Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 december 2016, nummer WBV 2016/18, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A1/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3 Weigeren van toegang

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang aan iedere vreemdeling die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet. De weigering van toegang is een met redenen omklede beslissing:

  • die geen uitstel gedoogt of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in de Vw genoemde termijn van uitstel ten uitvoer wordt gelegd;

  • die door de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de vreemdeling wordt uitgereikt;

  • die inhoudt dat een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst niet het grondgebied van Nederland of het Schengengebied mag binnenkomen en aldaar verblijven.

De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • stelt de beslissing omtrent toegangsweigering voor de duur van de grensprocedure uit door middel van het model M18A. Indien de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd indient nádat de toegang is geweigerd, komt aan die toegangsweigering geen betekenis meer toe. De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt ook in dat geval de beslissing omtrent de toegangsweigering uit door middel van het model M18A;

  • legt voor de duur van de grensprocedure een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw of artikel 6a, eerste lid Vw op door middel van het model M19; en

  • plaatst de vreemdeling ten spoedigste voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in AC Schiphol.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND over het al dan niet uitstellen van de weigering tot toegang, als de ambtenaar belast met de grensbewaking concludeert dat het weigeren van toegang mogelijk leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan altijd de medewerker van de IND consulteren voor advies indien hiertoe naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking aanleiding bestaat. Het advies van de medewerker van de IND is in deze gevallen bindend.

Indien een volwassen vreemdeling samen met een minderjarig kind te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw, of artikel 6a, eerste lid Vw op; en

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdelingen voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de AVIM (Afdeling Vreemdelingpolitie, Identificatie en Mensenhandel) (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

Indien er indicaties zijn van mogelijke risico’s voor het geestelijk of lichamelijk welzijn van het minderjarige kind of indien nader onderzoek nodig is naar de volwassen vreemdeling of zijn gestelde relatie tot het minderjarige kind, dan kan de ambtenaar belast met de grensbewaking van deze regel afwijken. De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • stelt de toegangsweigering uit door middel van het model M18A;

  • legt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw of artikel 6a, eerste lid, Vw door middel van het model M19 (zie paragraaf A5/3.2 Vc); en

  • plaatst de volwassen vreemdeling en het minderjarige kind, voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de Gesloten Gezinsvoorziening in Zeist.

Indien er door de ambtenaar belast met de grensbewaking wordt vastgesteld dat er risico’s zijn voor het geestelijk of lichamelijk welzijn van het minderjarige kind en/of dat er geen nader onderzoek nodig is naar de volwassen vreemdeling of zijn gestelde relatie tot het minderjarige kind (de relatie wordt niet aangenomen), dan wordt er als volgt gehandeld. De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • verleent aan het minderjarige kind de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw, of artikel 6a, eerste lid, Vw op;

  • verwijst het minderjarige kind voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de AVIM (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

  • stelt de toegangsweigering van de volwassen vreemdeling uit door middel van het model M18A;

  • legt aan de volwassen vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op op grond van artikel 6, derde lid, Vw of artikel 6a, eerste lid, Vw door middel van het model M19 (zie paragraaf A5/3.2);

  • plaatst de volwassen vreemdeling ten spoedigste voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in AC Schiphol.

Indien een alleenstaande minderjarige vreemdeling te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw, of artikel 6a, eerste lid Vw op; en

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdeling voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de AVIM (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

De ambtenaar belast met de grensbewaking legt een voornemen voor aan de IND als het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een vreemdeling die een onderdaan van de EU, EER of Zwitserland is of dit stelt te zijn, en vraagt een bijzondere aanwijzing op grond van artikel 8.8, tweede lid, Vb.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als, in andere dan de hierboven genoemde gevallen, het al dan niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing. Dit gebeurt in ieder geval als de ambtenaar belast met grensbewaking het voornemen heeft de toegang te weigeren aan personen behorend tot een van onderstaande categorieën:

  • de persoon die zich erop beroept Nederlander te zijn en/of daarmee te worden gelijkgesteld;

  • de vreemdeling die zich op een bijzondere status beroept (zie A1/4 Vc);

  • de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan;

  • de vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv; of

  • buitenlandse adoptiekinderen, adoptiefkinderen en pleegkinderen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als:

  • het weigeren van toegang leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang;

  • een wezenlijk Nederlands belang (bijvoorbeeld het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling) zich tegen weigering van toegang verzet.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan een vreemdeling van wie blijkt dat hij lang verblijf beoogt, als de vereiste mvv ontbreekt. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag met machtiging van de IND onder bepaalde voorwaarden in ieder geval toegang verlenen in de volgende situaties:

  • de vreemdeling wijzigt zijn verblijfsdoel;

  • er is een wezenlijk Nederlands belang gediend bij het verlenen van toegang;

  • er is sprake van klemmende reden van humanitaire aard.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kruist in het standaardformulier zoals opgenomen in bijlage V, deel B, SGC en als model M17 overgenomen als bijlage van de Vc, de redenen aan op grond waarvan de toegang wordt geweigerd aan een vreemdeling uit een derde land die wil inreizen. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt op het model M17 melding van:

  • de betreffende staat (in Nederland van de Staat der Nederlanden);

  • de betreffende instantie, inclusief overheidslogo (van de KMar of ZHP);

  • de toepasselijke bepalingen van de wetgeving met betrekking tot de reden voor toegangsweigering (in dit geval artikel 14 juncto artikel 6, eerste lid SGC).

Toegangsweigering na afwijzing asielaanvraag in de grensprocedure

Het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldt als toegangsweigering als bedoeld in artikel 14 SGC als deze in de grensprocedure:

  • als kennelijk ongegrond wordt afgewezen;

  • niet in behandeling wordt genomen;

  • niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De ambtenaar van de IND die werkt:

  • bij een grensdoorlaatpost;

  • langs de grens;

  • in de onmiddellijke nabijheid van de grens

is bevoegd dit besluit te nemen en treedt daarbij op als grenswachter (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Gevaar voor de volksgezondheid

Als een vreemdeling de toegang tot het grondgebied is geweigerd omdat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid, treft de ambtenaar belast met de grensbewaking maatregelen die erop gericht zijn de volksgezondheid te beschermen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling de toegang als de ziekte:

  • behandeling in een ziekenhuis nodig maakt; of

  • ingevolge de Infectieziektewet en Quarantainewet aanleiding geeft tot quarantaine.

De ambtenaar belast met de grensbewaking legt een maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw op met als aangewezen ruimte het ziekenhuis alwaar de behandeling of de quarantaine plaats zal vinden (zie model M19 en Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld.

De ambtenaar belast met de grensbewaking beoordeelt of aan de vreemdeling alsnog toegang tot het grondgebied kan worden verleend na afloop van:

  • de behandeling van de ziekte; of

  • de periode van quarantaine.

De ambtenaar belast met de grensbewaking informeert de Korpschef over de in het kader van de grensbewaking getroffen maatregelen.

Rechtsmiddelen toegangsweigering

De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen bij de IND. De ambtenaar belast met de grensbewaking reikt aan de vreemdeling naast het model M17 of M18 ook een folder ‘Rechtsmiddelen’ uit.

De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een faxbericht aan de meldcentrale rechtsbijstand als een geweigerde vreemdeling om een raadsman verzoekt. De vreemdeling moet het administratief beroepschrift binnen vier weken indienen bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening.

Indien na de toegangsweigering (vrijwel) gelijktijdig een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw wordt opgelegd en men tegen deze vrijheidsontnemende maatregel beroep instelt, dan dient het rechtsmiddel tegen de toegangsweigering eveneens beroep te zijn, in plaats van administratief beroep.

Rechtsmiddelen uitstellen van de toegangsweigering

Het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland is aan te merken als een voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. Het betreft dan ook geen besluit waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Indien de vreemdeling wil opkomen tegen de toepassing van de grensprocedure, kan dit, indien de klacht samenhangt met de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw of artikel 6a Vw, naar voren worden gebracht in het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Indien de klacht samenhangt met de behandeling dan wel de uitkomst van de asielaanvraag, kan deze naar voren worden gebracht bij het beroep tegen het besluit tot afwijzing van die aanvraag.

Rechtsmiddelen toegangsweigering na afwijzing asielaanvraag in de grensprocedure

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure wordt afgewezen als kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt krachtens artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Een beroep tegen deze vrijheidsontnemende maatregel omvat niet van rechtswege een beroep tegen het besluit tot toegangsweigering dat is opgenomen in het besluit tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tegen beide besluiten dient apart beroep te worden ingesteld. Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, wordt geen nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, maar wordt de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a Vw voortgezet.

Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de aanvraag om een visum uitsluitend wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb:

  • op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid onder a en b Vb;

  • als sprake is van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.

Alleenreizende minderjarige vreemdelingen

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking aan een alleenreizende minderjarige vreemdeling de toegang tot Nederland weigert, draagt de ambtenaar de vreemdeling over aan de DT&V voor het terugbrengen van de vreemdeling naar een derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.

B

Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.

Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:

  • onmiddellijk verzenden van het vingerafdrukkenformulier naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) met daarop de afgenomen vingerafdrukken van de opgehouden persoon;

  • raadplegen van gegevens van de vreemdelingenadministratie;

  • het OPS en het (N)SIS raadplegen of de opgehouden persoon onder de opgegeven (of inmiddels vastgestelde) identiteit voorkomt.

Als de opgehouden persoon opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen voor het onderzoek de Korpschef inschakelen van het politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.

C

Paragraaf A2/12.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.2 Opneming van signaleringen

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van een vreemdeling in het (N)SIS;

  • als een niet EU-onderdaan die niet heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;

  • als een vreemdeling een zwaar inreisverbod is opgelegd op grond van 66a lid 7 Vw;

  • als een vreemdeling een licht inreisverbod is opgelegd;

  • een ongewenst vreemdeling (OVR) na toegangsweigering tot Nederland in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een ongewenst vreemdeling (OVR) na toegangsweigering tot Nederland in verband met van een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een ongewenst vreemdeling (OVR) bij wie concrete aanwijzing zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar.

  • een ongewenst vreemdeling (OVR) bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De signaleringsduur is 2 jaar.

In ieder geval de volgende categorieën vreemdelingen worden opgenomen in het OPS:

  • een ongewenst vreemdeling (OVR) met verblijfsrecht in een Schengen-lidstaat die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw. De termijn van signalering is maximaal zes maanden;

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde EU-onderdaan of niet EU-onderdaan die heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken;

  • een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van de signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.

De duur van signaleringen ter fine van handhaving van een inreisverbod of ongewenstverklaring is gelijk aan de duur van de betreffende maatregel.

De IND neemt signaleringen op in het OPS of het (N)SIS:

  • naar aanleiding van een melding in de BVV van een door de politie of KMar opgelegd licht inreisverbod;

  • naar aanleiding van een bekendmaking van een door de IND opgelegd licht of zwaar inreisverbod of een beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw;

  • naar aanleiding van een door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ingediend model M93.

  • naar aanleiding van een beschikking tot intrekking van een mvv.

  • naar aanleiding van een concrete aanwijzing.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet het model M93 verzenden aan de IND, samen met:

  • een formulier met vingerafdrukken van de vreemdeling;

  • wanneer aanwezig kopieën van identiteitsdocumenten van de vreemdeling;

  • het opgemaakte proces-verbaal van het misdrijf dat aanleiding is voor het voorstel tot signalering.

  • het nummer van het proces-verbaal;

  • als er geen sprake is van een proces-verbaal moeten andere bewijsmiddelen die het voorstel tot signalering ondersteunen, worden meegezonden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het voorstel tot signalering ‘OVR (ongewenst vreemdeling)’ doet aan de IND, moet de vreemdeling in ieder geval informeren over:

  • het feit dat de vreemdeling gesignaleerd wordt

  • de duur van de signalering

  • dat de signalering voor het gehele Schengengebied geldt

  • de wijze waarop de vreemdeling:

    • kan kennisnemen van de signalering;

    • om opheffing kan verzoeken;

    • bezwaar kan maken tegen de signalering.

Als de identiteit van de vreemdeling niet bekend is en een onderzoek naar de identiteit van de vreemdeling nog niet heeft plaatsgevonden, moet de politie een onderzoek doen naar de identiteit van de vreemdeling op basis van de vingerafdrukken van de vreemdeling. De vreemdeling met verschillende personalia wordt onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De andere personalia worden als aliasnaam opgenomen.

D

Paragraaf A3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Vertrektermijnen

Deze paragraaf bevat de beleidsregels omtrent de toepassing van artikel 62, tweede lid, Vw.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM nemen aan dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, Vw als tenminste twee van de gronden als genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing zijn.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM moeten lichte gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4, Vb nader toelichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM hoeven zware gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 3, Vb in beginsel niet nader toe te lichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen. Dit is alleen anders als de vreemdeling gemotiveerd toelicht waarom uit de zware gronden in zijn specifieke geval geen risico op onttrekking voortvloeit.

Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4 onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.

De IND verstaat onder kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder b, Vw de situatie waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 30b Vw.

De IND bekort of onthoudt de vertrektermijn van de vreemdeling in beginsel niet op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b Vw wanneer sprake is van een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij:

  • de vreemdeling de toegang is geweigerd, of als sprake is van een uitgestelde toegangsweigering zoals beschreven in A1/7.3 Vc;

  • de vreemdeling in bewaring is gesteld;

  • de vreemdeling zich niet direct heeft gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • tegen de vreemdeling eerder een terugkeerbesluit is uitgevaardigd;

  • er sprake is van openbare orde aspecten, bijvoorbeeld (een verdenking van) het plegen van een misdrijf; of

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen.

Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als hij een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, lid 2 Vw, de termijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

Proportionaliteit

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM ziet af van het onthouden van een vertrektermijn als de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM betrekt bij de proportionaliteitstoets alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aanwezigheid van in Nederland verblijvende familieleden, in het bijzonder minderjarige kinderen. Als er sprake is van gezinsleden zonder rechtmatige verblijfstitel, is er in de regel geen aanleiding het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel te achten;

  • de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van in Nederland verblijvende familie- of gezinsleden. Als de gezondheidstoestand geen aanleiding geeft om over te gaan tot toepassing van artikel 64 Vw, is er in de regel evenmin reden om het onthouden van een vertrektermijn om medische redenen disproportioneel te achten.

Verlenging van de vertrektermijn

Een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend kan vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV. De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.

Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:

  • persoonlijk bij één van de loketten van de IND;

  • schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.

Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim en geeft onmiddellijk een beschikking.

E

Paragraaf A3/6.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.7 Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

De DT&V meldt de KMar of ZHP door middel van Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld voorafgaand aan de uitzetting alle feiten en bijzonderheden die van belang kunnen zijn voor de veiligheid tijdens de uitzetting of de veiligheid van de ambtenaren belast met de begeleiding tijdens de vlucht. De DT&V kan de KMar op basis van gedragsaspecten verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.

De DT&V maakt voor de overdracht van de vreemdeling aan de KMar ten behoeve van de feitelijke uitzetting model M24-A op. Bij de overdracht van de vreemdeling ondertekent de KMar het exemplaar van het model M24-A en geeft het getekende exemplaar terug aan de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen aan de KMar. Afhankelijk van de wijze van vertrek, maakt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen na een uitzetting model M100 en daar waar dat aangewezen is, model M93 op.

F

Paragraaf A5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Aanmelding vreemdeling

Bij de uitzetting van een vreemdeling wordt gebruik gemaakt van Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld. Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld wordt ingevuld door of namens de ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen in Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld. Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een justitiële inrichting plaatsvindt, rust deze verantwoordelijkheid op de ambtenaren van de DT&V en DJI die in die inrichting werkzaam zijn.

Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld wordt bijgewerkt met de gegevens van de betreffende vreemdeling bij iedere vrijheidsontneming op grond van artikel 6, artikel 6a, artikel 59, artikel 59a of artikel 59b Vw van het moment van aanvang van de vrijheidsontnemende maatregel tot aan het moment van uitzetting of invrijheidstelling van de vreemdeling. Bij elke wijziging en aanvulling moet Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld worden bijgewerkt.

G

Paragraaf A5/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw

3.1 Gronden voor vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat een gezin met één of meer minderjarigen binnen twee weken wordt uitgezet, mag aan een gezin met één of meer minderjarigen dat de toegang is geweigerd vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6a Vw, worden opgelegd.

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat het vertrek niet binnen twee weken wordt gerealiseerd wordt in beginsel volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6a Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND legt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw op bij beschikking model M19. De ambtenaar belast met grensbewaking moet een afschrift van de beschikking model M19 uitreiken aan de vreemdeling. De inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank moet in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld. Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats moet een nieuwe beschikking model M19 worden gemaakt waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld.

Zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor een overdracht op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 en er een significant risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is, wordt een (nieuwe) de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a Vw opgelegd. De vreemdeling wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht. Indien er geen sprake is van een significant risico op onttrekken aan toezicht, wordt de maatregel niet opgelegd dan wel opgeheven.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND hoeft geen nieuwe beschikking model M19 te maken als tijdelijke overplaatsing van de vreemdeling nodig is om redenen die voortvloeien uit toepassing van de Vw. Ook het vervoer naar de aangewezen ruimte of plaats valt onder beschikking model M19.

Als er redenen zijn om de vrijheidsontnemende maatregel met maximaal twaalf maanden te verlengen, moet de vreemdeling voor het verstrijken van de maximale bewaringsduur van zes maanden schriftelijk op de hoogte worden gesteld van dit besluit. De DT&V maakt het verlengingsbesluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit.

Voor het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw of artikel 6a Vw, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND, gebruik maken van model M113. Van model M113 moet altijd:

  • het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;

  • een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V.

Voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid, Vw of artikel 6a Vw geldt geen regime.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw

Op grond van artikel 6, derde lid, Vw kan aan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd volgens artikel 3, derde lid, Vw wordt behandeld in de grensprocedure. De toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw tijdens de grensprocedure is uitgewerkt in paragraaf C1/2.5 Vc.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw

Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw kan aan een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure is afgewezen een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd. Dit betreft een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel welke door de bevoegde ambtenaar van de IND wordt opgelegd met gebruikmaking van het model M19 (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6a Vw in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013

Op grond van artikel 6a Vw 2000 mag de maatregel op grond van artikel 6 Vw alleen voortgezet worden met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013 wanneer er sprake is van een “significant risico op onttrekken aan het toezicht”.

Wanneer er sprake is van een “significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb. Daarnaast dient de maatregel proportioneel en noodzakelijk te zijn met het oog op de overdracht.

Bij Dublinclaimanten is de maatregel, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.

H

Paragraaf A5/6.11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.11 Plaatsing in een justitiële inrichting

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet zo spoedig mogelijk na inbewaringstelling een verzoek tot plaatsing indienen bij DJI. Tegelijkertijd met het verzoek tot plaatsing wordt Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld bijgewerkt met de gegevens van de betreffende vreemdeling. Als de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een verzoek om plaatsing van de vreemdeling wil annuleren, licht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen DJI direct in. Zodra van DJI bericht ontvangen is in welke justitiële inrichting de vreemdeling gaat verblijven, zendt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen schriftelijk het dossier van de vreemdeling betreffende de inbewaringstelling aan de directeur van die justitiële inrichting.

I

Paragraaf B1/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4 Openbare orde en nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde af als de vreemdeling wegens een misdrijf:

  • een transactieaanbod heeft aanvaard;

  • een strafbeschikking is opgelegd; of

  • is veroordeeld tot:

    • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een vrijheidsontnemende maatregel, onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, onvoorwaardelijke TBS, onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders of een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

    • een taakstraf; of

    • een onvoorwaardelijke geldboete.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af wegens gevaar voor de openbare orde als het transactieaanbod of de strafbeschikking er uitsluitend toe strekt dat de vreemdeling afstand doet van illegale beeld-of geluidsdragers.

Onder gevaar voor de openbare orde verstaat de IND ook:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid;

  • gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of

  • ongewenste politieke activiteiten.

De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is.

Als een strafzaak wegens een misdrijf openstaat en de uitkomst hiervan voor het te nemen besluit noodzakelijk is, neemt de IND contact op met het OM. De IND verlengt de termijn voor het nemen van een besluit met maximaal zes maanden als het onderzoek niet is afgerond voor het verstrijken van de beslistermijn. Als de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid bedraagt de termijn waarmee de beslistermijn kan worden verlengd maximaal drie maanden.

Termijnen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 3.77, eerste lid aanhef en onder c, Vb als op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • er zijn twintig jaren verstreken bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat;

  • er zijn tien jaren verstreken bij gewelds- en drugsmisdrijven waarop een gevangenisstraf van zes jaar of minder staat; of

  • er zijn vijf jaren verstreken bij andere misdrijven dan hierboven genoemd.

De hierboven genoemde termijnen vangen aan op de dag waarop:

  • het vonnis of strafbeschikking onherroepelijk is geworden; of

  • het transactievoorstel is aanvaard.

Als de tenuitvoerlegging van de straf, vanwege een vonnis bij verstek, pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de straf volledig ten uitvoer is gelegd.

In de volgende gevallen is de straf volledig ten uitvoer gelegd:

  • bij een vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • bij een taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • bij een vermogensstraf: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

De IND past deze regels ook toe als sprake is van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf, zoals bedoeld in artikel 3.77, derde lid, Vb.

De IND past de termijnen als hierboven beschreven niet toe in één van de volgende gevallen:

  • een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;

  • het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven; of

  • ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven is sprake als:

  • meer dan één straf is opgelegd; of

  • één straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).

Nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:

  • een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of

  • een (individueel) ambtsbericht van andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

J

Paragraaf B1/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3 Wijziging van de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking

Als de aanvraag tot wijziging van de beperking wordt ingediend na de redelijke termijn van twee jaar, dan is het mvv-vereiste van toepassing (zie B1/6.1 Ad b voor een toelichting op de redelijke termijn).

De aanvraag tot wijziging van de beperking is vereist als de vreemdeling zijn verblijf in Nederland wil voortzetten op grond van een andere beperking dan de beperking waaronder hij aanvankelijk was toegelaten.

De aanvraag tot wijziging van de beperking is ook vereist als de vreemdeling gezinshereniging wil bij een ander familie- of gezinslid dan bij wie hij aanvankelijk was toegelaten.

Een aanvraag tot wijziging van de beperking is niet vereist in alle andere gevallen waarin de vreemdeling zijn verblijf wil voortzetten onder dezelfde beperking, maar bij een andere referent dan bij wie hij oorspronkelijk is toegelaten.

In een dergelijk geval moet:

  • a) de vorige referent de vreemdeling afmelden bij de IND met een bij de IND te verkrijgen formulier; en

  • b) de nieuwe referent de vreemdeling met een bij de IND te verkrijgen formulier aanmelden bij de IND.

Ad b)

De nieuwe referent moet zich met het formulier referent stellen van de vreemdeling en verklaren dat de vreemdeling nog steeds aan alle voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning voldoet. De melding moet binnen vier weken na de opgetreden wijziging door de IND zijn ontvangen.

De vreemdeling die een aanvraag tot wijziging van de beperking bedoeld in artikel 3.46 Vb, wil indienen stelt de IND conform artikel 3.99a, derde lid, Vb, daarvan eerst in kennis met de daarvoor bestemde schriftelijke kennisgeving (zie ook paragraaf B1/3.3.1.2 Vc).

K

Paragraaf B7/2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.1 Vrijstellingsgronden middelen van bestaan

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet bereikt;

  • de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of

  • de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Uitkering WAO, WAZ, Wajong

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering ontvangt op grond van de WAO, WAZ of de Wajong of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WAO, WAZ of de Wajong; en

  • voldoet aan alle volgende voorwaarden:

    • uit de toekenningsbeschikking op grond van de WAO, WAZ of Wajong van de uitkerende overheidsinstantie blijkt dat de referent volledig arbeidsongeschikt is; en

    • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) blijkt dat de referent op het moment van het indienen of beoordelen van de aanvraag nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

Uitkering WIA

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de WIA ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WIA; en

  • voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb, in ieder geval niet aan als de referent een uitkering WIA ontvangt op grond van de regeling WGA.

Uitkering Wet Wajong (wet geldig vanaf 1 januari 2010)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de Wet Wajong ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet Wajong; en

  • voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

Andere uitkering (bijvoorbeeld uitkering ingevolge de Participatiewet)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;

  • (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en

  • niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.

Verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Participatiewet

Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Participatiewet te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:

  • de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, tweede lid, Participatiewet volledig ontheven van de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Participatiewet (plicht tot arbeidsinschakeling); en

  • gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.

Familie- of gezinslid van slachtoffer mensenhandel, getuige-aangever mensenhandel of slachtoffer eergerelateerd geweld of huiselijk geweld

Als de referent een verblijfsvergunning heeft op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met mensenhandel of eergerelateerd geweld of huiselijk geweld, dan wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als de referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

L

Paragraaf B7/3.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.7.1 Artikel 3.28 Vb

De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.

De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind, genoemd in artikel 3.28, derde lid, Vb, blijkt dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind nooit zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op tbc is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar tbc te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is.

M

Paragraaf B7/3.7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.7.2 Aanvullende voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als ook wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:

  • 1. het buitenlandse pleegkind is een bloed- of aanverwant als bedoeld in artikel 1:3 BW van de referent;

  • 2.

    • a. de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf

    • b. de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en

  • 3. het gezag van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.

Ad 1.

De referent moet een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, of oom of tante van het pleegkind zijn.

Ad 2.

Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is zowel instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) als instemming van de autoriteiten in het land van herkomst vereist.

N

Paragraaf B8/10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10 Verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen

10.1 Beleidsregels voor de hoofdpersoon

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb, aan een verwesterde minderjarige vrouw als de minderjarige vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk.

De IND beoordeelt of sprake is een onevenredige psychosociale druk aan de hand van in ieder geval de volgende omstandigheden:

  • a. de mate van verwestering van de minderjarige vrouw;

  • b. individuele humanitaire omstandigheden, waaronder in ieder geval wordt betrokken de medische omstandigheden (bij de minderjarige vrouw of bij een gezinslid) en het overlijden in Nederland van een gezinslid van de minderjarige vrouw; en

  • c. de mogelijkheden tot deelname in de Afghaanse samenleving, waarbij in ieder geval wordt betrokken de samenstelling van het gezin en de aanwezigheid van machtige actoren (stamoudsten, krijgsheren) om de minderjarige vrouw te beschermen.

ad a

De IND beoordeelt de mate van verwestering aan de hand van de volgende omstandigheden:

  • de minderjarige vrouw is tenminste tien jaar oud;

  • de verblijfsduur in Nederland bedraagt tenminste acht jaar, gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot aan de aanvraag tot een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zoals in deze paragraaf is omschreven; en

  • het volgen van onderwijs in Nederland.

Indien de minderjarige vrouw niet voldoet aan één of meer van de onder ad a genoemde omstandigheden, dan rust op de vreemdeling een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat zij in het bezit gesteld moet worden van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van dit beleid.

De IND betrekt ook aspecten die er op duiden dat er geen sprake is een verwesterde schoolgaande minderjarige vrouw, waaronder in ieder geval:

  • gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal;

  • ongeoorloofd schooluitval; of

  • (uitingen van) gedrag conform de sociale Afghaanse islamitische normen.

De IND kan besluiten om geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb, te verlenen, als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de minderjarige vrouw of een van haar gezinsleden de terugkeer naar Afghanistan frustreert (waaronder het voeren van procedures die enkel zijn gericht op het bemoeilijken van de terugkeer);

  • de minderjarige vrouw tussentijds is teruggekeerd naar Afghanistan; of

  • het gestelde in paragraaf B1/4.4 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND merkt de groep vreemdelingen die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor verwesterde minderjarige vrouwen aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

Het uitgangspunt dat verwesterde vrouwen zich kunnen aanpassen (zie C7/3.2.2) blijft voor minderjarige vrouwen bestaan.

10.2 Beleidsregels voor de gezinsleden van de hoofdpersoon

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb, aan de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk.

De IND merkt de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb niet als ten aanzien van de ouders het gestelde in paragraaf C2/6.2.7 Vc of paragraaf C2/6.2.8 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb, aan de volgende gezinsleden van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk:

  • minderjarige broer(s) en/of zus(sen); en

  • meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) die nog deel uitmaken van het gezin.

De IND neemt aan dat meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) niet langer deel uitmaken van het gezin als:

  • de meerderjarige broer of zus zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of

  • de meerderjarige broer of zus een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.

Als de meerderjarige broer of zus zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat hij/zij niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de hoofdpersoon, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet als ten aanzien van de broer(s) en/of zus(sen) het gestelde in paragraaf C2/6.2.7 Vc of paragraaf C2/6.2.8 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND wijst de aanvraag van de broer(s) en/of zus(sen) van de verwesterde minderjarige vrouw niet af wegens het ontbreken van een referentverklaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder k, Vw.

10.3 Verlenging en intrekking

De IND wijst de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alleen af, of trekt deze alleen in, als door een wijziging in de situatie in het land van herkomst de grond onder de vergunning komt te vervallen.

10.4 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon en haar ouders onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de broer(s) en/of zus(sen) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ (bij de hoofdpersoon).

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening van de hoofdpersoon, haar ouders en de broer(s) en/of zus(sen) ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de hoofdpersoon en haar ouders met een geldigheidsduur van één jaar. Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de broer(s) en/of zus(sen) met de geldigheidsduur van één jaar.

O

Paragraaf C1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zevende lid; 3.109b, eerste lid; of 3.109c, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk na het beëindigen van de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen beslist na overleg met de IND of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb en paragraaf B1/4.4 Vc).

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zevende lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastig valt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening.

De grensprocedure en last minute aanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.9 Vc.

Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten en bescheiden van de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiefolder over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling, nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de documenten, indien de verblijfsaanvraag van de vreemdeling wordt ingewilligd.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten in ieder geval niet terug aan de vreemdeling als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geconcludeerd heeft dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

De grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb duurt voort na de afwijzing van de aanvraag tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Indien de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld als dat nodig is voor de voorbereiding van zijn vertrek.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen, meldt aan de vreemdeling dat de vreemdeling bewijsmiddelen, die geen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten zijn, voor onderzoek naar de authenticiteit moet aanbieden aan de IND.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA.

De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden uitgevoerd. Een leeftijdsonderzoek kan ook na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden.

Een leeftijdsonderzoek wordt niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND evident meerderjarig of evident minderjarig is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één medewerker van de IND (indien er twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken zijn) of twee medewerkers van de IND (indien er één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken is) beoordelen afzonderlijk van elkaar:

  • of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn; en

  • of er sprake is van evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgt ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND-medewerker beoordelen onafhankelijk van elkaar of er sprake is van evidente meerderjarigheid of minderjarigheid. Dat houdt in dat ze apart van elkaar de vreemdeling zien en daar een eigen conclusie aan verbinden. Er dient unaniem geoordeeld te zijn om tot evidente meerderjarigheid of minderjarigheid te kunnen concluderen.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • het uiterlijk;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • andere relevante omstandigheden.

Voorlichting

VluchtelingenWerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb; en

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.

Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De gemachtigde van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de gemachtigde. De gemachtigde en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de gemachtigde.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 zesde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).

De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het eerste gehoor en nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van de laatste twee situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

P

Paragraaf C1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 De Grensprocedure

Het verloop van de grensprocedure is geregeld in artikel 3, derde tot en met achtste lid Vw en artikel 3.109b Vb. In de grensprocedure worden de artikelen 3.109 en 3.112 tot en met 3.115 Vb overeenkomstig toegepast, tenzij anders is bepaald.

De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. Conform artikel 3.109b, tweede lid Vb kan in de grensprocedure een kortere rust- en voorbereidingstermijn dan zes dagen gelden. De vreemdeling neemt het initiatief hiertoe, waarna in samenspraak met de IND de duur van de rust- en voorbereidingstermijn wordt bepaald. De IND heeft een inspanningsverplichting om volgens het verzoek van de vreemdeling te handelen.

Voortzetting grensprocedure

De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag conform artikel 3, derde lid Vw binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.

In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het eerste gehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld:

  • Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (2011/95/EU) en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven. De IND meldt de vreemdeling uiterlijk om 18.00 uur aan bij het COA ten behoeve van de uitplaatsing. De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal in dit geval worden opgeschort en verder worden behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. De IND bepaalt in overleg met de gemachtigde van de vreemdeling, wanneer en op welke locatie de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden voortgezet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de opschorting een week duurt.

Afwijzing binnen de grensprocedure

Indien de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd binnen de grensprocedure afwijst, dan legt de bevoegde ambtenaar van de IND middels beschikking model M19 een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op als bedoeld in artikel 6, eerste en twee lid juncto het zesde lid, Vw. De IND motiveert in de beschikking model M19 of:

  • op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen;

  • of de maatregel ten aanzien van de vreemdeling onevenredig bezwarend is, en of

  • er zicht op uitzetting bestaat.

Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, dan wordt de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a Vw voortgezet.

Op grond van artikel 3, zesde lid, Vw geldt de beschikking waarbij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, tevens als toegangsweigering als bedoeld in artikel 14 SGC (zie A1/7.3).

Afwijken van de AA-termijnen binnen de grensprocedure

De IND bepaalt tijdens de grensprocedure of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verder wordt behandeld binnen de grensprocedure onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw.

Als de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afgerond kan worden binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, kan de IND de behandeling voortzetten indien het vermoeden bestaat dat de aanvraag zal worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a en 30b, Vw en de behandeling naar verwachting binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgerond.

Dit doet zich onder andere voor indien er nader onderzoek noodzakelijk is naar:

  • 1. De identiteit, nationaliteit of reisroute van de vreemdeling.

  • 2. Mogelijk misbruik van de asielprocedure of naar mogelijke fraude.

  • 3. De mogelijkheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, op grond van openbare orde of op grond van nationale veiligheid.

Ad. 1

Dit kan onder andere door middel van:

  • nader onderzoek naar de documenten van de vreemdeling op echtheid of authenticiteit.

  • taalanalyse of een ander onderzoek naar de herkomst van de vreemdeling.

  • onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling.

De IND moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure voortvarend behandelen.

Indien duidelijk is dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgedaan, verkrijgt de vreemdeling van rechtswege toegang tot Nederland en wordt de vrijheidsontnemende maatregel ex. artikel 6, derde lid, Vw opgeheven.

Inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw na grensprocedure

Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, terwijl de aanvraag niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgedaan, stelt de bevoegde ambtenaar van de IND de vreemdeling aansluitend in bewaring op grond van artikel 59b, Vw of verzoekt de IND aan de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, zijnde de Hulpofficier van Justitie, de vreemdeling aansluitend in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, Vw. Hiervan is in ieder geval sprake indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mogelijk met toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden afgewezen (zie paragraaf A5/6.3 Vc).

Q

Paragraaf C2/7.10.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.10.2.6 Duurzaamheid en proportionaliteit

Indien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:

  • a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,

  • b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.

Ad a.

De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM; en

  • vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.

Ad b.

De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.

Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleent de IND krachtens artikel 3.6b Vb ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb. De verblijfsvergunning wordt in dat geval voor maximaal een jaar verleend en kan telkens met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 3.58, eerste lid onder p, Vb).

R

Paragraaf C2/10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag blijkt alsnog van toepassing

Het gestelde in paragraaf C2/7.10.2 Vc is van toepassing.

De IND brengt geen voornemen uit tot intrekking of weigering van verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de vaststelling dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw van toepassing is, voordat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld tijdens een gehoor op deze vaststelling te reageren. Dit gehoor wordt uitgevoerd door een ambtenaar van de IND, die gespecialiseerd is in de materie van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Ambtshalve toets

Paragraaf C2/10.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.

S

Paragraaf C7/16 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

16 Het asielbeleid ten aanzien van Jemen

16.1 Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

16.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

16.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
16.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

16.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

16.4 Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
16.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Jemen is sprake van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw en paragraaf C2/3.3 Vc.

16.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

16.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

16.5 Bescherming
16.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor asielzoekers afkomstig uit Jemen aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

16.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor asielzoekers uit Jemen, gezien de uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in het hele land, geen vlucht- en vestigingsalternatief aan.

16.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Jemen geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

16.7 Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

16.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

T

Model M19 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 1.

U

Model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 december 2016

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

BIJLAGE 1

Model M19 Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel 6 eerste lid, of eerste en tweede lid, of derde lid of artikel 6a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

BIJLAGE 2

Model M55 Kennisgeving bedenktijd/aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel en beroep op regeling B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit WBV bevat uiteenlopende onderwerpen die hierna artikelsgewijs zijn toegelicht.

ARTIKELSGEWIJS

A

Bij uitspraak van 14 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2675) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) overwogen dat het besluit waarbij het asielverzoek in de grensprocedure wordt afgewezen op grond van artikel 3, zesde lid, Vw tevens een toegangsweigering inhoudt. Gelet daarop is de ambtenaar van de IND die belast is met nemen van een dergelijk besluit in dat geval tevens bevoegd om de vreemdeling de toegang tot Nederland te weigeren. Voor de vraag of de ambtenaar van de IND werkzaam is bij een grensdoorlaatpost, langs de grens of in de onmiddellijke nabijheid van de grens is niet de fysieke werkplek van de desbetreffende ambtenaar bepalend, maar het gegeven of diens werkzaamheden worden verricht in het kader van de grensprocedure. De inzet van de Koninklijke Marechaussee is, anders dan voorheen, hier niet meer bij nodig. Voorts overwoog de Afdeling dat het model M17 slechts de toegangsvoorwaarden voor kort verblijf vermeldt, en derhalve niet is vereist bij een toegangsweigering als deze.

Per 1 januari 2017 wijzigt de tekst van artikel 3, zesde lid, Vw (Stb. 2016, 415). Uit de toelichting in de nota van wijziging blijkt dat er geen inhoudelijke wijziging is beoogd, maar dat beoogd wordt om buiten twijfel te stellen dat de weigering van de toegang nadat met toepassing van de grensprocedure een asielaanvraag niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond, is gebaseerd op artikel 14 SGC (TK 2015-2016, 34 128, nr.7, p. 6 en 10)

De Afdeling heeft eveneens bij uitspraak van 14 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2676) overwogen dat de vrijheidsontnemende maatregel die krachtens artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw wordt opgelegd, geldt als een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel en dat beroep tegen deze vrijheidsontnemende maatregel niet van rechtswege een beroep omvat tegen het besluit toegangsweigering zoals opgenomen in het besluit tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdeling moet tegen beide besluiten apart beroep instellen.

Vanaf december 2016 vervalt het TISOV (tijdelijk Informatiesysteem Overdracht Vreemdelingen) bij alle ketenpartners en wordt vervangen door het meer structurele systeem Sigma. Sigma staat voor ‘de som der delen’, hetgeen betrekking heeft op het delen van relevante informatie tussen alle ketenpartners over de vreemdeling om een zorgvuldig terugkeerproces te waarborgen.

B

Het onderzoeken van kleding of zaken of het onderzoek verrichten aan het lichaam gedurende de periode van ophouding heeft volgens artikel 50 Vw als doel het vaststellen van de identiteit én de verblijfsrechtelijke positie, en niet enkel de identiteit. Middels deze wijziging wordt de Vc in overeenstemming gebracht met de Vw.

C

Met deze aanvulling is geen wijziging van het beleid beoogd. Het betreft een formalisering van de huidige werkwijze.

D

Als een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw als kennelijk ongegrond wordt afgewezen, is vastgesteld dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De aard en de ernst van die vaststelling zijn reden om in die gevallen de vertrektermijn te onthouden op grond van de kennelijke ongegrondheid (artikel 62, tweede lid onder b, Vw). Dat laat overigens de bevoegdheid onverlet om in voorkomende gevallen (tevens) een vertrektermijn te onthouden op grond van het gegeven dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid (artikel 62, tweede lid onder c, Vw).

E, F

Vanaf december 2016 vervalt het TISOV (Tijdelijk Informatiesysteem Overdracht Vreemdelingen) en wordt vervangen door het meer structurele systeem Sigma. Sigma staat voor ‘de som der delen’, hetgeen betrekking heeft op het delen van relevante informatie tussen alle ketenpartners over de vreemdeling om een zorgvuldig terugkeerproces te waarborgen.

G

Voor de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a, Vw gelden andere vereisten dan voor de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. Dit betekent dat, indien de vrijheidsontnemende maatregel wordt omgezet van artikel 6, eerste en tweede lid, naar artikel 6a, sprake is van een nieuw vrijheidsontnemende maatregel (vgl. AbRS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1089). Dit is verduidelijkt in de tekst. Daarnaast is toegevoegd dat de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw middels het model M19 door de bevoegde ambtenaar van de IND wordt opgelegd (artikel 2.10, vierde lid, VV) en dat de IND-ambtenaar bij opheffing het model M113 gebruikt.

H

Vanaf december 2016 vervalt het TISOV (Tijdelijk Informatiesysteem Overdracht Vreemdelingen) en wordt vervangen door het meer structurele systeem Sigma. Sigma staat voor ‘de som der delen’, hetgeen betrekking heeft op het delen van relevante informatie tussen alle ketenpartners over de vreemdeling om een zorgvuldig terugkeerproces te waarborgen.

I

Met deze toevoeging wordt een bestendige uitvoeringspraktijk vastgelegd.

Een aanvraag om eerste toelating wordt onder meer afgewezen als de vreemdeling vanwege een gepleegd misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard of aan hem een strafbeschikking is opgelegd. Het komt met enige regelmaat voor dat het transactieaanbod of de strafbeschikking betekent dat de vreemdeling afstand doet van illegale beeld- of geluidsdragers (cd’s, dvd’s). Gelet op de aard van het misdrijf en de sanctie, is het bestendige uitvoeringspraktijk om geen gevaar voor de openbare orde aan te nemen als het transactieaanbod of de strafbeschikking uitsluitend bestaat uit het afstaan van het illegale beeld- of geluidsmateriaal.

In zijn algemeenheid wordt hier nog opgemerkt dat het zich voordoen van de in paragraaf 4.4 genoemde gronden voor het aannemen van gevaar voor de openbare orde, niet betekent dat een aanvraag steeds om die reden afgewezen zal worden. De afweging van belangen zoals die voortvloeit uit artikel 3.77, vierde tot en met zesde lid, Vb kan er in voorkomende gevallen toe leiden dat aan de inbreuk op de openbare orde geen doorslaggevende betekenis wordt toegekend. In dat verband kan ook nog worden gewezen op artikel 8 EVRM.

J

De aanpassing van deze paragraaf betreft een verduidelijking. Met de aanpassing is beoogd een duidelijker onderscheid te maken tussen vreemdelingen die bij een ander gezinslid willen verblijven dan het gezinslid bij wie zij oorspronkelijk zijn toegelaten. Deze vreemdelingen moeten een aanvraag voor wijziging van de beperking indienen. Alle andere vreemdelingen die binnen dezelfde beperking willen wijzigen van referent, hoeven geen aanvraag voor wijziging van de beperking in te dienen.

K

Per abuis is op 1 oktober 2016 een verkeerde aanpassing doorgevoerd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc (zie Stcrt. 2016, nr. 51586). De verwijzing naar het eerste lid van artikel 9 van de Participatiewet is toen gewijzigd naar het tweede lid. De aanpassing had moeten betreffen het eerder in de zin opgenomen vijfde lid van artikel 9 van de Participatiewet. Met de huidige aanpassing is deze omissie rechtgezet.

L, M

In paragraaf 3.7 2 zijn bij ad 1 zwager en schoonzus, halfbroer en halfzuster toegevoegd. Hiermee wordt geen beleidswijziging maar een verduidelijking van het beleid beoogd. Er staat immers in eerdergenoemde paragraaf dat het buitenlandse pleegkind een bloed- of aanverwant is van de referent. Zwager en schoonzus zijn aangetrouwde familieleden van dezelfde familiegraad als broer en zus. Halfbroers en halfzusters zijn bloedverwante familieleden van dezelfde familiegraad als broer en zus. Tevens is toegevoegd dat het om bloed- of aanverwanten in de zin van artikel 1:3 Bw gaat. Ook hiermee is geen wijziging beoogd.

N

Uit een uitspraak van 23 augustus 2016 van de ABRvS kan worden afgeleid dat de regels uit werkinstructie 2011/8 niet volledig zijn overgenomen in WBV 20123/26 (ABRvS, 23 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3011) en dat die regels nog steeds geacht worden te gelden, nu de Staatssecretaris geen materiële wijziging van het beleid heeft beoogd.

Om die reden zijn nu de beleidsregels in paragraaf B8/10 Vc in lijn gebracht met de regels zoals die golden in werkinstructie 2011/8.

O

De aanpassing van paragraaf C1/2.2 betreft een nadere invulling van het instrument leeftijdsschouw in het kader van de vaststelling van de leeftijd van een gestelde alleenstaande minderjarige vreemdeling. In het beleid wordt uitdrukkelijker dan voorheen aangegeven onder welke voorwaarden dit instrument kan worden ingezet. Daartoe is onder meer aanleiding gezien vanwege vragen die in de jurisprudentie zijn gerezen omtrent de toepassing ervan (zie uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:9359).

P

Zie de toelichting bij A1/7.3

Mede vanuit praktisch oogpunt is ervoor gekozen om de nieuwe vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw niet in het besluit tot afwijzing van het asielverzoek op te leggen, maar middels de beschikking M19. De IND is bevoegd om deze vrijheidsontnemende maatregel op te leggen of op te heffen krachtens artikel 2.10, vierde lid, VV.

Inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw na de grensprocedure kan ook geschieden door een bevoegde ambtenaar van de IND (artikel 5.3 VV). Dit is toegevoegd in de tekst.

Q

Met het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307) zijn in artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) diverse tijdelijke humanitaire gronden samengevoegd tot één enkele beperking. Het tweede lid van artikel 3.48 Vb biedt ruimte om in individuele gevallen een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden te verlenen. Deze beperking biedt dan ook grondslag voor ambtshalve vergunningverlening op grond van aangetoonde duurzaamheid en disproportionaliteit, waardoor het niet langer noodzakelijk is om terug te vallen op artikel 3.4, derde lid, Vb. Om de tijdigheid van het verblijfsrecht te benadrukken is tevens opgenomen dat de verblijfsvergunning voor maximaal een jaar wordt verleend en telkens met maximaal een jaar kan worden verlengd (3.58, eerste lid onder p, Vb).

R

In de paragraaf stond een verwijzing naar een verouderd artikel, hetgeen is aangepast. Het betreft geen inhoudelijke wijziging.

S

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 7 juli 2016 een ambtsbericht gepubliceerd over de veiligheidssituatie in Jemen. Bij brief van 24 november (kenmerk: 19637-2260) heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de beleidsconsequenties die hij getrokken heeft naar aanleiding van dit ambtsbericht. Uit het ambtsbericht blijkt dat de algemene veiligheidssituatie in Jemen slecht en volatiel is. Sinds publicatie van het ambtsbericht is verder bekend geworden dat de vredesonderhandelingen zijn beëindigd en dat op grote schaal willekeurige bombardementen worden uitgevoerd. Gelet hierop is aanleiding gezien om in heel Jemen een uitzonderlijke situatie aan te nemen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw en paragraaf C2/3.3 Vc. De in het ambtsbericht beschreven situatie geeft bovendien aanleiding om te concluderen dat burgers zich niet kunnen wenden tot de overheid of internationale organisaties voor bescherming. De omstandigheid dat een asielzoeker afkomstig is uit Jemen leidt derhalve, behalve contra-indicaties als bedoeld in paragraaf C2/5 tot en met C2/8 Vc, tot de conclusie dat er reden is om een asielvergunning te verlenen.

T

Krachtens artikel 2.10, vierde lid, VV vindt de oplegging of opheffing van de maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, met toepassing van artikel 6, zesde lid, Vw plaats door de bevoegde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De bevoegde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst mogen, krachtens het derde lid van artikel 2.10 VV, eveneens besluiten een reeds opgelegde maatregel, als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, voort te zetten in overeenstemming met artikel 6a, Vw. De bevoegde ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ontbrak als categorie echter op het model M19. Deze omissie is nu hersteld.

Daarnaast wordt met het toevoegen van de overweging dat bij de uitgestelde toegangsweigering de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaatsvindt in de grensprocedure, beter tot uiting gebracht dat de grondslag voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, derde lid, Vw de toepassing van de grensprocedure is.

U

In hoofdstuk B8/3.1 Vreemdelingencirculaire wordt vermeld dat voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland inreist, de bevoegdheden van de Districtscommandant KMar Schiphol gelijkgesteld zijn met die van de Korpschef van Politie. De KMar is daarom aan het M-55 formulier toegevoegd. De aanpassing heeft niet te maken met een nieuwe bevoegdheid maar met de reguliere taak van de KMar als toezichthouder. Met deze aanpassing wordt de tekst van het formulier in lijn gebracht met de tekst in de Vc.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

Naar boven