Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 november 2012, AV/PB/2012/16337, tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het septemberpakket

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

ARTIKEL I

In artikel 6a van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden, onder vernummering van het zesde lid tot het tiende lid, na het vijfde lid vier leden ingevoegd, luidende:

  • 6. Zo nodig in afwijking van het derde en vierde lid, wordt een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten die op grond van de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad, vastgesteld op de laatste dag van de looptijd van het kortetermijnherstelplan, noodzakelijk is, uiterlijk 3 maanden na afloop van het kortetermijnherstelplan onvoorwaardelijk ingeboekt en geëffectueerd.

  • 7. Een fonds kan de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten spreiden indien de pensioenregeling per 1 januari 2013 de volgende kenmerken heeft:

    • a. de in de pensioenregeling opgenomen richtleeftijd voor nieuwe pensioenopbouw is tenminste 67 jaar of, indien dit laatste niet tijdig gerealiseerd kan worden, de pensioenopbouw is verlaagd op een wijze die materieel hetzelfde effect heeft;

    • b. stijgingen van de levensverwachting worden ten laste gebracht van de toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten; en

    • c. bij een dekkingsgraad van minder dan 110% wordt geen toeslag verleend.

  • 8. Een fonds met een kortetermijnherstelplan waarvan de looptijd eindigt voor 1 april 2014, kan de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, bedoeld in het zevende lid, als volgt spreiden:

    • a. in 2013 kan de vermindering worden beperkt tot hetgeen wordt geëffectueerd per 1 april 2013;

    • b. in 2014 kan de effectuering van de vermindering worden beperkt tot 7%;

    • c. de resterende vermindering wordt geëffectueerd per 1 april 2015.

  • 9. Een fonds met een kortetermijnherstelplan waarvan de looptijd eindigt na 1 april 2014, kan de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, bedoeld in het zevende lid, als volgt spreiden:

    • a. in 2014 kan de vermindering worden beperkt tot hetgeen op grond van het derde lid wordt geëffectueerd per 1 april 2014, met dien verstande dat indien deze vermindering meer bedraagt dan 7%, de vermindering in 2014 kan worden beperkt tot 7%;

    • b. in 2015 kan de effectuering van de vermindering worden beperkt tot 7%;

    • c. de resterende vermindering wordt geëffectueerd per 1 april 2016.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 november 2012

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma.

TOELICHTING

Met deze regeling is uitwerking gegeven aan de mogelijkheid om kortingen te spreiden, zoals aangekondigd in de brief over het septemberpakket1. Deze spreidingsmogelijkheid voorkomt dat pensioenfondsen na het einde van de hersteltermijn direct ingrijpende kortingen moeten doorvoeren, in veel gevallen aanvullend op de reeds aangekondigde kortingen per april 2013.

Tevens verduidelijkt deze regeling welke maatregelen een pensioenfonds moet treffen om te voldoen aan de wettelijke eis dat het uiterlijk bij het einde de hersteltermijn over het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) beschikt.

Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds onder het MVEV (circa 105%) daalt, moet dat fonds een kortetermijnherstelplan (kthp) opstellen en ter goedkeuring indienen bij De Nederlandsche Bank (DNB). Het doel van het kthp is dat het fonds uiterlijk aan het einde van de wettelijke hersteltermijn weer over het MVEV beschikt. Begin 2009 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in verband met uitzonderlijke economische omstandigheden, de hersteltermijn verlengd naar vijf jaar. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een hersteltermijn van vijf jaar, zijn opgenomen in artikel 6a van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze regeling wijzigt dit artikel, zoals hieronder toegelicht.

Verduidelijking maatregelen laatste jaar hersteltermijn

Pensioenfondsen met een kthp moeten jaarlijks per 31 december toetsen of de feitelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in de pas loopt met het herstelplan. Als uit deze evaluatie blijkt dat de dekkingsgraad bij de afloop van de hersteltermijn naar verwachting lager is dan het MVEV, moet het fonds een voorlopig besluit nemen over een korting 15 maanden na de evaluatiedatum. Overigens kan het MVEV ook door middel van andere maatregelen worden bereikt, bijvoorbeeld via een bijstorting.

Op grond van deze regeling moet een pensioenfonds met een kthp na het einde van de hersteltermijn een eindevaluatie opstellen en indienen bij DNB. In de eindevaluatie presenteert het fonds de ontwikkeling van de dekkingsgraad tot en met de laatste dag van de hersteltermijn. Als de dekkingsgraad op die dag lager is dan het MVEV, moet het fonds uiterlijk drie maanden na afloop van de hersteltermijn een korting inboeken en effectueren.

Begin 2013 moeten pensioenfondsen met een kthp de ontwikkeling van het herstelplan per 31 december 2012 evalueren en – als de dekkingsgraad bij het einde van de hersteltermijn naar verwachting onder het MVEV uitkomt – een voorlopig besluit nemen over een korting per 1 april 2014. De hersteltermijn van het overgrote deel van de pensioenfondsen eindigt op 31 december 2013. Deze fondsen moeten begin 2014 een eindevaluatie uitvoeren en op basis daarvan een definitief besluit nemen over de korting per 1 april 2014. De hoogte van deze korting wordt bepaald door de dekkingsgraad op de laatste dag van de hersteltermijn. De korting kan dus lager, maar ook hoger zijn dan de korting die bij de evaluatie per 31 december 2012 was voorzien.

Bij 20 fondsen eindigt de hersteltermijn in de loop van 2014 of 2015. Deze fondsen moeten kortingen uiterlijk drie maanden na dat moment effectueren. Ook voor deze fondsen is de eindevaluatie maatgevend voor de definitieve korting.

Een korting op basis van een eindevaluatie wordt uiterlijk drie maanden na afloop van de hersteltermijn ingeboekt in de technische voorziening, ongeacht het moment waarop zij wordt geëffectueerd. De ontwikkeling van de dekkingsgraad na afloop van de hersteltermijn is niet van invloed op de effectuering, noch op de hoogte van deze korting. De korting heeft betrekking op pensioenen en aanspraken die bij het einde van de hersteltermijn al zijn opgebouwd. Pensioenen en aanspraken die na afloop van de hersteltermijn worden opgebouwd, worden zodoende niet gekort.

Mogelijkheid om de kortingen te spreiden

Zoals aangekondigd in de brief over het septemberpakket, krijgen fondsen de mogelijkheid om de effectuering van kortingen te spreiden. Hiervoor dient de pensioenregeling uiterlijk per 1 januari 2013 de volgende kenmerken te hebben:

  • a. bij de nieuwe pensioenopbouw in en na 2013 wordt uitgegaan van een richtleeftijd van ten minste 67 jaar.;

  • b. het fonds dient stijgingen van de levensverwachting in mindering te brengen op de toeslagen (indexatie) van de pensioenen en de aanspraken;

  • c. het fonds dient geen indexatie te verlenen zolang de dekkingsgraad minder bedraagt dan 110%.

Ad a.

Als de pensioenrichtleeftijd niet tijdig kan worden aangepast, mag een fonds in plaats daarvan de pensioenopbouw zodanig verlagen dat feitelijk (actuarieel) hetzelfde effect wordt bereikt. Fondsen die de richtleeftijd al eerder hebben verhoogd naar 67 jaar, dan wel hun pensioenopbouw op actuarieel gelijkwaardige wijze hebben verlaagd, voldoen aan deze voorwaarde.

Ad b.

De pensioenregeling dient een mechanisme te bevatten dat zorgt voor een verrekening van de financiële gevolgen van een stijging van de levensverwachting met toeslagen op de pensioenen en de opgebouwde aanspraken. Bij een te lage dekkingsgraad mag een pensioenfonds overigens niet indexeren.

Pensioenfondsen mogen in 2013 de korting beperken tot de korting die per 1 april 2013 wordt geëffectueerd. Op grond van een besluit van DNB van 6 januari jl. mag deze korting worden beperkt worden tot 7%. Een fonds waarvan de regeling tijdig aan bovengenoemde kenmerken voldoet, mag de korting in 2014 eveneens beperken tot 7%. Als de kortingen in 2013 en 2014 gezamenlijk niet voldoende zijn om de dekkingsgraad bij de afloop van de hersteltermijn op het niveau van het MVEV te krijgen, moet het restant uiterlijk per 1 april 2015 worden gekort.

De hersteltermijn van enkele pensioenfondsen loopt af na 1 april 2014. Deze fondsen mogen, indien zij tijdig voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden voor het spreiden van kortingen, zowel de korting in april 2014 als die in 2015 beperken tot 7%. Een eventuele resterende korting die nodig is om aan het MVEV te voldoen, moeten zij dan uiterlijk per 1 april 2016 effectueren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma.


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 32 043, nr. 129.

Naar boven