoerd met betrekking
tot de eisen die gesteld worden aan het verkrijgen van het persoonscertificaat voor
de DTA, zijn beperkt.
Zo is de duur van het theorie-examen verlengd en is de opzet van het theorie-examen
iets gewijzigd evenals de opzet van het praktijkexamen. Met de overgangsbepaling in
het eerste lid is voor degenen die een certificaat hebben dat is afgegeven voor de
datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging voorzien in een overgangstermijn.
Hun certificaat blijft in principe gedurende drie jaar geldig conform de in artikel
28 opgenomen geldigheidsduur.
Met de onderhavige regeling is een onderscheid geïntroduceerd tussen eisen voor het
persoonscertificaat DAV-1 en DAV-2, terwijl daarvoor alleen eisen waren geformuleerd
voor de deskundig asbestverwijderaar ‘oude stijl’, dus zonder een onderscheid in twee
niveaus. Omdat de eisen die golden voor de DAV het meeste aansluiten bij die voor
de DAV-2, is in dit tweede lid bepaald dat voor iemand die vóór de datum van inwerkingtreding
beschikte over het DAV-certificaat dit certificaat gedurende de looptijd wordt gelijkgesteld
aan het certificaat DAV-2, ook al zijn er enkele verschillen tussen de DAV ‘oude stijl’
en de DAV-2.
Die verschillen hebben met name betrekking op de duur van het theorie-examen en de
opzet van het praktijkexamen. Ook is de formulering van de toetstermen aangepast,
maar daarmee zijn geen materiële wijzigingen beoogd.
Met de overgangsregeling in het tweede lid blijft het DAV-certificaat ‘oude stijl’
in principe nog gedurende drie jaar geldig conform de termijn in artikel 21, vierde
lid.
Artikel I, onderdeel E (Bijlage XIIId)
In verband met de integratie van Bijlage XIIIc inzake de deskundig toezichthouder
asbestverwijdering en Bijlage XIIId inzake de deskundig asbestverwijderaar tot één
nieuwe bijlage XIIIc, vervalt bijlage XIIId.
Artikel I, onderdeel F (Bijlage XIIIe)
De wijziging in subonderdeel 1 is opgenomen omdat deze tekst ten onrechte de indruk
zou kunnen wekken dat de tekst van de bijlage wordt bepaald door de beheerstichting
Ascert, maar het gaat hier om een ministeriële regeling waarvan de inhoud alleen door
de minister kan worden gewijzigd.
De wijzigingen in subonderdeel 2 en 3 houden verband met de integratie van bijlage
XIIIc en XIIId (voorheen aangeduid als SC-510 en SC 520) en de herziening van bijlage
XIIIf (voorheen aangeduid als SC-501).
Artikel I, onderdeel G (Bijlage XIIIf)
Artikel 1 (Definities en afkortingen)
De lijst met definities en documenten is zeer aanzienlijk ingekort omdat er een groot
aantal begrippen in stonden die niet in de betreffende bijlage voorkwamen of omdat
deze in de herziene bijlage niet meer voorkomen. Voor de omschrijving van de wel opgenomen
begrippen is aangesloten bij de omschrijving in de herziene bijlage XIIIc (zie Artikel
I, onderdeel C).
Wanneer in deze regeling wordt gesproken over ‘het besluit’, dan wordt daarmee het
Arbeidsomstandighedenbesluit bedoeld. Dat vloeit al voor uit de definitie in artikel
1.1, onderdeel a, van de Arbeidsomstandighedenregeling. Ondanks het nieuwe onderscheid
tussen DAV-1 en DAV-2 is de afkorting DAV in deze bijlage in artikel 1 gehandhaafd
omdat die afkorting wordt gebruikt in artikel 6 en in de toelichting.
Artikel 2 (Beoordeling en aanwijzing)
De tekst van dit artikel komt inhoudelijk overeen met paragraaf 4.2. Het gaat hier
om de certificerende instellingen die persoonscertificaten verlenen aan een deskundig
asbestverwijderaar (DAV-1 en DAV-2) en aan een deskundig toezichthouder asbestverwijdering.
Deze persoonscertificaten zijn uitgewerkt in de nieuwe Bijlage XIIIc (zie Artikel
I, onderdeel C).
Artikel 3 (Criteria voor aanwijzing)
Het eerste lid verwijst naar de eisen die op basis van artikel 1.5a van het Arbeidsomstandighedenbesluit
worden gesteld in het kader van een aanwijzing als certificerende instelling. Deze
worden nader uitgewerkt in de het tweede lid en in artikel 4. In het kader van de
integriteit is ook de in artikel 7, zesde lid, bedoelde beschrijving van onder andere
de juridische structuur en de bestuurlijke verhoudingen van belang.
De in het tweede lid, onderdeel a, opgenomen eis inzake beroepsintegriteit komt overeen
met paragraaf 4.5.1., eerste zin, met dien verstande dat de term ‘werknemers’ is vervangen
door ‘medewerkers’.
De in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen eis inzake integriteitsbeleid sluit aan
bij paragraaf 4.5.2. De hier bedoelde integriteitsverklaring omvat op grond van artikel
7, derde lid, tevens een geheimhoudingsverklaring en wordt op grond van artikel 6,
negende lid, opgenomen in het persoonsdossier.
Het tweede lid, onderdeel c, is ontleend aan paragraaf 4.5.3. met dien verstande dat
de (enigszins verwarrende) toevoeging ‘in de markt’ niet is overgenomen, daarmee werd
bedoeld: in het werkveld.
De in het tweede lid, onderdeel d, opgenomen eisen stonden al in paragraaf 4.5.9.,
daarbij is de verwijzing naar de klachtenprocedure nader gespecificeerd door niet
te verwijzen naar hoofdstuk 9, maar naar titel 9.1.
Artikel 4 (Aanvullende eisen aan certificerende instelling)
Het eerste en tweede lid zijn nieuwe bepalingen, maar sluiten aan bij de huidige praktijk
die was verwoord in paragraaf 4.5.10. Het gaat hier om het zogenoemde harmonisatie-overleg
waar afspraken worden gemaakt over hoe men bepaalde normen moet interpreteren. Het
gaat hierbij om relatief eenvoudige of technische zaken die zich niet goed lenen voor
opname in gedetailleerde regelgeving, maar waarbij in de praktijk wel behoefte bestaat
aan duidelijkheid. Het hier bedoelde overleg heeft een ander karakter dan het overleg
dat op basis van de verplichting van de certificerende instelling tot aansluiting
bij de Centrale Commissie van Deskundigen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, plaats
vindt.
De in het derde lid opgenomen verplichting om andere certificerende instellingen te
informeren over schorsing of intrekking stond in de laatste zin van paragraaf 4.5.11.
Daaraan is nu ook toegevoegd dat het weigeren van een certificaat moet worden gemeld.
Naast de verplichting om andere certificerende instellingen te informeren, geldt op
grond van artikel 11, vierde lid, de verplichting om een schorsing of intrekking te
melden aan de beheerstichting. Die verplichting stond ook in paragraaf 4.5.11.
De inhoud van het vierde lid lijkt inhoudelijk op paragraaf 4.5.12.
Het vijfde lid is ontleend aan paragraaf 4.5.14. Dit artikel sluit aan op artikel
3, tweede lid, van bijlage XIIIc, waarin staat welke werkzaamheden wél kunnen worden
uitbesteed.
Artikel 5 (Overeenkomst certificerende instelling en beheerstichting)
De inhoud van het eerste lid vloeit al voort uit artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel
f, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, maar is voor alle duidelijkheid toch hier
opgenomen.
De in het tweede lid opgenomen verplichting is ontleend aan paragraaf 4.2.1. van bijlage
XIIIf.
De genoemde aansluiting houdt in dat een certificerende instelling wordt uitgenodigd
voor vergaderingen van de Centrale Commissie van Deskundigen, maar daarin geen stemrecht
heeft.
De tekst van het derde lid is nieuw en heeft tot doel kleine certificerende instellingen
de mogelijkheid te bieden op dit punt samen te werken en zo kosten te kunnen besparen.
Dit is een uitwerking van het tweede lid.
Het vierde lid is ontleend aan paragraaf 4.5.10.
Het vijfde lid komt overeen met paragraaf 4.5.16 van bijlage XIIIf zoals die is komen
te luiden met ingang van 1 oktober 2015 (Stcrt. 2015, 29548).
Het zesde lid is nieuw. De klachten- en bezwaarschriftenprocedure is niet langer uitgewerkt
in bijlage XIIIc omdat de Algemene wet bestuursrecht hier al in voorziet, maar het
is wenselijk dat de certificerende instelling de procedures voor op schrift stelt
(zie artikel 3, tweede lid, onderdeel d). Uiteraard moeten deze in overeenstemming
zijn met de Algemene wet bestuursrecht. Voor zover sprake is van aanvullende regels,
is het wenselijk er geen verschillen bestaan tussen de procedures van de verschillende
certificerende instellingen. Daarom is in dit zesde lid bepaald dat de beheerstichting
daarover regels kan stellen in de overeenkomst.
De in het zevende lid opgenomen eis was in bijlage XIIIf opgenomen in paragraaf 5.1,
onderdeel g.
Artikel 6 (Eisen aan het certificatiepersoneel)
De eis dat een certificerende instelling deskundig is, is een voorwaarde om als certificerende
instelling aangewezen te kunnen worden. Dat vloeit voort uit artikel 1.5a, eerste
lid, onderdeel b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De tekst van het eerste lid is ontleend aan paragraaf 4.2.6.
In dit artikel wordt voor de eisen die voor het certificatiepersoneel gelden onderscheid
gemaakt tussen vijf verschillende functies, namelijk (1) een toezichthouder theorie-examen,
(2) een examinator praktijkexamen DAV en (3) een examinator praktijkexamen DTA, (4)een
beoordelaar van theorie-examen en praktijkexamen en(5) een certificaatbeslisser van
theorie-examen en van praktijkexamen.
Voor de omschrijving van deze functies is aangesloten bij de definities die eerder
in paragraaf 2 waren opgenomen. Daarbij werd gesproken over ‘beslisser’ in plaats
van over ‘certificaatbeslisser’.
In het derde lid, onderdeel a en b, wordt ten aanzien van de toezichthouder theorie-examen
en de examinator praktijkexamen bepaald dat zij zorg dragen voor de naleving en uitvoering
van het examenreglement en de daarin opgenomen uitvoeringsvoorschriften. Elke certificerende
instelling is op grond van artikel 9, tweede lid, van Bijlage XIIIc gehouden om over
een examenreglement te beschikken. Daarnaast stelt de beheerstichting Ascert een examenreglement
met aanvullende uitvoeringsvoorschriften op. Dit examenreglement van de beheerstichting
is te vinden op de website van Ascert. In de overeenkomsten die de beheerstichting
met de certificerende instellingen sluit wordt bepaald dat de certificerende instellingen
aan de in dit kader door Ascert gestelde eisen voldoen.
De eis dat de betrokkene kennis moet hebben van het examenreglement geldt voor de
in het vijfde lid bedoelde toezichthouder achtste lid genoemde certificaatbeslisser.
De in totaal zeven eisen, waarvan vier algemene eisen en drie specifieke eisen, die
aan een toezichthouder theorie-examen worden gesteld in het vierde lid en het vijfde
lid zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van de eisen die in paragraaf 4.2.6 van
bijlage XIIIf waren opgenomen.
De twaalf eisen die aan de examinatoren van het praktijkexamen DAV en DTA worden gesteld,
bestaande uit de vier eisen in het vierde lid, de drie eisen die aan de toezichthouder
theorie-examen worden gesteld in het vijfde lid plus de vijf eisen die daarnaast op
basis van het zesde lid, onderdeel b tot en met f, gelden voor deze examinatoren,
zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van de eisen die in paragraaf 4.2.6 van bijlage
XIIIf waren opgenomen.
De negen eisen die aan de beoordelaar van het theorie-examen en het praktijkexamen
worden gesteld bestaande uit de vier algemene eisen in het vierde lid en de vijf aanvullende
eisen in het zevende lid zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van de eisen die in
paragraaf 4.2.6 van bijlage XIIIf waren opgenomen. De eis dat de beoordelaar een dienstverband
voor onbepaalde tijd moet hebben met de certificerende instelling stond al in paragraaf
4.2.3.
De vier algemene en de vier aanvullende eisen die in het vierde en achtste lid aan
de certificaatbeslisser worden gesteld in paragraaf 4.2.6 zijn nagenoeg ongewijzigd
gebleven ten opzichte van de eisen die in paragraaf 4.2.6 van bijlage XIIIf waren
opgenomen. Toegevoegd is de eis in het achtste lid, onderdeel b, inzake de daar genoemde
NEN-norm. De eis dat de beoordelaar een vast dienstverband moet hebben met de certificerende
instelling stond in al paragraaf 4.2.3.
Het in het vierde lid, onderdeel d, opgenomen begrip ‘beslotenheid van de examens’
was apart gedefinieerd in paragraaf 2.1 ’Definities’, maar omdat de term in de regeling
maar éénmaal voorkomt is deze term niet meer opgenomen in de definities. De term houdt
in dat de betreffende medewerkers van een certificerende instelling geen informatie
verstrekken over de inhoud van afgenomen examens aan derden die niet bij de examinering
betrokken zijn. De certificerende instelling verifieert en implementeert dit. In verband
hiermee tekenen medewerkers van de certificerende instelling een integriteitverklaring
(zie ook het tiende lid, onderdeel b). In paragraaf 5.4.1 van bijlage XIIIc en XIIId,
zoals deze luidden tot inwerkingtreding van de onderhavige regeling, waren ook al
bepalingen opgenomen over de beslotenheid van het examen en het ondertekenen van een
verklaring van geheimhouding door het certificatiepersoneel.
In het vijfde lid is onderdeel c toegevoegd. Op basis van paragraaf 4.2.6 gold dat
een toezichthouder theorie-examen een dienstverband voor onbepaalde tijd moet hebben
met de certificerende instelling of de exameninstelling. Bij nader inzien is de eis
dat sprake moet zijn van een vast dienstverband met de certificerende instelling te
rigide, maar er moet wel een contractuele relatie tussen certificerende instelling
en toezichthouder theorie-examen bestaan. De toezichthouder theorie-examen kan bijvoorbeeld
ook een zelfstandige zijn die door de certificerende instelling wordt ingehuurd. Gezien
de verantwoordelijkheid van de certificerende instelling voor de uitvoering van het
examen (zie artikel 3, tweede lid, van Bijlage XIIIc) is zo’n contractuele relatie
noodzakelijk. Dat betekent ook dat het alternatief dat de toezichthouder theorie-examen
een dienstverband voor onbepaalde tijd met de exameninstelling heeft niet langer als
voorwaarde geldt.
De in het vijfde lid, onderdeel c, opgenomen eis geldt op basis van het zesde lid,
onderdeel a, ook voor de examinator praktijkexamen DAV en DTA.
Voor de beoordelaar en de certificaatbeslisser blijft de eis dat er een vast dienstverband
met de certificerende instelling moet zijn op grond van het zevende lid, onderdeel
e en het achtste lid, onderdeel d, wel bestaan.
De in het zesde lid, onderdeel d, opgenomen eis inzake kennis van het certificatieschema
is afhankelijk van het feit of iemand examinator praktijkexamen DAV is, dan wel examinator
praktijkexamen DTA. Door de integratie van de bijlagen XIIIc (SC-510) en XIIId (SC-520)
in een nieuwe bijlage XIIIc, kan niet meer naar twee verschillende bijlagen worden
verwezen.
In het zesde lid, onderdeel f, staat ten aanzien van de examinator praktijkexamen
DAV en DTA dat hij beschikt over een geldig certificaat DTA dan wel het diploma of
certificaat Asbestdeskundige van de beheerstichting. Laatstgenoemd diploma/certificaat
is een ‘vrijwillig’ diploma dat niet wordt afgegeven door een certificerende instelling,
maar door de beheerstichting Ascert. Aan welke eisen voldaan moet worden om dit certificaat
te verwerven, wordt door de beheerstichting zelf bepaald. Dit is terug te vinden op
de website van de beheerstichting waarin het is aangeduid als certificatieschema SC-570.
De inhoud van het negende en tiende lid zijn ontleend aan paragraaf 5.3 van bijlage
XIIIc en bijlage XIIId zoals deze luidden tot inwerkingtreding van de onderhavige
regeling.
Artikel 7 (Onpartijdigheid en onafhankelijkheid certificerende instelling)
De eis dat een certificerende instelling onafhankelijk is, vloeit voort uit artikel
1.5a, eerste lid, onderdeel b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
In bijlage XIIIf waren in verschillende paragrafen (4.2.11 ‘Onpartijdigheid en onafhankelijkheid
van de CKI en haar personeel’, 4.5.1. ‘Integriteit’, 4.5.2 ‘Verplichte gedragscode’,
4.5.3 ‘Marktgedrag CKI’, 4.5.4 ‘Beroepsgeheim’, 4.5.15 ‘Onafhankelijkheid CKI’) bepalingen
opgenomen over onafhankelijkheid, onpartijdigheid, geheimhouding en integriteit. De
inhoud van deze bepalingen is nu zoveel mogelijk in één artikel opgenomen voor zover
de integriteit betrekking heeft op het afnemen van examens en het afgeven van een
certificaat, maar is deels ook in artikel 3 over de criteria voor aanwijzing opgenomen.
Overigens kan worden opgemerkt dat de geheimhoudingsverplichting van een ieder die
betrokken is bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan al geregeld in artikel
2.5 van de Awb.
De tekst van het eerste, tweede lid en derde lid lijkt inhoudelijk op paragraaf 4.2.11.
De tekst van het vierde en vijfde lid is gebaseerd op paragraaf 4.5.15., onderdeel
a tot en met c.
De tekst van het zesde en zevende lid lijkt inhoudelijk op paragraaf 4.5.15, tweede
alinea. Uiteraard is de in het zesde lid bedoelde informatie van belang bij de beoordeling
die in het kader van de aanwijzing (zie artikel 3) plaats vindt.
Artikel 8 (Administratie in Nederlandse taal)
De verplichting van de certificerende instelling om de Nederlandse taal te gebruiken
voor rapportages en dossiers stond in bijlage XIIIf in paragraaf 4.5.13. Nu is gekozen
voor de verzamelterm ‘administratie’ voor rapportages, dossiers en correspondentie
van de certificerende instelling. Op grond van artikel 2.6, eerste lid, Awb geldt
dat bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen de Nederlandse
taal gebruiken, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In afwijking van het eerste lid van artikel 2.6 Awb kan een andere taal worden gebruikt
indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet
onevenredig worden geschaad.
De bepaling dat tijdens de examinering (theorie en praktijk) uitsluitend in de Nederlandse
taal gecommuniceerd mag worden is nu opgenomen in de artikelen 10 en 12 in bijlage
XIIIc.
