Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanpassing van in de procedure voor nareis geldende termijnen.

Nader Rapport

14 september 2016

Nr. 796791

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanpassing van in de procedure voor nareis geldende termijnen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 juni 2016, nr. 2016001036, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake bovenvermeld voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 juni 2016, nr. W03.16.0150/II, bied ik U hierbij aan.

1. Verlenging aanvraagtermijn nareisaanvragen

Verschoonbare termijnoverschrijding

Indien een verzoek om gezinshereniging niet wordt ingediend binnen een termijn van drie maanden nadat de hoofdpersoon een asielvergunning is verleend, laat artikel 12, eerste lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn1 het, kort gezegd, toe dat de algemene voorwaarden voor gezinshereniging worden gesteld. Er zijn geen internationale normen die ertoe verplichten een nareiziger na het verstrijken van die termijn zicht op een (afgeleide) asielvergunning te bieden. Nu deze termijn, om de in de memorie van toelichting gegeven redenen, tot zes maanden wordt verlengd, bestaat teminder reden om bij een overschrijding ervan te beoordelen of deze verschoonbaar is. Dat na het verstrijken van de termijn van zes maanden geen (afgeleide) verblijfsvergunning asiel meer zal worden verleend, doet er niet aan af dat familieleden in uitzonderingsgevallen verblijf kan worden toegestaan; bijvoorbeeld indien de uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende verplichtingen daartoe nopen. Volledigheidshalve is dit in de toelichting opgenomen.

Voorlichting

Het wetsvoorstel bevat geen regels voor voorlichting en communicatie over nareis en zal daarin op zichzelf dan ook geen verandering aanbrengen. De bestaande situatie is dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in een folder over de Algemene Asielprocedure aangeeft dat een asielzoeker die een verblijfsvergunning krijgt, zijn eventuele familieleden kan laten overkomen. Ook staat in de folder vermeld dat Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) ook na de asielprocedure ondersteuning en informatie kan geven. Op het moment dat een verblijfsvergunning asiel wordt verleend, informeert de IND in een factsheet bij de beschikking dat de procedure voor nareis binnen drie maanden moet zijn opgestart, ook als de verblijfplaats van gezinsleden niet bekend is. Voor gedetailleerde informatie verwijst de IND de statushouder naar zijn of haar advocaat. Daarnaast benadert VWN statushouders actief in verband met een mogelijk op te starten nareis procedure. Desondanks komt het voor dat een nareisaanvraag te laat wordt ingediend. Dat zich fouten en onvolkomenheden in de communicatie voordoen is vooral een gevolg van de hoge instroom, ten gevolge waarvan nieuwe medewerkers en vrijwilligers zijn aangetrokken en bestaande medewerkers en vrijwilligers werkdruk ervaren bij het ondersteunen en adviseren van vergunninghouders bij het indienen van nareisaanvragen. Dit is in de toelichting nader verduidelijkt. Door verlenging van de aanvraagtermijn zullen de gevolgen van de toename van het aantal aanvragen en de daarmee gepaard gaande hogere werkdruk zich minder doen gevoelen en zullen zaken waarin sprake is van een termijnoverschrijding naar verwachting nauwelijks meer voorkomen.

2. Redactionele opmerkingen

In artikel III is geregeld dat de artikelen van de wet of onderdelen daarvan gefaseerd in werking kunnen treden. Hiervoor is gekozen omdat uitvoeringstechnische redenen hiertoe kunnen nopen. Dit is volledigheidshalve ook vermeld in de Memorie van Toelichting.

3. Samenloopbepaling

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een samenloopbepaling op te nemen in het wetsvoorstel in verband met de samenloop ervan met het bij koninklijke boodschap van 19 januari 2015 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht in verband met rechtsbescherming bij toegangsweigering, uitzonderingen op Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU 2008, L 348) en het herstel van enkele wetstechnische gebreken (34 128). Deze samenloopbepaling is noodzakelijk geworden na de nota van wijziging van 30 juni 2016 bij het laatstgenoemde wetsvoorstel.2

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff.

Advies Raad van State

No.W03.16.0150/II

’s-Gravenhage, 30 juni 2016

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 14 juni 2016, no.2016001036, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanpassing van in de procedure voor nareis geldende termijnen, met memorie van toelichting.

Het voorstel voorziet in de verlenging van drie naar zes maanden van de termijn waarbinnen een nagereisd gezinslid van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend, een zogenoemde nareisvergunning kan aanvragen of ten behoeve van dit gezinslid om nareis kan worden verzocht. Voorts wordt voorgesteld de beslistermijn te verlengen voor aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als gezinslid van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht het opnemen van een wettelijke grondslag om in bijzondere gevallen af te wijken van de aanvraagtermijn voor nareisaanvragen aangewezen. Voorts acht de Afdeling het nodig dat in de toelichting wordt verduidelijkt hoe voorlichting en communicatie zullen worden verbeterd, nu gebreken daarin worden aangewezen als de belangrijkste oorzaken van overschrijding van de aanvraagtermijn.

1. Verlenging aanvraagtermijn nareisaanvragen

a. Inleiding

Ingevolge de Vreemdelingenwet 2000, zoals deze thans luidt, kunnen gezinsleden van een vreemdeling in aanmerking komen voor een nareisvergunning, indien daartoe een verzoek is ingediend binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling een asielvergunning is verleend.1 De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft in 2014 in een advies over het nareisbeleid opgemerkt begrip te hebben voor deze vrij korte wettelijke aanvraagtermijn en dat dit bovendien uiting geeft aan een zekere urgentie. Een spoedige hereniging van het gezin is van evident belang voor het welbevinden van de gezinsleden, alsmede voor hun integratie in de Nederlandse samenleving, aldus de commissie. Zij heeft daarbij wel aanbevolen om een wettelijke mogelijkheid te creëren om van die termijn af te wijken in gevallen waarin aannemelijk is gemaakt dat er gegronde redenen waren om de aanvraag niet binnen de termijn in te dienen.2 Het huidige interne, contra legem beleid waarbij de IND in incidentele gevallen van de wettelijke termijn afwijkt, acht de ACVZ juridisch problematisch en dus onwenselijk.

De regering heeft de aanbeveling van de ACVZ eind 2014 afgewezen, omdat volgens haar termijnoverschrijding nauwelijks voorkomt en het niet lastig is om tijdig een nareisaanvraag in te dienen. Bovendien kan termijnoverschrijding in bijzondere individuele gevallen verschoonbaar worden geacht en wordt – zo stelde de regering destijds – deze verschoonbaarheidstoets in nationale jurisprudentie toelaatbaar geacht.3 Als gevolg daarvan kon volgens de regering de wet op dit punt derhalve ongewijzigd blijven.

b. Verschoonbare termijnoverschrijding

In het wetsvoorstel stelt de regering voor de aanvraagtermijn voor nareisvergunningen tot zes maanden te verlengen.4 Uit de toelichting blijkt dat het voorstel samenhangt met de omstandigheid dat in de afgelopen jaren in een beperkt aantal gevallen een nareisaanvraag is ingediend nadat de daarvoor gestelde termijn was verstreken. Met verlenging van de wettelijke aanvraagtermijn wordt volgens de toelichting getracht tegemoet te komen aan de toename van de aanvragen en de daarmee gepaard gaande hoge werkdruk bij partijen en personen die vreemdelingen adviseren en begeleiden bij het indienen van nareisaanvragen.5 Verlenging van de aanvraagtermijn zal termijnoverschrijding echter niet in alle gevallen kunnen voorkomen. Ook met de nieuwe termijn kunnen er gevallen zijn waarin de indiening na ommekomst van de termijn op grond van bijzondere individuele omstandigheden verschoonbaar kan worden geacht. Zo gaf de ACVZ in voormeld advies het voorbeeld van een asielzoeker die geen nareisaanvraag heeft ingediend omdat hij in de stellige overtuiging verkeerde dat een gezinslid was overleden, terwijl dit gezinslid later toch nog in leven blijkt te zijn. Onder het nieuwe wettelijke regime zal in dergelijke gevallen geen vergunning meer worden verleend omdat na verlenging van de aanvraagtermijn – zo blijkt uit de toelichting – geen verschoonbaarheidstoets meer zal worden toegepast.6 In gevallen als in voormeld voorbeeld kan indiening van een aanvraag na ommekomst van de termijn verschoonbaar worden geacht. In dat licht bezien adviseert de Afdeling om, in lijn met het hiervoor genoemde voorstel van de ACVZ met betrekking tot een wettelijke verschoonbaarheidsmogelijkheid, een wettelijke grondslag te creëren om in bijzondere gevallen van de aanvraagtermijn af te kunnen wijken.

c. Voorlichting

Volgens de toelichting is de belangrijkste oorzaak van termijnoverschrijding bij nareisaanvragen gelegen in gebrekkige voorlichting of miscommunicatie in de situatie waarin een vreemdeling vaak is aangewezen op ondersteuning door derden en zelf de Nederlandse taal nog niet of onvoldoende machtig is.7 Met de verlenging van de aanvraagtermijn wordt deze oorzaak niet weggenomen. In de toelichting wordt met het oog daarop geen aandacht besteed aan de vraag of en zo ja hoe, voorlichting en communicatie zullen worden verbeterd. De vraag rijst dan ook of de voorgestelde wijziging er voldoende aan bijdraagt termijnoverschrijding in de toekomst effectief te voorkomen. Daarbij is van belang dat – zoals hiervoor reeds aangegeven – na verlenging van de aanvraagtermijn overschrijdingen niet langer zullen worden geaccepteerd. De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.16.0150/II

  • De noodzaak van gefaseerde inwerkingtreding die in artikel II is opgenomen toelichten, gelet op aanwijzing 178 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanpassing van in de procedure voor nareis geldende termijnen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een tweetal voor nareis geldende termijnen te verlengen, te weten de termijn waarbinnen aan een gezinslid die een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend is nagereisd, eveneens een verblijfsvergunning asiel kan worden verleend of ten behoeve van dit gezinslid om nareis kan worden verzocht, alsmede de termijn waarbinnen een beslissing moet worden genomen op een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2u wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid beslist Onze Minister zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen negen maanden op een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als gezinslid van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.

B

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘binnen drie maanden’ vervangen door: binnen zes maanden.

2. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, kan eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, indien binnen zes maanden nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 is verleend, door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De al geruime tijd aanhoudende hoge asielinstroom heeft gevolgen voor de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Zodra een asielzoeker een verblijfsvergunning asiel heeft ontvangen, kan hij of zij binnen drie maanden een nareisaanvraag indienen voor gezinsleden. Nareizende gezinsleden van asielzoekers vormen een belangrijk aandeel in de huidige instroom. De organisaties in de vreemdelingenketen hebben maatregelen genomen om de asielinstroom in goede banen te leiden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft onder andere haar personele capaciteit uitgebreid om de behandelduur van ingediende asiel- en nareisaanvragen zoveel mogelijk te beperken. Uitbreiding van de personele capaciteit kent haar grenzen en is niet voldoende gebleken om een toename in de voorraad nareisaanvragen en een toename in de behandelduur te voorkomen. Nareizende gezinsleden die in Nederland arriveren maken voorts gebruik van opvang bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voordat zij worden gehuisvest in de gemeente. Deze COA-opvang duurt nu te lang en is medeoorzaak van de huidige grote druk op de opvang.

Ook partijen of personen die de vreemdeling adviseren en begeleiden bij het indienen van nareisaanvragen worden geconfronteerd met werkdruk als gevolg van de hoge instroom. Hierdoor komt het met een zekere regelmaat voor dat nareisaanvragen onjuist of te laat worden ingediend.

In de brief aan de Tweede Kamer van 27 november 20151 zijn dan ook maatregelen aangekondigd om de asielinstroom ook op het terrein van gezinshereniging in goede banen te leiden. De regering is voornemens om de maximale termijn waarbinnen een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel heeft ontvangen, ten behoeve van zijn gezinsleden een aanvraag kan indienen die, indien deze wordt gehonoreerd, leidt tot verlening van verblijfsvergunningen asiel voor deze gezinsleden (‘nareis’), te verlengen van drie tot zes maanden na het moment waarop aan de betrokken vreemdeling (hierna: de hoofdpersoon) een verblijfsvergunning is verleend. In deze brief is voorts aangegeven dat de nu geldende termijn waarbinnen moet worden beslist op een dergelijke aanvraag (90 dagen, te verlengen met drie maanden), zal worden verlengd tot negen maanden. De Gezinsherenigingsrichtlijn2 biedt daarvoor ruimte die de regering wil benutten. Deze voornemens worden uitgewerkt in dit wetsvoorstel.

2. Hoofdlijnen
2.1 Verlenging aanvraagtermijn

Op grond van het huidige artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan aan de in die bepaling genoemde gezinsleden van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 (verblijfsvergunning asiel) is verleend, eveneens een verblijfsvergunning asiel worden verleend indien deze personen op het tijdstip van binnenkomst van de hoofdpersoon behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met hem Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel is verleend. Artikel 29, vierde lid, regelt, kort gezegd, dat deze verblijfsvergunning ook kan worden verleend aan de bedoelde gezinsleden indien zij niet uiterlijk binnen drie maanden zijn nagereisd, maar binnen die termijn door of ten behoeve van hen een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd. In gevallen waarin de daadwerkelijke nareis niet binnen drie maanden kan worden geeffectueerd, kunnen de betrokken gezinsleden met toepassing van de laatstgenoemde bepaling alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Ondanks dat het dus reeds mogelijk is om in een situatie dat gezinsleden nog niet in staat zijn om na te reizen, binnen een termijn van drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning asiel aan de hoofdpersoon de aanspraken van de betreffende gezinsleden veilig te stellen, is de afgelopen jaren gebleken dat die termijn in een beperkt aantal gevallen is overschreden. In verreweg de meeste van deze gevallen was de aanvraagtermijn nog maar kort verstreken. De meest voorkomende oorzaak van de overschrijding was onvoldoende of verkeerde voorlichting of miscommunicatie in een situatie waarin de hoofdpersoon vaak is aangewezen op ondersteuning door derden (veelal vrijwilligers en medewerkers van VluchtelingenWerk Nederland, Nidos, andere begeleidende organisaties of landgenoten) en de hoofdpersoon de Nederlandse taal vaak nog niet of onvoldoende machtig is. Met verlenging van de wettelijke aanvraagtermijnen wordt getracht tegemoet te komen aan de toename van de aanvragen en de daarmee gepaard gaande hoge werkdruk. Waar in het verleden bij het overschrijden van de termijn van drie maanden in voorkomende gevallen coulance is betracht3, wordt dit niet meer opportuun geacht zodra een aanvraag om nareis als hier bedoeld tot een termijn van zes maanden kan worden ingediend.

2.2 Verlenging beslistermijn aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel

Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 bestaat de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning asiel te verlenen aan de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die voldoet aan de in artikel 29, tweede lid, gestelde voorwaarden. In artikel 2u van de Vw 2000 wordt nu bepaald dat binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf een beslissing wordt genomen op de aanvraag, welke termijn kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden. Artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn biedt ruimte om in zaken waarin is verzocht om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als gezinslid van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend, een beslistermijn van ten hoogste negen maanden te hanteren. Door de met dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging, wordt het mogelijk deze ruimte te benutten.

Tot deze maatregel is besloten omdat de afgelopen jaren is gebleken dat de duur vanaf het indienen van de nareisaanvraag tot het kenbaar maken van de beslissing, is opgelopen als gevolg van een forse toename van het aantal nareisaanvragen. Hierbij is van belang dat in de praktijk de behandeling van een belangrijk deel van de nareisaanvragen zeer tijdrovend is. Nareisaanvragen worden ingewilligd als de gezinsband aannemelijk wordt gemaakt. Als uitgangspunt geldt dat een aanvraag, kort gezegd, moet worden vergezeld door documenten waaruit de gezinsband blijkt (artikel 5, tweede lid, Gezinsherenigingsrichtlijn). In de Gezinsherenigingsrichtlijn is echter ook bepaald dat een beslissing tot afwijzing van het verzoek niet louter gebaseerd mag zijn op het ontbreken van bewijsstukken (artikel 11, tweede lid). Als de aanvrager geen bewijsmiddelen kan overleggen, dan wordt in de praktijk vaak aangenomen dat sprake is van bewijsnood en wordt nader onderzoek verricht. Dit houdt in dat op de buitenlandse posten DNA-onderzoek en/of een ID-gehoor wordt uitgevoerd ter vaststelling van de identiteit en gezinsband. Gebleken is dat er met name bij nareisaanvragen van Eritreeërs vaak bewijsnood is en nadere onderzoeken moeten worden gedaan. Tussen januari 2015 en 7 maart 2016 bedroeg de gemiddelde doorlooptijd van nareisaanvragen van Eritreeërs circa 220 dagen. Ter vergelijking, de gemiddelde doorlooptijd voor nareisaanvragen van Syriërs bedroeg in dezelfde periode circa 120 dagen. De Syrische nareisaanvragen zijn doorgaans beter gedocumenteerd en leiden minder vaak tot nader onderzoek.

Verlenging van de mogelijke beslistermijn betekent geenszins dat deze termijn ook steeds volledig zal worden benut. Gelet op de in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geformuleerde verplichting moet steeds ‘zo spoedig mogelijk’ worden beslist. Hoewel de indiening van een groot aantal verzoeken om nareis ook tot vertraging kan leiden bij de afdoening van zaken waarin eenvoudig kan worden vastgesteld dat deze voor inwilliging in aanmerking komen, wordt er vanzelfsprekend steeds naar gestreefd om op dergelijke aanvragen zo spoedig mogelijk te beslissen.

3. Financiële gevolgen

Er is geen reden om aan te nemen dat de procedurele wijzigingen die met dit wetsvoorstel worden doorgevoerd financiële gevolgen zullen hebben. Deze zullen, zo zij zich al voordoen, vermoedelijk gunstig zijn, bijvoorbeeld omdat het risico dat dwangsommen worden verbeurd kleiner wordt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I
Onderdeel A

Voorgesteld wordt aan artikel 2u van de Vw 2000 een lid toe te voegen waarin wordt geregeld dat op een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als gezinslid van een vreemdeling die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 28 is verleend, in afwijking van de in het eerste lid voor reguliere aanvragen neergelegde beslistermijn, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen negen maanden wordt beslist. Zie artikel 2.2 van het algemeen deel van deze memorie voor een nadere toelichting.

Onderdeel B

Voorgesteld wordt het tweede en vierde lid van artikel 29 van de Vw 2000 zo te wijzigen dat voortaan niet binnen drie maar binnen zes maanden kan worden verzocht om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als gezinslid van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 28 is verleend. Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om de formulering van het vierde lid te vereenvoudigen. Zie artikel 2.1 van het algemeen deel van deze memorie voor een nadere toelichting.

Artikel II

In de inwerkingtreding wordt voorzien bij koninklijk besluit. Tevens is voorzien in de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 34 128, nr. 7.

X Noot
1

Zie artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Het gaat hier zowel om aanvragen om een verblijfsvergunning asiel van gezinsleden die gelijktijdig met de vreemdeling aan wie een dergelijke verblijfsvergunning is verleend Nederland zijn ingereisd en gezinsleden die na verlening van die verblijfsvergunning zijn nagereisd, als om aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden die nog nareis wensen.

X Noot
2

Zie het advies ‘Na de vlucht herenigd. Advies over de uitvoering van het beleid voor nareizende gezinsleden van vreemdelingen met een verblijfsvergunning asiel’ van de ACVZ van 31 oktober 2014, blz. 67 e.v. (https://acvz.org/wp-content/uploads/2015/04/31-10-2014_ACVZ_Advies_41.pdf) en S. Vergeer, ACVZ-advies over het nareisbeleid en de kabinetsreactie, Journaal Vreemdelingenrecht 2015(1).

X Noot
3

Zie de brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 18 december 2014, Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1938, blz. 5–6. Daarin wordt verwezen naar – niet-gepubliceerde – uitspraken van de Rechtbank ’s Gravenhage, 2 juni 2014, AWB 13/31332; Rechtbank Oost-Brabant, 11 september 2014, AWB 14/700 en Rechtbank Oost‑Brabant, 7 juli 2014, AWB 14/1443.

X Noot
4

Artikel I, onderdeel B, van het voorstel. Dit voorstel is reeds aangekondigd in de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 27 november 2015, Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2086, blz. 3.

X Noot
5

Zie punten 1 en 2.1 van de memorie van toelichting bij het voorstel.

X Noot
6

Zie punt 2.1 van de memorie van toelichting bij het voorstel. Daarbij is van belang dat de aanvraagtermijn voor nareisvergunningen een wettelijk vereiste is waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2011 in zaak nr. 201004536/1/V1, ECLI:NL:RVS:2011:BP9273.

X Noot
7

Zie punt 2.1 van de memorie van toelichting bij het voorstel.

X Noot
1

Kamerstukken 2015/16, 19 637, nr. 2086.

X Noot
2

Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).

X Noot
3

Zie ook de kabinetsreactie op het advies ‘Na de vlucht herenigd’ van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ), Kamerstukken II, 2014/15, 19 637, nr. 1938, p. 5, 6.

Naar boven