Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 68762 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 68762 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op richtlijn nr. 2013/3/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/53/EG (PbEU 2013, L 178) en artikel 9a, derde lid, 43, derde lid, 45b, vijfde lid, 45e, derde lid, 45f, vierde lid, 45i, derde lid, 45j, vierde lid, 45k, derde lid, 45l, vijfde lid, 45q, tweede lid, 128 vierde lid, van de Mijnbouwwet en artikel 6, derde lid, 44a, 49, tweede lid, 84b, vijfde lid, 84c, vijfde lid, 84d, derde lid, 84e, derde lid, 84f, vijfde lid, 84g, eerste en tweede lid, 84i, tweede lid, 84j, tweede lid en 84k, tweede lid, Mijnbouwbesluit;
Besluit:
De Mijnbouwregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1.3.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij de aanvraag voor een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen overlegt de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van de technische en financiële mogelijkheden de beschikbare informatie betreffende de veiligheids- en milieuprestaties van de aanvrager, onder meer met betrekking tot zware ongevallen, voor zover van toepassing op de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.
B
Na artikel 1.8.2 wordt in paragraaf 1.8 een artikel toegevoegd, luidende:
Bij de aanvraag tot afsplitsing van een vergunning als bedoeld in artikel 143, achtste lid, van de wet, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:
a. de vergunning waarvoor afsplitsing wordt gevraagd;
b. een aanduiding van de gebiedsdelen die door afsplitsing ontstaan;
c. de reden voor afsplitsing;
d. een kaart waarop de voorkomens van delfstoffen zijn aangegeven;
e. de personen die overeenkomstig artikel 22, vijfde lid, van de wet worden aangewezen voor de afzonderlijke vergunningen die na afsplitsing zullen ontstaan.
C
Na paragraaf 1.11 wordt aan hoofdstuk 1 een paragraaf toegevoegd, luidende:
Het verbod, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de wet geldt niet voor een schip dat de veiligheidszone binnenvaart of daar blijft:
a. in verband met de aanleg, de inspectie, het testen, de reparatie, het onderhoud, de verandering, vernieuwing of verwijdering van onderzeese kabels of pijpleidingen in of in de nabijheid van die veiligheidszone,
b. om diensten te verlenen voor of personen of goederen te vervoeren van of naar de installatie,
c. ten behoeve van toezicht op de naleving en de handhaving van wettelijke voorschriften,
d. om levens of eigendommen te redden, of het doen van pogingen daartoe,
e. gedwongen door de weersomstandigheden,
f. wanneer het in nood verkeert of
g. als het toestemming heeft van de exploitant of de eigenaar van de installatie.
De aanvrager van een ontheffing als bedoeld in artikel 43, vierde lid van de wet, verstrekt aan de Minister:
a. de geografische coördinaten van de mijnbouwinstallatie waarop de aanvraag van toepassing is;
b. de begrenzing van de zone waarvoor het verbod als bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de wet van toepassing is, indien deze zone zich niet kan uitstrekken tot een zone van 500 meter rondom de mijnbouwinstallatie;
c. een kaart waarin de positie van de mijnbouwinstallatie is aangegeven met daarbij de veiligheidszone en de bijzonderheden van het omliggende gebied;
d. de verwachte periode waarvoor de ontheffing van toepassing dient te zijn;
e. de maatregelen die aanvullend worden genomen om eventuele risico’s, voortvloeiend uit de specifieke positie van de mijnbouwinstallatie, zoveel mogelijk te minimaliseren.
D
Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
E
Na paragraaf 11.4 wordt aan hoofdstuk 11 een paragraaf toegevoegd, luidende:
F
Na hoofdstuk 11 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Een verzoek om instemming met een rapport inzake grote gevaren of een gewijzigd rapport inzake grote gevaren wordt voor zover het rapport betrekking heeft op een niet-productie-installatie of op een productie-installatie die is gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee en deze productie-installatie is gelegen aan de zeezijde van de in de bijlage bij de wet vastgestelde lijn, ten minste twaalf weken voor aanvang van de activiteit of uitvoering van de wijziging of ontmanteling ingediend.
2. Een rapport inzake grote gevaren of een gewijzigd rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie op een andere locatie dan bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste twaalf weken voor aanvang van de activiteit of uitvoering van de wijziging of ontmanteling ingediend.
3. De inspecteur-generaal der mijnen beslist binnen twaalf weken op het verzoek bedoeld in het eerste lid.
Een rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie bevat ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 2, bij richtlijn 2013/30/EU, met uitzondering van punt 14 en met dien verstande dat onder de informatie bij punt 15 wordt verstaan: de informatie over de voorkoming van zware ongevallen die aanzienlijke of ernstige milieuschade tot gevolg hebben, die wordt verkregen uit een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en die van belang is voor de activiteiten die vanuit de installaties worden geleid.
Een rapport inzake grote gevaren voor een niet-productie-installatie bevat ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 3, bij richtlijn 2013/30/EU, met dien verstande dat onder de informatie bij punt 15 wordt verstaan: de informatie over de voorkoming van zware ongevallen die aanzienlijke of ernstige milieuschade tot gevolg hebben, die wordt verkregen uit een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en die van belang is voor de activiteiten die vanuit de installaties worden geleid.
Een intern rampenplan bevat ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 10, bij richtlijn 2013/30/EU, met dien verstande dat onder ‘extern rampenplan’, bedoeld in punten 2 en 9, wordt verstaan: het Incidentbestrijdingsplan Noordzee, bedoeld in artikel 23 van de Wet bestrijding maritieme ongevallen, het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, of het rampbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s.
1. Een intern rampenplan wordt bijgewerkt in geval van een essentiële wijziging in een kennisgeving als bedoeld in, artikel 45n, eerste lid, en artikel 45p, eerste lid, van de wet.
2. Het bijgewerkte interne rampenplan wordt gelijktijdig met de in kennisstelling, bedoeld in artikel 45n, derde lid, en artikel 45p, vijfde lid, van de wet, of indien dit niet mogelijk is zo snel mogelijk daarna, ingediend bij de inspecteur-generaal der mijnen.
3. De exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie stelt de voor het desbetreffende gebied bevoegde autoriteit voor het Incidentbestrijdingsplan Noordzee, bedoeld in artikel 23 van de Wet bestrijding maritieme ongevallen, voor het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, of voor het rampbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s, in kennis van een bijgewerkt intern rampenplan.
1. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie draagt er bij de selectie van de onafhankelijke verificateur zorg voor dat wordt voldaan aan de onafhankelijkheidseisen bedoeld in bijlage V, onderdeel 1, bij richtlijn 2013/30/EU.
2. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie zorgt ervoor dat de regeling voor onafhankelijke verificatie voldoet aan de voorwaarden genoemd in bijlage V, onderdeel 2, bij richtlijn 2013/30/EU.
3. In geval van een essentiële wijziging als bedoeld in artikel 45n, derde lid, van de wet worden de resultaten van verdere verificatie aan de inspecteur-generaal der mijnen medegedeeld op diens verzoek.
De beschrijving van de regeling voor onafhankelijke verificatie, bedoeld in artikelen 45c, eerste lid, onderdeel c, en 45g, eerste lid, onderdeel c, van de wet, bevat de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 5, bij richtlijn 2013/30/EU.
Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie hanteert de volgende termijnen:
a. voor het bewaren van het advies en de documentatie, bedoeld in artikel 45l, vijfde lid, onderdeel a, van de wet: zes maanden na voltooiing van de activiteiten waarop zij betrekking hebben;
b. voor het treffen van een regeling voor onafhankelijke verificatie, bedoeld in artikel 45l, vijfde lid, onderdeel b, van de wet voor een productie-installatie: voordat het ontwerp van de productie-installatie is voltooid;
c. voor het treffen van een regeling voor onafhankelijke verificatie, bedoeld in artikel 45l, vijfde lid, onderdeel b, van de wet voor een niet-productie-installatie: voor aanvang van de activiteit;
d. voor het nemen van maatregelen en de reactie op het advies, bedoeld in artikel 84g, eerste lid, van het besluit: acht weken na het uitbrengen van het advies;
e. voor het in kennis stellen van de inspecteur-generaal der mijnen, bedoeld in artikel 84g, tweede lid, van het besluit: tien werkdagen na afloop van de termijn, bedoeld in onderdeel d.
1. Een kennisgeving als bedoeld in artikel 45m, eerste lid, van de wet, wordt uiterlijk op het moment van de aanvraag om een vergunning, bedoeld in artikelen 8.1 van de Wet milieubeheer en 40 van de Mijnbouwwet ingediend.
2. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn 2013/30/EU.
3. Een kennisgeving als bedoeld in artikel 45n, eerste lid, artikel 45o, eerste lid en artikel 45p, eerste lid, van de wet, wordt zes weken voor aanvang van de activiteit ingediend.
4. Een kennisgeving, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste de volgende informatie:
a. voor een verplaatsing van een productie-installatie als bedoeld in artikel 45o van de wet: de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn 2013/30/EU;
b. voor een boorgatactiviteit als bedoeld in artikel 45n van de wet: de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 4, van richtlijn 2013/30/EU;
c. voor een gecombineerde activiteit als bedoeld in artikel 45p van de wet: de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 7, van richtlijn 2013/30/EU.
1. De gevallen, bedoeld in artikel 6, derde lid, van het besluit betreffen
a. vervoer tussen 07.00 en 20.00 uur en vervoer met een helikopter, met dien verstande dat ten hoogste aanspraak wordt gemaakt op vier plaatsen;
b. voorzien van een verblijfplaats, voor zover ter plaatse de nacht moet worden doorgebracht.
2. Indien bij het verrichten van mijnbouwactiviteiten ernstige schade dreigt te ontstaan of is ontstaan, kan op aanwijzing van de inspecteur-generaal der mijnen het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde vervoer plaatsvinden tussen 0.00 uur en 24.00 uur.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 13 december 2016
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Deze wijziging van de Mijnbouwregeling strekt hoofdzakelijk tot implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178; hierna: de richtlijn). De richtlijn is geïmplementeerd in de Mijnbouwwet en nader uitgewerkt in het Mijnbouwbesluit. Deze regeling vormt het sluitstuk van implementatie van de richtlijn. De implementatie van bepalingen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden (de veiligheid en gezondheid van werknemers) heeft plaatsgevonden in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Stb. 2016, 60) en de Arbeidsomstandighedenregeling.
De aanleiding voor de richtlijn was het zeer ernstige ongeluk dat zich op 20 april 2010 voordeed in de Golf van Mexico bij een boring naar olie. De schade voor mensen, het milieu, de visserij en de kusteconomieën als gevolg van een explosie door het ontsnappen van olie en gas en het in zee stromen van miljoenen liters olie was zeer groot. Deze ramp was voor de Europese Commissie aanleiding om een richtlijn voor te stellen en daarin verplichtingen op te nemen op het gebied van risicobeheer en voorbereiding op noodsituaties bij de opsporing en winning van olie en gas. Om de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten op zee verder te verkleinen en de gevolgen van een eventueel ongeval zoveel mogelijk te beperken, worden in de richtlijn de voorwaarden voor een veilige opsporing en winning van olie en gas op zee en de reactiemechanismen bij zware ongevallen aangescherpt. Daarnaast heeft de richtlijn tot doel de regels over de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten te harmoniseren door in één richtlijn regels te stellen voor zowel de veiligheid en gezondheid van werknemers als voor de bescherming van het milieu.
De richtlijn is alleen op olie- en gasactiviteiten op zee van toepassing. Echter, de bepalingen van deze regeling gelden voor een groot deel ook op land. Dit is in lijn met de keus die hieromtrent is gemaakt bij de wijziging van de Mijnbouwwet en het Mijnbouwbesluit ter implementatie van deze richtlijn.
Ingevolge de richtlijn moet er bij de voorbereiding en de uitvoering van de winning van olie en gas op zee een aantal documenten worden opgesteld. Deze documenten maken deel uit van de preventieve en systematische beheersing van risico’s bij de olie- en gaswinning en zijn gericht op het voorkomen en het beperken van schade door deze activiteiten. Het betreft hier een (gewijzigd) rapport inzake grote gevaren, zowel voor een productie-installatie als voor een niet-productie-installatie, een intern rampenplan, het bedrijfsbeleid inzake het voorkomen van zware ongevallen en het veiligheids- en milieubeheersingssysteem, de regeling voor onafhankelijke verificatie en kennisgevingen met betrekking tot een voorgenomen productie-installatie of voor een verplaatsing van een productie-installatie, voor een boorgatactiviteit en voor een gecombineerde activiteit.
De eisen die de richtlijn aan de diverse documenten stelt, sluiten in belangrijke mate goed aan bij de huidige praktijk in Nederland, maar gaan in een aantal opzichten verder en leggen nieuwe verplichtingen op. Ter uitvoering van de richtlijnverplichtingen zijn in de Mijnbouwwet en in het Mijnbouwbesluit al voorschriften opgenomen over de inhoud van de onderscheiden documenten, de wijze waarop deze dienen te worden opgesteld en de gegevens en documenten die bij indiening daarvan dienen te worden verstrekt. Het opnemen in de diverse documenten van de uitgebreide en gedetailleerde informatie, zoals geformuleerd in de bijlagen bij de richtlijn, wordt verplicht gesteld in deze ministeriële regeling. Voor een aantal onderdelen zijn de verplichtingen in de bijlage van de richtlijn voldoende duidelijk en concreet. Daarom is er voor deze onderdelen voor gekozen de richtlijnverplichtingen niet opnieuw te formuleren in de Mijnbouwregeling, maar in de desbetreffende artikelen daarnaar te verwijzen. Dat betreft het rapport inzake grote gevaren, het intern rampenplan, het bedrijfsbeleid inzake het voorkomen van zware ongevallen en het veiligheids- en milieubeheersingssysteem en de kennisgevingen betreffende een voorgenomen productie-installatie, de selectie van de onafhankelijke verificateur en de regeling voor de onafhankelijke verificatie, een boorgatactiviteit, een verplaatsing van een productie-installatie en gecombineerde activiteit. Waar in een beperkt aantal gevallen een aanvulling op de verwijzing nodig was, komt in het artikelsgewijze deel van deze toelichting aan de orde. Bij de wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling is voor dezelfde werkwijze van verwijzing naar de bijlagen van de richtlijn gekozen.
Deze regeling bevat verder een omschrijving van de gevallen waarin het verbod om zich te bevinden in een veiligheidszone of daarbinnen enig voorwerp te hebben of te doen hebben niet geldt. Tevens worden regels gesteld omtrent de informatievoorziening door de aanvrager van een ontheffing aan de Minister.
De implementatie van de richtlijn heeft aanzienlijke administratieve lasten tot gevolg. Deze administratieve lasten zijn in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn (Kamerstuknummer 34 041) meegenomen. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting.
De invoeging van artikel 1.8.3 over de informatieverstrekking bij afsplitsing van vergunningen brengt geen nieuwe informatieverplichtingen met zich mee. De wijzigingen hebben om die reden geen gevolgen voor de regeldruk. De wijziging sluit aan bij de bestaande verplichtingen zoals deze voor splitsing zijn geregeld.
Bij de aanvraag voor een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen worden de technische en financiële mogelijkheden van een aanvrager beoordeeld. Artikel 4, tweede lid, onderdeel d, van de richtlijn geeft aan dat met de beschikbare informatie betreffende onder meer de veiligheids- en milieuprestaties van de aanvrager rekening gehouden moet worden bij de beoordeling van de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager. In artikel 9a, derde lid, van de Mijnbouwwet is ter implementatie van deze bepaling aangegeven dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de informatie die in dit kader bij de aanvraag moet worden aangeleverd. Dit artikel strekt ter implementatie van deze bepaling, waarbij nauw is aangesloten bij de formulering van de richtlijn op dit punt.
Artikel 143, achtste lid, van de Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen om een vergunning af te splitsen. Op basis van artikel 144 van het Mijnbouwbesluit kunnen over een aanvraag tot afsplitsing nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling. Dit artikel strekt hiertoe. Bij de gevraagde gegevens wordt nauw aangesloten bij de gegevens die worden gevraagd bij een splitsing van een vergunning, zoals opgenomen in artikel 1.8.1 van de Mijnbouwregeling.
Dit artikel vormt de implementatie van artikel 6, zevende lid, van de richtlijn. Het is in beginsel verboden om een veiligheidszone binnen te varen. In dit artikellid is opgenomen onder welke omstandigheden een schip wel in de veiligheidszone mag zijn. In artikel 6, zevende lid, onderdeel c, van de richtlijn is opgenomen dat het is toegestaan om onder het gezag van de lidstaat inspectie te verrichten aan en op een installatie. Inspectie is door de toevoeging van ‘onder het gezag van de lidstaat’ voor de omzetting in dit artikel opgevat als inspectie in verband met het toezicht op de naleving en de handhaving van wettelijke voorschriften. Inspecties van de installatie onder het gezag van de exploitant of eigenaar, bijvoorbeeld in verband met onderhoud, vinden plaats met toestemming van de exploitant of eigenaar en vallen daarmee onder onderdeel g.
Het artikel vermeld de informatie, die moet worden verstrekt bij de aanvraag voor een ontheffing. Dit betreft onder andere de begrenzing van de zone indien deze kleiner is dan 500 m. Tevens moet daarbij een overzichtskaart worden toegevoegd, waarin – naast de mijnbouwinstallatie en de veiligheidszone – ook bijzonderheden van het omliggend gebied worden aangegeven, zoals verkeersbanen en windmolenparken. Ook dient de aanvrager aan te geven welke aanvullende maatregelen worden genomen om de risico’s van de ontstane situatie (doordat schepen nu mogelijk dichter langs de mijnbouwinstallatie varen) adequaat worden beheerst. Te denken valt hierbij aan de inzet van een zogenaamde ‘guard vessel’, (extra) radar of AIS dekking en het aanbrengen van betonning.
In artikel 49, tweede lid van het besluit is opgenomen dat in het geval een bestaande productie-installatie de Nederlandse wateren binnenkomt of verlaat, de exploitant van deze productie-installatie de inspecteur-generaal der mijnen hiervan op de hoogte stelt. Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 11, vierde lid, van de richtlijn. In dit artikel wordt de termijn van 8 weken vastgelegd waarbinnen deze melding moet geschieden.
Artikel 128, vierde lid, van de wet bepaalt dat de inspecteur-generaal der mijnen jaarlijks een jaarplan indient bij de Minister van Economische Zaken. Dit ter implementatie van artikel 21, derde lid, van de richtlijn. In dit artikel wordt een termijn gegeven voor het indienen van dit jaarplan, zodat is verzekerd dat, overeenkomstig de richtlijn, jaarplannen worden uitgewerkt.
Dit artikel geeft de reikwijdte van hoofdstuk 11a aan. Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op de opsporing en winning van koolwaterstoffen, en dus niet op bijvoorbeeld de winning van aardwarmte.
In dit artikel is bepaald dat een (gewijzigd) rapport inzake grote gevaren ten minste twaalf weken voor aanvang van de activiteit of de uitvoering van de wijziging of ontmanteling ingediend dient te worden bij de inspecteur-generaal der mijnen.
Een deel van de rapporten behoeft instemming van de inspecteur-generaal der mijnen. Op grond van artikelen 45b, 45e, 45g, en 45l, telkens het tweede lid, van de wet behoeft een (gewijzigd) rapport inzake grote gevaren instemming als het gaat om een niet-productie-installatie of om een productie-installatie die is gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee en deze productie-installatie is gelegen aan de zeezijde van de in de bijlage bij de wet vastgestelde lijn. Deze artikelen strekken ter implementatie van de artikelen 12, zesde lid, en 13, vijfde en zesde lid, van de richtlijn.
De exploitant of eigenaar doet een verzoek om instemming en voegt het rapport daarbij. Het verzoek is een aanvraag in de zin van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur beslist op de aanvraag binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Die is in dit artikel op twaalf weken gesteld. Titel 4.1 van de Awb is van toepassing. Daarin is onder meer opgenomen waar een aanvraag aan moet voldoen en op welke wijze de beslistermijn kan worden opgeschort of verlengd.
Een rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie en voor een niet-productie-installatie bevat in de eerste plaats de documenten, genoemd in artikel 45c respectievelijk 45g van de wet. In de tweede plaats maken het veiligheids- en gezondheidsdocument op grond van de Arbeidsomstandighedenregelgeving en een intern rampenplan deel uit van het rapport inzake grote gevaren (zie artikel 84b, eerste lid, onderdelen a en b, Mijnbouwbesluit). Op grond van de onderhavige artikelen wordt bepaald dat het rapport daarnaast de informatie bevat als omschreven in bijlage I, onderdeel 3, van richtlijn 2013/30/EU.
Punt 14 van bijlage I, onderdeel 3, kan buiten beschouwing worden gelaten. In deze informatieverplichting wordt al voorzien doordat het rapport inzake grote gevaren tevens het veiligheids- en gezondheidsdocument bevat. In het veiligheids- en gezondheidsdocument is bedoelde informatie opgenomen.
In artikelen 45e en 45i van de wet is bepaald dat in geval van een essentiële wijziging of een ontmanteling een gewijzigd rapport inzake grote gevaren moet worden opgesteld. In dit artikel is opgenomen welke informatie in een dergelijk gewijzigd rapport moet worden opgenomen.
Bijlage I, onderdeel 10, bij de richtlijn bevat de inhoudsverplichtingen voor een intern rampenplan. Het plan bevat alle relevante informatie voor de responsfase, zoals beheersmaatregelen en de coördinatie met externe hulpdiensten zoals de Kustwacht en de brandweer.
Dit artikel heeft betrekking op het bijwerken van een intern rampenplan in geval van een essentiële wijziging in de kennisgeving en strekt ter implementatie van artikel 28, derde lid, van de richtlijn.
Dit artikel heeft betrekking op de informatie die het veiligheids- en milieubeheersingssysteem moet bevatten. Hiervoor wordt verwezen naar verschillende onderdelen van de richtlijn, waarin deze eisen staan opgesomd. In bijlage I, onderdeel 9, bij de richtlijn wordt in punt 10 verwezen naar het tripartiete overleg. Een voorbeeld van een dergelijk formeel overleg tussen bevoegde autoriteit, exploitanten, eigenaars en werknemersorganisaties is het internationale overleg over arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 1976 (zie overweging 18 bij de richtlijn).
In artikel 45n, derde lid, van de wet is bepaald dat de exploitant een onafhankelijke verificateur moet betrekken bij een essentiële wijziging van een ingediende kennisgeving van een boorgatactiviteit. In dit artikel worden in de eerste plaats eisen gesteld aan de onafhankelijkheid van de onafhankelijke verificateur en aan de regeling voor onafhankelijke verificatie. Dit ter implementatie van bijlage V bij de richtlijn. De onafhankelijke verificateur is iemand anders met een andere taak dan de ‘well-examiner’. Dit volgt uit overweging 29, bijlage 1, onderdeel 4, punt 11 en bijlage V, onderdeel 1b van de richtlijn. Er wordt in de richtlijn gerefereerd aan onafhankelijk boorputonderzoek door een onafhankelijk deskundige. het ligt daarmee voor de hand dat hiermee de well-examiner wordt bedoeld. Dit onderzoek en de rol van de well-examiner zijn in de richtlijn echter niet verder uitgewerkt. De eisen van onafhankelijkheid en de eisen aan de verificatieregeling gelden voor (het werk van) de verificateur.
Voor de onafhankelijke verificatie van activiteiten en installaties gelden ingevolge dit artikel enkele termijnen. Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 45l, vijfde lid, van de Mijnbouwwet en artikel 84g van het Mijnbouwbesluit. In onderdeel a is de termijn genoemd in artikel 17, zesde lid, van de richtlijn opgenomen. Onderdelen b en c bevatten de termijn genoemd in artikel 17, achtste lid, van de richtlijn.
Dit artikel heeft betrekking op de kennisgeving van het ontwerp van een productie-installatie en van een boorgatactiviteit. Dit artikel bevat termijnen voor deze kennisgevingen en nadere bepalingen over de inhoud hiervan. Een kennisgeving van een boorgatactiviteit, een verplaatsing naar een nieuwe productielocatie of een gecombineerde activiteit, wordt zes weken voor aanvang van de activiteit ingediend. De kennisgeving van het ontwerp voor een voorgenomen productie-installatie houdt verband met de indiening van een voorontwerprapport op grond van artikel 3.8 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Voor het moment waarop een kennisgeving van het ontwerp van een voorgenomen productie-installatie moet worden ingediend, is om die reden aangesloten bij hetzelfde moment van indienen. Zowel het voorontwerprapport als de kennisgeving van het ontwerp worden ingediend uiterlijk op het moment van aanvragen van de (mijnbouw)milieuvergunningen.
De kennisgeving van het ontwerp en de kennisgeving van de verplaatsing, bedoeld in artikelen 45m en 45o, van de wet zijn te beschouwen als voorlopers op het voor die productie-installatie in te dienen rapport inzake grote gevaren. De melding van een eventuele essentiële wijziging in de kennisgeving geldt alleen zolang nog geen rapport inzake grote gevaren is ingediend. Nadat een dergelijk rapport is ingediend, moet een essentiële wijziging opgevolgd worden door een gewijzigd rapport inzake grote gevaren (artikel 45e, van de wet).
In artikel 6 van het Mijnbouwbesluit is, ter implementatie van artikel 21, tweede lid, van de richtlijn, een bepaling over de voorzieningen voor toezichthouders bij de uitoefening van hun taken. In dit artikel worden enkele nadere bepalingen opgenomen over deze voorzieningen.
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting van keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 2 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit |
||
Artikel 3 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 4 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 5 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 6 |
|||
Eerste tot en met zesde lid en achtste lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Zevende lid |
Artikel 1.12.1 en artikel 1.12.2 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Artikel 7 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 8 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 9 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 10 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 11 |
|||
Eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met zevende lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit |
||
Vierde lid |
Deels geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit, deels artikel 4.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Artikel 12 |
|||
Eerste tot en met vijfde lid en zevende lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit |
||
Zesde lid |
Deels geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit, artikel 11a.2.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Artikel 13 |
|||
Eerste tot en met vierde lid en zevende lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit |
||
Vijfde en zesde lid |
Deels geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit, artikel 11a.2.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Artikel 14 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwbesluit |
||
Artikel 15 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet en Mijnbouwbesluit |
||
Artikel 16 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 17 |
|||
Eerste tot en met vijfde en zevende lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Zesde en achtste lid |
Deels geïmplementeerd in Mijnbouwwet, artikel 11a.5.3 Mijnbouwregeling |
||
Artikel 18 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 19 |
|||
eerste t/m vijfde lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
zesde lid |
Artikel 11a.4.1 en 11a.4.2 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
zevende t/m tiende lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 20 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwbesluit |
||
Artikel 21 |
|||
Eerste en tweede lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwbesluit |
||
Derde lid |
Artikel 11.5.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Artikel 22 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 23 |
|||
eerste lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
tweede lid |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
Geen |
|
Artikel 24 |
Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld |
||
Artikel 25 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 26 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 27 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 28 |
|||
Eerste, tweede en vierde lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwbesluit |
||
Tweede lid |
Deels geïmplementeerd in Mijnbouwbesluit, artikel 11a.3.2 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Artikel 29 |
Reeds geïmplementeerd (Wet Bestrijding ongevallen Noordzee, Incident Bestrijdingsplan Noordzee) |
||
Artikel 30 |
|||
eerste lid |
Reeds geïmplementeerd Arbeidsomstandighedenwet en Mijnbouwbesluit |
||
tweede lid |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwbesluit |
||
derde lid |
Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld |
||
Artikel 31 |
Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld |
||
Artikel 32 |
Behoeft geen implementatie, situatie is niet van toepassing |
||
Artikel 33 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 34 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 35 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 36 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 37 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 38 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 39 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 40 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 41 |
Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld |
||
Artikel 42 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
Artikel 43 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Artikel 44 |
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen implementatie |
||
Bijlage I |
|||
onder 1 |
Artikel 11a.6.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 2 |
Artikel 11.a.2.2 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 3 |
Artikel 11.a.2.3 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 4 |
Artikel 11a.6.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 5 |
Artikel 11a.5.2 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 6 |
Artikel 11a.2.4 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 7 |
Artikel 11a.6.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 8 |
Reeds geïmplementeerd in Mijnbouwwet |
||
onder 9 |
Artikel 11a.4.2 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
onder 10 |
Artikel 11a.3.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Bijlage II |
Deels geïmplementeerd in het Mijnbouwbesluit, artikel 11a.6.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Bijlage III |
|||
onder 1 |
Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld |
||
onder 2 |
Zal in een interne werkomschrijving worden opgenomen. |
||
Bijlage IV |
Artikel 11a.4.2 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Bijlage V |
Artikel 11a.5.1 Mijnbouwregeling |
Geen |
|
Bijlage VI |
Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld. |
||
Bijlage VII |
Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld. |
||
Bijlage VIII |
Behoeft geen implementatie, gaat om een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld |
||
Bijlage IX |
Reeds geïmplementeerd in de Mijnbouwwet |
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-68762.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.