Artikel 9 (Jaarverslag certificerende instelling)
In bijlage XIIIf, paragraaf 5.1, onderdeel a, was opgenomen welke onderwerpen in het
jaarverslag moeten worden behandeld, maar omdat de daarin opgenomen onderwerpen al
zijn opgenomen in artikel 1.1a van de Arbeidsomstandighedenregeling is het niet nodig
om deze opsomming in deze bijlage te herhalen. De verplichting om jaarlijks vóór 1 maart
het jaarverslag op te stellen en toe te zenden aan de minister staat in artikel 1.5e
van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Artikel 10 (Informatieverstrekking door certificerende instelling aan minister bij
beëindiging)
In bijlage XIIIf, paragraaf 5.1, onderdeel g, staat nu de verplichting om SZW en Ascert
te informeren zodra de certificerende instelling voornemens is één of meer van haar
taken te beëindigen. De verplichting om de beheerstichting, Ascert, hierover te informeren
is nu opgenomen in een apart artikel, namelijk artikel 5, achtste lid.
Tegelijkertijd staat in paragraaf 4.5.8 ‘Informatieplicht aan SZW bij beëindiging’
de verplichting van de certificerende instelling om bij beëindiging van de activiteiten
terstond de minister van SZW te informeren. Het eerste lid is ontleend aan paragraaf
4.5.8.Met deze bepaling wordt voorzien in een ordentelijke overdracht van dossiers
wanneer een certificerende instelling zelf aangeeft niet langer als aangewezen gecertificeerde
instelling werkzaam te willen zijn, dan wel wanneer een gecertificeerde instelling
niet langer kan worden aangewezen omdat deze niet meer aan de voorwaarden voldoet.
In dat geval wordt er naar gestreefd een nieuwe certificerende instelling te vinden
die de betreffende dossiers kan overnemen en moet ook met de certificaathouders overlegd
worden zodat zij een overeenkomst kunnen sluiten met die nieuwe certificerende instelling.
Artikel 11 (Informatieverstrekking door certificerende instelling aan RvA, I-SZW en
de certificaathouders)
De inhoud van het eerste en tweede lid van dit artikel komt grotendeels overeen met
paragraaf 5.1, onderdeel f, met dien verstande dat die informatie nu ‘desgevraagd’
moet worden verstrekt.
De in paragraaf 5.1, onderdeel b, opgenomen verplichting van de certificerende instelling
om mee te werken aan controles door de RvA is al geregeld in artikel 1.5e en 1.5d
van het besluit en hoeft in de regeling niet nog een keer herhaald te worden.
De in paragraaf 5.1, onderdeel c, opgenomen verplichting is niet meer apart opgenomen
omdat de verplichting om aan de Inspectie SZW informatie te verstrekken al geregeld
is het tweede lid.
De van paragraaf 5.1, onderdeel g, opgenomen verplichting om ‘SZW’ te informeren is
in het derde lid aangepast door te bepalen dat de ‘Inspectie SZW’ moet worden geïnformeerd.
De verplichting om de minister te informeren staat nu in artikel 10. Nieuw is de in
het derde lid opgenomen verplichting om de RvA en de certificaathouders te informeren
over een voorgenomen beëindiging van de taken door een certificerende instelling.
De verplichting om de beheerstichting te informeren stond in paragraaf 5.1, onderdeel
g, maar staat nu in artikel 5, achtste lid. De verplichting om aan te geven naar welke
certificerende instelling de certificaathouders willen overgaan is niet overgenomen.
In de praktijk vindt daarover overleg plaats met de certificaathouders.
De inhoud van het vierde lid sluit inhoudelijk aan bij paragraaf 5.1, onderdeel d.
ARTIKEL II
Met deze wijziging van de Warenwetregeling wordt de tekst van de betreffende paragraaf
iets verduidelijkt en een ten onrechte geplaatste puntkomma vervangen door een punt.
ARTIKEL III
Dit artikel is al toegelicht in paragraaf 7 van het algemeen deel van de toelichting.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher