Leidraad FATCA/CRS met technische toelichting bij de NL IGA en de CRS-regelgeving

14 januari 2016

nr. DGBel/2016/48

Ministerie van Financiën/Directoraat-generaal Belastingdienst, Cluster Fiscaliteit

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit geeft een nadere invulling aan de toepassing van de NL IGA en de CRS-regelgeving en bevat antwoorden op in de praktijk gerezen vragen. Dit besluit vervangt het besluit van 12 januari 2015, nr. DGBel/2015/21M.

INLEIDING

1. CRS

De OESO heeft in opdracht van de Ministers van Financiën van de G20 een wereldwijde standaard voor automatische uitwisseling van gegevens van financiële rekeningen ontwikkeld, die sterk lijkt op de standaard die is neergelegd in de Amerikaanse FATCA-wetgeving en de daarop gebaseerde verdragen, waaronder de NL IGA.1 Dat is de zogenoemde ‘Common Reporting Standard’ (CRS). De CRS heeft ook in de Europese Unie navolging gekregen en dat heeft geleid tot de totstandkoming van Richtlijn 2014/107/EU.2 Die richtlijn voorziet in een uitbreiding van de al bestaande automatische uitwisseling van inlichtingen (op grond van Richtlijn 2011/16/EU3) waardoor binnen de EU dezelfde inlichtingen automatisch moeten worden uitgewisseld als waarin is voorzien in de CRS.

Een kopgroep van 51 landen, de zogenoemde ‘early adopters-groep’, heeft op 29 oktober 2014 een ‘Multilateral Competent Authority Agreement on Automatic Exchange of Financial Account Information’ (MCAA) ondertekend, waarin ze verklaren uiterlijk vanaf september 2017 informatie met elkaar te gaan uitwisselen op basis van de CRS. Het merendeel van deze landen is EU-lidstaat. Het aantal landen dat de MCAA sindsdien heeft ondertekend is gegroeid tot circa 75 landen. Hieronder zijn ook landen die vanaf september 2018 gaan uitwisselen. Er is ook een groep landen die zich al wel heeft gecommitteerd aan uitwisseling per september 2018, maar op een later moment de MCAA zal ondertekenen.4

Richtlijn 2014/107/EU (de Richtlijn) en de door de OESO ontwikkelde CRS zijn op 1 januari 2016 in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.5

2. Wet- en regelgeving CRS

Via de Wet uitvoering Common Reporting Standard6 zijn de Richtlijn en de CRS geïmplementeerd in de Wet internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en in de Belastingwet BES. De in bijlage I van de Richtlijn opgenomen identificatie- en rapportagevoorschriften voor rapporterende financiële instellingen met het oog op de automatische uitwisseling van inlichtingen op basis van de CRS zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard7 (hierna: Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften CRS) en in de Regeling aanwijzing rechtsgebieden Common Reporting Standard.8 In het Uitvoeringsbesluit BES zijn de bepalingen uit het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften CRS van overeenkomstige toepassing verklaard. Ten slotte zijn in een beleidsbesluit van 31 december 2015 de landen aangewezen die voor de toepassing van de doorkijkverplichting uit de CRS beschouwd kunnen worden als deelnemende rechtsgebieden.9

De CRS en het CRS-commentaar bieden op verschillende onderdelen opties voor landen om voor een bepaalde uitleg of toepassing te kiezen. De Richtlijn heeft invulling gegeven aan een groot deel van deze opties. De Richtlijn heeft niet alle opties overgenomen die de CRS biedt, desalniettemin is (voor de EU-lidstaten) de tekst van de Richtlijn leidend, ook in relatie tot niet-EU-landen. Maar, teneinde te garanderen dat de Richtlijn in heel de EU consequent wordt toegepast, moeten de lidstaten bij het implementeren uitgaan van het door de OESO ontwikkelde commentaar op de rapportagestandaard, die zij ter illustratie of interpretatie kunnen gebruiken. De EU dient in haar optreden in dit verband met name rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen op OESO-niveau.10 Over de CRS is nadere informatie te vinden op de website van de OESO, in de vorm van het OESO-commentaar op zowel de CRS als de Model Competent Authority Agreement (Model CAA), een handboek en de in het handboek opgenomen FAQ’s, (‘frequently asked questions’). In de FAQ’s wordt interpretatie of uitleg van OESO-commentaar gegeven ter toelichting en verduidelijking van (de bedoeling van) het commentaar. De onderwerpen die behandeld worden als FAQ komen in het algemeen niet terug in deze leidraad. Zie http://www.oecd.org/tax/automatic-exchange/common-reporting-standard/CRS-related-FAQs.pdf

3. FATCA

Aan de ontwikkeling van de mondiale standaard, de CRS, is de FATCA voorafgegaan. De FATCA (Foreign Account Tax Compliance Act) is een Amerikaanse wet die financiële instellingen (FI’s) wereldwijd verplicht jaarlijks te rapporteren aan de Amerikaanse belastingdienst, de Internal Revenue Service (IRS), over rekeningen die personen die belastingplichtig kunnen zijn in de VS aanhouden buiten de VS. De Amerikaanse fiscale wetgeving verplicht ‘Amerikaanse personen’ (‘U.S. Persons’), waar ter wereld zij ook wonen, belastingaangifte te doen in de VS. De extraterritoriale werking van de FATCA was voor de Nederlandse regering aanleiding om de NL IGA te sluiten met de VS om die informatieverstrekking door FI’s van financiële gegevens tussen Nederland en de VS mogelijk en verplicht te maken. De NL IGA geldt ook voor de (FI’s op de) eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden).

In de NL IGA zijn Nederland en de VS overeengekomen dat op wederkerige basis inlichtingen over Amerikaanse respectievelijk Nederlandse belastingplichtigen door de Belastingdienst en de IRS zullen worden gerapporteerd. De WIB en de Belastingwet BES bevatten bepalingen die strekken tot uitvoering van onder meer verdragen tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Beide wetten bevatten een delegatiegrondslag die het mogelijk maakt om in lagere regelgeving administratieplichtigen aan te wijzen die nader aan te wijzen gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst moeten verstrekken. Om de gegevensuitwisseling op grond van de NL IGA mogelijk te maken, worden in het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (UB WIB) en het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES (UB Belastingwet BES11) de Nederlandse FI’s die worden omschreven in de NL IGA aangewezen als administratieplichtigen. Het Competent Authority Arrangement (CAA) tussen de VS en Nederland is gepubliceerd in Stcrt. 2015, nr. 48856. Hierin is een aantal praktische afspraken vastgelegd ter uitvoering van de NL IGA.

De eerste automatische informatie-uitwisseling op basis van de NL IGA heeft plaatsgevonden in 2015 met betrekking tot gegevens over het belastingjaar 2014.

Final Regulations

In artikel 4, zevende lid, van de NL IGA wordt verwezen naar de voorschriften van het Amerikaanse ministerie van Financiën, de Amerikaanse uitvoeringsregeling, hier Final Regulations genoemd.12 In de Final Regulations zijn definities opgenomen die gunstiger kunnen zijn dan de definities in de NL IGA. Nederland kan bij de implementatie van de NL IGA gebruikmaken van deze definities in de Final Regulations en kan de Nederlandse FI’s het gebruik toestaan van die definities.13 Aan deze mogelijkheid is uitwerking gegeven in artikel 21, derde lid, van het UB WIB en artikel 7b, derde lid, van het UB Belastingwet BES.

In het UB WIB en het UB Belastingwet BES zijn de Nederlandse FI’s, genoemd in de NL IGA, aangewezen als administratieplichtigen en zijn de aan te leveren gegevens en inlichtingen, genoemd in de NL IGA, aangewezen. Op de website van de IRS zijn FAQ’s opgenomen, zie: http://www.irs.gov/Businesses/Corporations/Frequently-Asked-Questions-FAQs-FATCA--Compliance-Legal

4. Leidraad

Hoewel de OESO de CRS voorzien heeft van een uitgebreid commentaar (CRS-commentaar)14 en de Wet uitvoering Common Reporting Standard15 en het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften CRS voorzien zijn van een uitgebreide toelichting, zijn er toch vragen gerezen in de praktijk over de (implementatie van de) CRS. Deze leidraad gaat in op die vragen.

De in januari 2015 in de Staatscourant gepubliceerde leidraad met technische toelichting bij het op 18 december 2013 tussen Nederland en de Verenigde Staten gesloten verdrag tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA, heeft als basis gediend voor deze nieuwe leidraad en zal als zelfstandige leidraad vervallen na bekendmaking in de Staatscourant van deze leidraad.

Deze gecombineerde leidraad volgt in het eerste hoofdstuk de opbouw van de CRS, waarbij meteen de corresponderende NL IGA-toepassing wordt besproken. Onderwerpen die uitsluitend voor de CRS van belang zijn, worden ook behandeld in dit hoofdstuk. In het tweede hoofdstuk komen die onderwerpen aan de orde die alleen relevant zijn voor de NL IGA en zich in een CRS-context niet kunnen voordoen. In dit Hoofdstuk 2 wordt de volgorde van de NL IGA gehanteerd. De onderwerpen uit de FATCA-leidraad, voor zover nog niet behandeld in Hoofdstuk 1, komen hier terug met behoud van de structuur en de volgorde van die leidraad.

Let op

  • Met het gebruik van het begrip ‘FI’ wordt bedoeld een in Nederland (met inbegrip van de BES-eilanden) gevestigde rapporterende FI, tenzij anders is aangegeven.

  • Waar in deze Leidraad sprake is van een self certification-formulier is eveneens de digitale versie bedoeld.

  • Waar in deze Leidraad in Hoofdstuk 1 sprake is van een Non-Financial Entity (NFE) in de context van de CRS, wordt omwille van de leesbaarheid mede verstaan een Non-Financial Foreign Entity (NFFE), welke term in de context van de FATCA wordt gebruikt en die in wezen hetzelfde is.

Lijst van afkortingen

BES-eilanden:

Bonaire, Sint Eustatius en Saba

CAA:

Competent Authority Arrangement between the competent authorities of the United States of America and the Kingdom of the Netherlands

CRS:

Common Reporting Standard

CRS-commentaar:

het door de OESO opgestelde commentaar op de Common Reporting Standard

CSA:

Credit Support Annex

CSD:

Central Securities Depository

FATCA:

Foreign Account Tax Compliance Act

Final Regulations:

U.S. Treasury Regulations §1.1471 -§1.1474 Incorporating Temporary & Final Regulations published 06 March 2014

FI:

een in Nederland (met inbegrip van de BES-eilanden) gevestigde rapporterende financiële instelling

GMSLA:

Global Master Securities Lending Agreement

IRS:

Internal Revenue Service (de Amerikaanse Belastingdienst)

ISDA:

International Swaps and Derivatives Association

MCAA:

Multilateral Competent Authority Agreement on Automatic Exchange of Financial Account Information

Model CAA:

Model Competent Authority Agreement

NFE:

Non-Financial Entity

NFFE:

Non-Financial Foreign Entity

NL IGA:

Intergovernmental Agreement tussen Nederland en de VS

QI:

Qualified Intermediary

UB WIB:

Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

UB Belastingwet BES:

Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES

US TIN:

US Tax Identification Number

VS:

Verenigde Staten

Wbp:

Wet bescherming persoonsgegevens

WIB:

Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Wwft:

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING

1.

CRS

2.

Wet- en regelgeving CRS

3.

FATCA

4.

Leidraad

Lijst van afkortingen

 

HOOFDSTUK 1. VERDUIDELIJKINGEN VOOR DE CRS EN DE NL IGA

 

Sectie I. Algemene rapportageverplichtingen

 

1.1.

Saldo van opgeheven rekening tijdens het jaar

1.2.

Verduidelijking van het begrip ‘rente’

1.3.

Uitleg van het begrip ‘bruto-opbrengsten’in relatie tot clearingorganisaties

 

Sectie II. Algemene due diligence-bepalingen

 

1.4.

Externe dienstverleners

1.5.

Gevolgen geen self certification opgevraagd door een externe dienstverlener

1.6.

Waardering van verzekeringspolissen met een geldswaarde

1.7.

Klantidentificatie bij meer (sub) fondsen

 

Sectie III. Due diligencebepalingen ten aanzien van bestaande rekeningen van natuurlijke personen

 

1.8.

Residence-address-test

1.9.

Penalty of perjury

1.10.

Altijd bieden van tegenbewijsmogelijkheid aan de rekeninghouder

1.11.

Geldigheidsduur van het self certification-formulier

1.12.

Leeg veld in elektronische database

1.13.

Begrip ‘relatiemanager’

1.14.

Bijzondere aggregatieregel voor relatiemanagers

 

Sectie IV. Due diligence-bepalingen ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen

 

1.15.

De self certificationformulieren (algemeen)

1.16.

Gevolgen als FI geen ingevuld self certification-formulier verkrijgt

1.17.

Vereisten self certification-formulieren

1.18.

Gedeeld rekeningsysteem

 

Sectie V. Due diligence-bepalingen ten aanzien van bestaande rekeningen van entiteiten

 

1.19.

Gebruik van SBI-codes

1.20.

Identificatie passieve NFE (‘presumption rule’)

 

Sectie VI. Due diligence-bepalingen ten aanzien van nieuwe rekeningen van entiteiten

 

1.21.

Gevolgen als een FI geen ingevuld self-certification-formulier ontvangt

 

Sectie VII. Bijzondere due diligence-bepalingen

 

1.22.

Uitleg van het begrip ‘aanleiding om aan te nemen dat’

1.23.

Toepassing aggregatieregels

1.24.

Wisselkoers per 31 december van een jaar

 

Sectie VIII. Definities

 

1.25.

(Dubbel) inwonerschap van een FI en feitelijke leiding

1.26.

Verzekeringsmaatschappij

1.27.

Internationale organisatie

1.28.

Uitleg van het begrip ‘passief inkomen’: definitie uit CRS-commentaar

1.29.

Uitleg van het begrip ‘een wezenlijk deel van de activiteiten’

1.30.

Treasury center binnen een niet-financiële groep

1.31.

Activiteitentoets voor een beleggingsentiteit

1.32.

Activiteitentoets voor een instelling die deposito’s neemt

1.33.

Aandeelhouders uit één familie

1.34.

Beleggingsinstellingen

1.35.

Beleggingsadviseurs en (vermogens)beheerders

1.36.

‘Qualified credit card issuers’

1.37.

Swapovereenkomst en securities lending overeenkomst (geen ‘debt interest’)

1.38.

Onderpandrekening

1.39.

Bestaande rekeninghouder met een nieuwe rekening

1.40.

Bestaande rekening

1.41.

Bestaande rekeningen verzekeringsproducten

1.42.

Uitzonderingen op het begrip ‘financiële rekening’

1.43.

Overleden rekeninghouder

1.44.

‘Erkende effectenbeurs’

1.45.

‘Regelmatig verhandeld’

1.46.

Stichting administratiekantoor (STAK)

1.47.

Holding gemanaged door een trustkantoor

1.48.

Nadere uitleg van het begrip ‘gelieerde entiteit’

1.49.

Rijbewijs kan geldig gedocumenteerd bewijsstuk zijn

 

HOOFDSTUK 2 UITSLUITEND FATCA-SPECIFIEKE ONDERWERPEN

 

2.1.

Kwalificatie holding en treasury center als (lead) FI in plaats van NFFE

2.2.

Het begrip ‘Amerikaans persoon’ in relatie tot Amerikaanse territoria

2.3.

Geldigheidsduur van de W8- en W9-formulieren

2.4.

Invulling van het begrip ‘betalingen’

2.5.

(Geen) registratieplicht voor niet-rapporterende FI’s

2.6.

Geen wettelijke basis voor inhouding door Primary Withholding Qualified Intermediary

2.7.

Verplichtingen van FI’s die geen Primary Withholding QI zijn

 

BIJLAGE I

 

2.8.

Datum drempelvrijstelling

2.9.

Gunstigere identificatieprocedures uit de Final Regulations

2.10.

Uitleg van het begrip ‘rapportage of inhouding’

2.11.

US TIN opvragen bij self certification

2.12.

Rekening houden met Bijlage II status in FATCA-partnerstaat

2.13.

Direct Reporting NFFE

 

BIJLAGE II

 

2.14.

Vrijgestelde beleggingsentiteit waarvan de aandelen of participaties volledig in handen zijn van vrijgestelde begunstigden

HOOFDSTUK 1 VERDUIDELIJKINGEN VOOR DE CRS EN DE NL IGA AANVULLEND OP HET CRS-COMMENTAAR

Sectie I. Algemene rapportageverplichtingen

1.1. Saldo van opgeheven rekening tijdens het jaar

In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder 4, van de NL IGA is bepaald dat voor rekeningen die worden opgeheven tijdens het kalenderjaar de FI het saldo van de rekening onmiddellijk vóór de opheffing dient te rapporteren in de reguliere jaarrapportage. Dit saldo dient gesteld te worden op het laatste saldo niet zijnde nihil, tenzij in het voorgaande jaar het saldo nihil was. Voor de CRS kan op grond van Sectie I.A.4 van de CRS worden volstaan met het rapporteren dat de rekening is opgeheven.

(Sectie I.A.4 van de CRS en artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder 4, van de NL IGA)

1.2. Verduidelijking van het begrip ‘rente’

Op grond van Sectie I.A.5.a en Sectie I.A.6 van de CRS en artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder 5 en 6, van de NL IGA moet een FI ter zake van een bewaarrekening en een depositorekening het totale brutobedrag aan rente rapporteren dat is gestort of bijgeschreven op de rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden. Voor het rentebegrip wordt aangesloten bij het rentebegrip in de Nederlandse belastingwetgeving. Onder de CRS en de NL IGA gelden dus geen andere rentedefinities dan door de Belastingdienst worden gehanteerd.

(Sectie I.A.5.a van de CRS, artikel 3bis, een na laatste alinea RL2011/16 EU en artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder 5 en 6, van de NL IGA)

1.3. Nadere uitleg van het begrip ‘bruto-opbrengsten’ in relatie tot clearingorganisaties

Het CRS-commentaar en de Final Regulations kennen een speciale regel voor een clearingorganisatie die aankopen en verkopen op nettobasis uitvoert van bijvoorbeeld termijncontracten. In dat geval zijn de ‘totale bruto-opbrengsten’ van de verkoop, terugbetaling of afkoop van vermogensbestanddelen beperkt tot de nettobedragen, betaald of bijgeschreven op een rekening op grond van de settlement-procedures van clearingorganisaties. Op grond van het vorenstaande mogen clearingorganisaties voor het begrip ‘totale bruto-opbrengsten’ ‘nettobedragen’ hanteren. Wat het begrip vermogensbestanddelen inhoudt is niet uitputtend aan te geven, voor nadere toelichting wordt verwezen naar het CRS-commentaar.

(Sectie I.A.5.b van de CRS, het commentaar bij Sectie I.A, punt 18 en artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onder 5.B, van de NL IGA en §1.1473-1(a)(3)(i)C van de Final Regulations)

Sectie II. Algemene due diligence-bepalingen

1.4. Externe dienstverleners

Sectie II.D van de CRS en artikel 5, derde lid, van de NL IGA stellen dat aan FI’s kan worden toegestaan om gebruik te maken van externe dienstverleners om te voldoen aan de verplichtingen zoals opgenomen in de CRS of in de NL IGA, maar dat de FI’s verantwoordelijk blijven voor deze verplichtingen. Dit wordt toegestaan. (Zie ook het commentaar op Sectie II, paragraaf D, punten 6 en 7 en Sectie IV, punten 19 en 20.)

Verzekeringsmaatschappijen kunnen dus vertrouwen op de klantidentificatie volgens de in Bijlage I van de NL IGA genoemde procedures die door tussenpersonen wordt gedaan, maar blijven wel verantwoordelijk daarvoor. Een aanmelding van een nieuwe deelnemer in een nettopensioenregeling bij een pensioenuitvoerder wordt gedaan door de werkgever en niet door de deelnemer zelf. In dit geval kan de werkgever beschouwd worden als de tussenpersoon waarbij de pensioenuitvoerder mag vertrouwen op de klantidentificatie. De werkgever/tussenpersoon mag het self certification-formulier doorgeven. De ondertekening van het formulier kan digitaal geschieden (zie ook hierna bij punt 1.15).

De CRS vereist niet dat de serviceprovider in dezelfde jurisdictie gevestigd is als de FI of goedkeuring verkrijgt van die jurisdictie om als zodanig op te treden.

Financiële instellingen kunnen de aanlevering van gegevens laten verzorgen door derden maar ook dan blijven zij zelf verantwoordelijk voor een juiste, tijdige en volledige aanlevering van de gegevens.

(Sectie II.D van de CRS, FAQ 14 en artikel 5, derde lid, van de NL IGA)

1.5. Gevolgen geen self certification opgevraagd door een externe dienstverlener

Als een externe dienstverlener aan wie de klantidentificatie is uitbesteed in de praktijk geen self certification-formulier heeft opgevraagd waar dat wel nodig is, hetzij omdat de FI daar niet de opdracht toe heeft gegeven, hetzij omdat deze externe dienstverlener die opdracht niet heeft uitgevoerd, dan heeft de FI indien sprake is van een bestaande rekening niet voldaan aan zijn verplichtingen voor de CRS en/of de NL IGA , tenzij het self certification-formulier alsnog wordt opgevraagd, hetzij door de dienstverlener, hetzij door de FI. Als sprake is van een nieuwe rekening heeft de FI niet aan zijn verplichtingen voor de CRS en of de NL IGA voldaan, tenzij de externe dienstverlener of de FI zelf het ingevulde self certification-formulier alsnog binnen 90 dagen na opening van de nieuwe rekening of na het sluiten van de verzekering heeft verkregen, dan wel de pas geopende rekening of afgesloten verzekering heeft opgeheven of geannuleerd indien het self certification-formulier niet binnen die termijn is verkregen.

(Sectie II.D van de CRS en artikel 5, derde lid, van de NL IGA)

1.6. Waardering van verzekeringspolissen met een geldswaarde

Met inachtneming van de uitzondering opgenomen in onderdeel II.A.3 van Bijlage I van de NL IGA, die niet geldt voor de CRS, moet over de waarde van verzekeringspolissen en niet-gefaciliteerde lijfrenten voor de CRS en voor de NL IGA gerapporteerd worden per de laatste dag van een kalenderjaar of van een andere relevante periode van rapportage. Hiervoor dient de waarde in het economische verkeer te worden genomen. In de handleiding Gegevensaanlevering van Verzekeringsproducten (geldend vanaf 1 januari 2017) wordt dit nader toegelicht.

Ten aanzien van overlijdensrisicoverzekeringen wordt opgemerkt dat 1 jarige overlijdensrisicoverzekeringen in dit kader geacht worden geen waarde hebben. Reguliere overlijdensrisicoverzekeringen hebben wel een waarde maar zijn vrijgesteld van rapportage wanneer deze verzekeringen alleen tot uitkering komen bij overlijden (zie Sectie VIII.C.8.a van de CRS). Dit geldt alleen voor zuivere, gescheiden verzekeringen. In de situatie waarin zowel een overlijdensdeel als ook een levensdeel is verzekerd (gemengde verzekeringen) kan niet meer gesproken worden van een uitkering die alleen bij overlijden tot uitkering komt.

(Sectie II.B van de CRS en onderdeel I.B.3 van bijlage I van de NL IGA)

1.7. Klantidentificatie bij meer (sub)fondsen

Een beleggingsfonds kan bestaan uit meer subfondsen (zelfstandige FI’s). Participanten kunnen in een of meerdere subfondsen deelnemen. Vermogensbeheerders maken vaak gebruik van eenzelfde derde partij, zoals de transfer agent, voor de identificatie van nieuwe klanten. Een dergelijke derde partij hoeft per klant slechts eenmaal het klantidentificatieproces te verrichten als die klant participeert in die subfondsen die beheerd worden door dezelfde vermogensbeheerder. Bestaande klanten die participeren in het ene subfonds en toetreden tot het andere subfonds hoeven dan niet opnieuw het klantidentificatieproces te ondergaan (invullen van een self certification-formulier). Het bovenstaande is eveneens van toepassing op fondsen met eenzelfde vermogensbeheerder of waarvan de vermogensbeheerder de klantidentificatie heeft uitbesteed aan dezelfde derde partij.

(Sectie II tot en met VII van de CRS en onderdeel I.A van bijlage I van de NL IGA)

Sectie III. Due diligence-bepalingen ten aanzien van bestaande rekeningen van natuurlijke personen

1.8. Residence Address-test

Sectie III.B.1 van de CRS voorziet in de mogelijkheid voor FI’s om de zogenaamde ‘residence adress-test’ toe te passen op bestaande lagewaarderekeningen van individuele personen. In het CRS-commentaar bij Sectie III.B. punt 5, is aangegeven dat overheden aan hun FI’s de keuze kunnen geven om óf de ‘residence address-test’ van Sectie III.B.1 te hanteren óf de ‘indicia-test’ van Sectie III.B.2, of om enkel toe te staan dat de ‘indicia-test’ wordt toegepast. Artikel 4, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften CRS voorziet in de eerste optie die inhoudt dat FI’s kunnen kiezen om de residence-addresstest of de indicia-test toe te passen. Daarnaast biedt het CRS-commentaar de mogelijkheid aan overheden om hun FI’s de keuze te bieden om van de ‘residence address-test’ gebruik te maken voor alle lagewaarderekeningen of voor een duidelijk omschreven groep van zulke lagewaarderekeningen, zoals de branch of de plaats waar de rekening wordt aangehouden. Deze mogelijkheid wordt geboden: het staat FI’s vrij om een dergelijke keuze te maken.

(Sectie III.B.1 en het CRS-commentaar op Sectie III.B, punt 5)

1.9. Penalty of perjury

Het huidige adres van een bestaande klant in de bestanden van de FI’s wordt gebaseerd op bewijsstukken. Het commentaar op Sectie III.B, punt 10, gaat in op de documenten die hiervoor voldoen. Naast een ID-card, een paspoort, een rijbewijs, of een officieel recent document uitgegeven door een overheidsorgaan waarop het adres staat, volstaat ook een verklaring van de betreffende rekeninghouder van wat zijn huidige adres is, op straffe van meineed (‘penalty of perjury’). De in het commentaar gehanteerde term ‘penalty of perjury’ kennen wij niet in Nederland. De OESO heeft in FAQ 16 (bij Secties II -VII) aangegeven dat onder deze term ook wordt begrepen de situatie waarin de wetgeving van een land voorziet in een strafsanctie op het geven van een valse verklaring. Daarom wordt in deze leidraad uitdrukkelijk opgenomen dat ook volstaat een (adres)verklaring op het valselijk opmaken waarvan ingevolge het Nederlandse strafrecht straf is gesteld.

(CRS-commentaar op Sectie III.B, punt 10)

1.10. Altijd bieden van tegenbewijsmogelijkheid aan de rekeninghouder

In Sectie III.B.4 van de CRS en onderdeel II.B.3 van Bijlage I van de NL IGA is aangegeven dat als een FI ten aanzien van een bestaande lagewaarderekening van een natuurlijk persoon een of meer Amerikaanse en/of CRS-indicatoren vindt naar aanleiding van het elektronische onderzoek of als gevolg van gewijzigde omstandigheden, de FI de rekening moet behandelen als een (Amerikaanse) te rapporteren rekening, tenzij de FI besluit om Sectie III.B.6 van de CRS dan wel onderdeel II.B.4 van Bijlage I van de NL IGA toe te passen en een van de daar genoemde uitzonderingen van toepassing is. Op grond van Sectie III.B.6 is een FI dus niet altijd verplicht een rekeninghouder aan te merken als fiscaal inwoner van een deelnemend rechtsgebied waarvoor een indicator als bedoeld in onderdeel B.2, a tot en met e, wordt aangetroffen. Sectie III.B.6 biedt een zogenaamde ‘curing procedure’. In het CRS-commentaar op Sectie III.B.6, wordt onder de punten 30 tot en met 32 op deze zogenoemde ‘curing procedure’ ingegaan. Ook in de Nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften CRS wordt ingegaan op de ‘curing procedure’.

Gelet op artikel 11 Wbp16 kan van de FI worden verwacht dat deze – ondanks dat Sectie III.B.4 van de CRS en onderdeel II.B.3 van Bijlage I van de NL IGA dat niet vereisen – altijd de procedure van Sectie III.B.6 van de CRS dan wel onderdeel II.B.4 van Bijlage I van de NL IGA toepast en de rekeninghouder ten minste de gelegenheid geeft om indien sprake is van een of meer CRS- en/of Amerikaanse indicatoren, de in Sectie III.B.6 van de CRS en in onderdeel II.B.4 van Bijlage I van de NL IGA genoemde vormen van tegenbewijs te verschaffen.

Het bovenstaande geldt ook ten aanzien van de Secties III.C.5.b. en III.C.8 van de CRS en de corresponderende onderdelen II.D.5.b en II.E.4 van Bijlage I van de NL IGA voor bestaande hogewaarderekeningen van natuurlijke personen, alsmede voor Sectie V.D.1.b van de CRS en voor onderdeel IV.D.1.b van Bijlage I van de NL IGA voor bestaande rekeningen van entiteiten waar een CRS- en/of Amerikaanse indicator is gevonden en de FI niet redelijkerwijze kan vaststellen dat de rekeninghouder geen rapporteerbaar persoon is op grond van informatie waarover zij beschikt of die publiekelijk beschikbaar is.

Het bovenstaande is niet van toepassing in geval van slapende rekeningen, omdat in dat geval bij voorbaat vaststaat dat de rekeninghouder niet reageert. Van een slapende rekening is sprake als:

  • er in de afgelopen drie jaar geen activiteit van de rekeninghouder op de rekening is geweest;

  • de rekeninghouder in de afgelopen zes jaar geen contact heeft opgenomen over de rekening of andere rekeningen gehouden bij de FI; en

  • de rekening niet is gelinkt aan een niet-slapende rekening van dezelfde rekeninghouder.17

(Sectie III.B.4 en Sectie III.B.6 van de CRS, en onderdeel II.B.3 van Bijlage I van de NL IGA)

1.11. Geldigheidsduur van het ‘self certification’-formulier

Voor de toepassing van de CRS-identificatie van een klant of een persoon die klant wil worden, is het voor de Nederlandse markt ontwikkelde ‘self certification’-formulier voor onbepaalde tijd geldig, zolang er geen gewijzigde omstandigheden zijn op grond waarvan een FI weet of aanleiding heeft om aan te nemen dat het oorspronkelijke ‘self certification’-formulier onjuist of onbetrouwbaar is.18 Een relevante wijziging in omstandigheden kan ertoe leiden dat (i) een persoon een te rapporteren persoon wordt, (ii) een persoon niet langer een te rapporteren persoon is, (iii) een te rapporteren persoon voortaan naar meer landen gerapporteerd moet worden, of (iv) een te rapporteren persoon voortaan aan een ander land gerapporteerd moet worden. Bij iedere relevante wijziging van omstandigheden moet de FI de betrokken rekeninghouder een ‘self certification’-formulier toesturen om de (vermoede) nieuwe CRS- en/of FATCA-status te laten bevestigen, of om de huidige status te laten herbevestigen. Dit geldt zowel ten aanzien van natuurlijke personen als ten aanzien van entiteiten. In het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard zijn deze verplichtingen opgenomen.

(Secties III.B.6, III.C.8, IV.C, V.E.3 en VI van de CRS)

1.12. Leeg veld in elektronische database

Als de FI een elektronisch systeem heeft waarin alle informatie is opgenomen die beschreven is in Sectie III.C.3 van de CRS of in onderdeel II.D.3 van Bijlage I van de NL IGA, dan is een onderzoek van de papieren dossiers niet vereist. Dit betekent dus dat de elektronische database van de FI over velden beschikt die de bedoelde informatie kunnen bevatten en waarin elektronisch gezocht kan worden. Indien als gevolg van het beleid en de procedures van de FI een leeg veld betekent dat de FI niet over die informatie beschikt in zijn elektronische systeem of in het ‘customer master file’ dat de primaire dossiers van de FI over de rekeninghouder bevat, dan hoeft de FI geen onderzoek te doen van de papieren dossiers.19 Deze uitzondering op het onderzoek van de papieren dossiers is echter niet van toepassing wanneer een veld in afwijking van het beleid en de procedures van de FI leeg gelaten is.

(Sectie III.C.2 van de CRS en Bijlage II.D.3 van de NL IGA)

1.13. Begrip ‘relatiemanager’

Het kan voorkomen dat verzekeringsmaatschappijen gebruikmaken van makelaars met wie zij contracten aangaan of die zij in dienst nemen om cliëntrelaties te onderhouden. Deze makelaars zijn niet werkzaam bij de entiteit die de verzekeringspolissen beheert, maar kunnen wel werkzaam zijn bij een gelieerde entiteit. Een dergelijke makelaar is niet aan te merken als een relatiemanager.

(Sectie III.C.4 van de CRS, CRS-commentaar III.C(4), punten 39 tot en met 42 en Bijlage II.D.4 van de NL IGA)

1.14. Bijzondere aggregatieregel voor relatiemanagers

Vereist wordt dat naast het onderzoek van elektronische en papieren dossiers voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen ook de relatiemanager geraadpleegd wordt als sprake is van een hogewaarderekening (met inbegrip van eventueel daarmee geaggregeerde rekeningen) die is ondergebracht bij de relatiemanager. Als de relatiemanager beschikt over feitelijke kennis dat de rekeninghouder een te rapporteren (Amerikaanse) persoon is, dan is de hogewaarderekening (met inbegrip van daarmee geaggregeerde rekeningen) een te rapporteren rekening. Er geldt een bijzondere aggregatieregel voor relatiemanagers voor de vaststelling of een financiële rekening een hogewaarderekening is of niet. Deze regel houdt in dat de FI verplicht is om de saldi van financiële rekeningen samen te tellen als de relatiemanager weet of aanleiding heeft om te weten dat die rekeningen (in)direct in het bezit zijn van, of worden beheerd of zijn geopend door dezelfde persoon (anders dan als gevolmachtigde).

Het bovenstaande leidt ertoe dat eerst de regel van onderdeel VI.C.3 van Bijlage I van de NL IGA moet worden toegepast voordat de regel van onderdeel II.D.4 van Bijlage I kan worden toegepast, met als gevolg dat de relatiemanager geraadpleegd moet worden als deze weet of aanleiding heeft om te weten dat een rekeninghouder bij een FI een bewaarrekening aanhoudt van US $ 800.000 en een depositorekening van US $ 400.000. Hetzelfde geldt voor de CRS, waarbij volgens het CRS-commentaar Sectie VII.C van de CRS moet worden toegepast vóór Sectie III.C.4 van de CRS.

Een relationship manager is pas een relationship manager in de zin van Sectie III.C.4 indien de rekening die hij beheert een (geaggregeerd) saldo heeft van meer dan USD 1.000.000. Als nog niet vaststaat of een rekening een hogewaarderekening is, is de beheerder van die rekening dus geen relationship manager. Er zou daarom geen gebruik gemaakt kunnen worden van zijn kennis om te beoordelen of de rekening een hogewaarderekening is. Door te bepalen dat de relationship manager, bedoeld in Sectie VII.C.3, de medewerker is die voldoet aan de definitie van relationship manager in het commentaar op Sectie III.C.4, met uitzondering van voorwaarde (ii) van punt 41, wordt dit dilemma opgelost.

(Sectie III.C.4 van de CRS, commentaar Sectie III.C.4, punten 39 tot en met 41, Sectie VII.C, punt 16 en onderdeel VI.C.3 van Bijlage I van de NL IGA)

Sectie IV. Due diligence-bepalingen ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen

1.15. De self certification-formulieren (algemeen)

In het CRS-commentaar op Sectie IV, punt 7 tot en met 9, wordt ingegaan op de self certification-formulieren. Aangegeven is waaraan deze formulieren moeten voldoen om rechtsgeldig te zijn. In het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard wordt in artikel 3 en in de bijbehorende Nota van toelichting ingegaan op de self certification, of wel eigen verklaring, en de voorwaarden waaraan deze moet voldoen. In onderdeel II.4.a.1 van Bijlage I van de NL IGA staat dat een FI een verklaring van een rekeninghouder moet verkrijgen en bijhouden om vast te stellen dat hij geen staatsburger noch fiscaal inwoner van de VS is. Voor deze verklaring kan een IRS-formulier W-8 of een vergelijkbaar overeengekomen formulier worden gebruikt.

Voor Nederland zijn door de NVB in nauw overleg met het Ministerie van Financiën verschillende self-certification-formulieren voor de CRS en de FATCA ontwikkeld. Ze zijn te vinden op de website van de NVB. Aangeraden wordt om deze formulieren te gebruiken, omdat zij in alle mogelijke situaties beogen te voorzien. Het is echter niet noodzakelijk dat voor een self certification de vorm van een NVB-formulier wordt aangehouden. Daarnaast kan de informatie ook worden opgevraagd in een online-formulier als onderdeel van de gegevens bij het openen van een rekening. Digitale ondertekening van de formulieren mag op de gebruikelijke werkwijze van de betreffende FI.

(CRS-commentaar Sectie IV, punten 7 tot en met 18, alsmede Sectie V, punten 14 tot en met 17 en 20 tot en met 23, en in het CRS-commentaar Sectie VI, punten 11 en 18 en onderdeel II.4.a.1 van Bijlage I van de NL IGA)

1.16. Gevolgen als FI geen ingevuld self certification-formulier verkrijgt

Sectie IV.A van de CRS en onderdeel III.B van Bijlage 1 bij de NL IGA vereisen dat een FI bij de opening van een nieuwe rekening van een natuurlijk persoon een ingevuld self certification-formulier van haar rekeninghouder verkrijgt om vast te stellen of de rekeninghouder fiscaal inwoner is van een deelnemend rechtsgebied voor de CRS (en voor de NL IGA een staatsburger of fiscaal inwoner is van de VS). Als de FI binnen 90 dagen na het openen van de rekening of het afsluiten van de verzekering nog geen ingevuld self certification-formulier heeft verkregen op grond waarvan is vast te stellen of de rekening gerapporteerd moet worden of niet, dan dient de FI de nieuwe rekening te sluiten (of onbruikbaar te maken totdat het self certification-formulier ontvangen is) of de verzekering te annuleren.

(Sectie IV.A van de CRS en onderdeel III.B van Bijlage 1 van de NL IGA)

1.17. Vereisten self certification-formulieren

Ten aanzien van de nieuwe rekeningen van natuurlijke personen wordt in het CRS-commentaar op Sectie IV, punt 7, gesteld dat een self certification-formulier alleen geldig is als het getekend (zie ook laatste zin van 1.15) is door de rekeninghouder, is gedagtekend en tenminste bevat: naam, adres, fiscale woonplaats, TIN en geboortedatum. Deze vereisten zijn ook opgenomen in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard. Aan de verplichting tot het opnemen van het adres wordt geacht te zijn voldaan indien de FI bij het openen van de rekening reeds beschikt over de adresgegevens, die zij in het kader van de AML/KYC-regels heeft verkregen van de rekeninghouder.

(CRS-commentaar Sectie IV, punt 7)

1.18. Gedeeld rekeningsysteem

Een FI mag vertrouwen op documentatie die door een rekeninghouder is overgelegd bij een ander filiaal van dezelfde FI of bij een filiaal van een gelieerde entiteit binnen de groep als:

  • de FI alle rekeningen waar documentatie voor wordt gedeeld, behandelt als geconsolideerde rekeningen; en

  • de FI en het andere filiaal van de FI of van een gelieerde entiteit binnen de groep, een al dan niet elektronisch informatiesysteem delen dat voldoet aan de onderstaande voorwaarden.

Een gedeeld rekeningsysteem moet het voor de FI mogelijk maken om gemakkelijk informatie te vinden over de aard van de documentatie, de informatie die deel uitmaakt van de documentatie (inclusief een kopie van de documentatie zelf) en de geldigheid van de documentatie. Het systeem moet het ook mogelijk maken om gemakkelijk informatie op te slaan als de FI op de hoogte raakt van enig feit dat invloed kan hebben op de betrouwbaarheid van die documentatie. Bovendien moet de FI kunnen aantonen op welke wijze en wanneer zij informatie over dergelijke feiten in het systeem heeft ingevoerd en moet zij kunnen laten zien dat alle informatie die zij in het systeem heeft ingevoerd is verwerkt en dat de geldigheid van de documentatie onderworpen is aan voldoende onderzoek.

Een FI die ervoor kiest om te vertrouwen op de kwalificatie van de rekeninghouder in het gedeelde rekeningsysteem zonder zelf kopieën van de documentatie ter onderbouwing van die kwalificatie te verkrijgen en te onderzoeken, moet op verzoek van de Belastingdienst alle documentatie kunnen overleggen die van belang is voor die kwalificatie (of aantekeningen van de onderzochte bewijsstukken als de FI in het kader van AML-regelgeving niet verplicht is om kopieën te bewaren).

(CRS-commentaar Sectie IV, punten 18, 19 en 20 en onderdeel VI.A van Bijlage I van de NL IGA)

Sectie V. Due diligence-bepalingen ten aanzien van bestaande rekeningen van entiteiten

1.19. Gebruik van SBI-codes

Voor de bepaling of een bestaande of nieuwe rekeninghouder een actieve of passieve NFE is, kan de FI zich redelijkerwijze baseren op publiekelijk beschikbare informatie. Volgens het CRS-commentaar kan daarvoor geput worden uit het gestandaardiseerde industriecodesysteem. Voorbeelden die worden genoemd zijn de International Standard Industrial Classification (ISIC) van de Verenigde Naties, de statistische classificatie van de economische activiteiten in de Europese Unie (NACE), en het Noord-Amerikaanse Industry Classification System (NAICS). Hieronder kan zowel voor de NL IGA als voor de CRS worden verstaan de zogenaamde ‘StandaardBedrijfsIndeling’ (SBI) codes + aanvullende code.20

(Sectie V.D.2.a en VI.2.a van de CRS en onderdeel IV.D.4.b van Bijlage 1 van de NL IGA)

1.20. Identificatie passieve NFE (‘presumption rule’)

Voor de identificatie van een rekeninghouder kan de FI – behalve op grond van de bij de FI zelf beschikbare informatie – ook op grond van publiekelijk beschikbare informatie vaststellen of sprake is van een FI of van een actieve NFE. Indien dit op grond van de beschikbare informatie niet is vast te stellen, dient de FI aan de rekeninghouder een self certification-formulier toe te zenden. Indien de rekeninghouder na herhaaldelijk verzoek zijn self certification-formulier niet terugstuurt aan de FI, dan wordt de rekeninghouder geacht een passieve NFE te zijn en dient de FI de rekeninghouder als zodanig te kwalificeren en de uiteindelijk belanghebbende(n) (‘Controlling Persons’) te identificeren aan de hand van onderdeel IV.D.4.c.1 van Bijlage I van de NL IGA en de vereiste gegevens te rapporteren als een uiteindelijk belanghebbende een Amerikaanse persoon is. Hetzelfde geldt voor de CRS op grond van artikel 6, eerste en vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard en het CRS-commentaar op Sectie V.D(2), punten 20 en 24. Dat wil zeggen dat de uiteindelijk belanghebbende(n) moeten worden geïdentificeerd aan de hand van Sectie III.B.2 van de CRS. Voor de CRS is het mogelijk dat er indicatoren zijn naar meer dan één land. In het geval een rekeninghouder na herhaaldelijk verzoek geen self certification indient, worden hij en/of zijn uiteindelijk belanghebbenden gerapporteerd naar de landen ten aanzien waarvan er indicatoren zijn.

(Sectie V.D.2.a CRS en onderdeel IV.D.3.a, 4.b en c.1 van de NL IGA)

Sectie VI. Due diligence-bepalingen ten aanzien van nieuwe rekeningen van entiteiten

1.21. Gevolgen als een FI geen ingevuld self certification-formulier ontvangt

Artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard en Sectie VI.A.1.a van de CRS en onderdeel V.B.3 van Bijlage I van de NL IGA vereisen dat een FI bij de opening van een nieuwe rekening van een entiteit een ingevuld self certification-formulier van haar rekeninghouder verkrijgt om vast te stellen wat de status is van de entiteit en haar uiteindelijke belanghebbenden. Er hoeft echter geen self certification-formulier te worden gevraagd als de FI op basis van publiekelijk beschikbare informatie, of informatie die zij al in haar bezit heeft redelijkerwijs kan vaststellen dat het gaat om één van de zes entiteiten opgenomen in Sectie VIII, D.2 van de CRS. Als de FI binnen 90 dagen na het openen van de rekening nog geen ingevuld self certification-formulier heeft verkregen op grond waarvan is vast te stellen of de rekening gerapporteerd moet worden of niet, dan dient de FI de nieuwe rekening te sluiten (of onbruikbaar te maken totdat het self certification-formulier ontvangen is).

(Sectie VI.A.1.a van de CRS en onderdeel V.B.3 van Bijlage 1 van de NL IGA)

Sectie VII. Bijzondere due diligence-bepalingen

1.22. Uitleg van het begrip ‘aanleiding om aan te nemen dat’

Een FI mag zich niet baseren op verklaringen of bewijsstukken indien haar bekend is of er aanleiding is om aan te nemen dat deze verklaringen of bewijsstukken onjuist of onbetrouwbaar zijn. Het begrip ‘aanleiding om aan te nemen dat’ is een vertaling van het begrip ‘reason to know’. Voor de invulling van dit begrip wordt voor de toepassing van de FATCA aangesloten bij de punten 2 tot en met 9 van paragraaf A van Sectie VII van het CRS-commentaar. Punt 10 van paragraaf A van Sectie VII van dat commentaar is voor de NL IGA niet van toepassing, omdat de VS ook uitgaat van Amerikaans staatsburgerschap. Indien er sprake is van een of meer (Amerikaanse) indicatoren vormt dit mogelijk een aanleiding om aan te nemen dat de eerdere verklaringen of bewijsstukken onjuist of onbetrouwbaar zijn. Dit zal afhangen van de aard van de indicator en de reparatiemogelijkheden daarvan.

(CRS-commentaar Sectie VII, A.3 en onderdeel VI.A van Bijlage 1 van de NL IGA)

1.23. Toepassing aggregatieregels

In Sectie VII.C. van de CRS en onderdeel VI.C van Bijlage I van de NL IGA staan de voorschriften voor de aggregatie van saldi. Wat de NL IGA betreft: het kan voorkomen dat een rekeninghouder/ natuurlijk persoon bij een FI verschillende bedragen heeft uitstaan op verschillende soorten rekeningen zoals een spaar- en een bewaarrekening maar met één en hetzelfde rekeningnummer. In dat geval zullen alle bedragen samengeteld moeten worden, omdat onderdeel VI.C.1 van Bijlage I van de NL IGA geen onderscheid maakt naar het type financiële rekening. Als op hetzelfde rekeningnummer een spaarsaldo van US $ 30.000 staat en tevens een beleggingssaldo van US $ 40.000, dan zullen beide rekeningen gerapporteerd moeten worden. Dit omdat het totaal van de saldi hoger is dan US $ 50.000.

(Sectie VII.C van de CRS en onderdeel VI.C van bijlage I van de NL IGA)

1.24. Wisselkoers per 31 december van een jaar

Ingevolge Sectie VII.C.4 van de CRS kan voor de gehanteerde Amerikaanse dollarbedragen een equivalent bedrag genomen worden in een andere koers zoals bepaald volgens het nationale recht van een land. Voor Nederland betekent dit dat de FI’s bedragen mogen rapporteren in de valuta waarin de rekening gehouden wordt. Deze worden vervolgens door de Belastingdienst omgerekend naar het Euro-equivalent. Hiervoor wordt de op de website van de Nederlandsche Bank gepubliceerde koers op 31 december van elk jaar, zijnde T2.1 Jaar (Ultimo) (XLS) gebruikt. Deze koers moet jaarlijks ook gebruikt worden voor de omrekening van de in het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard gebruikte US dollar-bedragen.

Volgens onderdeel VI.C.4 van Bijlage I van de NL IGA moet voor het omrekenen van de rekeningbedragen naar een andere valuta dan de Amerikaanse dollar de wisselkoers van 31 december van het voorgaande kalenderjaar genomen worden. Onderdeel I.B.3. van Bijlage I van de NL IGA bepaalt voor de rapportage dat bij een van het kalenderjaar afwijkend boekjaar niet het saldo van een rekening aan het einde van het kalenderjaar genomen wordt, maar het saldo aan het einde van een ‘andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden’. In het laatste geval moet de omrekenkoers op de laatste dag van die andere periode gebruikt worden.

(Sectie VII.C.4 van de CRS, CRS-commentaar Sectie VII, C (4), punten 20 en 21 en onderdelenI.B.3 en VI.C.4 van Bijlage 1 van de NL IGA)

Sectie VIII. Definities

1.25. (Dubbel) inwonerschap van een FI en feitelijke leiding

Op grond van het CRS-commentaar bij Sectie VIII.A 2 valt een FI onder de jurisdictie waar zij fiscaal gevestigd is. De nationale wet van een jurisdictie bepaalt wanneer sprake is van fiscaal inwonerschap. Op grond van de criteria in artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt beoordeeld of een FI inwoner is van Nederland en daarmee onder het toepassingsbereik van de CRS valt. Voor de NL IGA is dit ter verduidelijking in het Memorandum of Understanding (MoU) opgenomen.21 De vestigingsplaatsfictie van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is niet van toepassing. Voor een Nederlands filiaal van een buitenlandse bank geldt dat het in Nederland aan de rapportageverplichtingen moet voldoen.

Voor een FI zal op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaald worden waar de feitelijke leiding van die FI zich bevindt.

Als regel kan daarbij betekenis toegekend worden aan onder andere de volgende omstandigheden:

  • de plaats waar de kernbeslissingen en commerciële besluiten worden genomen die nodig zijn voor het voeren van het bedrijf;

  • de plaatsen waar bestuurders werken en vergaderen;

  • de plaats waar de administratie wordt bijgehouden en de jaarrekening wordt opgemaakt;

  • het land waar de FI onder toezicht staat dan wel een bankvergunning heeft;

  • de plaatsen waar aandeelhouders wonen en/of vergaderen;

  • de inschrijving in het handelsregister;

  • het oprichtingsrecht van het lichaam.

In het geval een FI elders geen fiscale vestigingsplaats heeft, bijvoorbeeld omdat ze wordt behandeld als fiscaal transparant, is zij – in lijn met het genoemde CRS-commentaar – een in Nederland gevestigde financiële instelling indien:

  • zij is opgericht in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving;

  • de leiding (inclusief de werkelijke leiding) zich in Nederland bevindt; of

  • zij valt onder het financieel toezicht in Nederland.

Een FI kan voor belastingdoeleinden inwoner zijn van meer jurisdicties.

In een andere jurisdictie kunnen (ook) andere criteria dan de plaats van feitelijke leiding gehanteerd worden, bijvoorbeeld als een FI is opgericht naar het recht van die jurisdictie. Daardoor kan er sprake zijn van dubbel inwonerschap van de FI. In het CRS-commentaar op Sectie VIII staat in paragraaf A, punt 522, dat een FI (anders dan een trust) die inwoner is van twee of meer deelnemende rechtsgebieden onderworpen is aan de identificatie- en rapportagevoorschriften van dat deelnemend rechtsgebied waarin zij de financiële rekeningen houdt. Relevant is hier ook FAQ 15 (bij Secties II-VII) waarin de situatie beschreven wordt van een FI die inwoner is van een jurisdictie die de CRS niet geïmplementeerd heeft. De regels van de jurisdictie waarin de financiële rekeningen aangehouden worden bepalen de status van de entiteit als een actieve of een passieve NFE. De jurisdictie waarin de financiële rekeningen aangehouden worden mag echter toestaan dat de regels van de jurisdictie waarvan de entiteit inwoner is, worden toegepast, op voorwaarde dat die laatstbedoelde jurisdictie de CRS heeft geïmplementeerd.

(CRS-commentaar op Sectie VIII.A.2, punten 4 en 5, FAQ 15 bij Secties II-VII en artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de NL IGA en de MoU bij de NL IGA)

1.26. Verzekeringsmaatschappij

Voor de nadere invulling van het begrip ‘verzekeringsmaatschappij’ wordt verwezen naar het CRS-commentaar op Sectie VIII, paragraaf A, punten 26 tot en met 29. Dit commentaar geldt, naast de Final Regulations23, ook voor de toepassing van de FATCA.

Een verzekeringsbedrijf dat onder toezicht staat van De Nederlandsche Bank N.V. en niet voldoet aan de kwalificatie van ‘omschreven verzekeringsmaatschappij’ (zoals een schadeverzekeringsmaatschappij) is een actieve NFE.

(Sectie VIII, A.8., het CRS-commentaar op Sectie VIII, paragraaf A, punten 26 tot en met 29 en artikel 1, eerste lid, onderdeel k van de NL IGA)

1.27. Internationale organisatie

In Sectie VIII, B.3 van de CRS, en in Bijlage II.I.C van de NL IGA worden internationale organisaties genoemd als niet-rapporterende FI’s. Bedoeld worden de internationale instellingen waaraan op grond van artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vrijstelling van belasting wordt verleend. De lijst met instellingen die in Nederland gezien worden als internationale organisatie is opgenomen in artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

(Sectie VIII, B.3. en onderdeel I.D van Bijlage II van de NL IGA)

1.28. Uitleg van het begrip ‘passief inkomen’: definitie uit CRS-commentaar.

In onderdeel VI.B.4.a van Bijlage 1 van de NL IGA wordt het begrip ‘passief inkomen’ gehanteerd voor de toepassing van de inkomenstest of een entiteit een actieve NFE is. Hoewel er een definitie van ‘passief inkomen’ in de Final Regulations24 staat, kan die toch niet worden toegepast in de Nederlandse situatie. De NL IGA bevat namelijk geen definitie van dit begrip, zodat er gezien de formulering van artikel 4, zevende lid, van de NL IGA geen gebruik kan worden gemaakt van de definitie in de Final Regulations.

Er is wel een definitie van het begrip ‘passief inkomen’ opgenomen in het CRS-commentaar, zie punt 126 van het commentaar op Sectie VIII. D.6 tot en met 9. Deze komt bijna geheel overeen met die in de Final Regulations. Voor zowel de NL IGA als de CRS dient het begrip ‘passief inkomen’ te worden uitgelegd conform de uitleg daarvan in het CRS-commentaar.

(CRS-commentaar op Sectie VIII, D.6 tot en met 9, punt 126 en onderdeel VI.B.4.a van bijlage I van de NL IGA)

1.29. Uitleg van het begrip ‘een wezenlijk deel van de activiteiten’

In Sectie VIII.D.9.d van de CRS, het CRS-commentaar op Sectie VIII.D.9.d, punt 130, en onderdeel VI.B.4 van Bijlage I van de NL IGA is opgenomen aan welke criteria een actieve (wat de NL IGA betreft: niet-Amerikaanse) entiteit die geen FI is, moet voldoen om als actieve NFE te worden aangemerkt. Een van de criteria is dat een wezenlijk deel van de activiteiten van de NFE bestaat uit het (geheel of gedeeltelijk) aanhouden van de geplaatste aandelen in, of het verstrekken van financiering of diensten aan (…). In dit verband betekent een ‘wezenlijk deel van de activiteiten’ dat 80% of meer van de activiteiten van de NFE moet bestaan uit de onder letter d van Sectie VIII.D.9 (wat de CRS betreft) en onder letter e van onderdeel VI.B.4 van Bijlage I van de NL IGA omschreven activiteiten van de NFE. Als de holdingactiviteiten en/of het verschaffen van financiering of diensten van de NFE aan (klein)dochterondernemingen minder dan 80% inhouden, maar de NFE wel actief inkomen verkrijgt uit andere bron(nen), dan kan de NFE toch gekwalificeerd worden als actieve NFE mits de totale activiteiten voldoen aan de ‘wezenlijk deel’-toets. Om te bepalen of andere activiteiten dan holding- of financieringsactiviteiten de NFE kunnen aanmerken als actief, moet de toets genoemd in Sectie VIII.D.9.a (wat de CRS betreft) of in onderdeel VI.B.4.a van Bijlage I van de NL IGA worden toegepast. Als een NFE bijvoorbeeld holdingactiviteiten verricht en/of financiering en diensten verstrekt voor 60% en tegelijkertijd voor 40% functioneert als een groepsdistributiecentrum en de inkomsten daaruit actief zijn ingevolge Sectie VIII.D.9.a van de CRS en onderdeel VI.B.4.a van Bijlage I van de NL IGA, dan is er sprake van een actieve NFE ook al bestaat minder dan 80% van de activiteiten uit holdingactiviteiten en/of het verstrekken van financiering en diensten aan een of meer (klein)dochtermaatschappijen.

(Sectie VIII.D.9.d van de CRS en het CRS-commentaar op Sectie VIII.D.6 tot en met 9, punt 130 en onderdeel VI.B.4.e van bijlage I van de NL IGA)

1.30. Treasury center binnen een (niet-)financiële groep

Een Treasury center in een niet-financiële groep is zowel voor de NL IGA als de CRS een actieve NFE.

Onderdeel VI.B.4.h van Bijlage I van de NL IGA kwalificeert een uitgezonderde NFE zoals beschreven in de Final Regulations als een actieve NFE. In §1.1472-1(c)(1)(v) van de Final Regulations worden onder meer een holdingmaatschappij en een Treasury center binnen een niet-financiële groep in de zin van §1.1471-5(e)(5)(i)(B) aangemerkt als een uitgezonderde NFE, en dus een actieve NFE voor de toepassing van de NL IGA. Voor de CRS is een Treasury center in een niet-financiële groep een actieve NFE op grond van Sectie VIII.D.9.g.

(Sectie VIII.D.9.g van de CRS, het CRS-commentaar op Sectie VIII.A, punt 19, en onderdeel VI.B.4.h van Bijlage I van de NL IGA)

Een holdingmaatschappij of een Treasury center binnen een financiële groep heeft de status van een FI als het voldoet aan de definitie van een FI zoals opgenomen in Sectie VIII.A.3 van de CRS. Het hangt af van de feiten en omstandigheden en de activiteiten die de entiteit ontplooit, zelfs als die activiteiten uitsluitend worden uitgeoefend voor gerelateerde entiteiten of voor haar aandeelhouders. (Zie voor uitgebreider commentaar FAQ 2 bij Sectie VIII.A) De status volgens de CRS komt overeen met de definitie in de Final Regulations.

(Sectie VIII van de CRS en FAQ 2 van Sectie VIII.A)

1.31. Activiteitentoets voor een beleggingsentiteit

Gelet op artikel 4, zevende lid, van de NL IGA en artikel 2a, derde lid, van het UB WIB staat het een FI vrij om te kiezen voor de definitie van ‘investment entity’ uit de Final Regulations. Dit in plaats van de definitie in artikel 1.j van de NL IGA. Als een FI dat doet, kiest zij voor integrale toepassing van de definitie van ‘investment entity’ zoals omschreven in §1.1471-5(e)(4) zodat conform §1.1471-5(e)(4)(i)(B) van de definitie, zij eerder dan op grond van de definitie in de NL IGA een beleggingsentiteit is als haar activiteiten gemanaged worden door een andere beleggingsentiteit, een instelling die deposito’s neemt, een bewaarinstelling zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de NL IGA, of een verzekeringsmaatschappij of holdingmaatschappij zoals omschreven in §1.1471-5(e)(1)(iv) van de Final Regulations. De gemanagede beleggingsentiteit dient dan wel te voldoen aan de inkomenstoets van §1.1471-5(e)(4)(iv)(A).

De definitie van beleggingsentiteit zoals opgenomen in Sectie VIII.A.6 van de CRS is gelijk aan de hierboven beschreven integrale FATCA-definitie, dus met inbegrip van de aanvulling in de Final Regulations.

Een beleggingsentiteit mag voor toepassing van FATCA vasthouden aan de definitie van de NL IGA. Het gevolg kan zijn dat een entiteit geen FI is voor toepassing van de NL IGA, maar voor de CRS wel. Daarom wordt aangeraden gebruik te maken van de CRS definitie/integrale FATCA-definitie. De hierna volgende tekst gaat uit van de CRS en de integrale FATCA-definitie.

Een entiteit die in het kader van de bedrijfsuitoefening voor of namens een cliënt een of meer van de in Sectie VIII.A.6.a.i-iii van de CRS dan wel artikel 1.1.j. 1-3 van de NL IGA vermelde activiteiten uitvoert, wordt beschouwd als een beleggingsentiteit. Een entiteit die voor eigen rekening en risico zich ten doel heeft gesteld de beurshandel in opties of andere financiële instrumenten te onderhouden, wordt doorgaans niet geacht voor of namens een cliënt te handelen.

Als een beleggings-BV met een directeur-grootaandeelhouder als enige aandeelhouder in aandelen belegt, dan is geen sprake van een cliëntrelatie tussen de besloten vennootschap en de directeur-grootaandeelhouder, zodat de vennootschap geen beleggingsentiteit is. Indien echter de beleggingswerkzaamheden worden uitgevoerd door een professionele derde partij, dan is wel sprake van een cliëntrelatie tussen die derde partij en de vennootschap of de directeur-grootaandeelhouder. In dat geval is die professionele derde partij een beleggingsentiteit; in de systematiek van de CRS en de NL IGA is de beleggings-BV zelf daardoor ook een beleggingsentiteit. Zie ook 1.33 (aandeelhouders uit één familie).

Met betrekking tot de term ‘uitvoeren in het kader van de bedrijfsuitoefening’ is in §1.1471-5(e)(4)(i)(A) van de Final Regulations (en in Sectie VIII.A.6.b van de CRS) aangegeven dat sprake is van een beleggingsentiteit indien de bedrijfsuitoefening overwegend (‘primarily’) bestaat uit de beleggingsactiviteiten zoals die ook staan vermeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA. Dit betekent volgens §1.1471-5(e)(4)(iii)(A) van de Final Regulations dat pas van een beleggingsentiteit kan worden gesproken als voldaan wordt aan een inkomenstoets die inhoudt dat het bruto-inkomen uit beleggingsactiviteiten ten minste 50% van het totale bruto-inkomen moet bedragen gedurende:

  • een periode van drie jaren eindigend op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt; of

  • de periode van bestaan van de entiteit indien deze korter is dan die drie jaren.

De definitie van beleggingsentiteit in de Final Regulations ziet ook op het begrip ‘financial assets’ dat in de NL IGA niet voorkomt maar wel is gedefinieerd in §1.1471-5(e)(4)(ii) (en in Sectie VIII.A.7 van de CRS) en waartoe onroerende zaken niet behoren. Entiteiten die rechtstreeks onroerende zaken houden, zijn daarom alleen een beleggingsentiteit volgens de Final Regulations als is voldaan aan de inkomenstoets van §1.1471-5(e)(4)(iii) voor een self-managing entiteit of §1.1471-5(e)(4)(iv)(A) voor een gemanagede entiteit. Dit betekent dat het bruto-inkomen uit beleggingsactiviteiten (exclusief bruto-inkomsten uit (her)investering en handel in onroerende zaken) ten minste 50% van het totale bruto-inkomen van de entiteit moet bedragen gedurende:

  • een periode van drie jaren eindigend op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt; of

  • de periode van bestaan van de entiteit indien deze korter is dan die drie jaren.

(Sectie VIII.A.6 en 7 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA)

1.32. Activiteitentoets voor een instelling die deposito’s neemt

Onder de uitdrukking ‘een instelling die deposito’s neemt’ wordt in de NL IGA verstaan een entiteit die deposito’s neemt in het kader van de normale uitoefening van het bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf. De beoordeling of sprake is van een instelling die deposito’s neemt in het kader van de normale uitoefening van het bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf wordt gedaan aan de hand van de daadwerkelijke activiteiten van die instelling en niet aan de hand van haar statuten.

Voor de uitleg van de begrippen ‘deposito’s’25 en ‘bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf’26 kan een FI, gelet op artikel 4, zevende lid, van de NL IGA en artikel 2a, derde lid, van het UB WIB ervoor kiezen om gebruik te maken van de begripsomschrijvingen in de Final Regulations en de daarin opgenomen uitzonderingen. In de Final Regulations en de CRS is voor bepaalde leasemaatschappijen een uitzondering opgenomen voor de kwalificatie van een ‘bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf’.27 Hiervan is sprake als de entiteit uitsluitend deposito’s neemt van personen als onderpand of zekerheid in het kader van een verkoop of lease van goederen of in het kader van een vergelijkbare financieringstransactie tussen de entiteit en de persoon die het deposito plaatst.

Aan de hand van enkele voorbeelden kan beoordeeld worden of sprake is van een entiteit die deposito’s neemt in het kader van de normale uitoefening van een bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf en daarmee een FI wordt of juist niet:

Voorbeelden

  • Een concern geeft een obligatielening uit via een Nederlandse BV. De gelden worden opgehaald buiten de groep en worden vervolgens aangewend om leningen te verstrekken aan verbonden lichamen binnen een niet-financiële groep. De uitgifte van de obligatielening wordt niet gezien als ‘het nemen van deposito’s’.

  • Alle overtollige liquide middelen van de maatschappijen van een niet-financiële groep worden gestort bij een treasury center (cash pool). Aangezien de entiteit de cash pooling-activiteiten alleen verricht ten behoeve van gelieerde entiteiten en niet voor derden is er geen sprake van de uitoefening van een bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf. Het treasury center is een actieve NFE.

  • Een leasemaatschappij houdt zich uitsluitend bezig met lease aan derden. Zij verkrijgt ten behoeve van haar ondernemingsactiviteiten een niet-direct opeisbare lening van een groepsmaatschappij. Het verkrijgen van een (groeps)lening vormt op zichzelf nog geen depositorekening, zodat er geen sprake is van het nemen van een deposito. De leasemaatschappij is geen instelling die deposito’s neemt als zij uitsluitend deposito’s neemt als onderpand of zekerheid in het kader van een verkoop of lease van goederen of in het kader van een vergelijkbare financieringstransactie tussen de entiteit en de persoon die het deposito plaatst.

  • Een entiteit binnen een niet-financiële groep verkrijgt een niet-direct opeisbare lening van een gelieerde entiteit en een banklening en leent deze bedragen door aan andere groepsmaatschappijen (back-to-back leningen binnen de groep). Ook hier worden niet-direct opeisbare leningen verkregen en is geen sprake van ‘het nemen van deposito’s’.

  • Een schadeverzekeringsmaatschappij of een bewaarder van een fonds voor gemene rekening verkrijgt een onderpand in geld (‘cash collateral’) in het kader van bijvoorbeeld een GMSLA, een ISDA-swapovereenkomst, een CSA, een clearingovereenkomst in verband met de clearing van derivaten of een futures-overeenkomst. Het geld wordt bijgeschreven op een bankrekening van een instelling die deposito’s neemt en vormt bij deze instelling een depositorekening, die onderzocht, geïdentificeerd en eventueel gerapporteerd dient te worden. De schadeverzekeringsmaatschappij of de bewaarder van een fonds voor gemene rekening wordt zelf geen instelling die deposito’s neemt, als het verkrijgen van onderpand in geld voor hen de enige deposito-activiteit is.

(Sectie VIII.A.5, 6 en D.9.g van de CRS, CRS-commentaar op Sectie VIII.A.(3)-(8), punten 12-14 en D. (6)-(9), punt 129 en FAQ’s 1 en 2 bij Sectie VIII en artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de NL IGA)

1.33. Aandeelhouders uit één familie

Entiteiten anders dan een trust waarvan de activa bestaan uit kasgeld of beleggingen – of een holdingmaatschappij daarvan –, met een (zeer) beperkte groep van onmiddellijke en middellijke aandeelhouders of participanten die behoren tot één familie, die zich niet presenteren als beleggingsentiteit en die geen kapitaal uit de markt hebben aangetrokken noch (zullen) aantrekken, zijn geen beleggingsentiteit in de zin van Sectie VIII.A.6 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA, ook niet als de activa gemanaged worden door een FI. Een dergelijke entiteit – of een holdingmaatschappij daarvan – wordt aangemerkt als passieve NFE.

(Sectie VIII.A.6 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA)

1.34. Beleggingsinstellingen

Onder het toepassingsbereik van Sectie VIII.A.6 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA vallen collectieve beleggingsinstellingen, private equity funds, hedge funds, mutual funds, exchange traded funds, venture capital funds, leveraged buyout funds en vergelijkbare beleggingsentiteiten. Dit geldt ook voor een special purpose vehicle in een securitisatiestructuur of in een Collateral Loan Obligations/Collatoral Debt Obligations-structuur, voor treasury centers binnen een groep van FI’s, fiscale beleggingsinstellingen (tenzij deze op grond van de Final Regulations en de CRS-definitie in verband met het houden van onroerende zaken geen FI zijn), vrijgestelde beleggingsinstellingen, unit-linked fondsen en holdingmaatschappijen als onderdeel van een private equity-structuur.

Een holdingmaatschappij als onderdeel van een private equity- of andere beleggingsstructuur is echter geen beleggingsentiteit maar een passieve NFE, indien alle aandelen onmiddellijk en middellijk gehouden worden door het private equity- of ander beleggingsfonds zelf. Op het niveau van het (de) fonds(en) wordt immers al gerapporteerd.

(Sectie VIII.A.6 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de NL IGA)

1.35. Beleggingsadviseurs en (vermogens)beheerders

Een beleggingsentiteit die inwoner is van Nederland heeft onder omstandigheden geen rapportageverplichtingen. Dan zullen haar activiteiten uitsluitend moeten bestaan uit het verstrekken van beleggingsadvies aan of het optreden namens een cliënt, dan wel het beheren van portefeuilles voor een cliënt op basis van een volmacht of soortgelijk instrument.

(CRS-commentaar op Sectie VIII.C(1) punt 60 en onderdeel A.4 van Bijlage II van de NL IGA)

1.36. ‘Qualified credit card issuers’

Volgens Sectie VIII.B.8.b van de CRS en onderdeel V.A van Bijlage I van de NL IGA hoeft een creditcardrekening of een doorlopend-kredietfaciliteit die wordt behandeld als een nieuwe rekening van een entiteit, niet te worden gecontroleerd, geïdentificeerd of gerapporteerd, mits de rapporterende FI die een dergelijke rekening beheert, beleid en procedures implementeert om te voorkomen dat het saldo verschuldigd aan de rekeninghouder hoger wordt dan US $ 50.000. Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van de NL IGA kunnen naast de werking van onderdeel V.A van Bijlage I van de NL IGA eveneens bepaalde creditcardbedrijven in aanmerking komen als niet-rapporterende FI, omdat bepaalde creditcardbedrijven (‘Qualified credit card issuers’) in §1.1471-5(f)(1)(i)(E) van de Final Regulations gekwalificeerd kunnen worden als ‘Registered deemed-compliant FFI’.28

De Final Regulations bevatten in §1.1471-5(f)(1)(i)(E) en het CRS-commentaar op Sectie VIII.C(17) bevat in punt 95 twee cumulatieve vereisten voor het zijn van een Qualified Credit Card Issuer. Het moet ten eerste gaan om een FI die uitsluitend als zodanig wordt aangemerkt omdat ze credit cards (diensten) aanbiedt, en die alleen deposito’s accepteert als de klant een betaling verricht hoger dan het verschuldigde rekeningsaldo en dit surplus niet onmiddellijk terugstort aan de rekeninghouder.

Het tweede vereiste houdt in dat het beleid en de procedures van de FI erop gericht zijn dat wordt voorkomen dat het saldo van een rekening boven de US $ 50.000 uit kan komen, of dat het surplus boven de US $ 50.000 binnen 60 dagen (na het moment waarop het saldo boven de US $ 50.000 uitkomt) wordt teruggestort aan de rekeninghouder. Aan het tweede vereiste wordt ook voldaan als alleen het surplus boven de US $ 50.000 wordt teruggestort, voor zover dit surplus nog aanwezig is na 60 dagen vanaf het moment dat het saldo voor het eerst boven de US $ 50.000 uitkomt.

(Sectie VIII.B.8.b van de CRS, het CRS-commentaar op Sectie VIII.C(17) en onderdeel V.A van Bijlage I van de NL IGA)

1.37. Swapovereenkomst en securities lending-overeenkomst (geen ‘debt interest’ in beleggingsentiteit)

Een ISDA-swapovereenkomst of een GMSLA vormt geen financiële rekening voor een beleggingsentiteit. De vordering die voortvloeit uit deze raamovereenkomsten is niet aan te merken als vordering (‘debt interest’) op een beleggingsentiteit, omdat de vordering geen betrekking heeft op het belegde vermogen of de beleggingsresultaten van de beleggingsentiteit. Ook dient een ‘debt interest’ te worden uitgegeven door het fonds, waarvan in deze gevallen geen sprake is.

(Sectie VIII.C.1 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de NL IGA)

1.38. Onderpandrekening

In Sectie VIII.C.3 van de CRS en in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de NL IGA wordt gedefinieerd wat wordt verstaan onder ‘een bewaarrekening’. Het betreft een rekening die gehouden wordt ten gunste van een derde die een financieel instrument of een overeenkomst inzake rechten van deelneming houdt, bijvoorbeeld aandelen of belangen in een onderneming, waardepapieren, obligaties of andere schuldbewijzen. De definitie van bewaarrekening ziet op alle rekeningen die ten gunste van derden worden gehouden, ook op het houden van onderpand (‘collateral account’) voor een ander, tenzij het gaat om geld als onderpand. Onderpand in de vorm van geld vormt namelijk een depositorekening (zie Sectie VIII.C.2 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel t, van de NL IGA). De exacte voorwaarden van de overeenkomst zijn bepalend voor de vraag of sprake is van onderpand of niet. Als de FI als uitlenende partij bij een securities lending-transactie zelf de juridische eigendom van het onderpand heeft verkregen, dan vormt het verkregen collateral geen bewaarrekening bij de FI zelf. Door de verkrijging van de juridische eigendom is immers geen sprake van het houden ten gunste van een derde. Dit geldt ook voor vergelijkbaar cash collateral verkregen in het kader van bijvoorbeeld een GMSLA, een ISDA-swapovereenkomst, een CSA, een clearingovereenkomst in verband met de clearing van derivaten of een futures-overeenkomst.

(Sectie VIII.C.3 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de NL IGA)

1.39. Bestaande rekeninghouder met nieuwe rekening

Een nieuwe rekening die geopend wordt door een bestaande rekeninghouder, kan voor de CRS nog steeds aangemerkt worden als een bestaande rekening, mits:29

  • i) de rekeninghouder tevens bij de FI (of bij een met de FI gelieerde entiteit in hetzelfde land als de FI) houder is van een financiële rekening die al op 31 december 2015 wordt aangehouden;

  • ii) de FI (en, voor zover van toepassing, de gelieerde entiteit in hetzelfde land als de FI) beide eerder genoemde financiële rekeningen, en andere financiële rekeningen van de rekeninghouder die worden behandeld als bestaande rekeningen behandelt als één enkele financiële rekening om te voldoen aan de normen van kennisvereisten in Sectie VII.A van de CRS, en met het oog op de bepaling van het saldo of de waarde van elk van de financiële rekeningen bij de toepassing van een van de rekeningdrempels;

  • iii) met betrekking tot een financiële rekening die onderworpen is aan de AML/KYC procedures, de rapporterende FI aan dergelijke AML/KYC-procedures voor de financiële rekening kan voldoen door te vertrouwen op de AML/KYC-procedures die zijn gevolgd voor de bestaande rekening die al op 31 december 2015 bij de FI wordt aangehouden, en

  • iv) de rekeninghouder voor het openen van de financiële rekening geen nieuwe, aanvullende of gewijzigde klantinformatie hoeft te verstrekken, naast de voor de toepassing van deze richtlijn vereiste informatie.

In FAQ nr. 12 (bij Secties II-VII, CRS) staat dat indien de opening van een nieuwe rekening geen nieuwe, aanvullende of gewijzigde klantinformatie vereist, de nieuwe rekening van een bestaande klant beschouwd mag worden als een bestaande rekening. In dat geval heeft een FI dus de keus om al dan niet een self certification te verkrijgen bij de opening van een nieuwe rekening van een bestaande klant.

Voor de NL IGA kan hetzelfde gelden op grond van artikel 4, zevende lid, van de NL IGA en de Final Regulations30, waarbij aan dezelfde voorwaarden moet zijn voldaan als voor de CRS met uitzondering van de vierde voorwaarde. Het gaat hier om de voorwaarde dat de rekeninghouder voor het openen van de financiële rekening geen nieuwe, aanvullende of gewijzigde klantinformatie hoeft te verstrekken. Om te voorkomen dat eenzelfde rekening voor de NL IGA een bestaande rekening en tegelijkertijd voor de CRS een nieuwe rekening is waarvoor verschillende procedures bij een FI zullen moeten gelden, kan een FI ervoor kiezen om voor de toepassing van de FATCA de definitie van bestaande rekening uit de Final Regulations toe te passen, omdat die definitie overeenkomt met de CRS definitie.

(Sectie VIII.C.9 van de CRS, FAQ 12 bij Secties II-VII, en artikel 4, zevende lid, van de NL IGA)

1.40. Bestaande rekening

Als een rekeninghouder met een bestaande rekening bij dezelfde bank een nieuwe rekening opent dan mag die tweede rekening onder voorwaarden worden aangemerkt als een bestaande rekening. Er hoeft geen self certification te worden uitgereikt (maar het mag dus wel). Een eenmaal als bestaand aangemerkte rekening blijft dat ook indien de klant later de eerste rekening opheft.

(CRS-commentaar bij Sectie VIII.C., punt 82 van de CRS en FAQ 12 bij Secties II-VII)

1.41. Bestaande rekeningen verzekeringsproducten

Voor bestaande levensverzekeringen die zijn afgesloten voor 30 juni 2014 (van belang voor de NL IGA) en 31 december 2015 (van belang voor de CRS) en waarop na die datum aanpassingen worden gedaan aan bestaande levensverzekeringen of nabetalingen worden verricht op beëindigde verzekeringen, geldt dat die afgesloten levensverzekeringen gekwalificeerd kunnen worden als bestaande rekeningen. Aanpassingen of nabetalingen laten de eventueel van toepassing zijnde uitzondering van onderdeel II.A.3 van Bijlage I van de NL IGA onverlet, tenzij het karakter van de levensverzekering zodanig verandert dat deze niet meer onder de uitzondering valt omdat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.

(Sectie VIII.C.9 van de CRS en het CRS-commentaar Sectie VIII, C, nr. 82 en onderdeel VI.B.5 van bijlage I van de NL IGA)

1.42. Uitzonderingen op het begrip ‘financiële rekening’ (‘Financial Account’)

Voor de CRS zijn de categorieën ‘uitgezonderde rekeningen’ (rekeningen die geen financiële rekening zijn en daarom uitgezonderd van rapportage) geregeld in Sectie VIII.C.17 en het daarbij behorende commentaar. Om te kunnen bepalen of een rekening voldoet aan de eisen van een categorie ‘uitgezonderde rekening’ mag de FI vertrouwen op de informatie waarover zij beschikt of die publiekelijk beschikbaar is.

Naast de hier genoemde uitgezonderde rekeningen heeft elke lidstaat van de Europese Unie de mogelijkheid om andere rekeningen (en entiteiten) met een laag risico om te worden gebruikt voor belastingontduiking aan te wijzen. In Nederland is voor de lijst ‘uitgezonderde rekeningen’ onder CRS aangesloten bij de uitgezonderde producten in de Bijlage II, onderdeel III, van de NL IGA. De lijsten die de Commissie heeft gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie31 worden de komende periode getoetst in het peer reviewproces van het Global Forum. Met andere woorden de lijsten hebben nog geen definitieve status. Zie voor een gedetailleerd overzicht van wel of niet vrijgestelde verzekeringsproducten ook bijlage 2 van de Handleiding Gegevensaanlevering van verzekeringsproducten (geldend vanaf 1 januari 2017).

In de NL IGA is het begrip ‘financiële rekening’ (‘Financial Account’) gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel s. De definitie van het begrip ‘Financial Account’ in §1.1471-5(b) van de Final Regulations bevat echter volgens §1.1471-5(b)(2) een aantal uitzonderingen dat niet is opgenomen in de gebruikte definitie in de NL IGA. FI’s mogen in aanvulling op de in de NL IGA gebruikte definitie van het begrip ‘financiële rekening’ en in aanvulling op de in Bijlage II, onderdeel III, van de NL IGA opgenomen uitgezonderde producten, een beroep doen op de uitzonderingen die onderdeel zijn van het begrip ‘Financial Account’ uit de Final Regulations, mits voldaan wordt aan de daarin genoemde vereisten. Een integrale keuze voor de definitie uit de Final Regulations is in dit specifieke geval niet nodig. Dit betekent dat een FI geen onderzoek, identificatie en rapportage hoeft te verrichten ten aanzien van deze producten. Het gaat dan om bepaalde soorten (fiscaal gefaciliteerde) spaarrekeningen al dan niet voor pensioendoeleinden, bepaalde levensverzekeringsovereenkomsten tot de verzekerde de leeftijd van 90 jaar heeft bereikt, rekeningen die behoren tot een nalatenschap, rechtbankarrangementen, bepaalde escrow-rekeningen (waaronder bepaalde escrow-rekeningen in verband met lease), en bepaalde lijfrenteverzekeringen voor pensioendoeleinden (zie ook onderdeel 2.16 van Bijlage II, Vrijgestelde verzekeringsproducten en rechtsvoorgangers).

(Sectie VIII.C.17, het CRS-commentaar bij Sectie VIII.C.17, punten 86-103 en artikel 4, zevende lid, en Bijlage II van de NL IGA)

1.43. Overleden rekeninghouder

Als een rekeninghouder overlijdt, hoeft de rekening niet als rapporteerbaar gekwalificeerd te worden in het jaar van overlijden als de rekening of de verzekeringsovereenkomst behoort tot een nog niet afgewikkelde nalatenschap. Dat hoeft ook niet in de daarop volgende jaren als de nalatenschap nog niet is afgewikkeld. Vereist is wel dat de FI beschikt over een kopie van de akte van overlijden, een kopie van het testament of een verklaring van erfrecht. Het moment van overlijden wordt voor toepassing van deze bepaling gelijkgesteld met het moment waarop de FI voor het eerst bekend wordt met het overlijden van de rekeninghouder.

Pas na verdeling van de nalatenschap en als de rekening niet is opgeheven zullen de due diligence-procedures weer van toepassing zijn. Zo kan beoordeeld worden of de rekening opnieuw een te rapporteren rekening is.

(Sectie VIII.C.17.d van de CRS, het CRS-commentaar bij Sectie VIII, C(17)(d), punt 92, en onderdeel II.C.3 van bijlage I van de NL IGA)

1.44. ‘Erkende effectenbeurs’

In artikel 2a, eerste lid, onderdeel p, van de WIB wordt een ‘te rapporteren persoon’ gedefinieerd als een persoon uit een deelnemend rechtsgebied, niet zijnde:1°. een vennootschap waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een of meer erkende effectenbeurzen; (...) In het CRS-commentaar en de Final Regulations wordt ingegaan op ‘erkende effectenbeurs’ en ‘regelmatig verhandeld’ (1.45).

In het CRS-commentaar op Sectie VIII.D, punt 112 en in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, slotalinea, van de NL IGA is het begrip ‘regelmatig verhandeld’ gedefinieerd. Hiervan is sprake indien er voortdurend een betekenisvol volume van aandelen wordt verhandeld op een erkende effectenbeurs.

Onder een erkende effectenbeurs wordt verstaan een beurs die officieel erkend wordt en onder toezicht staat van een erkende toezichthouder, zoals de AFM of een andere overheidsinstantie van de jurisdictie waarin de beurs gevestigd is, en waar jaarlijks een betekenisvolle waarde aan aandelen wordt verhandeld. Onder een erkende effectenbeurs vallen onder meer de NYSE Euronext Amsterdam en het Euronext Fund Services-platform.

(Sectie VIII.D.2.i van de CRS, het CRS-commentaar op Sectie VIII.D, punt 112 en artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de NL IGA)

1.45. ‘Regelmatig verhandeld’

In de Final Regulations is aangegeven dat van regelmatig verhandelbare aandelen in een kalenderjaar sprake is indien een of meer categorieën van aandelen van een entiteit gedurende het afgelopen kalenderjaar genoteerd stonden aan een erkende effectenbeurs en deze categorieën van aandelen samen meer dan 50% van de totale stemrechten en van de totale waarde van de aandelen vertegenwoordigen. Voorts geldt voor elk van deze categorieën van aandelen die samen meer dan 50% van de totale stemrechten en de totale waarde van de aandelen vertegenwoordigen de eis dat:

  • 1. handel van deze categorie aandelen plaatsvindt op ten minste 60 dagen in het voorafgaande kalenderjaar aan een of meer erkende effectenbeurzen, en

  • 2. het totale aantal van de verhandelde aandelen in deze categorie in dat voorafgaande kalenderjaar ten minste 10% bedraagt van het gemiddeld totaal aantal uitstaande aandelen in deze categorie gedurende dat jaar.32

Ten aanzien van de CRS worden in het commentaar op Sectie VIII.D.2, punt 113 dezelfde twee eisen gesteld als in de Final Regulations. Het verschil is dat volgens de Final Regulations deze twee eisen alleen gelden voor de categorieën aandelen die samen meer dan 50% van de totale stemrechten en van de totale waarde vertegenwoordigen, en dat het CRS-commentaar eist dat deze twee eisen gelden voor elke categorie van aandelen. De CRS is dus strenger. Beursgenoteerde ondernemingen kunnen een categorie van aandelen hebben die nooit verhandeld worden, zoals prioriteitsaandelen en preferente aandelen. Ook al zijn alle overige aandelen van zo’n onderneming aan de beurs genoteerd, dan nog is de onderneming volgens de CRS geen non-reportable person. Een FI en de rekeninghouder zelf kunnen er dus niet zonder meer van uitgaan dat een entiteit die voor de toepassing van de IGA is aangemerkt als een non-reportable person, dat ook is voor de CRS. De AFM houdt een register bij van aandeelhouders van beursgenoteerde bedrijven, als die een positie hebben van >3%.33

(CRS-Commentaar op Sectie VIII.D.2, punt 113 en artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de NL IGA)

1.46. Stichting administratiekantoor (STAK)

Voor de NL IGA is in de Memorandum of Understanding opgenomen dat een Stichting Administratiekantoor (STAK) gevestigd in Nederland wordt behandeld als een NFE. Alleen als de certificaten van de STAK regelmatig verhandeld worden op een erkende effectenbeurs is sprake van een actieve NFE. In alle andere gevallen is de STAK een passieve NFE. Hetzelfde geldt voor de toepassing van de CRS.

(Sectie VIII.D.8 van de CRS en paragraaf 1.2 van de MoU bij de NL IGA)

1.47. Holding gemanaged door een trustkantoor

Een holdingmaatschappij die als actieve NFE kan worden aangemerkt op grond van Sectie VIII.D.9.d van de CRS en onderdeel VI.B.4 van Bijlage I van de NL IGA, behoudt die kwalificatie ook als die holdingmaatschappij gemanaged wordt door een (werknemer van een) trustkantoor dat een FI is.

(Sectie VIII.D.9.d van de CRS, CRS-commentaar VIII.D.9.d, punt 129 en onderdeel VI.B.4 van Bijlage 1 van de NL IGA)

1.48. Nadere uitleg van het begrip ‘gelieerde entiteit’

In Sectie VIII.E.4 van de CRS en in artikel 1, eerste lid, onderdeel jj, van de NL IGA wordt de uitdrukking ‘gelieerde entiteit’ nader verklaard. Er is voor de CRS sprake van een gelieerde entiteit indien een van de entiteiten de andere beheerst of indien beide entiteiten onder een gemeenschappelijke zeggenschap vallen. Onder zeggenschap wordt mede verstaan de directe of indirecte eigendom van meer dan 50% van het stemrecht en het vermogen/belang (‘value’) in een entiteit.34 Dit komt overeen met de Final Regulations voor de FATCA.35 Als sprake is van een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal wordt onder ‘vermogen’ in dit verband verstaan het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal. In artikel 1, eerste lid, onderdeel jj, van de NL IGA wordt echter onder zeggenschap verstaan de directe of indirecte eigendom van meer dan 50% van het stemrecht of het vermogen/belang (‘value’) in een entiteit. FI’s kunnen de definitie uit de Final Regulations die in lijn is met de CRS ook voor de NL IGA gebruiken, waardoor de grootte van de groep van gelieerde entiteiten wordt verkleind.

(Sectie VIII.E.4 van de CRS en artikel 1, eerste lid, onderdeel jj, van de NL IGA)

1.49. Rijbewijs kan geldig gedocumenteerd bewijsstuk zijn

In Sectie VIII.E.6 van de CRS en in onderdeel VI.D van Bijlage I van de NL IGA wordt aangegeven aan welke aanvaardbare bewijsstukken voor de toepassing van de due diligence-procedures gedacht kan worden. Voor natuurlijke personen valt een geldig identiteitsbewijs onder de aanvaardbare bewijsstukken als dat is afgegeven door een bevoegd overheidsorgaan en daarop de naam van de natuurlijke persoon staat. Voor het cliëntonderzoek dat FI’s moeten uitvoeren op grond van de Wwft kan een rijbewijs gelden als identiteitsbewijs. Voorwaarde is dat sprake is van een geldig Nederlands rijbewijs dan wel een geldig rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere EU-lidstaat en voorzien is van een pasfoto en de naam van de houder.36

(Sectie VIII.E.6 van de CRS en onderdeel VI.D.2 van Bijlage 1 van de NL IGA)

HOOFDSTUK 2 UITSLUITEND FATCA-SPECIFIEKE ONDERWERPEN

2.1. Kwalificatie holding en treasury center als (lead) FI in plaats van NFFE

In §1.1471-5(e)(1)(v) van de Final Regulations wordt een entiteit die een holdingmaatschappij is of een treasury center, aangemerkt als een FI, mits deze deel uitmaakt van dezelfde uitgebreide groep van verbonden ondernemingen (‘Expanded Affiliated Group’) waartoe ten minste één FI behoort, of gevormd wordt dan wel gebruikt wordt door bepaalde beleggingsvehikels. Op grond van de onderdelen VI.B.4.e en h van Bijlage I van de NL IGA kwalificeert een dergelijke holdingmaatschapij of een dergelijk treasury center zich voor de toepassing van de NL IGA in beginsel echter als een actieve NFFE mits aan de daar genoemde vereisten is voldaan, en indien dat niet het geval is als een passieve NFFE. Elke holdingmaatschappij en elk treasury center kan de definitie van FI uit de Final Regulations hanteren om zo te opteren voor de status van FI in plaats van actieve of passieve NFFE, ondanks het feit dat die holdingmaatschappij of dat treasury center geen FI is volgens de NL IGA. Het gevolg van de keuze voor toepassing van de Final Regulations is dat zo’n holdingmaatschappij of treasury center zich moet registreren bij de ‘IRS registration portal’ en de relevante gegevens moet rapporteren aan de Belastingdienst. Voor de CRS zullen deze entiteiten altijd een actieve of passieve NFE zijn, maar nooit een FI.

(Artikel 1.1.g van de NL IGA)

2.2. Het begrip ‘Amerikaans persoon’ in relatie tot Amerikaanse territoria

In artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, van de NL IGA wordt het begrip ‘Amerikaans persoon’ (‘U.S. Person’) gedefinieerd. Een natuurlijk persoon die geboren is in een van de Amerikaanse territoria is Amerikaans staatsburger en dus een Amerikaans persoon, met uitzondering van personen geboren op de Noordelijke Marianen voor 4 november 1986 of van personen geboren op Amerikaans Samoa. De Amerikaanse territoria zijn gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de NL IGA. Ook een natuurlijk persoon die niet geboren is in de Amerikaanse territoria maar daar wel inwoner is en een green card heeft, is een Amerikaans persoon. Een natuurlijk persoon die niet geboren is in de Amerikaanse territoria, daar inwoner is, maar geen green card heeft, is echter geen Amerikaans persoon. Een entiteit is een Amerikaans persoon als deze is opgericht (‘incorporated’) naar het recht van de VS. Een entiteit die is opgericht naar het recht van een van de Amerikaanse territoria is geen Amerikaans persoon.

(Artikel 1.1.ee van de NL IGA)

2.3. Geldigheidsduur van de W8- en W9-formulieren

Voor de toepassing van de NL IGA-identificatie van een bestaande klant of een persoon die klant wil worden, zijn het voor de Nederlandse markt ontwikkelde ‘self certification’-formulier en de Amerikaanse W8- en W9-formulieren voor onbepaalde tijd geldig, mits deze formulieren een US Tax Identification Number (US TIN) bevatten als dit op basis van de kwalificatie van de rekeninghouder vereist is.

Volgens de algemene regel zijn het self certification-formulier en het W8- en W9-formulier geldig totdat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die invloed heeft, of kan hebben, op de FATCA-status die uit het self certification-formulier of het W8- of W9-formulier van de rekeninghouder blijkt (hierna: ‘relevante’ wijziging van omstandigheden). Daarnaast gelden de volgende regels:

  • W8- en W9-formulieren waarin geen US TIN is opgenomen terwijl dit op grond van de status van de rekeninghouder wel vereist is, zijn geldig tot 1 januari 2017.

  • Als het om een bestaande rekening van een Amerikaanse natuurlijke persoon gaat en de FI het US TIN niet heeft, dan is het self certification-formulier alleen geldig tot 1 januari 2017 indien het de geboortedatum van de rekeninghouder bevat.

  • Na 1 januari 2017 dient elk self certification-formulier van een Amerikaans belastingplichtige voorzien te zijn van een US TIN, ook wanneer daarin al – in plaats van een US TIN – een geboortedatum was opgenomen.37

(Artikel 3, vierde lid, en artikel 6, vierde lid, van de NL IGA)

Artikel 4 NL IGA

2.4. Invulling van het begrip ‘betalingen’

In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de NL IGA staat de verplichting voor FI’s om over de jaren 2015 en 2016 de naam van elke niet-participerende FI38 waaraan de FI betalingen heeft gedaan te rapporteren, alsmede het totale bedrag van betalingen gedaan aan elke niet-participerende financiële instelling. Het begrip ‘betalingen’ omvat in principe elke betaling van Amerikaans FDAP-inkomen (Fixed, Determinable, Annual or Periodical income). Vanwege de uitgebreidheid van dit begrip en de beperkte jaren waarover rapportage nodig is, is met de VS besproken dat de te rapporteren gegevens over betalingen aan niet-participerende financiële instellingen voor toepassing van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de NL IGA, dezelfde gegevens zijn als genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, subonderdelen 5 tot en met 7, van de NL IGA.

Hierdoor hoeft een FI, onafhankelijk van de vorm van verleende dienstverlening, dus geen betalingen aan niet-participerende financiële instellingen meer te rapporteren, maar is het voldoende dat de gegevens die een FI normaliter over een te rapporteren rekeninghouder zou moeten rapporteren ook rapporteert ten aanzien van de rekeningen die een niet-participerende financiële instelling bij de FI aanhoudt. In het geval van een verzekeringsmaatschappij leidt dit niet tot rapportage over de uitkering aan een begunstigde die een rekening aanhoudt bij een niet-participerende financiële instelling. De FI dient per jaar het totale bedrag aan waarden en inkomen per elke niet-participerende financiële instelling te rapporteren.

(Artikel 4.1-b van de NL IGA)

2.5. (Geen) registratieplicht voor niet-rapporterende financiële instellingen

Artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de NL IGA bepaalt dat FI’s zich moeten registreren bij de ‘IRS registration portal’. Deze verplichting geldt niet voor niet-rapporterende FI’s die van rapportage zijn uitgezonderd op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van de NL IGA tenzij de FI:

  • opteert voor de status van Qualified Intermediary, Withholding Foreign Partnership of Withholding Foreign Trust, of

  • optreedt als een ‘sponsoring entity’ of een ‘lead FI’ voor een of meer verbonden entiteit(en), of

  • beschreven is in de NL IGA als niet-rapporterend maar wel (op een gegeven moment) een Amerikaanse te rapporteren rekening heeft, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel cc, van de NL IGA. Het gaat dan om de in onderdeel II.A.1 van Bijlage II van de NL IGA opgenomen FI met een lokaal cliëntenbestand.

Het ‘sponsoring regime’ uit de Final Regulations kan ook worden toegepast in de Nederlandse situatie.

(Artikel 4.1.c van de NL IGA)

2.6. Geen wettelijke basis voor inhouding door Primary Withholding Qualified Intermediary (QI)

Artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de NL IGA bepaalt dat een FI die besloten heeft de primaire inhoudingsplicht te aanvaarden (‘Primary Withholding QI’) op grond van Hoofdstuk 3 van de Internal Revenue Code, of die een Withholding Foreign Partnership of Withholding Foreign Trust is, 30% bronbelasting moet inhouden op elke uit de VS afkomstige en aan inhouding onderworpen betaling aan een niet-participerende FI. De in dit artikel voorgeschreven inhouding vloeit voort uit de aangepaste QI-agreement met de IRS, die op de website van de IRS is gepubliceerd.

(Artikel 4.1.d van de NL IGA)

2.7. Verplichtingen van FI’s die geen Primary Withholding Qualified Intermediary zijn

Artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de NL IGA bepaalt dat als een FI een betaling doet of optreedt als tussenpersoon voor uit de VS afkomstige en aan inhouding onderworpen betalingen aan een niet-participerende FI, deze FI de benodigde informatie dient te verstrekken aan de rechtstreekse betaler van deze betaling (‘withholding agent’), die dan op grond van die informatie de bronbelasting kan inhouden en kan rapporteren over de betaling aan de niet-participerende FI. De vraag rees wat deze bepaling in samenhang met artikel 5, derde lid, van de NL IGA betekent voor een Central Securities Depository (CSD). Tevens werd gevraagd hoe de inhouding van bronbelasting zou moeten lopen als betalingen worden gedaan aan een FI die niet optreedt als Primary Withholding QI.

Leden van de CSD in Nederland – Euroclear Nederland – zijn in principe zelf verantwoordelijk voor rapportage aan de Belastingdienst over Amerikaanse personen voor stukken gehouden door Euroclear Nederland. Euroclear Nederland hoeft dus als CSD niet te rapporteren ten aanzien van deze stukken. Op grond van artikel 5, derde lid, van de NL IGA mag Euroclear Nederland echter wel als externe dienstverlener rapporteren ten behoeve van de leden of de FI’s die toegang hebben tot Euroclear Nederland. De verantwoordelijkheid voor de verplichtingen uit het verdrag, zoals gesteld in artikel 5, derde lid, van de NL IGA, blijft liggen bij de FI’s.

Voor leden van Euroclear Nederland die niet optreden als Primary Withholding QI en waarvoor Euroclear Nederland de rapportageverplichting jegens de Belastingdienst op grond van artikel 5, derde lid, van de NL IGA, heeft overgenomen, blijft ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de NL IGA in principe de verplichting bestaan om FATCA-informatie aan de withholding agent over te leggen. Artikel 5, derde lid, van de NL IGA maakt het echter mogelijk dat Euroclear Nederland ook deze rapportageverplichting aan de withholding agent, overneemt. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor rapportage onder artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de NL IGA blijft dan eveneens bij de leden of FI’s die toegang tot Euroclear Nederland hebben en niet optreden als Primary Withholding QI. (Artikel 4.1.e van de NL IGA)

BIJLAGE I

Onderdeel I. Algemeen

2.8. Datum drempelvrijstelling

Onderdeel I. B.3 van Bijlage I van de NL IGA bepaalt dat het saldo of de waarde van een rekening in verband met de drempelvrijstelling bepaald wordt per 30 juni 2014, of per de laatste dag van de rapportageperiode die eindigt voor 30 juni 2014. Voor het jaar 2014 kunnen FI’s in plaats van de waarde per 30 juni 2014 ook de waarde nemen per de laatste dag van het laatste boekjaar dat eindigt voor 30 juni 2014. De datum die de FI kiest, geldt voor alle rekeningen binnen de business units van de FI.

(Bijlage I, onderdeel I.B.3 van de NL IGA)

2.9. Gunstigere identificatieprocedures uit de Final Regulations

FI’s kunnen ervoor kiezen om bij de identificatie van rekeningen op grond van artikel 2a, vijfde lid, van het UB WIB de Final Regulations toe te passen. Indien die keuze gemaakt wordt voor het identificeren van nieuwe rekeningen van individuele personen en/of entiteiten, betekent dit dat de FI eerst bewijsstukken opvraagt waaruit het vaste adres van de rekeninghouder/natuurlijk persoon blijkt of het land waarvan de rekeninghouder/natuurlijk persoon inwoner of burger is, dan wel waarin de rekeninghouder/entiteit gevestigd is of naar het recht van welk land de rekeninghouder/entiteit is opgericht.39 Ook moet voldaan worden aan de ‘reason to know test’40, op grond waarvan de FI mogelijk niet meer kan vertrouwen op de juistheid van de bewijsstukken als sprake is van een van de Amerikaanse indicatoren genoemd in onderdeel II.B.1 van Bijlage I. In dat geval dient de FI een self certification-formulier uit te reiken aan de nieuwe rekeninghouder om diens FATCA-status vast te stellen. De toepassing van de Final Regulations leidt er dan toe dat de FI de bewijsstukken in het kader van de normale procedures voor het openen van een rekening op grond van de Wwft kan opvragen, en vervolgens pas een self certification-formulier vraagt van de rekeninghouders als een Amerikaanse indicator is gevonden die daar aanleiding toe geeft. Indien de FI geen self certification-formulier terugontvangt binnen 90 dagen nadat een Amerikaanse indicator is gevonden, dient de rekening alsnog gerapporteerd te worden.

Onderdeel II. Bestaande rekeningen van natuurlijke personen

2.10. Uitleg van het begrip ‘rapportage of inhouding’

Onderdeel II.A.3 van Bijlage I van de NL IGA bepaalt dat een FI geen bestaande kapitaal- of lijfrenteverzekering hoeft te onderzoeken, identificeren en rapporteren als de FI niet beschikt over de vereiste registratie naar Amerikaans recht om zulke verzekeringen aan te bieden aan inwoners van de VS, en er tevens sprake is van rapportage van of inhouding over zulke verzekeringen indien die gehouden worden door inwoners van Nederland. Levensverzekeringen die vallen in box 3 en als zodanig gerenseigneerd worden aan de Belastingdienst, of levensverzekeringen en vergelijkbare (bancaire) producten waarop inhouding van loonheffing dient plaats te vinden in geval van (een) eenmalige of periodieke uitkering(en), voldoen aan het rapportage- of inhoudingsvereiste genoemd in onderdeel II.A.3 van Bijlage I. Het is niet vereist dat het alleen gaat om levensverzekeringen en (bancaire) producten die in het kader van de binnenlandse renseignering in box 1 vallen, om te voldoen aan de uitzondering genoemd in onderdeel II.A.3 van Bijlage I. (Bijlage I, onderdeel II.A.3 van de NL IGA)

2.11. US TIN opvragen bij self certification

Onderdeel III.B.1 van Bijlage I bepaalt dat in het geval van een nieuwe rekening die geopend wordt op of na 1 juli 2014 de FI een self certification-formulier met daarin een US TIN moet verkrijgen. Het zou in die situatie niet voldoende zijn dat het self certification-formulier tot 1 januari 2017 een geboortedatum bevat in plaats van een US TIN. In geval van het openen van een nieuwe rekening bestaat de mogelijkheid om een US TIN in te vullen. Artikel 3, vierde lid, van de NL IGA bepaalt dat tot 1 januari 2017 het voldoende is om een geboortedatum op te geven als het US TIN niet in het dossier van de FI voorhanden is. Dit artikel ziet echter alleen op bestaande rekeningen (van voor 1 juli 2014) en niet op nieuwe rekeningen. Gezien de problemen die US persons ondervinden om een Amerikaanse TIN te verkrijgen, wordt voor nieuwe rekeningen in 2016 toegestaan (door de VS) dat nog geen TIN hoeft te worden ingevuld als de (nieuwe) rekeninghouder daar nog niet over beschikt. De FI kan in de plaats van een US TIN 9xnul invullen. Met ingang van 1 januari 2017 moet elke US person over een US TIN beschikken en hebben doorgegeven aan de betrokken FI. (Bijlage I, onderdeel III.B.1 van de NL IGA)

2.12. Rekening houden met Bijlage II-status in FATCA-partnerstaat (identificatie van rekeninghouders met buitenlandse vrijgestelde status)

Op grond van onderdeel IV.D.3 van Bijlage I van de NL IGA dient elke FI te onderzoeken wat de FATCA-status is van een bestaande rekeninghouder die een entiteit is. Als een dergelijke rekeninghouder een FI is die onder het toepassingsbereik van een IGA van een andere FATCA-partnerjurisdictie valt (vanwege de vestigingsplaats, het recht van oprichting, of het adres), dan kan de FI deze rekeninghouder als een FATCA-partner-FI identificeren. Als de desbetreffende FATCA-partner-FI vrijgesteld is op grond van Bijlage II van die IGA, dan volgt de FI die kwalificatie.

Als de rekeninghouder echter in een ander land gevestigd is zonder dat een IGA van toepassing is, en de rekeninghouder als FI vrijgesteld is op grond van de Final Regulations (als ‘Exempt Beneficial Owner’, ‘Registered Deemed-Compliant’, of ’Certified Deemed-Compliant’), dan dient de FI die (vrijgestelde) kwalificatie te hanteren mits de rekeninghouder de daarvoor benodigde bewijsstukken kan overleggen. (Bijlage I, onderdeel IV.D.3 van de NL IGA)

2.13. Direct Reporting NFFE

Volgens de Final Regulations is een Direct Reporting NFFE een ‘Excepted NFFE’.41 Een Direct Reporting NFFE krijgt na registratie ook een GIIN. Een in Nederland gevestigde passieve NFFE die tevens een Direct Reporting NFFE is, wordt voor de toepassing van de NL IGA niet gekwalificeerd als een actieve NFFE in de zin van onderdeel VI.B.4.i van Bijlage I van de NL IGA. Voor de toepassing van onderdeel IV.D.4 van Bijlage I van de IGA dient een FI de voorgeschreven klantidentificatieregels toe te passen voor een in Nederland gevestigde passieve NFFE ook al is die een Direct Reporting NFFE. Indien de rekeninghouder een niet in Nederland gevestigde passieve NFFE is die tevens een Direct Reporting NFFE is, dan hoeft de FI geen gegevens van de personen met zeggenschap te identificeren en te rapporteren. De informatie over de in het buitenland gevestigde Direct Reporting NFFE wordt direct door dat lichaam aan de IRS gerapporteerd. (Bijlage I, onderdeel IV.D.4 van de NL IGA)

BIJLAGE II

2.14. Vrijgestelde beleggingsentiteit waarvan de aandelen of participaties volledig in handen zijn van vrijgestelde begunstigden

Onderdeel I.E van Bijlage II van de NL IGA voorziet in een vrijstelling van rapportage als elke directe houder van een aandelenbelang in de beleggingsentiteit een vrijgestelde begunstigde is en elke directe houder van een schuldvordering in de beleggingsentiteit hetzij een instelling is die deposito’s neemt (ter zake van een lening aan de beleggingsentiteit) hetzij een vrijgestelde begunstigde is. Voor de toepassing van deze vrijstelling geldt dat elke houder gevestigd is in Nederland en vrijgestelde begunstigde is volgens de NL IGA, of in een andere FATCA-partnerstaat gevestigd is en de status van vrijgestelde begunstigde heeft volgens de IGA van die FATCA-partnerstaat, of in een niet-FATCA-partnerstaat gevestigd is en vrijgestelde begunstigde is volgens de Final Regulations.

(Bijlage II, onderdeel I.E van de NL IGA)

2.15. Vrijgestelde verzekeringsproducten en rechtsvoorgangers

In onderdeel III van Bijlage II van de NL IGA wordt aangegeven welke categorieën rekeningen en producten geopend in Nederland en beheerd door een FI niet worden behandeld als financiële rekeningen en daarom geen Amerikaanse te rapporteren rekeningen zijn. Voor een toelichting op de verzekeringsproducten wordt verwezen naar de Handleiding gegevensaanlevering van verzekeringsproducten 2017, die ook ziet op de aanlevering in het kader van FATCA en CRS. Voor de jaren 2014 en 2015 moet hiervoor de Handleiding Bank- en beleggingsproducten worden gebruikt. (Voor 31 december 2016 worden de waarden die per 1 januari 2017 op basis van de nieuwe handleiding aangeleverd worden.)

In onderdeel III.B van Bijlage II van de NL IGA staat een aantal vervallen artikelen. Ten aanzien van de rekeningen en producten in deze artikelen is in de memorie van toelichting bij de NL IGA opgenomen dat deze producten door overgangsrecht als zodanig blijven bestaan, waardoor uitsluiting van rapportage aan de VS in Bijlage II nodig blijft.

Ook de verzekeringsproducten die rechtsvoorgangers zijn van de verzekeringsproducten die zijn opgenomen in onderdeel III.A.3 en III.B.2 van Bijlage II van de NL IGA vallen onder deze vrijstelling. Het betreft hier alle producten die aftrekbaar zijn in de opbouwfase en belastbaar zijn in de fase van uitkering waarop de artikelen 3.124, 3.125 en 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing zijn. Zie ook 1.42. (Bijlage II, onderdeel III.B van de NL IGA)

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 14 januari 2016

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst


X Noot
2

Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PbEU 2014, L 359).

X Noot
3

Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PbEU 2011, L 64).

X Noot
4

Voor de meest recente ontwikkelingen en de laatst toegetreden landen kan het best op de website van de OECD worden gekeken (www.oecd.org).

X Noot
5

Kamerstukken II, 2014/15, 34 276.

X Noot
6

Wet van 23 december 2015, Stb. 537.

X Noot
7

Besluit van 23 december 2015, Stb. 546.

X Noot
8

Regeling van 30 december, nr. DB2015/451, Stcrt. 2015, nr. 47110.

X Noot
9

Beleidsbesluit van 31 december 2015, nr. DGB2015/5911, Stcrt. 2015, nr. 46495.

X Noot
10

Zie overweging 13 van de Richtlijn.

X Noot
11

Besluit van 15 december 2014, Stb. 544.

X Noot
12

U.S. Treasury Regulations §1.1471 – §1.1474 Incorporating Temporary & Final Regulations.

X Noot
13

Artikel 4, zevende lid, van de NL IGA.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2014/15, 34 276.

X Noot
16

Volgens artikel 11 van de Wbp mogen persoonsgegevens door de FI slechts worden verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. Daarnaast moet de FI de nodige maatregelen treffen opdat persoonsgegevens juist en nauwkeurig zijn gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.

X Noot
17

Zie het commentaar bij Sectie III, subparagraaf B(1), punt 9.

X Noot
18

Zie het CRS-commentaar bij Sectie IV, punt 12.

X Noot
19

Zie ook het CRS-commentaar op sectie I, subparagraaf C – F, punt 26 jo. sectie III, subparagraaf C(2) en (3), punt 35.

X Noot
20

Zie het CRS-commentaar bij Sectie V, paragraaf D, punt 12 en Sectie VIII, paragraaf E(6), punt 154.

X Noot
21

Kamerstukken II 2013/14, 33 985, Bijlage bij nr. 3.

X Noot
22

Zie ook artikel 2a, tweede lid, van de WIB.

X Noot
23

§1.1471-1 (b)(65) en §1.1471- 5(e)(1) (iv).

X Noot
24

Zie §1.1472-1(c)(1)(iv)(A).

X Noot
25

Zie §1.1471-5 (b)(1)(i) jo §1.1471-5 (b)(3)(i).

X Noot
26

Zie §1.1471-5(e)(1)(i) en (2)(i).

X Noot
27

Zie §1.1471-5(e)(2)(ii).

X Noot
28

Zie voor het begrip ‘Registered deemed-compliant FFI’ §1.1471-5 (f)(1).

X Noot
29

Zie het CRS-commentaar bij Sectie VIII, paragraaf C, punt 82 en Bijlage 1, deel VIII, onderdeel C.9 van de Richtlijn.

X Noot
30

Zie §1.1471-1(b)(104)(ii).

X Noot
31

De lijsten zijn op 31 oktober 2015 gepubliceerd in OJ C 362 (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:C:2015:362:FULL&from=EN)

X Noot
32

Zie §1.1472-1 (c) (1) (i) (A).

X Noot
34

Zie het CRS-commentaar bij Sectie VIII, paragraaf E, punt 145.

X Noot
35

Zie §1.1471-5 (i) (4) (i).

X Noot
36

Zie artikel 11 van de Wwft jo. artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Wwft.

X Noot
37

Zie ook de onderdelen II.C.2, II.D.5.b, II.E.4 en 5, III.B.1, IV.D.1.b, IV.D.3.c.1, IV.D.4.b, en IV.D.4.c.2 van Bijlage I.

X Noot
38

Een niet-participerende FI rapporteert niet en kan ook buiten Nederland gevestigd zijn. Zo’n instelling is daarmee te onderscheiden van een FI die wel in Nederland is gevestigd en gegevens rapporteert.

X Noot
39

Zie §1.1471-4(c)(4)(i) jo -1.1471-3(c)(5)(i) jo 1.1471-3(c)(6)(ii) en -(ii)(C).

X Noot
40

Zie §1.1471-4(c)(4)(i) jo -1.1471-4(c)(2)(ii)(A) jo 1.1471-3 (e)(4)(iv)(A).

X Noot
41

Zie §1.1472-1(c)(1)(vi) jo §1.1472-1(c)(3).

Naar boven