TOELICHTING
Algemeen
In de periode 2009 – 2012 is een aantal noodmaatregelen getroffen ten behoeve van
pensioenfondsen in het Europees deel van Nederland in verband met de financiële economische
crisis. Ten eerste betrof dit een vrijstelling van de termijn van drie jaar van de
termijn van het kortetermijnherstelplan. Hiermee werd voorkomen dat de helft van de
pensioenfondsen binnen de hersteltermijn van drie jaar kortingen zouden moeten doorvoeren,
die 75 tot 80% van de deelnemers en pensioengerechtigden zouden raken. Deze maatregel
is gerealiseerd door middel van de Regeling van 4 maart 2009 tot wijziging van de
regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verlenging
van de termijn voor het kortetermijnherstelplan (Stcrt. 2009, 45). Ten tweede betrof dit het zogenaamde septemberpakket, dat pensioenfondsen spreidingsmogelijkheden
bood om te voorkomen dat zij na het einde van de hersteltermijn direct ingrijpende
kortingen zouden moeten doorvoeren. Deze maatregel is gerealiseerd door de Regeling
van 14 november 2012 tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
in verband met het septemberpakket (Stcrt. 2012, 23857).
Caribisch Nederland kent op dit moment één pensioenfonds. Ook voor dit pensioenfonds
geldt dat dit in vergelijkbare mate de nadelige gevolgen ondervindt van de uitzonderlijke
economische situatie aan het eind van het eerste decennium van deze eeuw, waaronder
de aanhoudende zeer lage rente.
Dat is dan ook de reden waarom ook voor het Caribisch deel van Nederland gebruik wordt
gemaakt van de mogelijkheid via een ministeriële regeling een noodmaatregel te treffen
waarmee de herstelplantermijn wordt verlengd met twee jaar. Bij de opzet van deze
noodmaatregel is aangesloten bij de hierboven genoemde twee regelingen voor pensioenfondsen
in het Europees deel van Nederland. Op onderdelen is hiervan afgeweken voor zover
dit noodzakelijk was om aan te sluiten bij de plaatselijke situatie. Zo geldt op grond
van artikel 16b van de Pensioenwet BES dat een kortetermijnherstelplan moet worden
ingediend als niet meer voldaan kan worden aan de eisen inzake toereikende technische
voorzieningen. Op basis van artikel 140 van de Nederlandse Pensioenwet moet zo’n kortetermijnherstelplan
worden ingediend wanneer niet voldaan wordt aan de eisen inzake het minimaal vereist
eigen vermogen. Over de inhoud van de ministeriële regeling heeft overleg plaatsgevonden
met De Nederlandsche Bank.
De ontwerpregeling is ter consultatie voorgelegd aan de bestuurscolleges van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba. Er zijn geen voorstellen tot wijziging van de ontwerpregeling
ingediend.
De onderhavige regeling kent een stapsgewijze benadering.
De eerste stap bestaat uit de herziening door het fonds van het lopende kortetermijnherstelplan.
Vervolgens voert het fonds (op grond van artikel 16a, vierde lid, van de Pensioenwet
BES) jaarlijks aan het begin van het jaar, op basis van de eindcijfers over het voorafgaande
kalenderjaar een evaluatie uit om te bezien of de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad
overeenkomt met de in het kortetermijnherstelplan opgenomen verwachte ontwikkeling.
Wanneer dat niet zo is, leidt de evaluatie tot aanpassing van het herziene kortermijnherstelplan.
Artikelsgewijs
ARTIKEL I
Artikel 18a biedt de mogelijkheid voor een pensioenfonds dat al een lopend kortetermijnherstelplan
heeft met een termijn van drie jaar, een herzien kortetermijnherstelplan in te dienen
en daarmee de termijn met twee jaar te verlengen. Het herziene herstelplan moet uiteraard
ingediend worden tijdens de looptijd van het oorspronkelijke kortetermijnherstelplan
en wel uiterlijk vier maanden voor het einde van de oorspronkelijke termijn van drie
jaar.
Wanneer een kortermijnherstelplan loopt vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december
2016 dan zal een herzien herstelplan uiterlijk 1 september 2016 moeten zijn ingediend.
Tweede lid
In dat herziene herstelplan moet uiteengezet worden hoe men binnen die verlengde termijn
gaat voldoen aan de verplichting dat de technische voorzieningen en de aan het pensioenfonds
verstrekte leningen volledig door waarden worden gedekt overeenkomstig artikel 13d
van de Pensioenwet BES. Onderdeel a ziet op de periode vanaf de ingangsdatum van het
herziene kortermijnherstelplan. Bij de bepaling van deze voorgenomen vermindering
wordt rekening gehouden met autonoom herstel.
Tevens moet het pensioenfonds in het herziene kortetermijnherstelplan aangeven welke
aanvullende maatregelen (zie onderdeel b) het pensioenfonds gaat nemen wanneer tijdens
de verlengde looptijd op basis van het herziene kortetermijnherstelplan mocht blijken,
aan de hand van de jaarlijkse evaluaties, dat naar verwachting toch niet voldaan zal
kunnen worden aan de eis dat de technische voorzieningen volledig door waarden moeten
worden gedekt. Deze aanvullende maatregelen hoeven op het moment van indiening nog
niet kwantitatief ingevuld te worden.
Zodra een herzien kortetermijnherstelplan wordt ingediend, zal het pensioenfonds ook
op basis van dat plan moeten gaan handelen. Dat is bepaald in artikel 16b, vierde
lid, van de Pensioenwet BES.
Derde lid
De in het tweede lid bedoelde maatregelen zijn nader uitgewerkt in het derde lid.
Daarbij ziet onderdeel a van het derde lid op de eerste periode na de ingang van het
herziene kortetermijnherstelplan.
Onderdeel b van het derde lid ziet op de periode ná 31 december 2016.
Het pensioenfonds evalueert ieder jaar op basis van de gegevens per 31 december van
het voorafgaande kalenderjaar het feitelijke verloop van het herstelplan in relatie
tot het herstelpad.
Onderdeel b onderscheidt de twee situaties die kunnen ontstaan indien de feitelijke
ontwikkeling van de dekkingsgraad afwijkt van de in het herziene kortetermijnherstelplan
beschreven verwachte herstelpad. In de eerste situatie is de positie van het pensioenfonds
sterker verbeterd dan voorzien was in het herziene kortetermijnherstelplan. In dat
geval kan volstaan worden met geen of een beperktere vermindering van de pensioenrechten
en pensioenaanspraken dan de in het herstelplan opgenomen vermindering.
In de tweede situatie is de positie van het pensioenfonds slechter dan voorzien was
in het kortetermijnherstelplan. Dan moet de in het herziene kortetermijnherstelplan
opgenomen vermindering per 1 april 2017 worden doorgevoerd. De aanvullend noodzakelijke
vermindering wordt dan per 1 april 2018 doorgevoerd.
Vierde lid
Dit lid concretiseert nader wat er moet gebeuren wanneer de feitelijke ontwikkeling
per 31 december 2017 en per 31 december 2018 afwijkt van de veronderstelde ontwikkeling
en wanneer er een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, dus een
korting, moet worden doorgevoerd.
Vijfde lid
De beoordeling of een vermindering, zoals opgenomen in het herziene herstelplan of
in de evaluatie van het herziene herstelplan, doorgevoerd moet worden, vindt plaats
op basis van de jaarcijfers over het afgelopen kalenderjaar.
Zesde lid
Bij het einde van het herziene herstelplan moet een besluit worden genomen over een
vermindering per 1 april van het daaropvolgende jaar, als dit noodzakelijk is op grond
van de feitelijke dekkingsgraad per 31 december van het voorafgaande jaar. Zo’n vermindering
moet uiterlijk drie maanden na afloop van de hersteltermijn onvoorwaardelijk worden
ingeboekt in de technische voorziening en geëffectueerd (tenzij de effectuering gespreid
plaats kan vinden, onder de voorwaarden zoals beschreven in het zevende lid). De ontwikkeling
van de dekkingsgraad na afloop van de hersteltermijn is dus niet van invloed op de
effectuering, noch op de hoogte van de vermindering die daarna nog moeten plaatsvinden.
De vermindering heeft betrekking op pensioenrechten en -aanspraken die bij het einde
van de hersteltermijn zijn opgebouwd. Pensioenaanspraken die na afloop van de hersteltermijn
worden opgebouwd, worden zodoende niet gekort.
Zevende lid
Dit lid ziet op de mogelijkheid van spreiding van de eindvermindering. Spreiding is
alleen mogelijk indien aan een drietal voorwaarden wordt voldaan, die betrekking hebben
op het versoberen van de pensioenregeling. De pensioenregeling moet zodanig zijn vormgegeven
dat het beoogde pensioenresultaat haalbaar is. Tevens moet de pensioenregeling een
mechanisme bevatten dat zorgt voor verrekening van de financiële gevolgen van een
stijging van de levensverwachting met toeslagen op de ingegane pensioenen en de opgebouwde
pensioenaanspraken en een drempel op grond waarvan indexatie pas plaatsvindt bij een
dekkingsgraad van 110% of hoger.
Achtste lid
De in dit lid opgenomen mogelijkheid tot spreiding van onvoorwaardelijk ingeboekte
kortingen over een periode van maximaal drie jaar, is opgenomen om te voorkomen dat
een pensioenfonds na het einde van de verlengde hersteltermijn direct ingrijpende
kortingen zou moeten doorvoeren.
ARTIKEL II
Er wordt afgeweken van de minimum invoeringstermijn, omdat, zoals uit de voorafgaande
toelichting blijkt, een snelle inwerkingtreding van belang is. Er is sprake van spoed-
of noodregelgeving.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma