Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 juni 2016, nr. 2016-0000146785 tot wijziging van de Regeling Pensioenwet BES in verband met verlenging van de termijn voor het kortetermijnherstelplan

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 26a van de Pensioenwet BES;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 18 van de Regeling Pensioenwet BES wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 6a. Vrijstelling termijn kortetermijnherstelplan

Artikel 18a. Vrijstelling termijn kortetermijnherstelplan
  • 1. Voor een pensioenfonds dat een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 16b, tweede lid, van de Pensioenwet BES heeft ingediend, geldt met inachtneming van dit artikel, een verlenging van de looptijd met maximaal twee jaar indien het pensioenfonds een herzien kortetermijnherstelplan indient uiterlijk vier maanden voor de afloop van de termijn van het oorspronkelijke kortetermijnherstelplan.

  • 2. In het herziene kortetermijnherstelplan wordt opgenomen:

    • a. door welke maatregelen het fonds, zo nodig met vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, in uiterlijk vijf jaar na de ingangsdatum van het oorspronkelijke kortetermijnherstelplan zal voldoen aan de artikelen 13 en 13d van de Pensioenwet BES; en

    • b. welke aanvullende maatregelen, waaronder zo nodig verdergaande vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, genomen kunnen worden om opnieuw op een haalbaar herstelpad te komen indien gedurende de verlengde looptijd van het herziene kortetermijnherstelplan alsnog blijkt dat naar verwachting niet zal kunnen worden voldaan aan de eis dat de technische voorzieningen volledig door waarden worden gedekt.

  • 3. De maatregelen, bedoeld in het tweede lid, voldoen aan de volgende eisen:

    • a. indien ten tijde van de indiening van het herziene kortetermijnherstelplan geconstateerd wordt dat een vermindering noodzakelijk is, wordt in het herziene kortetermijnherstelplan een voorgenomen vermindering opgenomen, die wordt doorgevoerd uiterlijk per 1 april 2017 en die voldoende is om naar verwachting uiterlijk per 31 december 2018 te voldoen aan de eis dat de technische voorzieningen volledig door waarden worden gedekt;

    • b. indien uit de evaluatie op basis van de gegevens uiterlijk per 31 december 2016, blijkt dat:

      • 1°. volstaan kan worden met een beperktere vermindering dan bedoeld onder a, omdat het pensioenfonds dit tot genoegen van De Nederlandsche Bank kan aantonen op basis van de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad, wordt per 1 april 2017 die beperktere vermindering doorgevoerd; of

      • een grotere vermindering noodzakelijk is, wordt de onder a bedoelde vermindering doorgevoerd en wordt de nog aanvullend noodzakelijke vermindering per 1 april 2018 doorgevoerd, mits de gegevens per 31 december 2017 die vermindering nog steeds noodzakelijk maken.

  • 4. Indien De Nederlandsche Bank gedurende de looptijd van het herziene kortetermijnherstelplan vaststelt dat de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad afwijkt van de daarin veronderstelde ontwikkeling, zodanig dat naar verwachting niet aan het einde van de verlengde looptijd zal kunnen worden voldaan aan de eis dat de technische voorzieningen volledig door waarden worden gedekt, wordt uiterlijk:

    • a. per 1 april 2018 een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten doorgevoerd om de dekkingsgraad op een zodanig niveau te brengen dat naar verwachting opnieuw zal worden voldaan aan de eis dat de technische voorzieningen aan het einde van de verlengde looptijd volledig door waarden worden gedekt; en

    • b. per 1 april 2019 een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten doorgevoerd om de dekkingsgraad op een zodanig niveau te brengen dat aan het einde van de verlengde looptijd zal worden voldaan aan de eis dat de technische voorzieningen volledig door waarden worden gedekt.

  • 5. Voor de toepassing van het derde en vierde lid wordt de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad vastgesteld op 31 december van enig jaar.

  • 6. Zo nodig in afwijking van het derde en vierde lid, wordt een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die op grond van de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad, vastgesteld op de laatste dag van de verlengde looptijd van het herziene kortetermijnherstelplan, noodzakelijk is, uiterlijk drie maanden na afloop van het herziene kortetermijnherstelplan onvoorwaardelijk ingeboekt en geëffectueerd.

  • 7. In afwijking van de eis, bedoeld in het zesde lid, dat de vermindering binnen drie maanden na afloop van het herziene kortetermijnherstelplan wordt geëffectueerd, kan een pensioenfonds de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, bedoeld in het zesde lid, spreiden, indien per 31 december 2018:

    • a. het pensioenfonds op basis van een continuïteitsanalyse aannemelijk heeft gemaakt dat de pensioenregeling structureel zodanig is vormgegeven dat het beoogde pensioenresultaat haalbaar is;

    • b. stijgingen van de levensverwachting ten laste worden gebracht van de toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten; en

    • c. bij een dekkingsgraad van minder dan 110% geen toeslag wordt verleend.

  • 8. Een pensioenfonds met een herzien kortetermijnherstelplan waarvan de looptijd eindigt op of na 31 december 2018, kan de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, bedoeld in het zevende lid, als volgt spreiden:

    • a. in 2019 kan de vermindering worden beperkt tot hetgeen op grond van het vierde lid wordt geëffectueerd per 1 april 2019, met dien verstande dat indien deze vermindering meer bedraagt dan 7%, de vermindering in 2019 kan worden beperkt tot 7%;

    • b. in 2020 kan de effectuering van de vermindering worden beperkt tot 7%;

    • c. de resterende vermindering wordt geëffectueerd per 1 april 2021.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 juni 2016

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

In de periode 2009 – 2012 is een aantal noodmaatregelen getroffen ten behoeve van pensioenfondsen in het Europees deel van Nederland in verband met de financiële economische crisis. Ten eerste betrof dit een vrijstelling van de termijn van drie jaar van de termijn van het kortetermijnherstelplan. Hiermee werd voorkomen dat de helft van de pensioenfondsen binnen de hersteltermijn van drie jaar kortingen zouden moeten doorvoeren, die 75 tot 80% van de deelnemers en pensioengerechtigden zouden raken. Deze maatregel is gerealiseerd door middel van de Regeling van 4 maart 2009 tot wijziging van de regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verlenging van de termijn voor het kortetermijnherstelplan (Stcrt. 2009, 45). Ten tweede betrof dit het zogenaamde septemberpakket, dat pensioenfondsen spreidingsmogelijkheden bood om te voorkomen dat zij na het einde van de hersteltermijn direct ingrijpende kortingen zouden moeten doorvoeren. Deze maatregel is gerealiseerd door de Regeling van 14 november 2012 tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het septemberpakket (Stcrt. 2012, 23857).

Caribisch Nederland kent op dit moment één pensioenfonds. Ook voor dit pensioenfonds geldt dat dit in vergelijkbare mate de nadelige gevolgen ondervindt van de uitzonderlijke economische situatie aan het eind van het eerste decennium van deze eeuw, waaronder de aanhoudende zeer lage rente.

Dat is dan ook de reden waarom ook voor het Caribisch deel van Nederland gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid via een ministeriële regeling een noodmaatregel te treffen waarmee de herstelplantermijn wordt verlengd met twee jaar. Bij de opzet van deze noodmaatregel is aangesloten bij de hierboven genoemde twee regelingen voor pensioenfondsen in het Europees deel van Nederland. Op onderdelen is hiervan afgeweken voor zover dit noodzakelijk was om aan te sluiten bij de plaatselijke situatie. Zo geldt op grond van artikel 16b van de Pensioenwet BES dat een kortetermijnherstelplan moet worden ingediend als niet meer voldaan kan worden aan de eisen inzake toereikende technische voorzieningen. Op basis van artikel 140 van de Nederlandse Pensioenwet moet zo’n kortetermijnherstelplan worden ingediend wanneer niet voldaan wordt aan de eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen. Over de inhoud van de ministeriële regeling heeft overleg plaatsgevonden met De Nederlandsche Bank.

De ontwerpregeling is ter consultatie voorgelegd aan de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Er zijn geen voorstellen tot wijziging van de ontwerpregeling ingediend.

De onderhavige regeling kent een stapsgewijze benadering.

De eerste stap bestaat uit de herziening door het fonds van het lopende kortetermijnherstelplan.

Vervolgens voert het fonds (op grond van artikel 16a, vierde lid, van de Pensioenwet BES) jaarlijks aan het begin van het jaar, op basis van de eindcijfers over het voorafgaande kalenderjaar een evaluatie uit om te bezien of de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad overeenkomt met de in het kortetermijnherstelplan opgenomen verwachte ontwikkeling. Wanneer dat niet zo is, leidt de evaluatie tot aanpassing van het herziene kortermijnherstelplan.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Artikel 18a biedt de mogelijkheid voor een pensioenfonds dat al een lopend kortetermijnherstelplan heeft met een termijn van drie jaar, een herzien kortetermijnherstelplan in te dienen en daarmee de termijn met twee jaar te verlengen. Het herziene herstelplan moet uiteraard ingediend worden tijdens de looptijd van het oorspronkelijke kortetermijnherstelplan en wel uiterlijk vier maanden voor het einde van de oorspronkelijke termijn van drie jaar.

Wanneer een kortermijnherstelplan loopt vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 dan zal een herzien herstelplan uiterlijk 1 september 2016 moeten zijn ingediend.

Tweede lid

In dat herziene herstelplan moet uiteengezet worden hoe men binnen die verlengde termijn gaat voldoen aan de verplichting dat de technische voorzieningen en de aan het pensioenfonds verstrekte leningen volledig door waarden worden gedekt overeenkomstig artikel 13d van de Pensioenwet BES. Onderdeel a ziet op de periode vanaf de ingangsdatum van het herziene kortermijnherstelplan. Bij de bepaling van deze voorgenomen vermindering wordt rekening gehouden met autonoom herstel.

Tevens moet het pensioenfonds in het herziene kortetermijnherstelplan aangeven welke aanvullende maatregelen (zie onderdeel b) het pensioenfonds gaat nemen wanneer tijdens de verlengde looptijd op basis van het herziene kortetermijnherstelplan mocht blijken, aan de hand van de jaarlijkse evaluaties, dat naar verwachting toch niet voldaan zal kunnen worden aan de eis dat de technische voorzieningen volledig door waarden moeten worden gedekt. Deze aanvullende maatregelen hoeven op het moment van indiening nog niet kwantitatief ingevuld te worden.

Zodra een herzien kortetermijnherstelplan wordt ingediend, zal het pensioenfonds ook op basis van dat plan moeten gaan handelen. Dat is bepaald in artikel 16b, vierde lid, van de Pensioenwet BES.

Derde lid

De in het tweede lid bedoelde maatregelen zijn nader uitgewerkt in het derde lid. Daarbij ziet onderdeel a van het derde lid op de eerste periode na de ingang van het herziene kortetermijnherstelplan.

Onderdeel b van het derde lid ziet op de periode ná 31 december 2016.

Het pensioenfonds evalueert ieder jaar op basis van de gegevens per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar het feitelijke verloop van het herstelplan in relatie tot het herstelpad.

Onderdeel b onderscheidt de twee situaties die kunnen ontstaan indien de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad afwijkt van de in het herziene kortetermijnherstelplan beschreven verwachte herstelpad. In de eerste situatie is de positie van het pensioenfonds sterker verbeterd dan voorzien was in het herziene kortetermijnherstelplan. In dat geval kan volstaan worden met geen of een beperktere vermindering van de pensioenrechten en pensioenaanspraken dan de in het herstelplan opgenomen vermindering.

In de tweede situatie is de positie van het pensioenfonds slechter dan voorzien was in het kortetermijnherstelplan. Dan moet de in het herziene kortetermijnherstelplan opgenomen vermindering per 1 april 2017 worden doorgevoerd. De aanvullend noodzakelijke vermindering wordt dan per 1 april 2018 doorgevoerd.

Vierde lid

Dit lid concretiseert nader wat er moet gebeuren wanneer de feitelijke ontwikkeling per 31 december 2017 en per 31 december 2018 afwijkt van de veronderstelde ontwikkeling en wanneer er een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, dus een korting, moet worden doorgevoerd.

Vijfde lid

De beoordeling of een vermindering, zoals opgenomen in het herziene herstelplan of in de evaluatie van het herziene herstelplan, doorgevoerd moet worden, vindt plaats op basis van de jaarcijfers over het afgelopen kalenderjaar.

Zesde lid

Bij het einde van het herziene herstelplan moet een besluit worden genomen over een vermindering per 1 april van het daaropvolgende jaar, als dit noodzakelijk is op grond van de feitelijke dekkingsgraad per 31 december van het voorafgaande jaar. Zo’n vermindering moet uiterlijk drie maanden na afloop van de hersteltermijn onvoorwaardelijk worden ingeboekt in de technische voorziening en geëffectueerd (tenzij de effectuering gespreid plaats kan vinden, onder de voorwaarden zoals beschreven in het zevende lid). De ontwikkeling van de dekkingsgraad na afloop van de hersteltermijn is dus niet van invloed op de effectuering, noch op de hoogte van de vermindering die daarna nog moeten plaatsvinden.

De vermindering heeft betrekking op pensioenrechten en -aanspraken die bij het einde van de hersteltermijn zijn opgebouwd. Pensioenaanspraken die na afloop van de hersteltermijn worden opgebouwd, worden zodoende niet gekort.

Zevende lid

Dit lid ziet op de mogelijkheid van spreiding van de eindvermindering. Spreiding is alleen mogelijk indien aan een drietal voorwaarden wordt voldaan, die betrekking hebben op het versoberen van de pensioenregeling. De pensioenregeling moet zodanig zijn vormgegeven dat het beoogde pensioenresultaat haalbaar is. Tevens moet de pensioenregeling een mechanisme bevatten dat zorgt voor verrekening van de financiële gevolgen van een stijging van de levensverwachting met toeslagen op de ingegane pensioenen en de opgebouwde pensioenaanspraken en een drempel op grond waarvan indexatie pas plaatsvindt bij een dekkingsgraad van 110% of hoger.

Achtste lid

De in dit lid opgenomen mogelijkheid tot spreiding van onvoorwaardelijk ingeboekte kortingen over een periode van maximaal drie jaar, is opgenomen om te voorkomen dat een pensioenfonds na het einde van de verlengde hersteltermijn direct ingrijpende kortingen zou moeten doorvoeren.

ARTIKEL II

Er wordt afgeweken van de minimum invoeringstermijn, omdat, zoals uit de voorafgaande toelichting blijkt, een snelle inwerkingtreding van belang is. Er is sprake van spoed- of noodregelgeving.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven