BIJLAGE 1. : ARBEIDSMARKTREGIO’S
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en gemeenten hanteren voor de Nederlandse
arbeidsmarkt een indeling in 35 arbeidsmarktregio’s. Per regio is er een centrumgemeente,
hieronder aangeduid met*.
Achterhoek
Aalten | Berkelland | Bronckhorst | Doesburg | *Doetinchem | Montferland | Oost Gelre
| Oude IJsselstreek | Winterswijk
Drechtsteden
Alblasserdam | *Dordrecht| Hendrik-Ido-Ambacht | Papendrecht | Sliedrecht | Zwijndrecht
Drenthe
Borger-Odoorn | Coevorden | De Wolden | *Emmen | Hoogeveen | Midden-Drenthe
Flevoland
*Almere | Dronten | Lelystad | Noordoostpolder | Urk
Food Valley
Barneveld | *Ede | Renswoude | Rhenen | Scherpenzeel | Veenendaal | Wageningen
Friesland
Achtkarspelen | Ameland | Boarnsterhim | Dantumadiel | Dongeradeel | Ferwerderadiel
| Franekeradeel | Gaasterlân-Sleat | Harlingen | Heerenveen | Het Bildt | Kollumerland
Ca | *Leeuwarden | Leeuwarderadeel | Lemsterland | Littenseradiel | Menameradiel |
Ooststellingwerf | Opsterland | Schiermonnikoog | Skarsterlân | Smallingerland | Súdwest-Fryslân
| Terschelling | Tytsjerksteradiel | Vlieland | Weststellingwerf
Gooi- en Vechstreek
Blaricum | Bussum | Eemnes | *Hilversum | Huizen | Laren | Muiden | Naarden | Weesp
| Wijdemeren
Gorinchem
Giessenlanden | *Gorinchem | Hardinxveld-Giessendam | Leerdam | Lingewaal | Molenwaard
| Zederik
Groningen
Aa en Hunze | Appingedam | Assen | Bedum | Bellingwedde | De Marne | Delfzijl | Eemsmond
| *Groningen | Grootegast | Haren | Hoogezand-Sappemeer | Leek | Loppersum | Marum
| Menterwolde | Noordenveld | Oldambt | Pekela | Slochteren | Stadskanaal | Ten Boer
| Tynaarlo | Veendam | Vlagtwedde | Winsum | Zuidhorn
Groot-Amsterdam
Aalsmeer | Amstelveen | *Amsterdam | De Ronde Venen | Diemen | Landsmeer | Haarlemmermeer
| Ouder-Amstel | Uithoorn
Haaglanden
Delft | Midden-Delfland | Rijswijk | *’s-Gravenhage | Westland
Helmond-De Peel
Asten | Deurne | Geldrop-Mierlo | Gemert-Bakel | *Helmond | Laarbeek | Someren
Holland Rijnland
Alphen aan den Rijn | Boskoop | Hillegom | Kaag en Braassem | Katwijk | *Leiden |
Leiderdorp | Lisse | Nieuwkoop | Noordwijk | Noordwijkerhout | Oegstgeest | Rijnwoude
| Teylingen | Zoeterwoude
IJsselvechtstreek
Dalfsen | Hardenberg | Hattem | Heerde | Kampen | Meppel | Oldebroek | Ommen | Raalte
| Staphorst | Steenwijkerland | Westerveld | Zwartewaterland | *Zwolle
Midden-Brabant
Alphen-Chaam (5130-5131) | Baarle-Nassau | Dongen | Gilze en Rijen | Goirle | Heusden
| Hilvarenbeek | Loon op Zand | Oisterwijk | *Tilburg | Waalwijk
Midden-Gelderland
*Arnhem | Duiven | Lingewaard | Overbetuwe | Renkum | Rheden | Rijnwaarden | Rozendaal
| Westervoort | Zevenaar
Midden-Holland
Bergambacht | Bodegraven-Reeuwijk | *Gouda | Nederlek | Ouderkerk | Schoonhoven |
Vlist | Waddinxveen | Zuidplas
Midden-Limburg
Echt-Susteren | Leudal | Maasgouw | Nederweert | Roerdalen | *Roermond | Weert
Midden-Utrecht
Bunnik | De Bilt | Houten | IJsselstein | Lopik | Montfoort | Nieuwegein | Oudewater
| Stichtse Vecht | *Utrecht | Utrechtse Heuvelrug | Vianen | Wijk bij Duurstede |
Woerden | Zeist
Noord-Holland Noord
*Alkmaar | Bergen NH | Castricum | Den Helder | Drechterland | Enkhuizen | Graft-De
Rijp | Heerhugowaard | Heiloo | Hollands Kroon | Hoorn | Koggenland | Langedijk |
Medemblik | Opmeer | Schagen | Schermer | Stede Broec | Texel
Noord-Limburg
Beesel | Bergen LB | Gennep | Horst aan de Maas | Peel en Maas | *Venlo | Venray
Noordoost-Brabant
Boxmeer | Bernheze | Boekel | Boxtel | Cuijk | Grave | Haaren | Mill en Sint Hubert
| *’sHertogenbosch | Landerd | Maasdonk | Oss | Schijndel | Sint Anthonis | Sint-Michielsgestel
|Sint-Oedenrode | Uden | Veghel | Vught
Oost-Utrecht
*Amersfoort | Baarn | Bunschoten | Leusden | Nijkerk | Soest | Woudenberg
Rijnmond
Albrandswaard | Barendrecht | Bernisse | Binnenmaas | Brielle | Capelle aan den IJssel
| Cromstrijen | Goeree-Overflakkee | Hellevoetsluis | Korendijk | Krimpen aan den
IJssel | Maassluis | Oud-Beijerland | Ridderkerk | *Rotterdam | Schiedam | Spijkenisse
| Strijen | Vlaardingen | Westvoorne
Rivierenland
Buren | Culemborg | Geldermalsen | Neder-Betuwe | Maasdriel | Neerijnen | *Tiel |
West Maas en Waal | Zaltbommel
Stedendriehoek
*Apeldoorn | Brummen | Deventer | Elburg | Epe | Ermelo | Harderwijk | Lochem | Nunspeet
| Olst-Wijhe | Putten | Voorst | Zeewolde | Zutphen
Twente
Almelo | Borne | Dinkelland | *Enschede | Haaksbergen | Hellendoorn | Hengelo | Hof
van Twente | Losser | Oldenzaal | Rijssen-Holten | Tubbergen | Twenterand | Wierden
West-Brabant
Aalburg | Alphen-Chaam (4855-4861) | Bergen op Zoom | *Breda | Drimmelen | Etten-Leur
| Geertruidenberg | Halderberge | Moerdijk | Oosterhout | Roosendaal | Rucphen | Steenbergen
| Werkendam | Woensdrecht | Woudrichem | Zundert
Zaanstreek/Waterland
Beemster | Edam-Volendam | Oostzaan | Purmerend | Waterland | Wormerland | *Zaanstad
| Zeevang
Zeeland
Borsele | *Goes | Hulst | Kapelle | Middelburg | Noord Beveland | Reimerswaal, Schouwen-Duiveland
| Sluis | Terneuzen | Tholen | Veere | Vlissingen
Zuid-Holland Centraal
Lansingerland | Leidschendam-Voorburg | Pijnacker-Nootdorp | Voorschoten | Wassenaar
|*Zoetermeer
Zuid-Gelderland
Beuningen | Druten | Groesbeek | Heumen | Millingen aan de Rijn | Mook en Middelaar
| *Nijmegen | Ubbergen | Wijchen
Zuid-Kennemerland
Beverwijk | Bloemendaal | *Haarlem | Haarlemmerliede Ca | Heemskerk | Heemstede |
Uitgeest | Velsen | Zandvoort
Zuid-Limburg
Beek | Brunssum | Eijsden-Margraten | Gulpen-Wittem | *Heerlen | Kerkrade | Landgraaf
| Maastricht | Meerssen | Nuth | Onderbanken | Schinnen | Simpelveld | Sittard-Geleen
| Stein | Vaals | Valkenburg aan de Geul | Voerendaal
Zuidoost-Brabant
Bergeijk | Best | Bladel | Cranendonck | Eersel | *Eindhoven | Heeze-Leende | Nuenen
Ca | Oirschot | Reusel-De Mierden | Son en Breugel | Valkenswaard | Veldhoven | Waalre
TOELICHTING
Algemeen deel
Inleiding
De economie begint weer enigszins aan te trekken. Het aantal vacatures groeide opnieuw
in het tweede kwartaal van dit jaar. Nadat de werkloosheid de afgelopen jaren is opgelopen
als gevolg van de economische crisis toont de arbeidsmarkt nu een voorzichtig herstel.
Voor 2015 wordt een banengroei van ruim 20.000 banen verwacht door het UWV (arbeidsmarktprognose
2014-2015). Dit betekent dat er kansen ontstaan voor mensen op de arbeidsmarkt.
De vacatures die weer ontstaan door uitbreidingsvraag of vervangingsvraag hebben betrekking
op specifieke beroepen. Het gaat dan bijvoorbeeld om beroepen in de techniek waar
men zoekt naar onder andere lassers en monteurs1. Om die kansen te benutten, is het van belang dat mensen die met ontslag worden bedreigd
of momenteel geen baan hebben de overstap kunnen maken naar beroepen en sectoren waarin
vacatures ontstaan. Dit geeft de desbetreffende werkgevers de gelegenheid om (soms
reeds langer openstaande) vacatures te vervullen en geeft werknemers of werklozen
de gelegenheid om een overstap te maken naar een beroep of sector met meer toekomstperspectief.
In de praktijk zien we dat beroepsveranderingen echter schaars zijn, mede als gevolg
van de hoge investeringskosten die daarmee gepaard gaan (zoals scholing).
In het Sociaal akkoord (11 april 2013) hebben Kabinet en sociale partners in de Stichting
van de Arbeid afspraken gemaakt over een structurele aanpak voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
Het doel is om zoveel mogelijk mensen een kans te geven op werk en economische zelfstandigheid.
Met de Wet werk en zekerheid (Wwz) zijn de benodigde wijzigingen doorgevoerd om transities
op de arbeidsmarkt structureel te bevorderen, deze wijzigingen zullen 1 juli 2015
inwerkingtreden. Juist in deze moeilijke tijd moet hier zo snel mogelijk een start
mee worden gemaakt om te zorgen dat de arbeidsmarkt beter gaat functioneren en geen
kansen om mensen aan het werk te helpen onbenut blijven.
Daarom is het wenselijk een tijdelijke impuls te geven aan het in gang zetten van
transities op de arbeidsmarkt. In de eerste twee aanvraagtijdvakken van de sectorplannen2 zijn al veel maatregelen genomen om de arbeidsmarkt te verbeteren, zoals bijscholing,
het vergroten van het aantal extra leerwerkplekken en maatregelen gericht op het verbeteren
van de gezondheid. Nu wordt een derde aanvraagtijdvak voor de sectorplannen opengesteld
en wordt het instrument ‘Brug-WW’ geïntroduceerd om transities van werk naar werk
en van van werkloosheid naar werk te bevorderen en te ondersteunen.
De sectorplannen in het derde aanvraagtijdvak richten zich specifiek op het bevorderen
van van werk naar werk en van werkloosheid naar werk. Sectoren die inzetten op bijvoorbeeld
bemiddeling naar een andere baan of omscholings- of bijscholingstrajecten om mensen
aan een baan te helpen, kunnen middels een sectorplan voor cofinanciering in aanmerking
komen. Als extra instrument wordt daarbij de inzet van Brug-WW mogelijk. Voor baanwisselingen
waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van kansrijke beroepen
wordt ondersteuning vanuit de Werkloosheidswet (WW) mogelijk gemaakt. Deze extra ondersteuning
vanuit de WW drukt de kosten voor de betrokken werkgever. Met de Brug-WW hebben werknemers
vanaf de start van de omscholing een duidelijk perspectief op een nieuwe baan. Ook
voor mensen die al in de WW zitten kan de Brug-WW worden ingezet bij omscholing naar
een nieuw beroep. WW-middelen worden zo niet enkel ingezet om inkomenswaarborg te
bieden maar ook om een overstap naar een ander beroep/sector met meer perspectief
te maken.
Derde tranche sectorplannen
In het eerste en tweede aanvraagtijdvak hebben sociale partners ook gebruik gemaakt
van de mogelijkheid tot cofinanciering van maatregelen gericht op de instroom van
nieuw personeel, onder andere in het kader van van werk naar werk. Echter, de meeste
maatregelen zijn vooral gericht op transities op de arbeidsmarkt binnen een beroep
en/of sector. In mindere mate worden mensen begeleid en omgeschoold naar een ander
beroep.
Het derde aanvraagtijdvak van de sectorplannen zal worden opengesteld voor initiatieven
die van werk naar werk en van werkloosheid naar werk bevorderen en verschilt daarin
van de sectorplannen in de eerste twee aanvraagtijdvakken. In onderhavige regeling
is daartoe een viertal maatregelen benoemd, te weten A) van werk naar een ander beroep,
B) van werk naar hetzelfde beroep, C) van WW naar een ander of hetzelfde beroep en
D) van overig naar een ander of hetzelfde beroep. Het kabinet stelt hiervoor een bedrag
van in totaal 150 miljoen euro beschikbaar. Met deze middelen kan voor de in deze
regeling benoemde maatregelen cofinanciering worden gevraagd.
Overeenkomstig het doel van de regeling bevat een sectorplan een arbeidsmarktanalyse
waaruit blijkt in welke sector of beroep vacatures zijn waarnaar met ontslagbedreigde
werknemers en werkzoekende kunnen worden begeleid. De maatregelen en prestaties waarvoor
cofinanciering wordt aangevraagd, vloeien logischerwijs voort uit deze arbeidsmarktanalyse.
De kosten van de maatregelen moeten in een redelijke verhouding staan tot de daarvan
te verwachten resultaten. Dit zorgt voor een effectieve en efficiënte inzet van middelen.
Het is van belang dat de aanvragen tot cofinanciering van maatregelen kunnen rekenen
op een breed draagvlak. De betrokkenheid van alle relevante partijen, zoals werkgevers
en vakbonden, is van belang voor het succes en de structurele borging van de resultaten.
Hierdoor worden niet alleen op korte termijn mensen naar een baan begeleid, maar moet
de Nederlandse arbeidsmarkt ook op de lange termijn beter gaan functioneren. De aanvraag
wordt daarom, net als in het eerste en tweede aanvraagtijdvak, onderschreven door
een samenwerkingsverband waar in ieder geval sociale partners aan deelnemen.
Bewegingen op de arbeidsmarkt hebben vaak een regionaal karakter. Het ligt dan ook
voor de hand dat naast sociale partners, (centrum)gemeenten en provincies een rol
kunnen vervullen in het samenwerkingverband dat een sectorplan opstelt en uitvoert.
Naast het initiëren van een plan en partijen samenbrengen kunnen zij nu ook financieel
faciliteren. Zij kunnen een financiële bijdrage leveren aan de maatregelen om van
werk naar werk transities en van werkloosheid naar werk transities op de regionale
arbeidmarkt te bevorderen. De bijdrage van één of meerdere gemeenten en/of één of
meerdere provincies aan de maatregelen in één sectorplan zal beperkt worden tot maximaal
de helft van de eigen financiering van het samenwerkingsverband. Om een effectieve
en efficiënte inzet van middelen te garanderen, blijft het namelijk van belang dat
sociale partners zelf een significante financiële bijdrage blijven leveren. Ook kunnen
gemeenten of provincies binnen het samenwerkingsverband de garantstelling voor de
subsidie op zich nemen. Ook als gemeenten en/of provincies bijdragen aan de eigen
financiering van de maatregelen in het plan, dient het samenwerkingsverband waar zij
deel van uitmaken er altijd voor te zorgen dat de maatregelen in het sectorplan open
staan voor alle relevante ondernemingen in de arbeidsmarkt regio.
Brug-WW
Het nieuwe instrument Brug-WW biedt extra ondersteuning om transities met substantiële
omscholing mogelijk te maken. De Brug-WW verruimt de mogelijkheid om noodzakelijke
scholing te volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW. Er moet dan sprake
zijn van substantiële omscholing of, wanneer het gaat om een WW-gerechtigde om noodzakelijke
bijscholing, om weer aan de slag te kunnen in zijn eigen beroep. Daarnaast geldt als
voorwaarde dat er een baangarantie van ten minste één jaar wordt aangeboden, sociale
partners kunnen gezamenlijk afwijken van de duur van één jaar.
In het kader van de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015 gaat het specifiek
om activiteiten gericht op kansrijke beroepen in sectoren en regio’s waar juist banen
ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn. Welke beroepen dit betreft en welke
scholing daarvoor noodzakelijk is, moet blijken uit de aanvraag van het sectorplan.
Door voor het begrip noodzakelijke scholing aan te sluiten bij de afspraken die partijen,
waaronder sociale partners, maken in het sectorplan, gaat de WW, nog meer dan nu het
geval is, een brug vervullen tussen oude en een nieuwe baan.
De praktische uitvoering wordt zo vormgegeven dat het UWV in die gevallen de noodzaak
van de scholing niet meer inhoudelijk hoeft te toetsen, dit is al gebeurd in het kader
van het goedkeuren van de sectorplannen.
De WW-gerechtigde ontvangt van de hoofdaanvrager een getekende verklaring dat scholing
gevolgd wordt in het kader van een sectorplan op grond van deze regeling. De WW-gerechtigde
overlegt deze verklaring aan het UWV. Op basis van deze verklaring geeft het UWV toestemming
voor het volgen van noodzakelijke scholing.
De sectorplannen en de Brug-WW vullen elkaar aan. Op grond van de derde tranche sectorplannen
komen activiteiten met betrekking tot bemiddeling, infrastructuur, training en scholing
in aanmerking voor cofinanciering. Met de Brug-WW wordt additioneel geregeld dat voor
de scholingsuren beroep kan worden gedaan op de WW. De scholingsregeling WW wordt
daartoe verruimd. Voor het overige blijven de gebruikelijke WW-regels van toepassing.
Uitvoeringstoets UWV
Het UWV heeft een uitvoeringstoets uitgebracht op de concept ministeriële regeling.
Deze toetst heeft met name betrekking op het onderdeel Brug-WW. Het UWV acht de regeling
uitvoerbaar vanaf begin maart 2015. Dit sluit goed aan op de beoogde openstelling
van het aanvraagtijdvak vanaf 15 januari 2015. De praktijk leert immers dat het minimaal
enige weken duurt om te beslissen op een aanvraag voor cofinanciering van het sectorplan.
Pas nadat is beslist op de aanvraag hoeft het UWV klaar te staan voor de behandeling
van concrete aanvragen voor de Brug-WW.
Beperken administratieve lasten
Deze regeling beoogt, evenals bij de eerste en tweede tranche van de Regeling cofinanciering
sectorplannen, aan de ene kant de administratieve lasten beperkt te houden en aan
de andere kant een rechtmatige inzet van de middelen te garanderen. Er is een leidraad
beschikbaar (www.agentschapszw.nl) die aanvragers handvaten biedt voor het aantonen van de rechtmatige besteding van
de middelen. Uitgangspunt in de leidraad is het principe van ‘comply or explain’.
Geconstateerde fraude en oneigenlijk gebruik van de middelen kan leiden tot volledige
intrekking van de subsidie. De hoofdaanvrager is verplicht omstandigheden te melden
die van invloed zijn op de hoogte van de subsidie. Wanneer hier niet aan is voldaan,
kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Gebruik van het burgerservicenummer (BSN) door de hoofdaanvrager
Voor controle en evaluatie zijn gegevens van de deelnemers nodig, daarvoor wordt gebruik
gemaakt van het BSN. De hoofdaanvrager kan een overheidsorgaan zijn, maar ook een
werkgevers- of werknemersorganisatie. In deze regeling wordt er vanuit gegaan dat
in de rapportages van de hoofdaanvrager gegevens van de werknemers, WW-gerechtigden
of deelnemers, waarop de voor cofinanciering in aanmerking komende maatregelen betrekking
hebben, met het BSN worden verstrekt aan de Minister. In de benodigde wettelijke grondslag
wordt voorzien door artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies. Het gebruik van deze
gegevens geldt ook voor de informatieverstrekking aan het UWV over deelnemers aan
scholingstrajecten die recht op een WW-uitkering hebben.
Het gaat bij de maatregelen in deze regeling om werknemers of WW-gerechtigden of andere
uitkeringsgerechtigden waarvan de gegevens door de uitkeringsinstanties vanwege andere
publieke taken of door werkgevers, met het BSN worden verwerkt. De algemene Wet algemene
bepalingen burgerservicenummer staat dit gebruik toe.
Ook bij het uitwisselen van de gegevens tussen de gebruikers mag het BSN worden gebruikt.
De hoofdaanvrager treedt daarbij namens de gebruikers op bij het feitelijk verstrekken
van die gegevens. De hoofdaanvrager heeft in zijn hoedanigheid van aanvrager niet
een specifiek doel voor verwerking van de persoonsgegevens op BSN. In die zin is de
hoofdaanvrager een bewerker voor het verwerken van gegevens in verband met de aanvraag
voor cofinanciering. Het is wenselijk dat deze rol van bewerker in de samenwerkingsovereenkomst
wordt vastgelegd.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Algemene opleiding
Enkel een algemene opleiding komt op grond van deze regeling voor cofinanciering in
aanmerking. De definitie sluit uit dat bedrijfsspecifieke scholing voor cofinanciering
in aanmerking komt. Daarnaast moet deze opleiding leiden tot een erkend certificaat
of diploma.
Ander beroep / beroep
In de Standaard Beroepenclassificatie 2010 van het Centraal Bureau voor de Statistiek
is een lijst opgenomen met beroepen. In afwijking hiervan kan het ook gaan om een
specifiek door de sector erkend beroep. In dat geval zal in het sectorplan worden
opgenomen om welk beroep het gaat en welke werkzaamheden daaronder vallen. Er wordt
gesproken van een ‘ander beroep’ wanneer de werknemer of de uitkeringsgerechtigde
andere werkzaamheden gaat verrichten bij een andere werkgever. Voor de WW-gerechtigde
houdt dit in dat het gaat om een andere werkgever dan de werkgever waar de WW-gerechtigde
werkzaam was op het moment dat de werkloosheid is ontstaan.
Arbeidsorganisatie
Onder deze definitie vallen zowel publieke als private partijen die economische activiteiten
uitoefenen, zoals bedrijven, maar ook publieke werkgevers zoals zorg- en welzijnsinstellingen.
Baangarantie
De werkgever biedt de werknemer in beginsel een baangarantie van ten minste één jaar,
ingaand vanaf het moment dat de scholing is afgerond. De baangarantie heeft per week
een minimale omvang van het gemiddelde aantal gewerkte uren plus het aantal uren dat
voor afronden van de scholing aan die scholing werd besteed. De periode waarnaar wordt
gekeken is de scholingsperiode. Ter illustratie: werknemer A heeft gedurende één jaar
24 uur per week gewerkt en 16 uur per week scholing gevolgd, dan heeft de baangarantie
een omvang van 40 uur. Het kan zowel gaan om een arbeidsovereenkomst als een aanstelling
in openbare dienst. De baangarantie is gekoppeld aan de maatregelen waarvoor de werknemer
aanspraak kan maken op de Brug WW.
Beroepsbegeleidende leerweg
Voor de beroepsbegeleidende leerweg dient het onderwijsprogramma ten minste 240 begeleide
onderwijsuren en ten minste 610 klokuren voor de beroepspraktijkvorming te omvatten.
Dat sluit aan bij de gangbare praktijk van een dag in de week naar school en de andere
dagen werken. Deze leerweg kan maximaal twee jaar duren.
Bijscholing / omscholing
Het moet in beide gevallen gaan om een algemene opleiding. Het hoofdzakelijke verschil
is gelegen in de noodzakelijkheid van de opleiding om in een ander beroep te kunnen
functioneren.
Om vanuit het ene naar een ander beroep te gaan, kan het nodig zijn dat de werknemer
competenties moet ontwikkelen, die niet zijn ontwikkeld in het eigen beroep, in dit
geval is er sprake van omscholing.
Wanneer de werknemer binnen zijn eigen beroep werkzaam blijft, kan het zijn dat competenties
en kennis moeten worden geactualiseerd. Dan is er sprake van bijscholing. Bijscholing wordt als noodzakelijke scholing in de zin van de Brug-WW beschouwd
als het gaat om een WW-gerechtigde die bijscholing nodig heeft om zijn eigen beroep
uit te oefenen.
Centrale werkgeversorganisatie
Omdat niet alle werkgeversorganisaties partij zijn bij een Collectieve arbeidsovereenkomst,
maar het gewenst is enkel erkende en georganiseerde organisaties bij de sectorplannen
te betrekken, wordt, in de definitie bepaling van werkgeversorganisatie, als voorwaarde
gesteld dat een werkgeversorganisatie partij is bij een CAO of is aangesloten bij
een centrale werkgeversorganisatie. Deze zijn limitatief opgenomen in de bijlage 2.
Cofinanciering
De partijen die een sectorplan opstellen, financieren dit plan in de eerste plaats
zelf. De minister stelt middelen beschikbaar om bepaalde maatregelen in deze plannen
onder in onderhavige regeling opgenomen voorwaarden te cofinancieren.
Hoofdaanvrager
De eisen die aan de hoofdaanvrager worden gesteld, zijn in de regeling zelf nader
uitgewerkt.
Loonkosten
Loonkosten bestaan uit het brutoloon van de werknemer, vermeerderd met een vaste opslag
van 32%. Deze vaste opslag is opgenomen om duidelijkheid te verschaffen en uniformiteit
te bewaren. Dit opslagpercentage is onderzocht en wordt toegepast bij andere subsidieregelingen
naar tevredenheid van aanvragende partijen. Het betreft een opslag voor werkgeverslasten,
inclusief een opslag voor een eventuele dertiende maand. Wanneer de loonkosten per
uur moeten worden vastgesteld, wordt een norm gehanteerd van 1.720 uur bij een dienstverband
van 40 uur per week, of het maximaal aantal werkbare uren gebaseerd op afspraken in
de betreffende CAO.
Maatregelen
Niet het sectorplan als geheel, maar de maatregelen in het sectorplan kunnen voor
cofinanciering in aanmerking komen. Het sectorplan kan daarom omvangrijker zijn dan
de maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd.
Sectorplan
Het sectorplan is het geheel van bij de subsidieaanvraag ingediende stukken. De subsidieaanvraag
maakt hier deel van uit.
Subsidiedossier
Het subsidiedossier kan openbaar gemaakt worden, dit dossier kan de volgende documenten
bevatten: het sectorplan, de aanvraag, gevoerde correspondentie in het kader van de
aanvraag, eventueel voorgenomen besluit en zienswijze, de beschikking, gevoerde correspondentie
na de beschikking, eventuele wijziging van de beschikking, gevoerde correspondentie
over voorschotten, tussen- en eindrapportages, vaststellingsbeschikkingen en gegevens
in het kader van evaluatie;
Werknemer
Voor werknemer is aangesloten bij het begrip werknemer in de zin van de Werkloosheidswet.
Werkgeversorganisatie en werknemersorganisatie
Omdat werknemers- en werkgeversorganisaties altijd kunnen optreden als hoofdaanvrager,
zijn deze nader gedefinieerd en ingekaderd. Deze zijn zo gedefinieerd dat het gaat
om organisaties die partijen zijn bij de meeste recente voor die sector geldende CAO,
dan wel zijn aangesloten bij een in de bijlage opgenomen centrale organisatie. Ingeval
er geen geldende CAO is, dient het om de laatst geldende CAO te gaan.
Zelfstandige zonder personeel
Een zzp’er is iemand die voor de inkomstenbelasting als ondernemer telt en geen personeel
in dienst heeft.
Artikel 1.2 Financiering sectorplannen
Organisaties van werkgevers en werknemers worden aangemoedigd samenwerkingsverbanden
aan te gaan en sectorplannen op te stellen. De maatregelen in deze sectorplannen worden
door het samenwerkingsverband zelf gefinancierd. Indien één of meerdere provincies
of een (centrum)gemeenten deel uitmaken van het samenwerkingsverband, dan kunnen zij
slechts 50% van de bijdrage van het samenwerkingsverband financieren. Dit betekent
dat zij maximaal 25% van het gehele bedrag kunnen meefinancieren naast de bijdrage
van 50% die op grond van deze regeling wordt verstrekt. Maatregelen in de plannen
kunnen op grond van deze regeling voor tijdelijke cofinanciering in aanmerking komen.
Hiervoor geldt een maximumtermijn van twee jaar, ook als de uitvoering van het sectorplan
langer duurt dan twee jaar. Het deel dat blijkens de begroting van het sectorplan
door het samenwerkingsverband zelf wordt gefinancierd, kan niet bestaan uit middelen
die op grond van een andere regeling zijn gesubsidieerd. Bijdragen voor dezelfde activiteiten
door externe private fondsen, anders dan O&O-fondsen, kunnen ook geen eigen middelen
zijn. Wat betreft de regels om dubbelfinanciering te voorkomen, geldt een uitzondering
voor organisaties die meer dan de helft van hun inkomsten uit subsidies ontvangen,
tenzij een organisatie een op winst gerichte Besloten Vennootschap of Naamloze Vennootschap
is. Deze uitzondering is nodig omdat deze organisaties anders niet kunnen deelnemen.
Voor het aanvangstijdstip van het sectorplan wordt in beginsel de datum van de subsidiebeschikking
genomen. De hoofdaanvrager kan er echter ook voor kiezen deze datum eerder vast te
stellen, bijvoorbeeld als bepaalde scholingstrajecten aanvangen vóórdat het eerste
aanvraagtijdvak is geopend. De hoofdaanvrager loopt hierbij wel het risico dat de
subsidie wordt geweigerd. De tot dan toe gemaakte kosten blijven dan geheel voor rekening
van de hoofdaanvrager.
Artikel 1.3 Toepasselijkheid Algemene regeling SZW-subsidies
Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing. De algemene
in die regeling neergelegde subsidieregels gelden voor zover daar in deze regeling
niet van wordt afgeweken. Toepasselijkheid van de algemene regeling geldt in ieder
geval voor een verplichte controleverklaring van een accountant bij eindafrekening
en voor bepalingen betreffende terugvordering van de subsidie.
Artikel 1.4 Subsidieplafond
Er wordt 150 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de cofinanciering van sectorplannen.
Het totale bedrag kan worden opgedeeld in meerdere aanvraagtijdvakken waarin sectorplannen
kunnen worden ingediend. Per aanvraagtijdvak geldt een afzonderlijk subsidieplafond,
dat niet overschreden kan worden. In het derde aanvraagtijdvak staat het gehele bedrag
ter beschikking voor subsidieverlening. Mocht dit niet geheel worden opgebruikt, dan
kan er voor worden gekozen om nog een volgend aanvraagtijdvak te openen.
Artikel 1.5 Verdeling
Aanvragen worden bij voorkeur digitaal ontvangen en in volgorde van binnenkomst behandeld.
Een aanvraag wordt geweigerd indien toekenning van de aanvraag tot overschrijding
van het voor dat aanvraagtijdvak geldende subsidieplafond zou leiden. Een aanvraag
kan gedeeltelijk worden toegewezen als niet alle maatregelen subsidiabel zijn. Gedeeltelijke
toewijzing van een aanvraag door toewijzing van het resterende voor dat aanvraagtijdvak
beschikbare budget is niet mogelijk. Om te voorkomen dat onvolledige aanvragen voorrang
krijgen op later ingediende volledige aanvragen, geldt dat een aanvraag pas in behandeling
wordt genomen wanneer deze volledig is. Dit laat het recht van de aanvrager in stand
om een aanvraag aan te vullen, indien deze nog niet volledig was en het subsidieplafond
nog niet is bereikt.
Artikel 1.6 Mandaat directeur Agentschap SZW
De directeur van het Agentschap SZW wordt gemandateerd de nodige besluiten te nemen
ter uitvoering van de regeling. Zo kan door de directeur worden besloten of subsidie
wordt verleend, zodat de activiteiten kunnen plaatsvinden en kan deze achteraf bepalen
of aan de eisen is voldaan en de subsidie definitief vaststellen. De directeur van
het Agentschap kan zijn taken, op het beslissen op bezwaarschriften na, geheel of
gedeeltelijk mandateren aan functionarissen binnen het Agentschap. De directeur kan,
op grond van artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zelf beslissen op
een bezwaarschrift dat gericht is op een besluit dat door of namens de directeur genomen
is.
Hoofdstuk 2 Subsidieverlening
Artikel 2.1 Het samenwerkingsverband
Om te verzekeren dat de sectorplannen die ingediend worden, worden gedragen door werknemers-
en werkgeversorganisaties met een solide achterban, worden eisen gesteld aan het samenwerkingsverband
dat een sectorplan kan indienen. Partijen die tezamen aan een collectieve arbeidsovereenkomst
(CAO) gebonden zijn, kunnen in ieder geval een aanvraag tot cofinanciering van een
sectorplan indienen. Voor sectoren die niet zijn gebonden aan een CAO is de mogelijkheid
open gelaten dat ook zij een sectorplan met een aanvraag tot cofinanciering kunnen
indienen, mits er een of meer werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties deel
uitmaken van het samenwerkingsverband.
Voor ieder samenwerkingsverband geldt dat deze samenwerking dient te worden vastgelegd
in een samenwerkingsovereenkomst, die aan de minister wordt overlegd. De samenwerkingsovereenkomst
wordt ondertekend door de partijen in het samenwerkingsverband, inclusief de hoofdaanvrager
die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband.
Artikel 2.2 De hoofdaanvrager
Een werknemersorganisatie, een werkgeversorganisatie of een O&O-fonds treedt bij de
aanvraag en verdere uitvoering van het sectorplan op als hoofdaanvrager. De hoofdaanvrager
wordt door de samenwerkende partijen gemachtigd om in en buiten rechte namens hen
op te treden. Daarbij dient de hoofdaanvrager aan te tonen dat het samenwerkingsverband
in staat is de in het sectorplan opgenomen maatregelen, binnen de gestelde tijd uit
te voeren. Indien dit naar het oordeel van de minister onvoldoende is aangetoond,
kan de aanvraag tot cofinanciering worden geweigerd.
Alle correspondentie met de minister verloopt via de hoofdaanvrager. Omdat eventuele
terugvordering van de subsidie op grond van artikel 4.2, bij de hoofdaanvrager plaatsvindt,
worden aan de hoofdaanvrager eisen gesteld met betrekking tot diens vermogen op het
moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Dit vermogen dient ten minste 80% van het
aangevraagde subsidiebedrag te zijn. Voor de bepaling van het aangevraagde subsidiebedrag
worden de aanvragen van alle door de hoofdaanvrager ingediende sectorplannen bij elkaar
opgeteld. Indien de hoofdaanvrager niet over een dergelijk eigen vermogen kan beschikken,
stellen één of meer partijen per samenwerkingsverband of het samenwerkingsverband
gezamenlijk zich garant voor 80% van het door hen aangevraagde subsidiebedrag.
Als het niet mogelijk is één van de genoemde organen als hoofdaanvrager op te laten
treden, kan in die gevallen ook een andere organisatie uit het samenwerkingsverband
als hoofdaanvrager optreden. In dit geval toont de hoofdaanvrager aan dat één of meerdere
partijen uit het samenwerkingsverband of het samenwerkingsverband zich gezamenlijk
garant stelt of stellen voor ten minste 80% van het aangevraagde subsidiebedrag.
Indien één partij zich garantstelt voor 80% van het aangevraagde subsidiebedrag, dient
deze aan te tonen over voldoende middelen te beschikken om de garantstelling te waarborgen.
Is dit niet het geval dan kan subsidie geweigerd worden.
Provincie en gemeenten treden niet op als hoofdaanvrager van een aanvraag tot cofinanciering.
Dat houdt verband met hoofdstuk 3 van de Financiële Verhoudingswet (Fvw), waarin bepaald
is, dat elke uitkering die naar gemeenten of provincies gaat, beschouwd wordt als
een zogeheten specifieke uitkering. De toepassing van deze wet zou er voor zorgen
dat tussen gemeenten, provincies en andere organisaties die als hoofdaanvrager optreden,
ongewenste verschillen in verantwoording van de subsidie optreden. Gemeenten en provincies
zouden als hoofdaanvrager namens het samenwerkingsverband de subsidie vanwege de Fvw
verplichtingen, op 15 juli na het jaar waarin het sectorplan eindigt, middels de SiSa
systematiek moeten verantwoorden, terwijl andere hoofdaanvragers de subsidie direct
na afloop van het project verantwoorden en waarbij de subsidie wordt vastgesteld op
basis van de gerealiseerde prestaties. Bovendien zou er dan een verschil in controle-intensiteit
zijn. Indien er op regionaal niveau organisaties bestaan waarin gemeenten of provincies
participeren, kan een dergelijke organisatie wel als hoofdaanvrager optreden.
Artikel 2.3 De aanvraag
Sectorplannen moeten een zekere omvang hebben om voor cofinanciering in aanmerking
te komen. De drempel wordt gelegd op een subsidieaanvraag van ten minste 125.000 Euro.
Een sectorplan moet via een (elektronisch) aanmeldformulier aangemeld worden, dit
formulier is te vinden op de site van het Agentschap (www.agentschapszw.nl).
Per opengesteld aanvraagtijdvak kan er slechts één sectorplan ingediend worden door
de hoofdaanvrager die ziet op dezelfde, sectoren, branches of arbeidsmarktregio’s.
Wel is het mogelijk om opnieuw een sectorplan in te dienen wanneer een eerder plan
geheel is geweigerd of ingetrokken.
De aanvraag moet inzicht geven in de arbeidsbehoefte en het beschikbare arbeidsaanbod
die leiden tot arbeidsmarktknelpunten in de beroepen waar de maatregelen betrekking
op hebben. Hiertoe is een lijst opgesteld met stukken die in ieder geval bij de subsidieaanvraag
dienen te worden gevoegd. Al deze stukken tezamen vormen het sectorplan. Een onvolledige
aanvraag wordt niet in behandeling genomen. De aanvraag wordt pas in behandeling genomen
als deze voldoende is aangevuld en volledig is.
Bij de aanvraag wordt een analyse gevoegd waarin inzicht wordt gegeven in de arbeidsbehoefte
en het beschikbare arbeidsaanbod die leiden tot arbeidsmarktknelpunten nu en in de
komende vijf jaren in beroepen in de sectoren, branches of arbeidsmarktregio’s waarop
het sectorplan betrekking heeft. Het sectorplan omschrijft vervolgens de maatregelen
die het samenwerkingsverband voorstelt om deze knelpunten op te lossen. De maatregelen
worden SMART geformuleerd. Dit betekent dat de doelen in het sectorplan specifiek,
meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn. Het sectorplan moet in balans
zijn om voor cofinanciering in aanmerking te komen. Dit betekent dat de verschillende
maatregelen, als geheel worden beschouwd en dat deze dus ook als geheel een oplossing
moeten bieden voor de gesignaleerde knelpunten.
Het sectorplan dient ook aan te geven onder welke voorwaarden de maatregelen zullen
worden uitgevoerd. Dit is een vorm van zelfregulering die het mogelijk maakt dat sectorale
maatregelen niet van overheidswege worden ingekaderd. Het samenwerkingsverband legt
zelf de kaders vast voor de maatregelen die worden voorgesteld. Bij deze voorwaarden
wordt eveneens aangegeven hoe de naleving door het samenwerkingsverband gehandhaafd
zal worden.
De begroting en de liquiditeitsprognose moeten een duidelijk inzicht geven in de kosten
en baten van het sectorplan en in de wijze waarop het samenwerkingsverband de eigen
financiering heeft geregeld. De onderbouwde begroting laat duidelijk zien welke activiteiten
zullen worden ondernomen, wat de kosten van deze afzonderlijke activiteiten zijn,
en waar deze kosten op zijn gebaseerd. De begroting bevat geen kosten voor overhead
of aan overhead gerelateerde exploitatiekosten. Deze kosten komen wel voor cofinanciering
in aanmerking op grond van artikel 4.6. Voorts moet duidelijk zijn vermeld hoe structurele,
niet op de crisis gerichte, maatregelen zullen worden gefinancierd na afloop van de
periode waarvoor financiering is verleend. Op deze manier wordt inzicht verkregen
in hoe het samenwerkingsverband deze maatregelen zal voortzetten zonder cofinanciering.
In het geval de werknemers- en werkgeversorganisaties afwijken van de standaard regels
van de baangarantie, wordt dit in een overeenkomst opgenomen en deze moet ook bij
de aanvraag gevoegd worden.
Aangezien voor de cofinanciering van sectorplannen een bedrag van 150 miljoen euro
beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke middelen moet worden opgebracht, is transparantie
over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil het Agentschap SZW
informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Daar stemt
de hoofdaanvrager mee in door het indienen van de aanvraag namens het samenwerkingsverband.
Hiermee wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet
openbaarheid van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze
van de hoofdaanvrager behoeft te worden gevraagd.
Artikel 2.4 Subsidieverlening
De subsidie wordt aan de hoofdaanvrager verstrekt. In de subsidiebeschikking wordt
het maximumbedrag bepaald dat tegemoet kan worden gezien en wordt een termijn gesteld
waarbinnen het sectorplan uitgevoerd dient te worden. Deze termijn is nooit langer
dan twee jaar na aanvang van de uitvoering van het sectorplan (zie artikel 1.2, zesde
lid). Het maximumbedrag wordt bepaald op 50% van het totaal van de kosten van de maatregelen
die zullen worden gesubsidieerd. Omdat sectorplannen sterk van elkaar kunnen verschillen,
kunnen in de subsidieverlening nadere verplichtingen worden opgenomen. Dit heeft bijvoorbeeld
betrekking op de administratie en uitvoering van het sectorplan. Dit betreft onder
meer de wijze waarop de subsidiabele kosten in de administratie worden bijgehouden.
In de subsidiebeschikking wordt duidelijk aangegeven welke prestaties behaald moeten
worden. Hierbij worden geen concrete resultaten genoemd. Het is immers niet mogelijk
vooraf vast te leggen dat ten minste een bepaald aantal personen een dienstbetrekking
moet hebben gevonden. De arbeidsmarkt is van zoveel factoren afhankelijk dat een hoofdaanvrager
daar niet op afgerekend kan worden. Wel wordt in de subsidiebeschikking vastgelegd
welke prestaties moeten worden behaald. De prestatie waarop wordt afgerekend is het
toepassen van een voorgestelde maatregel. Dit kan een bepaalde scholingsmaatregel
zijn, of het opzetten van infrastructuur voor de begeleiding van werk naar werk. Dit
houdt in dat de maatregelen worden beschreven en het aantal keer dat een bepaalde
maatregel zal worden uitgevoerd en tegen welke kosten. Hierop vind de eindverantwoording
en de subsidievaststelling plaats. De voorgenomen maatregelen en prestaties worden,
op basis van het opgegeven tijdpad op grond van artikel 2.3, onderdeel e, vastgelegd
in een tijdpad. Op grond van dit tijdpad wordt ook bepaald of er voorschotten worden
verleend en in welk ritme en voor welke hoogte.
Artikel 2.5 Weigering van de subsidie
De regeling biedt ruimte voor diverse samenwerkingsverbanden en diverse sectorplannen.
Vooraf moet echter zo veel mogelijk duidelijk zijn of het ingediende sectorplan voldoende
basis biedt om subsidie te verstrekken. Om te voorkomen dat bij de subsidievaststelling
blijkt dat er onterecht of te veel subsidie is verstrekt, wordt de subsidie in een
aantal gevallen in ieder geval geheel of gedeeltelijk geweigerd. Algemeen geldt dat
de aanvraag moet voldoen aan alle eisen die daaraan krachtens deze regeling zijn gesteld.
De hoofdaanvrager wordt bij een onvolledige aanvraag wel in de gelegenheid gesteld
om deze aan te vullen. De weigeringsgronden zien verder op een inhoudelijke beoordeling
van de sectoranalyse en de andere componenten van het sectorplan. Zo moeten de verhoudingen
goed zijn tussen de kosten en de te verwachten resultaten. Dit geldt ook voor de verhouding
tussen de kosten en de omvang van de gesignaleerde problematiek in de desbetreffende
sector. Het samenwerkingsverband moet aantonen dat zij voldoende middelen hebben om
hun deel van de maatregelen te financieren, daarnaast moeten zij ook aantonen dat
de maatregelen noodzakelijk zijn, het kan daarom niet gaan om activiteiten die zonder
cofinanciering ook al worden uitgevoerd. De regeling heeft een generiek karakter.
Daarom dienen de maatregelen in de sectorplannen open te staan voor alle bedrijven
binnen de sector of de arbeidsmarktregio. Is dit niet het geval, dan wordt cofinanciering
geweigerd. Wanneer de maatregelen niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in hoofdstuk
3, dan wordt de subsidie, voor die maatregelen, geweigerd. Als er onvoldoende zekerheid
bestaat over de aannames die door de hoofdaanvrager aangetoond moeten worden, wordt
de subsidie geweigerd. De subsidieaanvraag wordt in ieder geval geheel geweigerd wanneer
het totale te verstrekken subsidiebedrag lager is dan 125.000 euro. Als de subsidie
wordt geweigerd, wordt dit in de beschikking gemotiveerd.
Hoofdstuk 3 Subsidiabele kosten en maatregelen
Artikel 3.1 Subsidiabele maatregelen
Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient het sectorplan aan een aantal voorwaarden
te voldoen. Ten eerste worden in artikel 3.2 tot en met 3.5 verschillende soorten
activiteiten toegelicht, waarvan de kosten voor cofinanciering in aanmerking kunnen
komen. De activiteiten zijn gericht op mobiliteit van werk naar hetzelfde of ander
werk, van werkloosheid naar werk en van overig naar werk. In de sectorplannen kunnen
maatregelen worden opgenomen die gericht zijn op het bevorderen van de (inter)sectorale
mobiliteit van werknemers naar een ander beroep bij een andere werkgever. Daarnaast
kunnen er ook maatregelen opgenomen worden die gericht zijn op bevordering van de
mobiliteit van werknemers naar hetzelfde beroep, maar bij een andere werkgever of
in een andere sector. Naast trajecten die gericht zijn op van werk naar werk, kunnen
sectorplannen ook maatregelen bevatten die gericht zijn het bevorderen van de kansen
van WW-gerechtigden, zelfstandigen zonder personeel en overige gevallen (voor voorbeelden
van overige gevallen zie de toelichting bij artikel 3.5).
Indien er scholing wordt gevolgd in het kader van activiteiten die gericht zijn om
werknemers te helpen naar een ander beroep, of WW-gerechtigden naar hetzelfde of een
ander beroep, dan wordt er in beginsel een baangarantie afgegeven door de werkgever.
De baangarantie is dus relevant bij de maatregelen waar ook de Brug-WW van toepassing
kan zijn (maatregelen genoemd in de artikelen 3.2 en 3.4).
Het staat sociale partners vrij, wanneer daarover overeenstemming bestaat, om in het
sectorplan afwijkende afspraken te maken over de baangarantie. Daarbij kan gedacht
worden aan de termijn voor de baangarantie, maar ook aan de wijze van vormgeven. Bij
dit laatste gaat het er bijvoorbeeld om dat niet de individuele werkgever die de scholing
aanbiedt, ook de baangarantie geeft, maar dat de sector invulling geeft aan de baangarantie.
In het geval er afwijkende afspraken worden gemaakt dient de overeenkomst waarin deze
afspraken zijn vastgelegd, ook bij de aanvraag opgenomen te worden. Wanneer er geen
overeenkomst bij de aanvraag is opgenomen, gelden automatisch de algemene regels omtrent
de baangarantie.
Artikel 3.2 Van werk naar een ander beroep
Sectorplannen kunnen maatregelen bevatten die vallen onder dit artikel. In het kader
van van werk naar werk trajecten komen kosten voor de volgende activiteiten in aanmerking
voor cofinanciering:
-
– Begeleiding en bemiddeling richting een nieuwe baan in een ander beroep bij een andere
werkgever. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld vacaturecafés, sollicitatietraining,
loopbaanadvies en arbeidsmarktoriëntatie, loopbaangesprekken, coaching en mobiliteitstrajecten.
-
– Infrastructuur, hierbij kan gedacht worden aan het opzetten van een mobiliteitsbank
of andere manieren om de werknemer te begeleiden naar een ander beroep.
-
– Het in kaart brengen van de competenties van de werknemer. Dit kan door middel van
een ervaringscertificaat (EVC), een ervaringsprofiel (EVP) of een competentiescan.
-
– Omscholing, het moet hier gaan om een algemene opleiding die nodig is om de stap naar
een ander beroep te kunnen maken. In dat geval kan – wanneer aan de overige voorwaarden
voor WW wordt voldaan – beroep op een WW uitkering worden gedaan (Brug-WW). Zie voor
nadere uitleg over de samenhang met de Brug-WW de toelichting bij artikel 6.2.
Artikel 3.3 Van werk naar hetzelfde beroep
Naast een traject gericht op een ander beroep, kunnen er ook maatregelen opgenomen
worden die leiden naar baan in hetzelfde beroep, maar bij een andere werkgever in
dezelfde of in een andere sector. Deze maatregelen kunnen tevens deel uitmaken van
het sectorplan. Op omscholing na, kunnen 50% van de kosten voor de activiteiten genoemd
in de toelichting in artikel 3.2 ook hier voor cofinanciering in aanmerking komen.
Omdat het gaat om werk in het zelfde beroep zal er geen sprake zijn van omscholing,
maar van bijscholing.
Artikel 3.4 Vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet naar een ander of
hetzelfde beroep
Ook maatregelen in een sectorplan met als doel WW-gerechtigden te begeleiden naar
een baan in een ander of hetzelfde beroep, bij een andere werkgever dan de werkgever
waarbij de werkloosheid is ontstaan, kunnen in aanmerking komen voor cofinanciering.
Bij maatregelen in het kader van werkloosheid naar een ander of hetzelfde beroep komen
kosten van de volgende activiteiten in aanmerking voor cofinanciering:
-
– Begeleiding en bemiddeling richting een nieuwe baan bij een andere werkgever dan waarbij
de werkloosheid is ontstaan. In de toelichting van artikel 3.2 is beschreven welke
activiteiten hieronder kunnen vallen.
-
– Het in kaart brengen van de competenties van de uitkeringsgerechtigde. Dit kan bijvoorbeeld
door middel van een ervaringscertificaat (EVC), een ervaringsprofiel (EVP) of een
competentiescan.
-
– Omscholing, het moet hier gaan om algemene scholing die nodig is om de stap naar een
ander beroep te kunnen maken.
-
– In het geval van een WW-gerechtigde kan het ook gaan om bijscholing. Bijscholing voor
een WW-gerechtigde is noodzakelijke scholing in het kader van de Brug-WW.
Artikel 3.5 Van overig naar een ander of hetzelfde beroep
Maatregelen kunnen ook gericht zijn op het bevorderen van kansen van de groep ‘overige’.
Hieronder vallen personen niet zijnde werknemers of WW-gerechtigden. Een persoon die
bijvoorbeeld een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, kan onder deze
categorie vallen, maar daarnaast kan ook gedacht worden aan mensen die niet werken
en ook geen uitkering krijgen of herintreders. Ook zelfstandigen zonder personeel
kunnen op grond van dit artikel deelnemen aan een sectorplan. Maatregelen in een sectorplan
met als doel deze doelgroep te begeleiden naar een baan in een ander of hetzelfde
beroep kunnen in aanmerking komen voor cofinanciering. Activiteiten waarvoor de kosten
in aanmerking komen voor cofinanciering zijn:
-
– Begeleiding en bemiddeling richting een baan in hetzelfde of een ander beroep. In
toelichting bij artikel 3.2 is omschreven welke activiteiten hieronder kunnen vallen.
-
– Het in kaart brengen van de competenties van de persoon die in deze categorie valt.
Dit kan worden gedaan door middelen van ervaringscertificaat (EVC), ervaringsprofiel
(EVP) of door middel van een competentiescan.
-
– Omscholing, het moet hier gaan om een algemene opleiding die nodig is om de stap naar
een ander beroep te kunnen maken.
-
– In dit geval kan het ook gaan om bijscholing.
Artikel 3.6 Kosten voor opleidingen in het kader van de maatregelen genoemd in de
artikelen 3.2 tot en met 3.5
Opleiding is een essentieel instrument voor de inzetbaarheid van werknemers. De regeling
maakt het mogelijk algemene vormen van opleidingen in het kader van de maatregelen
genoemd in de artikelen 3.2 tot en met 3.5, te subsidiëren. Bij opleidingen die bij
derden worden ingekocht, kan de totale kostprijs, zonder uitsplitsing naar bestanddelen
genoemd in het eerste lid, worden opgevoerd. Met dien verstande dat het een redelijke
kostprijs is die is gebaseerd op die bestanddelen. Zowel de kosten van diegene die
een opleiding geven als van werknemers die bij de werkgever waarbij de arbeidsovereenkomst
zal worden beëindigd, werkzaam zijn en opleiding volgen, komen voor cofinanciering
in aanmerking. 50% van de subsidiabele kosten wordt gesubsidieerd tot een maximum
van 2 miljoen euro per project per arbeidsorganisatie.
Omdat het vanaf 1 januari 2015 mogelijk is voor de werknemer, genoemd in artikel 3.2,
en de WW-gerechtigde, genoemd in artikel 3.4, om tijdens de scholing gebruik te maken
van de Brug-WW, is het noodzakelijk dat het UWV op de hoogte is van scholing van een
werknemer of WW-gerechtigde binnen het sectorplan. Dit zal worden gedaan door middel
van een bewijs van deelname aan de deelnemer, verstrekt door de hoofdaanvrager en
deze zal daarnaast eenmaal per zes maanden aan het UWV een lijst verstrekken met alle
WW-gerechtigden die in het kader van het sectorplan een opleiding volgen. Deelnemers
zullen worden geïnformeerd door de hoofdaanvrager dat hun gegevens voor deze doeleinden
naar het UWV worden gezonden.
Beroepsbegeleidende leerweg trajecten kunnen door vaste instroommomenten niet altijd
direct na goedkeuring van een sectorplan aanvangen. Daarom is het nodig de regeling
specifiek voor de duur van deze opleiding aan te vullen. Zo wordt afgeweken van de
regel dat de eindverantwoording uiterlijk twee jaren na aanvang van de uitvoering
van het sectorplan wordt ingediend. Immers er kan al met de uitvoering van andere
maatregelen worden begonnen, als de beroepsbegeleidende leerweg trajecten nog moeten
starten. Indien een sectorplan beroepsbegeleidende leerweg trajecten bevat, moet de
verantwoording over dat sectorplan ingediend worden binnen dertien weken na afloop
van de maatregelen waarvoor subsidie is verleend. Op grond van artikel 4.5, in samenhang
met artikel 1.2, zesde lid, zou de verantwoording moeten worden ingediend binnen dertien
weken na de termijn van twee jaren vanaf het moment van aanvang van het sectorplan.
De einddeclaratie wordt nu in één keer voor alle maatregelen uit het sectorplan ingediend.
De overige vereisten voor het verzoek tot subsidievaststelling zijn onverminderd van
toepassing.
De beroepsbegeleidende leerweg trajecten hoeven daarnaast, in afwijking van artikel
4.2, niet binnen zes maanden na goedkeuring van het sectorplan aan te vangen. Zodra
een aanvang is gemaakt met de beroepsbegeleidende leerweg – binnen één jaar na de
subsidieverlening – mag deze nog twee jaar doorlopen.
Artikel 3.7 In aanmerking te nemen kosten
De regeling geeft aan dat kosten die voor subsidie in aanmerking komen, alle kosten
zijn die daadwerkelijk zijn gemaakt ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten,
genoemd in de artikelen 3.2 tot en met 3.5, en die rechtstreeks aan de uitvoering
van de maatregelen zijn toe te rekenen. Dit houdt onder andere in dat de uurtarieven
van het eigen personeel zijn genormeerd op de werkelijke kosten en voor ingehuurd
personeel zal de accountant moeten beoordelen of er sprake is van marktconformiteit.
Tevens komen voor cofinanciering in aanmerking de kosten voor overhead en aan overhead
gerelateerde exploitatiekosten (zie toelichting artikel 4.6).
Artikel 3.8 Niet in aanmerking te nemen kosten
Onredelijke kosten komen niet voor cofinanciering in aanmerking. Dit houdt in dat
de kosten in verhouding moeten staan tot de prestaties en dus marktconform moeten
zijn.
Het samenwerkingsverband heeft de vrijheid om zelf te kiezen of zij alle werkzaamheden
in het kader van het sectorplan zelf uitvoert of dat zij er voor kiest bepaalde opdrachten
door derden te laten uitvoeren. Indien er voor wordt gekozen dat een deel van de uitvoering
wordt uitbesteed, draagt het samenwerkingsverband er zorg voor dat de prijs voor deze
opdracht marktconform is. Er dient een transparante aanbestedingsprocedure te hebben
plaatsgevonden. Als de opdracht die wordt uitbesteed het drempelbedrag van € 50.000,–
te boven gaat, dan worden in ieder geval drie offertes opgevraagd. Indien uit de controleverklaring
van de accountant blijkt dat met bovenstaande geen rekening is gehouden, komen de
gemaakte kosten niet in aanmerking voor subsidie.
Maatregelen die op enige andere wijze van overheidswege worden gefinancierd, worden
op grond van deze regeling niet nogmaals gefinancierd. In het geval van een beroepsbegeleidende
leerweg bijvoorbeeld, kunnen kosten voor begeleiding en opleidingsbenodigdheden op
grond van de subsidieregeling praktijkleren3 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor subsidie in aanmerking
komen, deze kosten worden dan niet meer op grond van deze regeling gesubsidieerd.
Uitzondering op deze regel is de bijdrage van een (centrum)gemeente of een provincie
in het samenwerkingsverband, zoals op genomen in artikel 1.2, tweede lid.
Hoofdstuk 4 Subsidieverstrekking
Artikel 4.1 Hoogte van de subsidie
De betrokken partijen dragen in beginsel zelf de kosten van de sectorplannen. Daarvan
kan de helft, onder de voorwaarden die in deze regeling zijn neergelegd, worden gesubsidieerd.
Voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling geldt een malus. Als minder
dan 60% van de maatregelen waarvoor in de subsidiebeschikking subsidie is toegekend
daadwerkelijk is gerealiseerd, volgt nihilstelling van de subsidie. Slechts als er
zeer goede redenen zijn voor de onderrealisatie, wordt de subsidie evenredig aan de
onderrealisatie verlaagd.
Artikel 4.2 Intrekking en terugvordering
De uitvoering en verantwoordelijkheid van de sectorplannen ligt bij de hoofdaanvrager.
Indien uit een controle toch blijkt dat het subsidiebedrag onrechtmatig of oneigenlijk
is gebruikt, wordt de beschikking tot subsidieverlening in beginsel geheel ingetrokken.
Indien er geen aanleiding is om de subsidiebeschikking geheel in te trekken, omdat
het bijvoorbeeld slechts een geringe omissie betreft en uit de controle blijkt dat
het sectorplan als geheel conform de subsidiebeschikking is uitgevoerd, kan de subsidie
gedeeltelijk worden ingetrokken. De algemene regels betreffende intrekking en terugvordering,
zoals deze zijn neergelegd in de Algemene regeling SZW-subsidies, zijn op deze regeling
van toepassing. Dit betekent dat eventuele kosten voor de terugvordering, bij de hoofdaanvrager
in rekening worden gebracht.
Artikel 4.3 Bevoorschotting en meldingsplicht
Het verlenen van een eerste voorschot kan ambtshalve plaatsvinden, als de aanvrager
niet bij de aanvraag heeft aangegeven geen voorschot te willen ontvangen. Verdere
voorschotten kunnen, indien de aanvrager dit wenst, worden verstrekt in een in de
subsidiebeschikking bepaald ritme. In de subsidiebeschikking wordt, op basis van het
ingediende sectorplan en het hierin opgenomen tijdpad, bepaald wat de liquiditeitsprognose
van de hoofdaanvrager is. Aan de hand hiervan wordt bepaald of, en op welke wijze
voorschotten zullen worden verleend. Het is van belang dat het samenwerkingsverband
en de hoofdaanvrager zelf over voldoende middelen beschikken om het sectorplan uit
te voeren. Het tussentijdse voorschot kan hier aan bijdragen.
Naast de rapportageverplichting, heeft de hoofdaanvrager op grond van artikel 4.3
de plicht veranderingen in omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op
de hoogte van de subsidie. Indien de hoofdaanvrager niet aan deze meldplicht voldoet,
kan de minister een bestuurlijke boete opleggen op grond van de Wet bestuurlijke boete
meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies. De meldplicht omvat alle omstandigheden
die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie. Dit betekent dat iedere
afwijking van het tijdpad, waarop de bevoorschotting is gebaseerd, binnen twee maanden
na afloop van de periode van zes maanden waarvoor een voorschot is verleend, moet
worden gemeld. Voor onderrealisatie geldt een aparte meldingsplicht, de maximumboete
voor overtreding van deze plicht is eveneens afwijkend.
Artikel 4.4 Rapportageverplichting
De hoofdaanvrager legt uiterlijk acht weken na het moment dat er twaalf maanden zijn
verstreken sinds de uitvoering van het sectorplan is gestart, een tussenverslag over
indien het sectorplan een looptijd heeft van langer dan twaalf maanden. Wanneer een
beroepsbegeleidende leerweg onderdeel uitmaakt van de maatregelen, en de looptijd
van het sectorplan hierdoor langer is dan 24 maanden, zal de hoofdaanvrager uiterlijk
acht weken na het moment dat er 24 maanden zijn verstreken een tweede tussenverslag
overleggen. Het tussenverslag bevat ten minste de gerealiseerde aantallen, de aard
en de kosten van de maatregelen en de resultaten. Bij het eerste tussenverslag wordt
informatie opgenomen over de eerste twaalf maanden, in het tweede tussenverslag wordt
informatie opgenomen over de periode van de dertiende tot en met de vierentwintigste
maand. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de persoonsgegevens van de deelnemers aan
de maatregelen. De persoonsgegevens bestaan uit de burgerservicenummers van de deelnemers.
Op grond van artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies kan de minister gebruik maken
van deze gegevens. Deze persoonsgegevens zijn nodig om te controleren of er geen sprake
is van dubbelfinanciering en er kan onderzoek worden gedaan naar de effectiviteit
van de maatregelen ten aanzien van dezelfde persoon. De gegevens zullen anoniem worden
gebruikt voor bestandsvergelijking. Dit is gerechtvaardigd nu dit de minste administratieve
lasten voor alle betrokkenen met zich meebrengt. Monitoring op andere wijze zou eveneens
inbreuk op de privacy van de betrokken deelnemers met zich brengen.
Indien de hoofdaanvrager voorschotten ontvangt, kan in de beschikking tot subsidieverdeling
de verplichting worden opgenomen dat bij het tussenverslag een verklaring van een
accountant wordt gevoegd. Op deze wijze bestaat er in een eerder stadium dan eerst
na twee jaren zekerheid over de gemaakte kosten voor zowel de hoofdaanvrager als de
minister. Het tussenverslag kan aanleiding geven de liquiditeitsprognose en de wijze
van bevoorschotting aan te passen.
Artikel 4.5 Einddeclaratie en subsidievaststelling
In artikel 16 van de Algemene regeling SZW-subsidies is bepaald dat bij subsidies
boven de 50.000 euro de einddeclaratie wordt vergezeld van een controleverklaring
van een accountant. Aangezien de subsidies voor cofinanciering van sectorplannen allen
de grens van 125.000 euro overschrijden (artikel 2.5, tweede lid), wordt bij de einddeclaratie
altijd een controleverklaring gevoegd. De kosten hiervan worden geacht te zijn inbegrepen
in de kosten van overhead, welke zijn opgenomen in artikel 4.6, die op grond van deze
regeling worden uitgekeerd.
De hoofdaanvrager wordt afgerekend op de prestaties die zijn bepaald in de beschikking
tot subsidieverlening. De hoofdaanvrager toont bij de einddeclaratie aan hoeveel maatregelen
daadwerkelijk zijn uitgevoerd en, voor zover van toepassing, voor welke personen dit
is gebeurd. Indien de subsidie is verstrekt voor het opzetten van infrastructuur,
zoals voor het begeleiden van personen in van werk naar werk, dan is de prestatie
waarop wordt afgerekend het functioneren van deze infrastructuur.
De eindverantwoording vindt plaats op behaalde prestaties en uitgevoerde maatregelen.
Hiervoor wordt gekeken naar de op grond van artikel 2.4 in de beschikking opgenomen
afspraken en de op grond artikel 4.5, tweede lid, verstrekte gegevens over realisatie.
Daarbij wordt het aantal keer dat maatregelen zijn uitgevoerd vermenigvuldigd met
de daadwerkelijk gemaakte kosten per maatregel. Het maximumbedrag dat voor een bepaalde
maatregel in de subsidiebeschikking is bepaald en het maximaal aantal keren dat een
maatregel zal worden uitgevoerd, is bij die vaststelling leidend. Als blijkt dat de
maatregel tegen lagere kosten maar vaker is uitgevoerd dan in de verleningsbeschikking,
wordt het subsidiebedrag dus lager vastgesteld. Indien bij de subsidievaststelling
blijkt dat de maatregel het voorgenomen aantal keren is uitgevoerd maar de kosten
per maatregel hoger uitvallen dan in de subsidiebeschikking is bepaald, wordt eveneens
vastgehouden aan het in de subsidiebeschikking toegekende bedrag. Indien de maatregel
minder vaak wordt uitgevoerd tegen hogere kosten, wordt het aantal keer dat de maatregel
is uitgevoerd vermenigvuldigd met het in de subsidiebeschikking bepaalde bedrag per
maatregel. Als de maatregel minder vaak is uitgevoerd tegen lagere kosten wordt het
aantal keren dat de maatregel is uitgevoerd vermenigvuldigd met de daadwerkelijk gemaakte
kosten per uitgevoerde maatregel omdat anders het cofinancieringspercentage van maximaal
50% wordt overschreden.
Artikel 4.6 Overhead
Ook de overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten worden door het samenwerkingsverband
zelf gedragen maar komen, zij het geforfaiteerd, wel voor cofinanciering in aanmerking.
In de begroting van het sectorplan worden geen uitvoeringskosten opgenomen die zijn
aan te merken als kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten.
In plaats daarvan wordt over het totaalbedrag aan directe subsidiabele kosten een
percentage berekend dat eveneens voor 50% wordt gesubsidieerd. Dit percentage wordt
gestaffeld berekend. Grote sectorplannen kennen verhoudingsgewijs lagere overheadkosten
dan sectorplannen van minder grote omvang. Bij de bepaling van de percentages is rekening
gehouden met de kosten van de accountantsverklaring die door de hoofdaanvrager wordt
verstrekt.
Artikel 4.7 Administratievoorschriften
De administratie dient een duidelijk inzicht te geven in de uitvoering van het sectorplan.
De hoofdaanvrager is hiervoor verantwoordelijk en dient te allen tijde inzicht te
kunnen geven in deze administratie, die beschikbaar is op één locatie. De administratie
dient op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene regeling SZW-subsidies ten
minste 5 jaar bewaard te worden. In de administratievoorschriften is een balans aangebracht
tussen controleerbaarheid en administratieve lasten van de hoofdaanvrager en andere
partijen in het samenwerkingsverband. Het uitkeren van voorschotten in de omvang waarin
de regeling voorziet, brengt risico’s met zich. Het is van essentieel belang voor
het succes van sectorplannen dat het geld goed wordt besteed. Daarom is de regeling
open vormgegeven. Het samenwerkingsverband heeft ruimte om zelf met goede voorstellen
te komen. Deze sectorplannen kunnen bovendien in een langere periode worden uitgevoerd.
Hiermee hangt samen dat als een voorstel wordt goedgekeurd, er zicht moet blijven
op de uitvoering van het sectorplan. Dit brengt administratieve lasten met zich mee
voor de hoofdaanvrager. De kosten hiervan worden geacht te zijn inbegrepen in het
bedrag dat wordt uitgekeerd voor overhead.
Hoofdstuk 5 Evaluatie
Artikel 5.1 Evaluatiebepaling
Gedurende de looptijd van deze regeling zal nauwkeurig worden bekeken hoe de uitvoering
vorm krijgt. Indien tijdens de looptijd van de regeling blijkt dat hier aanleiding
toe is, kan de regeling tussentijds worden aangepast. Reeds verleende subsidies voor
lopende sectorplannen zullen hierbij uiteraard worden gerespecteerd. In 2016 zal een
tussentijdse evaluatie plaatsvinden en in 2018 een eindevaluatie.
Hoofdstuk 6 Wijziging van andere regelingen
Artikel 6.1 Wijziging van de Regeling cofinanciering sectorplannen
Het totale budget voor de sectorplannen was vastgesteld op 590 miljoen euro. Door
het derde aanvraagtijdvak van de sectorplannen op te nemen in onderhavige aparte regeling,
is het noodzakelijk om deze budgetten zodanig naar beneden bij te stellen dat het
daardoor resterende budget gebruikt kan worden voor de toepassing van deze regeling,
zodat deze een eigen budget krijgt. Onderhavige regeling krijgt een budget van 150
miljoen euro, dit betekent dat het bedrag in de Regeling cofinanciering sectorplannen
wordt bij gesteld naar 440 miljoen euro.
In de Regeling cofinanciering sectorplannen worden de rapportageverplichtingen aangepast
conform de verplichtingen in onderhavige regeling. Dit houdt in dat er een tussenverslag
wordt overlegd over de eerste twaalf maanden, uiterlijk acht weken na het verstrijken
van deze periode. Tevens wordt er gevraagd om een tweede tussenverslag indien het
plan langer duurt dan 24 maanden, omdat de beroepsbegeleidende leerweg onderdeel uitmaakt
van de maatregelen. Dit verslag wordt uiterlijk acht weken na het verstrijken van
deze 24 maanden ingediend. Artikel 5.4 is zodanig aangepast dat bovenstaande ook voor
de lopende plannen gaat gelden en dus directe werking heeft. Indien er al een tussenverslag
is ingediend op grond van de regels voor deze wijziging, is het niet nodig om nogmaals
een eerste tussenverslag in te dienen.
Tenslotte wordt in artikel 5.6 verduidelijkt dat de cofinanciering voor de kosten
voor overhead 50% van een forfaitair bedrag, opgenomen in het vierde lid, bedragen.
Deze forfaitaire bedragen zijn aangepast naar aanleiding van ervaringen uit de praktijk.
Verder vindt er in artikel 5.6 een technische wijziging plaats in verband met een
verwijzing.
Artikel 6.2 Wijziging van de Scholingsregeling WW
Op grond van artikel 76 van de WW, is het mogelijk voor een uitkeringsgerechtigde
om met toestemming van het UWV scholing te volgen met behoud van uitkering en vrijgesteld
van een aantal verplichting op grond van de WW, zoals de sollicitatieverplichting.
Hiervoor dient de scholing wel noodzakelijk te zijn. Het UWV toetst dit aan de hand
van de Scholingsregeling WW en het Beleidsregels protocol scholing 20144.
In het kader van de eerste twee aanvraagtijdvakken van de sectorplannen zijn de voorwaarden
voor scholing met behoud van WW-uitkering al verruimd, om werkhervatting vanuit de
WW te stimuleren. In het kader van de onderhavige
derde tranche sectorplannen wordt geregeld dat de in deze tranche opgenomen substantiële
omscholing (in de artikelen 3.2 en 3.4) voor zover daar daadwerkelijk subsidie voor
is verleend, automatisch als noodzakelijk wordt beschouwd. Daarnaast wordt ook de
bijscholing voor de WW-gerechtigde (artikel 3.4) als noodzakelijk aangemerkt. Dit
is gewenst omdat de WW-gerechtigde mogelijk al enige tijd een uitkering ontvangt en
dat bijscholing noodzakelijk is om de WW-gerechtigde weer werkzaam te kunnen laten
zijn in zijn eigen beroep. Om bovenstaande mogelijk te maken wordt aan artikel 1 van
de Scholingsregeling WW een vierde lid toegevoegd.
Om in aanmerking te komen voor de Brug WW moet er worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
– Er moet worden voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 16 van de Werkloosheidswet,
zodat er recht op een WW-uitkering bestaat.
-
– De scholing die wordt gevolgd, wordt gevolgd en gesubsidieerd in het kader van onderhavige
regeling en wordt dus aangemerkt als noodzakelijke scholing.
-
– De scholing duurt maximaal één jaar en in het geval van een beroepsbegeleidende leerweg
is een duur van maximaal twee jaar mogelijk.
-
– De opleiding leidt tot een door de sector of branche erkend diploma of certificaat.
-
– Er wordt een baangarantie geboden door de werkgever of de sector.
Artikel 7.2 Inwerkingtreding
De regeling zal inwerkingtreden op 1 januari 2015.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher