ARTIKEL I
De Regeling cofinanciering sectorplannen wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1.2a Verlenging looptijd sectorplannen
-
1. De minister kan op verzoek van de hoofdaanvrager eenmalig de looptijd van een sectorplan
met maximaal zes maanden verlengen, waarbij artikel 1.2, vijfde lid, onverminderd
van toepassing blijft.
-
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder ingediend dan het moment
waarop het tussentijds voortgangsverslag, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, is overlegd
en niet later dan het moment waarop 24 maanden zijn verstreken na de datum van de
subsidiebeschikking.
B
In artikel 5.4, tweede lid, wordt ‘artikel 4.3, derde lid’ vervangen door: artikel
1.2a of artikel 4.3, derde lid.
C
In artikel 5.5 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd,
luidende:
-
3. Indien de minister toestemming heeft gegeven om een sectorplan te verlengen als bedoeld
in artikel 1.2a, dient de hoofdaanvrager binnen dertien weken na beëindiging van de
uitvoering van de in de subsidiebeschikking genoemde maatregelen, doch uiterlijk binnen
dertien weken na afloop van een termijn van dertig maanden na de datum van die subsidiebeschikking,
een verzoek tot vaststelling van subsidie van het sectorplan in bij de minister onder
gebruikmaking van het daartoe door de minister beschikbaar gestelde (elektronisch)
formulier.
ARTIKEL II
De Regeling cofinanciering sectorplannen 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1.2a Verlenging looptijd sectorplannen
-
1. De minister kan op verzoek van de hoofdaanvrager eenmalig de looptijd van een sectorplan
met maximaal zes maanden verlengen, waarbij artikel 1.2, zesde lid, onverminderd van
toepassing blijft.
-
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder ingediend dan het moment
waarop het tussentijds voortgangsverslag, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, is overlegd
en niet later dan het moment waarop 24 maanden zijn verstreken na de datum van de
subsidiebeschikking.
B
In artikel 2.2, zevende lid, wordt ‘met uitzondering van een provincie of een (centrum)
gemeente’ vervangen door: met uitzondering van een provincie, een (centrum) gemeente,
een openbaar lichaam, een gemeenschappelijk orgaan of een bedrijfsvoeringsorganisatie
als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
C
In artikel 4.4, tweede lid, wordt ‘artikel 3.6, vijfde lid’ vervangen door: artikel
1.2a of artikel 3.6, vijfde lid.
D
In artikel 4.5 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd,
luidende:
-
3. Indien de minister toestemming heeft gegeven om een sectorplan te verlengen als bedoeld
in artikel 1.2a, dient de hoofdaanvrager binnen dertien weken na beëindiging van de
uitvoering van de in de subsidiebeschikking genoemde maatregelen, doch uiterlijk binnen
dertien weken na afloop van een termijn van dertig maanden na de datum van die subsidiebeschikking,
een verzoek tot vaststelling van subsidie van het sectorplan in bij de minister onder
gebruikmaking van het daartoe door de minister beschikbaar gestelde (elektronisch)
formulier.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Algemeen
Naar aanleiding van vragen van hoofdaanvragers van toegekende en nog in te dienen
sectorplannen worden een (technische) verbetering en een verduidelijking in de Regeling
cofinanciering sectorplannen en de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015 doorgevoerd.
De totale aaneengesloten periode waarbinnen maatregelen in een sectorplan voor cofinanciering
in aanmerking komen is maximaal 24 maanden. Daarnaast moet binnen zes maanden na de
datum van de subsidiebeschikking zijn gestart met de uitvoering van de maatregelen.
Er is één uitzondering: om meer instroommomenten in een heel jaar te kunnen benutten
is al geregeld dat BBL-trajecten niet binnen zes, maar binnen twaalf maanden na de
datum van de subsidiebeschikking dienen te starten. BBL-trajecten kunnen voor maximaal
24 maanden worden gesubsidieerd binnen een periode tot en met 36 maanden na datum
van de subsidiebeschikking. Voor alle andere maatregelen geldt met deze wijziging
tevens een mogelijkheid tot verlenging, omdat gebleken is dat de uitvoering van andere
maatregelen om goede redenen soms meer dan zes maanden opstarttijd kan vergen. Met
deze wijziging kan de minister toegekende sectorplannen op verzoek van de hoofdaanvrager
voor de andere maatregelen dan BBL-trajecten met maximaal zes maanden verlengen. Verwacht
wordt dat het verlengen van de looptijd zal leiden tot een hogere (subsidie)realisatie.
Zoals is aangegeven in de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer in november 20141, blijkt uit navraag bij sectoren dat de maatregelen binnen een plan in verschillende
stadia van uitvoering kunnen verkeren. Sommige maatregelen hebben niet veel voorbereidingstijd
nodig, maar andere maatregelen kunnen zich enige tijd in een opstartfase of implementatiefase
bevinden. Vooral maatregelen die ‘nieuw’ zijn voor de sociale partners, de uitvoerders
en de individuele werkgevers en werknemers waarvoor zij bedoeld zijn, zoals bijvoorbeeld
het opzetten van een mobiliteitscentrum, kennen een langere opstarttijd volgens de
sectoren.
Met onderhavige aanpassing is rekening gehouden met de verschillende stadia van uitvoering
waarin de maatregelen zich kunnen bevinden. Dit betekent dat op verzoek van de hoofdaanvrager
maatregelen voor maximaal 24 maanden kunnen worden gesubsidieerd binnen een periode
tot en met 30, in plaats van 24, maanden na datum van de subsidiebeschikking.
Hierdoor wordt de mogelijkheid geboden om met bepaalde maatregelen binnen een plan
direct te starten, terwijl andere maatregelen op een later moment binnen de periode
van zes maanden na datum van de subsidiebeschikking kunnen starten. Voor de cofinanciering
van BBL-trajecten heeft deze wijziging geen effect, omdat de regeling voor deze trajecten,
zoals hierboven beschreven, al ruimere mogelijkheden kent.
Een mogelijke verlenging kan plaatsvinden op verzoek van de hoofdaanvrager. Dit verzoek
kan worden gedaan vanaf het moment dat het tussentijds voortgangsverslag moet worden
ingediend. Daarmee zijn de administratieve lasten van deze wijziging gering.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A, en artikel II, onderdeel A
De nieuw ingevoegde artikelen 1.2a in beide regelingen geven de minister de mogelijkheid
desgevraagd de looptijd van een sectorplan eenmalig te verlengen. De hoofdaanvrager
kan het verzoek namens het samenwerkingsverband indienen vanaf het moment dat het
tussentijds voortgangsverslag is ingediend. Partijen hebben dan inzicht in de voortgang
van de maatregelen. In het tweede lid wordt echter wel bepaald dat de aanvraag dient
te zijn gedaan voordat er 24 maanden zijn verstreken sinds de subsidiebeschikking.
Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel C
Met deze wijziging is geregeld dat wanneer een verlenging is toegekend, er net als
bij de BBL-trajecten, na het verstrijken van een periode van 24 maanden, een tussentijds
voortgangsrapport wordt ingediend. Zie voor verdere toelichting hierop de toelichting
bij artikel 4.4 van de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015 (Stcrt. 2014, nr. 34749).
Artikel I, onderdeel C, en artikel II, onderdeel D
In het geval van verlenging van de looptijd van het sectorplan, wordt binnen dertien
weken na het beëindigen van de periode van cofinanciering van de maatregelen een aanvraag
tot subsidievaststelling van het volledige sectorplan ingediend. De looptijd kan door
de verlenging (opgenomen in artikel 1.2a) maximaal dertig maanden zijn. Dit betekent
dat de hoofdaanvrager uiterlijk binnen dertien weken na het verstrijken van dertig
maanden sinds de subsidiebeschikking, deze aanvraag tot vaststelling doet.
Artikel II, onderdeel B
In artikel 2.2, zevende lid, van de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015 zijn
provincies en (centrum) gemeenten expliciet uitgesloten als mogelijke hoofdaanvrager.
Met de wijziging is verduidelijkt dat hiermee ook samenwerkingsverbanden van gemeenten
niet als hoofdaanvrager kunnen optreden. Op grond van artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke
regelingen kunnen gemeenten gezamenlijk de volgende samenwerkingsverbanden oprichten:
een openbaar lichaam, een gemeenschappelijke orgaan of een bedrijfsvoeringsorganisatie.
Voor al deze samenwerkingsverbanden is het niet mogelijk om op te treden als hoofdaanvrager.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher