Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 november 2014, 2014-0000179536, tot vaststelling van de bepalingen betreffende cofinanciering sectorplannen 2015 (Regeling cofinanciering sectorplannen 2015)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 2, 3 en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvraagtijdvak:

een door de minister vastgesteld tijdvak waarin aanvragen tot cofinanciering van sectorplannen kunnen worden ingediend;

algemene opleiding:

een interne of externe opleiding, niet zijnde bedrijfsspecifieke training, met als oogmerk de leerling vakspecifieke beroepsvaardigheden aan te leren, de opleiding leidt tot een erkend diploma of certificaat;

ander beroep:

een ander beroep dan het beroep dat de werknemer of de zelfstandige zonder personeel uitoefent of dat de WW-gerechtigde voorheen uitoefende, voor zover dit beroep wordt uitgeoefend bij een andere werkgever, en in het geval van een WW-gerechtigde bij een andere werkgever dan de werkgever waarbij de werkloosheid is ontstaan;

arbeidsmarktregio:

een arbeidsmarktregio die is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

arbeidsorganisatie:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die economische activiteiten uitoefent;

baangarantie:

zekerheid op een arbeidsovereenkomst of een aanstelling in openbare dienst van ten minste één jaar direct nadat de algemene opleiding succesvol is afgerond, met een minimale omvang per week van het gemiddelde aantal gewerkte uren en het aantal uren gevolgde scholing in de scholingsperiode voorafgaand aan het afronden daarvan;

beroepsbegeleidende leerweg:

een leerweg als bedoeld in artikel 7.2.7, tweede en vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

branche:

een tak van een handel of nijverheid binnen een sector;

beroep:

een beroep opgenomen in de Standaard Beroepenclassificatie 2010, van het Centraal Bureau voor de Statistiek, dan wel in afwijking daarvan een door de sector erkend beroep;

bijscholing:

een algemene opleiding om de vakspecifieke beroepsvaardigheden binnen een beroep te actualiseren;

CAO:

een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;

centrale werkgeversorganisatie:

een organisatie van werkgevers die is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling;

centrumgemeente:

een als zodanig in bijlage 1 bij deze regeling aangemerkte gemeente;

cofinanciering:

het deel van de kosten in de begroting van het sectorplan dat op grond van deze regeling wordt gesubsidieerd;

hoofdaanvrager:

de rechtspersoon die namens een samenwerkingsverband een sectorplan indient en de subsidie aanvraagt op grond van deze regeling;

loonkosten:

het brutoloon van de werknemer vermeerderd met een percentage van 32% van dit brutoloon, bij de bepaling van de loonkosten per uur wordt een norm gehanteerd van 1.720 uur bij een dienstverband van 40 uur per week, of op het maximaal aantal werkbare uren gebaseerd op afspraken in de betreffende CAO;

maatregelen:

alle activiteiten die tot realisatie van de doelen van het sectorplan leiden;

de minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

O&O-fonds:

een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds, opgericht in een bij de minister aangemelde collectieve arbeidsovereenkomst;

omscholing:

een algemene opleiding, die benodigd is om de werknemer, de zelfstandige zonder personeel of de WW-gerechtigde in staat te stellen om een ander beroep uit te oefenen en de opleiding daartoe een adequaat middel is, met een duur van maximaal één jaar of bij een beroepsbegeleidende leerweg van maximaal twee jaar;

prestatie:

de daadwerkelijk uitgevoerde maatregelen;

project:

het geheel van gelijksoortige maatregelen, dat wordt uitgevoerd door een arbeidsorganisatie en dat wordt gesubsidieerd op grond van deze regeling;

samenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband dat ten minste bestaat uit één werkgeversorganisatie en één werknemersorganisatie;

sector:

een sector die is opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling;

sectorplan:

een door een hoofdaanvrager namens een samenwerkingsverband ingediend plan met maatregelen voor knelpunten die blijkens een arbeidsmarktanalyse in de betreffende sector, branches of arbeidsmarktregio’s aanwezig zijn;

subsidiabele activiteiten:

alle maatregelen in het sectorplan die voor cofinanciering in aanmerking komen;

subsidiedossier:

het subsidiedossier bevat de volgende documenten: het sectorplan, de aanvraag, gevoerde correspondentie in het kader van de aanvraag, eventueel voorgenomen besluit en zienswijze, de beschikking, gevoerde correspondentie na de beschikking, eventuele wijziging van de beschikking, gevoerde correspondentie over voorschotten, tussen- en eindrapportages, vaststellingsbeschikkingen en gegevens in het kader van evaluatie;

werknemer:

de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die op grond van een arbeidsovereenkomst, dan wel een aanstelling in openbare dienst, arbeid verricht als werknemer;

werkgeversorganisatie:

een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die partij is bij een op het moment van aanvraag voor de sector geldende collectieve arbeidsovereenkomst, of een voor de sector geldende collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst voor de sector geldende collectieve arbeidsovereenkomst of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, dan wel een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die is aangesloten bij een centrale werkgeversorganisatie;

WW-gerechtigde:

de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet;

werknemersorganisatie:

vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers die partij is bij een op het moment van aanvraag voor de sector geldende collectieve arbeidsovereenkomst of een voor de sector geldende collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst voor de sector geldende collectieve arbeidsovereenkomst of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;

zelfstandige zonder personeel:

een persoon die voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 ondernemer is en geen personeel in dienst heeft.

Artikel 1.2. Financiering sectorplannen

  • 1. De sectorplannen worden gefinancierd uit de eigen middelen van de bij het sectorplan betrokken werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties, de arbeidsorganisaties, werknemers en zelfstandigen zonder personeel waarop het sectorplan betrekking heeft.

  • 2. Indien één of meer provincies of (centrum)gemeenten deel uitmaken van het samenwerkingsverband, kunnen zij, in afwijking van het eerste lid, maximaal 50% van de bijdrage van het samenwerkingsverband, financieren.

  • 3. Onder eigen middelen van arbeidsorganisaties wordt niet verstaan middelen die voor dezelfde activiteiten als subsidie of uit private fondsen zijn verstrekt, met uitzondering van de middelen die uit één of meerdere O&O-fonds zijn verstrekt.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op in Nederland gevestigde rechtspersonen die een of meer subsidies ontvangen als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die tezamen meer bedragen dan 50% van de jaarlijkse inkomsten van de rechtspersoon, met uitzondering van naamloze en besloten vennootschappen die een op winst gerichte arbeidsorganisatie drijven.

  • 5. De minister stelt middelen beschikbaar voor de cofinanciering van maatregelen in sectorplannen teneinde subsidie te verlenen in het jaar 2015.

  • 6. Maatregelen in sectorplannen komen voor een maximale termijn van twee aaneengesloten jaren voor cofinanciering in aanmerking. De aanvang van deze termijn kan niet eerder liggen dan na publicatie van deze regeling in de Staatscourant.

Artikel 1.3. Toepasselijkheid Algemene regeling SZW-subsidies

Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing voor zover daarvan in deze regeling niet wordt afgeweken.

Artikel 1.4. Subsidieplafond

  • 1. De minister stelt 150 miljoen EUR beschikbaar voor de cofinanciering van sectorplannen, welk bedrag wordt onderverdeeld in door de minister vast te stellen aanvraagtijdvakken met voor de tijdvakken afzonderlijk vast te stellen subsidieplafonds.

  • 2. De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken. Indien deze mogelijkheid wordt geopend, wordt hiervan vooraf door de minister in de Staatscourant mededeling gedaan met vermelding van het subsidieplafond voor dat aanvraagtijdvak.

Artikel 1.5. Verdeling

  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het subsidieplafond binnen een aanvraagtijdvak, worden de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen een volledige subsidieaanvraag in behandeling wordt genomen. Van een volledige subsidieaanvraag is sprake wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 2.3.

  • 2. Wanneer de hoofdaanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag tot cofinanciering aan te vullen, geldt als moment van binnenkomst de datum en tijd van ontvangst van de volledige aanvraag tot cofinanciering.

Artikel 1.6. Mandaat directeur Agentschap SZW

  • 1. Aan de directeur van het Agentschap SZW wordt mandaat verleend tot het nemen van besluiten met betrekking tot de uitvoering van deze regeling, waaronder begrepen:

    • a. het verlenen van subsidies;

    • b. het vaststellen van subsidies, verleend op grond van deze regeling;

    • c. het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten als bedoeld in de onderdelen a en b, voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt, niet door hem in mandaat is genomen.

  • 2. De directeur van het Agentschap SZW kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, al dan niet gedeeltelijk mandateren aan onder hem ressorterende functionarissen.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 2.1. Het samenwerkingsverband

  • 1. Een sectorplan wordt opgesteld en uitgevoerd door een samenwerkingsverband.

  • 2. Het samenwerkingsverband kan, in afwijking van artikel 1.1, bestaan uit ten minste één werknemersorganisatie en meerdere bij een werkgeversorganisatie aangesloten arbeidsorganisaties.

  • 3. De samenwerking kan worden georganiseerd binnen of tussen een of meer sectoren, branches of arbeidsmarktregio’s.

  • 4. De samenwerking wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst waarin tevens een hoofdaanvrager wordt aangewezen.

Artikel 2.2. De hoofdaanvrager

  • 1. De hoofdaanvrager dient namens een samenwerkingsverband een sectorplan in en vraagt hiervoor subsidie aan.

  • 2. De hoofdaanvrager toont aan dat de aanvraag wordt ingediend namens een samenwerkingsverband waarvan de betrokken partijen in staat zijn om het sectorplan binnen de gestelde tijd uit te voeren.

  • 3. De hoofdaanvrager toont aan dat hij gemachtigd is het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

  • 4. Als hoofdaanvrager kan worden aangewezen:

    • een werkgeversorganisatie;

    • een werknemersorganisatie; of

    • een O&O-fonds.

  • 5. De hoofdaanvrager toont aan te beschikken over een eigen vermogen van ten minste 80% van het aangevraagde subsidiebedrag, exclusief overhead als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid.

  • 6. Indien de hoofdaanvrager niet beschikt over een eigen vermogen, als bedoeld in het vijfde lid, stelt of stellen één of meerdere partijen uit het samenwerkingsverband zich garant voor ten minste dit bedrag.

  • 7. Indien het aanwijzen van een hoofdaanvrager als bedoeld in het vierde lid niet mogelijk is, kan een sectorplan eveneens worden ingediend door een andere rechtspersoon, met uitzondering van een provincie of een (centrum)gemeente, die als hoofdaanvrager optreedt, indien die daarbij aantoont dat het samenwerkingsverband of één of meer partijen van het samenwerkingsverband zich garant stelt of stellen voor ten minste 80% van het aangevraagde subsidiebedrag.

Artikel 2.3. De aanvraag

  • 1. Het aangevraagde subsidiebedrag bedraagt ten minste 125.000 EUR, exclusief overhead als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid.

  • 2. De subsidieaanvraag wordt gedaan middels een namens de minister verstrekt (elektronisch) formulier.

  • 3. De subsidieaanvraag wordt niet in behandeling genomen indien de hoofdaanvrager in hetzelfde aanvraagtijdvak reeds een aanvraag heeft ingediend met betrekking tot dezelfde sectoren, branches of arbeidsmarktregio’s, en die aanvraag op grond van deze regeling geheel of gedeeltelijk is toegekend.

  • 4. Bij de aanvraag worden de volgende stukken overlegd:

    • a. een samenwerkingsovereenkomst die is ondertekend door alle partijen die zijn betrokken in het samenwerkingsverband dat het sectorplan heeft opgesteld;

    • b. een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat de hoofdaanvrager gemachtigd is het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen;

    • c. een analyse waarin inzicht wordt gegeven in de arbeidsbehoefte en het beschikbare arbeidsaanbod, hetgeen leidt tot een arbeidsmarktknelpunt nu en in de komende vijf jaren in beroepen in de sectoren, branches of arbeidsmarktregio’s waarop het sectorplan betrekking heeft;

    • d. een plan van aanpak met ten minste de doelstellingen en beoogde effecten, maatregelen, de doelgroepen voor de maatregelen, het aantal toepassingen per maatregel en de hiermee beoogde resultaten voor het oplossen van de knelpunten, bedoeld in onderdeel c;

    • e. een beschrijving van de uitvoering van het sectorplan, die in ieder geval een omschrijving van de organisatie en een tijdpad bevat;

    • f. een beschrijving van de voorwaarden waaronder de verschillende maatregelen worden uitgevoerd en de wijze waarop deze voorwaarden worden gehandhaafd;

    • g. een onderbouwde begroting van de kosten van de maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd, waaruit blijkt welke activiteiten zullen worden ondernomen, de bij behorende kosten en hoe tot de inschatting van deze kosten is gekomen, met inbegrip van een liquiditeitsprognose en een financieringsplan waaruit blijkt hoe de maatregelen gefinancierd worden en dat de aangevraagde cofinanciering noodzakelijk is voor de uitvoering van de maatregelen in het sectorplan;

    • h. een omschrijving van de wijze van financiering van structurele maatregelen die worden voortgezet nadat de tijdelijke cofinanciering is beëindigd; en

    • i. een overeenkomst tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties waarin, indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, de afwijkende termijn en afwijkende regels zijn opgenomen.

  • 5. Dertien weken na ontvangst van de volledige aanvraag wordt beschikt. Deze termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na de dag waarop de indiener, op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen.

  • 6. Door het indienen van een aanvraag stemt de hoofdaanvrager er namens het samenwerkingsverband mee in dat het subsidiedossier met uitzondering van persoonsgegevens openbaar wordt gemaakt.

Artikel 2.4. Subsidieverlening

  • 1. De minister kan subsidie verlenen voor de cofinanciering van maatregelen in een sectorplan.

  • 2. De subsidie wordt verleend aan de hoofdaanvrager.

  • 3. De beschikking tot verlening van subsidie betreft de voor cofinanciering in aanmerking komende maatregelen, en het aantal toepassingen van deze maatregelen, zoals vastgelegd in het bij de subsidieaanvraag gevoegde sectorplan.

  • 4. In de beschikking wordt de periode opgenomen waarbinnen de maatregelen waarvoor cofinanciering wordt toegekend, worden uitgevoerd. Tevens wordt in de beschikking het maximumbedrag bepaald dat aan subsidie tegemoet kan worden gezien. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de kosten van de maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd, zoals door de hoofdaanvrager geraamd in zijn aanvraag tot cofinanciering, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, maatregelen en kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden bepaald, voor zover de desbetreffende uitgaven redelijkerwijs niet noodzakelijk geacht worden voor de uitvoering van het sectorplan, dan wel onredelijk hoog zijn of uit anderen hoofde worden vergoed.

  • 5. In de beschikking worden de prestaties benoemd waarvoor subsidie wordt verleend en waarop de verantwoording en de subsidievaststelling zal plaatsvinden, en wordt aan de hand van het tijdpad, bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, onder e, aangegeven in welke periode deze prestaties worden behaald en of hiervoor voorschotten worden verleend.

  • 6. Aan de beschikking tot verlening van subsidie kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 2.5. Weigering van de subsidie

  • 1. Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt in ieder geval geheel of gedeeltelijk geweigerd, indien naar het oordeel van de minister:

    • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan bij en krachtens deze regeling gestelde eisen;

    • b. de arbeidsmarktanalyse, bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, onder c, onvoldoende inzicht geeft in de arbeidsmarktknelpunten en oplossingsrichtingen;

    • c. de gekozen maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd niet voldoende aansluiten bij de sectoranalyse;

    • d. onvoldoende is aangetoond dat de aanwending van middelen voor de gekozen maatregelen effectief en efficiënt is;

    • e. de beoogde maatregelen, prestaties en resultaten onvoldoende objectief meetbaar zijn geformuleerd;

    • f. de kosten van de maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd, niet voldoende zijn onderbouwd;

    • g. onvoldoende is aangetoond hoe de maatregelen gefinancierd worden en dat cofinanciering noodzakelijk is voor het uitvoeren van de maatregelen waarvoor cofinanciering is aangevraagd;

    • h. onvoldoende is aangetoond hoe structurele maatregelen na afloop van de tijdelijke cofinanciering zullen worden voortgezet en hoe deze zullen worden gefinancierd;

    • i. de omvang van het aangevraagde subsidiebedrag de relatieve omvang en problematiek van het samenwerkingsverband op de arbeidsmarkt overstijgt;

    • j. de kosten van de maatregelen niet in een redelijke verhouding staan tot de voorgenomen prestaties en de daarvan te verwachten resultaten;

    • k. onvoldoende zekerheid bestaat over de eigen financiering van de kosten van de maatregelen en overhead;

    • l. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de hoofdaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

    • m. de gekozen maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in hoofdstuk 3;

    • n. het sectorplan niet open staat voor alle arbeidsorganisaties binnen de sector of de arbeidsmarktregio; of

    • o. onvoldoende is aangetoond dat de partij uit het samenwerkingsverband die zich alleen garant heeft gesteld voor 80% van het aangevraagde subsidiebedrag, over voldoende middelen beschikt om garantstelling te waarborgen.

  • 2. Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt in ieder geval geheel geweigerd, indien het totale te verstrekken subsidiebedrag lager is dan 125.000 EUR.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIABELE KOSTEN EN MAATREGELEN

Artikel 3.1. Subsidiabele maatregelen

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking maatregelen zoals opgenomen in de artikelen 3.2 tot en met 3.5, of een samenstelling daarvan.

  • 2. Maatregelen op grond van de artikelen 3.2 en 3.4, komen slechts voor cofinanciering in aanmerking indien de werkgever direct na afloop van de scholing een baangarantie van ten minste één jaar biedt.

  • 3. De werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties uit het samenwerkverband kunnen gezamenlijk afwijken van de duur van de baangarantie als bedoeld in het tweede lid en afwijkende regels stellen over de baangarantie, waarbij ook kan worden bepaald dat de sector of de arbeidsmarktregio, in plaats van de werkgever, de baangarantie verstrekt.

Artikel 3.2. Van werk naar een ander beroep

  • 1. De sectorplannen kunnen maatregelen bevatten die sectorale of intersectorale mobiliteit van werknemers naar een ander beroep bij een andere werkgever bevorderen.

  • 2. Kosten voor maatregelen komen slechts voor cofinanciering in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op ten minste één van de volgende activiteiten:

    • a. begeleiding en bemiddeling richting een nieuwe baan, bij een andere werkgever in een ander beroep;

    • b. opzetten, onderhouden en uitbreiden van infrastructuur voor van werk naar werk projecten;

    • c. in kaart brengen van de competenties van de werknemer; of

    • d. omscholing.

Artikel 3.3. Van werk naar hetzelfde beroep

  • 1. De sectorplannen kunnen maatregelen bevatten die sectorale of intersectorale mobiliteit van werknemers in hetzelfde beroep, bij een andere werkgever, bevorderen.

  • 2. Kosten voor maatregelen komen slechts voor cofinanciering in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op ten minste één van de volgende activiteiten:

    • a. begeleiding en bemiddeling richting een nieuwe baan, bij een andere werkgever, in hetzelfde beroep;

    • b. opzetten, onderhouden en uitbreiden van infrastructuur voor van werk naar werk projecten;

    • c. in kaart brengen van de competenties van de werknemer; of

    • d. bijscholing.

Artikel 3.4. Vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet naar een ander of hetzelfde beroep

  • 1. De sectorplannen kunnen maatregelen bevatten die sectorale of intersectorale mobiliteit van WW-gerechtigden bevorderen, naar hetzelfde of een ander beroep, bij een andere werkgever dan de werkgever waarbij de werkloosheid is ontstaan.

  • 2. Kosten voor maatregelen komen slechts voor cofinanciering in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op ten minste één van de volgende activiteiten:

    • a. begeleiding en bemiddeling richting een baan, in hetzelfde of een ander beroep;

    • b. in kaart brengen van de competenties van de uitkeringsgerechtigde; of

    • c. om- of bijscholing.

Artikel 3.5. Van overig naar een ander of hetzelfde beroep

  • 1. De sectorplannen kunnen maatregelen bevatten om zelfstandigen zonder personeel of personen, niet zijnde werknemers of WW-gerechtigden of personen die fulltime een opleiding volgen, te begeleiden naar hetzelfde of een ander beroep.

  • 2. Kosten voor maatregelen komen slechts voor cofinanciering in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op ten minste één van de volgende activiteiten:

    • a. begeleiding en bemiddeling richting een baan, in hetzelfde of een ander beroep;

    • b. in kaart brengen van de competenties van de persoon; of

    • c. om- of bijscholing.

Artikel 3.6. Kosten voor opleidingen in het kader van de maatregelen genoemd in de artikelen 3.2 tot en met 3.5

  • 1. Maatregelen als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.5, die tot doel hebben om werknemers op te leiden door middel van algemene opleiding kunnen voor cofinanciering in aanmerking komen. De subsidiabele kosten zijn:

    • a. de loonkosten van de opleiders en diegene die bij de werkgever waarbij de arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd, werkzaam zijn en een opleiding volgen;

    • b. verplaatsings- en verblijfskosten;

    • c. opleidingsbenodigdheden;

    • d. begeleiding en advisering van opleidingstrajecten.

  • 2. Een maatregel komt slechts voor cofinanciering in aanmerking voor zover het subsidiebedrag niet meer dan 2 miljoen euro per arbeidsorganisatie per opleidingsproject bedraagt.

  • 3. Indien een deelnemer aan de opleidingen, bedoeld in dit hoofdstuk, recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet informeert de hoofdaanvrager namens de uitvoerders van de opleidingen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen eenmaal per zes maanden over de deelnemers die de opleidingstrajecten volgen.

  • 4. De hoofdaanvrager geeft een verklaring van deelname aan de deelnemer, indien er omscholing als bedoeld in de artikelen 3.2 en 3.4 of bijscholing als bedoeld in artikel 3.4 wordt gevolg waarvoor op grond van het sectorplan subsidie is verleend.

  • 5. De maximale termijn, bedoeld in artikel 1.2, zesde lid, en hetgeen is bepaald in artikel 4.2, eerste lid, onderdeel c, zijn niet van toepassing indien de maatregelen bestaan uit scholing in de vorm van een beroepsbegeleidende leerweg, mits er binnen twaalf maanden na de datum van de subsidiebeschikking, bedoeld in artikel 2.4, een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering. In afwijking van artikel 4.5, eerste lid, dient de hoofdaanvrager binnen dertien weken na beëindiging van de uitvoering van alle in de subsidiebeschikking genoemde maatregelen, doch uiterlijk binnen dertien weken na afloop van een termijn van zesendertig maanden na de datum van die subsidiebeschikking een aanvraag tot subsidievaststelling van het volledige sectorplan in bij de minister onder gebruikmaking van het daartoe door de minister beschikbaar gestelde (elektronisch) formulier.

Artikel 3.7. In aanmerking te nemen kosten

Voor cofinanciering komen in aanmerking:

  • a. subsidiabele kosten, zijnde kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.5, en die rechtstreeks aan de uitvoering van de maatregelen van het sectorplan zijn toe te rekenen; en

  • b. kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten als bedoeld in artikel 4.6.

Artikel 3.8. Niet in aanmerking te nemen kosten

  • 1. Niet voor cofinanciering komen in aanmerking:

    • a. onredelijk gemaakte kosten ter uitvoering van het sectorplan of een onderdeel daarvan;

    • b. kosten van het sectorplan die naar het oordeel van de minister qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties;

    • c. kosten van inkomensvervangende betalingen of uitkeringen aan deelnemers, niet zijnde loonbetalingen; en

    • d. kosten van maatregelen die de mededinging ongunstig kunnen beïnvloeden.

  • 2. Kosten van werkzaamheden ter uitvoering van het sectorplan die door derden zijn verricht, komen niet voor cofinanciering in aanmerking indien uit de controleverklaring van de accountant blijkt dat:

    • a. er geen transparante aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden; of

    • b. niet ten minste drie offertes zijn aangevraagd, voor zover deze kosten meer bedragen dan 50.000 EUR.

  • 3. Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt door de minister geweigerd, indien de kosten van de maatregel waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd, reeds uit anderen hoofde van overheidswege worden gefinancierd.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op de bijdrage van een (centrum)gemeente of provincie, bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, aan de bijdrage van het samenwerkingsverband.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIEVERSTREKKING

Artikel 4.1. Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie ten behoeve van maatregelen bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

  • 2. Indien bij het controleren van de einddeclaratie blijkt, dat minder dan 60% van de totale subsidiabele kosten, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, is gerealiseerd, wordt het subsidiebedrag op nihil vastgesteld.

  • 3. De subsidie kan bij onderrealisatie, in afwijking van het tweede lid, naar evenredigheid worden verlaagd als naar het oordeel van de minister goede gronden aanwezig zijn om de subsidie niet op nihil vast te stellen.

Artikel 4.2. Intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de beschikking tot subsidieverlening geheel ingetrokken indien:

    • a. de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten;

    • b. de in de beschikking tot subsidieverlening opgegeven verplichtingen niet zijn nageleefd; of

    • c. binnen 6 maanden na het verlenen van de subsidiebeschikking, geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van de maatregelen in het sectorplan.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening kan in afwijking van het eerste lid gedeeltelijk worden ingetrokken indien er geen aanleiding is de subsidie geheel in te trekken.

  • 3. Indien de beschikking tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het voorschot dat tot dat moment is uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk van de hoofdaanvrager teruggevorderd.

Artikel 4.3. Bevoorschotting en meldingsplicht

  • 1. Indien een aanvraag tot cofinanciering van een sectorplan wordt goedgekeurd, kan een voorschot op het totale subsidiebedrag worden verstrekt.

  • 2. Na goedkeuring van het sectorplan kan een voorschot van 10% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag worden verstrekt.

  • 3. Iedere zes maanden na verlening van het eerste voorschot, kan op basis van het in de subsidiebeschikking bepaalde tijdpad een tussentijds voorschot worden verleend, tot een maximum van 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag.

  • 4. De hoofdaanvrager doet binnen twee maanden na afloop van de periode van zes maanden waarvoor een voorschot is verleend melding aan de minister, als de subsidiabele kosten in die periode 75% of minder bedragen dan de in de subsidiebeschikking vermelde subsidiabele kosten voor die periode en de voorschotten per jaar gemiddeld 200.000 EUR of meer bedragen.

  • 5. De hoofdaanvrager doet onverwijld schriftelijk melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 6. De hoofdaanvrager kan bij de aanvraag van cofinanciering op het door de minister beschikbaar gestelde (elektronisch) formulier aangeven een voorschot te willen ontvangen. Indien de hoofdaanvrager heeft aangegeven geen voorschot te willen ontvangen, wordt deze niet toegekend.

Artikel 4.4. Rapportageverplichting

  • 1. Voor zover de uitvoering van het sectorplan een periode beslaat van twaalf maanden of langer, overlegt de hoofdaanvrager, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister (elektronisch) beschikbaar gestelde formulier, uiterlijk acht weken na afloop van die twaalf maanden een tussentijds voortgangsverslag.

    Het tussentijds voortgangsverslag bevat ten minste de gerealiseerde aantallen, de aard en de kosten van de maatregelen en de resultaten.

  • 2. Voor zover de uitvoering van het sectorplan door toepassing van artikel 3.6, vijfde lid, een periode beslaat van meer dan 24 maanden, overlegt de hoofdaanvrager, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister (elektronisch) beschikbaar gestelde formulier, uiterlijk acht weken na afloop van die 24 maanden een tussentijds voortgangsverslag. Het tussentijds voortgangsverslag bevat ten minste de gerealiseerde aantallen, de aard en de kosten van de maatregelen en de resultaten.

  • 3. De hoofdaanvrager verstrekt bij het tussentijds voortgangsverslag, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister (elektronisch) beschikbaar gestelde formulier, aan de minister het burgerservicenummer van de deelnemers per maatregel in het sectorplan waarvoor cofinanciering is verstrekt.

  • 4. Indien de hoofdaanvrager voorschotten ontvangt als bedoeld in artikel 4.3, kan de minister in de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opleggen dat het tussentijdse voortgangsverslag is voorzien van een controleverklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister voor te schrijven model.

Artikel 4.5. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1. De hoofdaanvrager dient binnen dertien weken na beëindiging van de uitvoering van de in de subsidiebeschikking genoemde maatregelen, doch uiterlijk binnen dertien weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 1.2, zesde lid, een verzoek tot vaststelling van subsidie in bij de minister onder gebruikmaking van het daartoe door de minister beschikbaar gestelde (elektronisch) formulier.

  • 2. Bij het verzoek tot vaststelling van subsidie wordt een verantwoording inclusief einddeclaratie gevoegd. De hoofdaanvrager verstrekt bij de verantwoording het burgerservicenummer van de deelnemers per maatregel in het sectorplan waarvoor cofinanciering is verstrekt. De verantwoording bevat ten minste de gerealiseerde aantallen, de aard en de kosten van de maatregelen en de resultaten.

  • 3. De minister beslist binnen 22 weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 4.6. Overhead

  • 1. Kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten van de hoofdaanvrager komen voor 50% van een forfaitair bedrag als bedoeld in het vierde lid, voor cofinanciering in aanmerking.

  • 2. Onder kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten worden verstaan alle niet directe kosten waaronder inbegrepen de kosten van administratie en beheer en de kosten van de controleverklaring, bedoeld in artikel 4.4, vierde lid, en de Algemene regeling SZW-subsidies.

  • 3. De kosten voor overhead worden niet in de begroting bij de aanvraag tot cofinanciering opgenomen doch door de minister vastgesteld op een percentage van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten exclusief de overheadkosten.

  • 4. Het percentage, bedoeld in het derde lid, bedraagt de som van:

    • a. 15% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten exclusief de overheadkosten tot 1.000.000 EUR;

    • b. 7% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten exclusief de overheadkosten tussen 1.000.000 EUR en 10.000.000 EUR;

    • c. 1% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten exclusief de overheadkosten boven 10.000.000 EUR.

Artikel 4.7. Administratievoorschriften

  • 1. De hoofdaanvrager houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het sectorplan en de in verband daarmee gemaakte kosten en verworven inkomsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder begrepen een financiële administratie en een administratie van de deelnemers per maatregel inclusief een burgerservicenummer waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken. Deze administratie is voor controle beschikbaar op één locatie.

  • 2. De administratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde maatregelen.

  • 3. De financiële administratie geeft inzicht in de gemaakte subsidiabele kosten, de inkomsten en de wijze waarop de inkomsten en gemaakte kosten aan de maatregelen van het sectorplan worden toegerekend.

HOOFDSTUK 5. EVALUATIE

Artikel 5.1. Evaluatiebepaling

  • 1. De minister draagt in 2016 en 2018 zorg voor de evaluatie van deze regeling.

  • 2. De hoofdaanvrager verleent aan de minister medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, voor zover het sectorplan niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het sectorplan deze medewerking verleent.

  • 3. De minister past deze regeling zo nodig aan, indien tijdens de uitvoering van deze regeling blijkt dat hier aanleiding toe is.

HOOFDSTUK 6. WIJZIGING VAN ANDERE REGELINGEN

Artikel 6.1. Wijziging van de Regeling cofinanciering sectorplannen

De Regeling cofinanciering sectorplannen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.4, eerste lid, van de Regeling cofinanciering sectorplannen wordt ‘590 miljoen EUR’ vervangen door: 440 miljoen EUR.

B

1. Het eerste lid van artikel 5.4 komt te luiden:

  • 1. Voor zover de uitvoering van het sectorplan een periode beslaat van twaalf maanden of langer, overlegt de hoofdaanvrager, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier, uiterlijk acht weken na afloop van die twaalf maanden een tussentijds voortgangsverslag. Het tussentijds voortgangsverslag bevat ten minste de gerealiseerde aantallen, de aard en de kosten van de maatregelen en de resultaten.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor zover de uitvoering van het sectorplan door toepassing van artikel 4.3, derde lid, een periode beslaat van meer dan 24 maanden, overlegt de hoofdaanvrager, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier, uiterlijk acht weken na afloop van die 24 maanden een tussentijds voortgangsverslag. Het tussentijds voortgangsverslag bevat ten minste de gerealiseerde aantallen, de aard en de kosten van de maatregelen en de resultaten.

C

Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘voor 50%’ ingevoegd: van een forfaitair bedrag als bedoeld in het vierde lid, voor.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 5.4, derde lid’ vervangen door: artikel 5.4, vierde lid.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het percentage, bedoeld in het derde lid, bedraagt de som van:

    • a. 15% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten exclusief de overheadkosten tot 1.000.000 EUR;

    • b. 7% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten exclusief de overheadkosten tussen 1.000.000 EUR en 10.000.000 EUR;

    • c. 1% van het in de subsidievaststelling bepaalde bedrag aan subsidiabele kosten exclusief de overheadkosten boven 10.000.000 EUR.

D

Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2020. In afwijking van de eerste zin blijft deze regeling, zoals die luidde op 31 december 2019, van toepassing op de afwikkeling van verleende subsidies op grond van deze regeling.

Artikel 6.2 Wijziging van de Scholingsregeling WW

Aan artikel 1 van de Scholingsregeling WW wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Als noodzakelijke scholing wordt aangemerkt scholing waarvoor een verklaring is afgegeven als bedoeld in artikel 3.6, vierde lid, van de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling cofinanciering sectorplannen 2015

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt inwerking met ingang van 1 januari 2015 en vervalt met ingang van 1 januari 2020.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidde op 31 december 2019, van toepassing op de afwikkeling van verleende subsidies op grond van deze regeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 28 november 2014

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

BIJLAGE 1. : ARBEIDSMARKTREGIO’S

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en gemeenten hanteren voor de Nederlandse arbeidsmarkt een indeling in 35 arbeidsmarktregio’s. Per regio is er een centrumgemeente, hieronder aangeduid met*.

Achterhoek

Aalten | Berkelland | Bronckhorst | Doesburg | *Doetinchem | Montferland | Oost Gelre | Oude IJsselstreek | Winterswijk

Drechtsteden

Alblasserdam | *Dordrecht| Hendrik-Ido-Ambacht | Papendrecht | Sliedrecht | Zwijndrecht

Drenthe

Borger-Odoorn | Coevorden | De Wolden | *Emmen | Hoogeveen | Midden-Drenthe

Flevoland

*Almere | Dronten | Lelystad | Noordoostpolder | Urk

Food Valley

Barneveld | *Ede | Renswoude | Rhenen | Scherpenzeel | Veenendaal | Wageningen

Friesland

Achtkarspelen | Ameland | Boarnsterhim | Dantumadiel | Dongeradeel | Ferwerderadiel | Franekeradeel | Gaasterlân-Sleat | Harlingen | Heerenveen | Het Bildt | Kollumerland Ca | *Leeuwarden | Leeuwarderadeel | Lemsterland | Littenseradiel | Menameradiel | Ooststellingwerf | Opsterland | Schiermonnikoog | Skarsterlân | Smallingerland | Súdwest-Fryslân | Terschelling | Tytsjerksteradiel | Vlieland | Weststellingwerf

Gooi- en Vechstreek

Blaricum | Bussum | Eemnes | *Hilversum | Huizen | Laren | Muiden | Naarden | Weesp | Wijdemeren

Gorinchem

Giessenlanden | *Gorinchem | Hardinxveld-Giessendam | Leerdam | Lingewaal | Molenwaard | Zederik

Groningen

Aa en Hunze | Appingedam | Assen | Bedum | Bellingwedde | De Marne | Delfzijl | Eemsmond | *Groningen | Grootegast | Haren | Hoogezand-Sappemeer | Leek | Loppersum | Marum | Menterwolde | Noordenveld | Oldambt | Pekela | Slochteren | Stadskanaal | Ten Boer | Tynaarlo | Veendam | Vlagtwedde | Winsum | Zuidhorn

Groot-Amsterdam

Aalsmeer | Amstelveen | *Amsterdam | De Ronde Venen | Diemen | Landsmeer | Haarlemmermeer | Ouder-Amstel | Uithoorn

Haaglanden

Delft | Midden-Delfland | Rijswijk | *’s-Gravenhage | Westland

Helmond-De Peel

Asten | Deurne | Geldrop-Mierlo | Gemert-Bakel | *Helmond | Laarbeek | Someren

Holland Rijnland

Alphen aan den Rijn | Boskoop | Hillegom | Kaag en Braassem | Katwijk | *Leiden | Leiderdorp | Lisse | Nieuwkoop | Noordwijk | Noordwijkerhout | Oegstgeest | Rijnwoude | Teylingen | Zoeterwoude

IJsselvechtstreek

Dalfsen | Hardenberg | Hattem | Heerde | Kampen | Meppel | Oldebroek | Ommen | Raalte | Staphorst | Steenwijkerland | Westerveld | Zwartewaterland | *Zwolle

Midden-Brabant

Alphen-Chaam (5130-5131) | Baarle-Nassau | Dongen | Gilze en Rijen | Goirle | Heusden | Hilvarenbeek | Loon op Zand | Oisterwijk | *Tilburg | Waalwijk

Midden-Gelderland

*Arnhem | Duiven | Lingewaard | Overbetuwe | Renkum | Rheden | Rijnwaarden | Rozendaal | Westervoort | Zevenaar

Midden-Holland

Bergambacht | Bodegraven-Reeuwijk | *Gouda | Nederlek | Ouderkerk | Schoonhoven | Vlist | Waddinxveen | Zuidplas

Midden-Limburg

Echt-Susteren | Leudal | Maasgouw | Nederweert | Roerdalen | *Roermond | Weert

Midden-Utrecht

Bunnik | De Bilt | Houten | IJsselstein | Lopik | Montfoort | Nieuwegein | Oudewater | Stichtse Vecht | *Utrecht | Utrechtse Heuvelrug | Vianen | Wijk bij Duurstede | Woerden | Zeist

Noord-Holland Noord

*Alkmaar | Bergen NH | Castricum | Den Helder | Drechterland | Enkhuizen | Graft-De Rijp | Heerhugowaard | Heiloo | Hollands Kroon | Hoorn | Koggenland | Langedijk | Medemblik | Opmeer | Schagen | Schermer | Stede Broec | Texel

Noord-Limburg

Beesel | Bergen LB | Gennep | Horst aan de Maas | Peel en Maas | *Venlo | Venray

Noordoost-Brabant

Boxmeer | Bernheze | Boekel | Boxtel | Cuijk | Grave | Haaren | Mill en Sint Hubert | *’sHertogenbosch | Landerd | Maasdonk | Oss | Schijndel | Sint Anthonis | Sint-Michielsgestel |Sint-Oedenrode | Uden | Veghel | Vught

Oost-Utrecht

*Amersfoort | Baarn | Bunschoten | Leusden | Nijkerk | Soest | Woudenberg

Rijnmond

Albrandswaard | Barendrecht | Bernisse | Binnenmaas | Brielle | Capelle aan den IJssel | Cromstrijen | Goeree-Overflakkee | Hellevoetsluis | Korendijk | Krimpen aan den IJssel | Maassluis | Oud-Beijerland | Ridderkerk | *Rotterdam | Schiedam | Spijkenisse | Strijen | Vlaardingen | Westvoorne

Rivierenland

Buren | Culemborg | Geldermalsen | Neder-Betuwe | Maasdriel | Neerijnen | *Tiel | West Maas en Waal | Zaltbommel

Stedendriehoek

*Apeldoorn | Brummen | Deventer | Elburg | Epe | Ermelo | Harderwijk | Lochem | Nunspeet | Olst-Wijhe | Putten | Voorst | Zeewolde | Zutphen

Twente

Almelo | Borne | Dinkelland | *Enschede | Haaksbergen | Hellendoorn | Hengelo | Hof van Twente | Losser | Oldenzaal | Rijssen-Holten | Tubbergen | Twenterand | Wierden

West-Brabant

Aalburg | Alphen-Chaam (4855-4861) | Bergen op Zoom | *Breda | Drimmelen | Etten-Leur | Geertruidenberg | Halderberge | Moerdijk | Oosterhout | Roosendaal | Rucphen | Steenbergen | Werkendam | Woensdrecht | Woudrichem | Zundert

Zaanstreek/Waterland

Beemster | Edam-Volendam | Oostzaan | Purmerend | Waterland | Wormerland | *Zaanstad | Zeevang

Zeeland

Borsele | *Goes | Hulst | Kapelle | Middelburg | Noord Beveland | Reimerswaal, Schouwen-Duiveland | Sluis | Terneuzen | Tholen | Veere | Vlissingen

Zuid-Holland Centraal

Lansingerland | Leidschendam-Voorburg | Pijnacker-Nootdorp | Voorschoten | Wassenaar |*Zoetermeer

Zuid-Gelderland

Beuningen | Druten | Groesbeek | Heumen | Millingen aan de Rijn | Mook en Middelaar | *Nijmegen | Ubbergen | Wijchen

Zuid-Kennemerland

Beverwijk | Bloemendaal | *Haarlem | Haarlemmerliede Ca | Heemskerk | Heemstede | Uitgeest | Velsen | Zandvoort

Zuid-Limburg

Beek | Brunssum | Eijsden-Margraten | Gulpen-Wittem | *Heerlen | Kerkrade | Landgraaf | Maastricht | Meerssen | Nuth | Onderbanken | Schinnen | Simpelveld | Sittard-Geleen | Stein | Vaals | Valkenburg aan de Geul | Voerendaal

Zuidoost-Brabant

Bergeijk | Best | Bladel | Cranendonck | Eersel | *Eindhoven | Heeze-Leende | Nuenen Ca | Oirschot | Reusel-De Mierden | Son en Breugel | Valkenswaard | Veldhoven | Waalre

BIJLAGE 2. : CENTRALE WERKGEVERSORGANISATIES

Vereniging VNO-NCW

Koninklijke Vereniging MKB-Nederland

Vereniging Land- en Tuinbouworganisatie Nederland

BIJLAGE 3: SECTORINDELING

Indeling naar sector

1. Landbouw, bosbouw, visserij en delfstoffenwinning

• Landbouw, veehouderij, jacht en dienstverlening voor de landbouw en jacht

• Bosbouw, exploitatie van bossen en dienstverlening voor de bosbouw

• Winning van aardolie en aardgas

• Winning van delfstoffen (geen olie en gas)

• Dienstverlening voor de winning van delfstoffen

2. Procesindustrie:

• Vervaardiging van voedingsmiddelen

• Vervaardiging van dranken

• Vervaardiging van tabaksproducten

• Vervaardiging van cokesoven producten en aardolieverwerking

• Vervaardiging van chemische producten

• Vervaardiging van farmaceutische producten en grondstoffen

• Vervaardiging van producten van rubber en kunststof

• Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten

3. Metalektro en metaalnijverheid, vervaardiging van:

• Metalen in primaire vorm

• Producten van metaal

• Computers en elektronische en optische apparatuur

• Elektrische apparatuur

• Overige machines en apparaten

• Auto’s, aanhangwagens en opleggers

• Overige transportmiddelen

4. Overige industrie, energievoorziening, waterbedrijven en afvalbeheer

• Vervaardiging van kleding

• Vervaardiging van leer, lederwaren en schoenen

• Primaire houtbewerking en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk (geen

• meubels)

• Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren

• Drukkerijen, reproductie van opgenomen media

• Vervaardiging van meubels

• Vervaardiging van overige goederen

• Reparatie en installatie van machines en apparaten

• Productie en distributie van en handel in elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht

• Winning en distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering

5. Bouwnijverheid en bouwinstallatie

• Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw en projectontwikkeling

• Grond-, water- en wegenbouw (geen grondverzet)

• Gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw

6. Handel in en reparatie van auto’s, motorfietsen en aanhangers

7. Groothandel en handelsbemiddeling, excl auto’s en motorfietsen

8. Detailhandel, niet in auto’s en motorfietsen

9. Vervoer en opslag

• Vervoer over land,

• Vervoer over water

• Luchtvaart

• Opslag en dienstverlening voor vervoer

• Post en koeriers

10. Horeca, catering en verblijfsrecreatie

• Logiesverstrekking (hotels, vakantieparken, kampeerterreinen)

• Eet- en drinkgelegenheden (café’s, restaurants, kantines en catering)

11. Informatie en communicatie

• Uitgeverijen

• Productie en distributie van films en televisieprogramma´s; maken en uitgeven van geluidsopnamen

• Verzorgen en uitzenden van radio- en televisieprogramma's

• Telecommunicatie

• Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie

• Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie

12. Financiële dienstverlening

• Financiële instellingen (geen verzekeringen en pensioenfondsen)

• Verzekeringen en pensioenfondsen (geen verplichte sociale verzekeringen)

• Overige financiële dienstverlening

13. Arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer

14. Facility management, reiniging en landschapsverzorging

15. Overig verhuur en overige zakelijke diensten:

• Verhuur van en handel in onroerend goed

• Rechtskundige dienstverlening, accountancy, belastingadvisering en administratie

• Holdings (geen financiële), concerndiensten binnen eigen concern en managementadvisering

• Architecten, ingenieurs en technisch ontwerp en advies; keuring en controle

• Speur- en ontwikkelingswerk

• Reclame en marktonderzoek

• Industrieel ontwerp en vormgeving, fotografie, vertaling en overige consultancy

• Veterinaire dienstverlening

• Verhuur en lease van auto's, consumentenartikelen, machines en overige roerende goederen

• Reisbemiddeling, reisorganisatie, toeristische informatie en reserveringsbureaus

• Beveiliging en opsporing

• Overige zakelijke dienstverlening

16. Openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte sociale verzekeringen

17. Onderwijs

• Primair en speciaal onderwijs

• Voortgezet onderwijs

• Middelbaar beroepsonderwijs en educatie

• Tertiair onderwijs

• Overig onderwijs (sport, cultuur, autorijscholen, afstandsonderwijs, bedrijfsopleiding en – training)

18. Zorg:

• Ziekenhuizen

• verpleging en verzorging

• Geestelijke gezondheidszorg

• Gehandicaptenzorg

• Thuiszorg

• Overige zorg: (para)medische praktijken, gezondheidscentra

19. Welzijn

• Jeugdzorg

• Kinderopvang/peuterspeelzalen

• Maatschappelijke opvang, sociaal-cultureel werk, maatschappelijk werk en overig welzijn

20. Cultuur, sport en recreatie

• Kunst

• Culturele uitleencentra, openbare archieven, musea, dieren- en plantentuinen, natuurbehoud

• Loterijen en kansspelen

• Sport en recreatie

21. Overige dienstverlening, huishoudens en extraterritoriale organisaties

• Levensbeschouwelijke en politieke organisaties, belangen- en ideële organisaties, hobbyclubs

• Reparatie van computers en consumentenartikelen

• Wellness en overige dienstverlening; uitvaartbranche

• Huishoudens als werkgever van huishoudelijk personeel

• Niet-gespecificeerde productie van goederen en diensten door particuliere huishoudens voor eigen gebruik

• Extraterritoriale organisaties en lichamen

TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

De economie begint weer enigszins aan te trekken. Het aantal vacatures groeide opnieuw in het tweede kwartaal van dit jaar. Nadat de werkloosheid de afgelopen jaren is opgelopen als gevolg van de economische crisis toont de arbeidsmarkt nu een voorzichtig herstel. Voor 2015 wordt een banengroei van ruim 20.000 banen verwacht door het UWV (arbeidsmarktprognose 2014-2015). Dit betekent dat er kansen ontstaan voor mensen op de arbeidsmarkt.

De vacatures die weer ontstaan door uitbreidingsvraag of vervangingsvraag hebben betrekking op specifieke beroepen. Het gaat dan bijvoorbeeld om beroepen in de techniek waar men zoekt naar onder andere lassers en monteurs1. Om die kansen te benutten, is het van belang dat mensen die met ontslag worden bedreigd of momenteel geen baan hebben de overstap kunnen maken naar beroepen en sectoren waarin vacatures ontstaan. Dit geeft de desbetreffende werkgevers de gelegenheid om (soms reeds langer openstaande) vacatures te vervullen en geeft werknemers of werklozen de gelegenheid om een overstap te maken naar een beroep of sector met meer toekomstperspectief. In de praktijk zien we dat beroepsveranderingen echter schaars zijn, mede als gevolg van de hoge investeringskosten die daarmee gepaard gaan (zoals scholing).

In het Sociaal akkoord (11 april 2013) hebben Kabinet en sociale partners in de Stichting van de Arbeid afspraken gemaakt over een structurele aanpak voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Het doel is om zoveel mogelijk mensen een kans te geven op werk en economische zelfstandigheid.

Met de Wet werk en zekerheid (Wwz) zijn de benodigde wijzigingen doorgevoerd om transities op de arbeidsmarkt structureel te bevorderen, deze wijzigingen zullen 1 juli 2015 inwerkingtreden. Juist in deze moeilijke tijd moet hier zo snel mogelijk een start mee worden gemaakt om te zorgen dat de arbeidsmarkt beter gaat functioneren en geen kansen om mensen aan het werk te helpen onbenut blijven.

Daarom is het wenselijk een tijdelijke impuls te geven aan het in gang zetten van transities op de arbeidsmarkt. In de eerste twee aanvraagtijdvakken van de sectorplannen2 zijn al veel maatregelen genomen om de arbeidsmarkt te verbeteren, zoals bijscholing, het vergroten van het aantal extra leerwerkplekken en maatregelen gericht op het verbeteren van de gezondheid. Nu wordt een derde aanvraagtijdvak voor de sectorplannen opengesteld en wordt het instrument ‘Brug-WW’ geïntroduceerd om transities van werk naar werk en van van werkloosheid naar werk te bevorderen en te ondersteunen.

De sectorplannen in het derde aanvraagtijdvak richten zich specifiek op het bevorderen van van werk naar werk en van werkloosheid naar werk. Sectoren die inzetten op bijvoorbeeld bemiddeling naar een andere baan of omscholings- of bijscholingstrajecten om mensen aan een baan te helpen, kunnen middels een sectorplan voor cofinanciering in aanmerking komen. Als extra instrument wordt daarbij de inzet van Brug-WW mogelijk. Voor baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van kansrijke beroepen wordt ondersteuning vanuit de Werkloosheidswet (WW) mogelijk gemaakt. Deze extra ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor de betrokken werkgever. Met de Brug-WW hebben werknemers vanaf de start van de omscholing een duidelijk perspectief op een nieuwe baan. Ook voor mensen die al in de WW zitten kan de Brug-WW worden ingezet bij omscholing naar een nieuw beroep. WW-middelen worden zo niet enkel ingezet om inkomenswaarborg te bieden maar ook om een overstap naar een ander beroep/sector met meer perspectief te maken.

Derde tranche sectorplannen

In het eerste en tweede aanvraagtijdvak hebben sociale partners ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot cofinanciering van maatregelen gericht op de instroom van nieuw personeel, onder andere in het kader van van werk naar werk. Echter, de meeste maatregelen zijn vooral gericht op transities op de arbeidsmarkt binnen een beroep en/of sector. In mindere mate worden mensen begeleid en omgeschoold naar een ander beroep.

Het derde aanvraagtijdvak van de sectorplannen zal worden opengesteld voor initiatieven die van werk naar werk en van werkloosheid naar werk bevorderen en verschilt daarin van de sectorplannen in de eerste twee aanvraagtijdvakken. In onderhavige regeling is daartoe een viertal maatregelen benoemd, te weten A) van werk naar een ander beroep, B) van werk naar hetzelfde beroep, C) van WW naar een ander of hetzelfde beroep en D) van overig naar een ander of hetzelfde beroep. Het kabinet stelt hiervoor een bedrag van in totaal 150 miljoen euro beschikbaar. Met deze middelen kan voor de in deze regeling benoemde maatregelen cofinanciering worden gevraagd.

Overeenkomstig het doel van de regeling bevat een sectorplan een arbeidsmarktanalyse waaruit blijkt in welke sector of beroep vacatures zijn waarnaar met ontslagbedreigde werknemers en werkzoekende kunnen worden begeleid. De maatregelen en prestaties waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd, vloeien logischerwijs voort uit deze arbeidsmarktanalyse. De kosten van de maatregelen moeten in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten. Dit zorgt voor een effectieve en efficiënte inzet van middelen.

Het is van belang dat de aanvragen tot cofinanciering van maatregelen kunnen rekenen op een breed draagvlak. De betrokkenheid van alle relevante partijen, zoals werkgevers en vakbonden, is van belang voor het succes en de structurele borging van de resultaten. Hierdoor worden niet alleen op korte termijn mensen naar een baan begeleid, maar moet de Nederlandse arbeidsmarkt ook op de lange termijn beter gaan functioneren. De aanvraag wordt daarom, net als in het eerste en tweede aanvraagtijdvak, onderschreven door een samenwerkingsverband waar in ieder geval sociale partners aan deelnemen.

Bewegingen op de arbeidsmarkt hebben vaak een regionaal karakter. Het ligt dan ook voor de hand dat naast sociale partners, (centrum)gemeenten en provincies een rol kunnen vervullen in het samenwerkingverband dat een sectorplan opstelt en uitvoert. Naast het initiëren van een plan en partijen samenbrengen kunnen zij nu ook financieel faciliteren. Zij kunnen een financiële bijdrage leveren aan de maatregelen om van werk naar werk transities en van werkloosheid naar werk transities op de regionale arbeidmarkt te bevorderen. De bijdrage van één of meerdere gemeenten en/of één of meerdere provincies aan de maatregelen in één sectorplan zal beperkt worden tot maximaal de helft van de eigen financiering van het samenwerkingsverband. Om een effectieve en efficiënte inzet van middelen te garanderen, blijft het namelijk van belang dat sociale partners zelf een significante financiële bijdrage blijven leveren. Ook kunnen gemeenten of provincies binnen het samenwerkingsverband de garantstelling voor de subsidie op zich nemen. Ook als gemeenten en/of provincies bijdragen aan de eigen financiering van de maatregelen in het plan, dient het samenwerkingsverband waar zij deel van uitmaken er altijd voor te zorgen dat de maatregelen in het sectorplan open staan voor alle relevante ondernemingen in de arbeidsmarkt regio.

Brug-WW

Het nieuwe instrument Brug-WW biedt extra ondersteuning om transities met substantiële omscholing mogelijk te maken. De Brug-WW verruimt de mogelijkheid om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW. Er moet dan sprake zijn van substantiële omscholing of, wanneer het gaat om een WW-gerechtigde om noodzakelijke bijscholing, om weer aan de slag te kunnen in zijn eigen beroep. Daarnaast geldt als voorwaarde dat er een baangarantie van ten minste één jaar wordt aangeboden, sociale partners kunnen gezamenlijk afwijken van de duur van één jaar.

In het kader van de Regeling cofinanciering sectorplannen 2015 gaat het specifiek om activiteiten gericht op kansrijke beroepen in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn. Welke beroepen dit betreft en welke scholing daarvoor noodzakelijk is, moet blijken uit de aanvraag van het sectorplan. Door voor het begrip noodzakelijke scholing aan te sluiten bij de afspraken die partijen, waaronder sociale partners, maken in het sectorplan, gaat de WW, nog meer dan nu het geval is, een brug vervullen tussen oude en een nieuwe baan.

De praktische uitvoering wordt zo vormgegeven dat het UWV in die gevallen de noodzaak van de scholing niet meer inhoudelijk hoeft te toetsen, dit is al gebeurd in het kader van het goedkeuren van de sectorplannen.

De WW-gerechtigde ontvangt van de hoofdaanvrager een getekende verklaring dat scholing gevolgd wordt in het kader van een sectorplan op grond van deze regeling. De WW-gerechtigde overlegt deze verklaring aan het UWV. Op basis van deze verklaring geeft het UWV toestemming voor het volgen van noodzakelijke scholing.

De sectorplannen en de Brug-WW vullen elkaar aan. Op grond van de derde tranche sectorplannen komen activiteiten met betrekking tot bemiddeling, infrastructuur, training en scholing in aanmerking voor cofinanciering. Met de Brug-WW wordt additioneel geregeld dat voor de scholingsuren beroep kan worden gedaan op de WW. De scholingsregeling WW wordt daartoe verruimd. Voor het overige blijven de gebruikelijke WW-regels van toepassing.

Uitvoeringstoets UWV

Het UWV heeft een uitvoeringstoets uitgebracht op de concept ministeriële regeling. Deze toetst heeft met name betrekking op het onderdeel Brug-WW. Het UWV acht de regeling uitvoerbaar vanaf begin maart 2015. Dit sluit goed aan op de beoogde openstelling van het aanvraagtijdvak vanaf 15 januari 2015. De praktijk leert immers dat het minimaal enige weken duurt om te beslissen op een aanvraag voor cofinanciering van het sectorplan. Pas nadat is beslist op de aanvraag hoeft het UWV klaar te staan voor de behandeling van concrete aanvragen voor de Brug-WW.

Beperken administratieve lasten

Deze regeling beoogt, evenals bij de eerste en tweede tranche van de Regeling cofinanciering sectorplannen, aan de ene kant de administratieve lasten beperkt te houden en aan de andere kant een rechtmatige inzet van de middelen te garanderen. Er is een leidraad beschikbaar (www.agentschapszw.nl) die aanvragers handvaten biedt voor het aantonen van de rechtmatige besteding van de middelen. Uitgangspunt in de leidraad is het principe van ‘comply or explain’. Geconstateerde fraude en oneigenlijk gebruik van de middelen kan leiden tot volledige intrekking van de subsidie. De hoofdaanvrager is verplicht omstandigheden te melden die van invloed zijn op de hoogte van de subsidie. Wanneer hier niet aan is voldaan, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.

Gebruik van het burgerservicenummer (BSN) door de hoofdaanvrager

Voor controle en evaluatie zijn gegevens van de deelnemers nodig, daarvoor wordt gebruik gemaakt van het BSN. De hoofdaanvrager kan een overheidsorgaan zijn, maar ook een werkgevers- of werknemersorganisatie. In deze regeling wordt er vanuit gegaan dat in de rapportages van de hoofdaanvrager gegevens van de werknemers, WW-gerechtigden of deelnemers, waarop de voor cofinanciering in aanmerking komende maatregelen betrekking hebben, met het BSN worden verstrekt aan de Minister. In de benodigde wettelijke grondslag wordt voorzien door artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies. Het gebruik van deze gegevens geldt ook voor de informatieverstrekking aan het UWV over deelnemers aan scholingstrajecten die recht op een WW-uitkering hebben.

Het gaat bij de maatregelen in deze regeling om werknemers of WW-gerechtigden of andere uitkeringsgerechtigden waarvan de gegevens door de uitkeringsinstanties vanwege andere publieke taken of door werkgevers, met het BSN worden verwerkt. De algemene Wet algemene bepalingen burgerservicenummer staat dit gebruik toe.

Ook bij het uitwisselen van de gegevens tussen de gebruikers mag het BSN worden gebruikt. De hoofdaanvrager treedt daarbij namens de gebruikers op bij het feitelijk verstrekken van die gegevens. De hoofdaanvrager heeft in zijn hoedanigheid van aanvrager niet een specifiek doel voor verwerking van de persoonsgegevens op BSN. In die zin is de hoofdaanvrager een bewerker voor het verwerken van gegevens in verband met de aanvraag voor cofinanciering. Het is wenselijk dat deze rol van bewerker in de samenwerkingsovereenkomst wordt vastgelegd.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Algemene opleiding

Enkel een algemene opleiding komt op grond van deze regeling voor cofinanciering in aanmerking. De definitie sluit uit dat bedrijfsspecifieke scholing voor cofinanciering in aanmerking komt. Daarnaast moet deze opleiding leiden tot een erkend certificaat of diploma.

Ander beroep / beroep

In de Standaard Beroepenclassificatie 2010 van het Centraal Bureau voor de Statistiek is een lijst opgenomen met beroepen. In afwijking hiervan kan het ook gaan om een specifiek door de sector erkend beroep. In dat geval zal in het sectorplan worden opgenomen om welk beroep het gaat en welke werkzaamheden daaronder vallen. Er wordt gesproken van een ‘ander beroep’ wanneer de werknemer of de uitkeringsgerechtigde andere werkzaamheden gaat verrichten bij een andere werkgever. Voor de WW-gerechtigde houdt dit in dat het gaat om een andere werkgever dan de werkgever waar de WW-gerechtigde werkzaam was op het moment dat de werkloosheid is ontstaan.

Arbeidsorganisatie

Onder deze definitie vallen zowel publieke als private partijen die economische activiteiten uitoefenen, zoals bedrijven, maar ook publieke werkgevers zoals zorg- en welzijnsinstellingen.

Baangarantie

De werkgever biedt de werknemer in beginsel een baangarantie van ten minste één jaar, ingaand vanaf het moment dat de scholing is afgerond. De baangarantie heeft per week een minimale omvang van het gemiddelde aantal gewerkte uren plus het aantal uren dat voor afronden van de scholing aan die scholing werd besteed. De periode waarnaar wordt gekeken is de scholingsperiode. Ter illustratie: werknemer A heeft gedurende één jaar 24 uur per week gewerkt en 16 uur per week scholing gevolgd, dan heeft de baangarantie een omvang van 40 uur. Het kan zowel gaan om een arbeidsovereenkomst als een aanstelling in openbare dienst. De baangarantie is gekoppeld aan de maatregelen waarvoor de werknemer aanspraak kan maken op de Brug WW.

Beroepsbegeleidende leerweg

Voor de beroepsbegeleidende leerweg dient het onderwijsprogramma ten minste 240 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren voor de beroepspraktijkvorming te omvatten. Dat sluit aan bij de gangbare praktijk van een dag in de week naar school en de andere dagen werken. Deze leerweg kan maximaal twee jaar duren.

Bijscholing / omscholing

Het moet in beide gevallen gaan om een algemene opleiding. Het hoofdzakelijke verschil is gelegen in de noodzakelijkheid van de opleiding om in een ander beroep te kunnen functioneren.

Om vanuit het ene naar een ander beroep te gaan, kan het nodig zijn dat de werknemer competenties moet ontwikkelen, die niet zijn ontwikkeld in het eigen beroep, in dit geval is er sprake van omscholing.

Wanneer de werknemer binnen zijn eigen beroep werkzaam blijft, kan het zijn dat competenties en kennis moeten worden geactualiseerd. Dan is er sprake van bijscholing. Bijscholing wordt als noodzakelijke scholing in de zin van de Brug-WW beschouwd als het gaat om een WW-gerechtigde die bijscholing nodig heeft om zijn eigen beroep uit te oefenen.

Centrale werkgeversorganisatie

Omdat niet alle werkgeversorganisaties partij zijn bij een Collectieve arbeidsovereenkomst, maar het gewenst is enkel erkende en georganiseerde organisaties bij de sectorplannen te betrekken, wordt, in de definitie bepaling van werkgeversorganisatie, als voorwaarde gesteld dat een werkgeversorganisatie partij is bij een CAO of is aangesloten bij een centrale werkgeversorganisatie. Deze zijn limitatief opgenomen in de bijlage 2.

Cofinanciering

De partijen die een sectorplan opstellen, financieren dit plan in de eerste plaats zelf. De minister stelt middelen beschikbaar om bepaalde maatregelen in deze plannen onder in onderhavige regeling opgenomen voorwaarden te cofinancieren.

Hoofdaanvrager

De eisen die aan de hoofdaanvrager worden gesteld, zijn in de regeling zelf nader uitgewerkt.

Loonkosten

Loonkosten bestaan uit het brutoloon van de werknemer, vermeerderd met een vaste opslag van 32%. Deze vaste opslag is opgenomen om duidelijkheid te verschaffen en uniformiteit te bewaren. Dit opslagpercentage is onderzocht en wordt toegepast bij andere subsidieregelingen naar tevredenheid van aanvragende partijen. Het betreft een opslag voor werkgeverslasten, inclusief een opslag voor een eventuele dertiende maand. Wanneer de loonkosten per uur moeten worden vastgesteld, wordt een norm gehanteerd van 1.720 uur bij een dienstverband van 40 uur per week, of het maximaal aantal werkbare uren gebaseerd op afspraken in de betreffende CAO.

Maatregelen

Niet het sectorplan als geheel, maar de maatregelen in het sectorplan kunnen voor cofinanciering in aanmerking komen. Het sectorplan kan daarom omvangrijker zijn dan de maatregelen waarvoor cofinanciering wordt aangevraagd.

Sectorplan

Het sectorplan is het geheel van bij de subsidieaanvraag ingediende stukken. De subsidieaanvraag maakt hier deel van uit.

Subsidiedossier

Het subsidiedossier kan openbaar gemaakt worden, dit dossier kan de volgende documenten bevatten: het sectorplan, de aanvraag, gevoerde correspondentie in het kader van de aanvraag, eventueel voorgenomen besluit en zienswijze, de beschikking, gevoerde correspondentie na de beschikking, eventuele wijziging van de beschikking, gevoerde correspondentie over voorschotten, tussen- en eindrapportages, vaststellingsbeschikkingen en gegevens in het kader van evaluatie;

Werknemer

Voor werknemer is aangesloten bij het begrip werknemer in de zin van de Werkloosheidswet.

Werkgeversorganisatie en werknemersorganisatie

Omdat werknemers- en werkgeversorganisaties altijd kunnen optreden als hoofdaanvrager, zijn deze nader gedefinieerd en ingekaderd. Deze zijn zo gedefinieerd dat het gaat om organisaties die partijen zijn bij de meeste recente voor die sector geldende CAO, dan wel zijn aangesloten bij een in de bijlage opgenomen centrale organisatie. Ingeval er geen geldende CAO is, dient het om de laatst geldende CAO te gaan.

Zelfstandige zonder personeel

Een zzp’er is iemand die voor de inkomstenbelasting als ondernemer telt en geen personeel in dienst heeft.

Artikel 1.2 Financiering sectorplannen

Organisaties van werkgevers en werknemers worden aangemoedigd samenwerkingsverbanden aan te gaan en sectorplannen op te stellen. De maatregelen in deze sectorplannen worden door het samenwerkingsverband zelf gefinancierd. Indien één of meerdere provincies of een (centrum)gemeenten deel uitmaken van het samenwerkingsverband, dan kunnen zij slechts 50% van de bijdrage van het samenwerkingsverband financieren. Dit betekent dat zij maximaal 25% van het gehele bedrag kunnen meefinancieren naast de bijdrage van 50% die op grond van deze regeling wordt verstrekt. Maatregelen in de plannen kunnen op grond van deze regeling voor tijdelijke cofinanciering in aanmerking komen. Hiervoor geldt een maximumtermijn van twee jaar, ook als de uitvoering van het sectorplan langer duurt dan twee jaar. Het deel dat blijkens de begroting van het sectorplan door het samenwerkingsverband zelf wordt gefinancierd, kan niet bestaan uit middelen die op grond van een andere regeling zijn gesubsidieerd. Bijdragen voor dezelfde activiteiten door externe private fondsen, anders dan O&O-fondsen, kunnen ook geen eigen middelen zijn. Wat betreft de regels om dubbelfinanciering te voorkomen, geldt een uitzondering voor organisaties die meer dan de helft van hun inkomsten uit subsidies ontvangen, tenzij een organisatie een op winst gerichte Besloten Vennootschap of Naamloze Vennootschap is. Deze uitzondering is nodig omdat deze organisaties anders niet kunnen deelnemen.

Voor het aanvangstijdstip van het sectorplan wordt in beginsel de datum van de subsidiebeschikking genomen. De hoofdaanvrager kan er echter ook voor kiezen deze datum eerder vast te stellen, bijvoorbeeld als bepaalde scholingstrajecten aanvangen vóórdat het eerste aanvraagtijdvak is geopend. De hoofdaanvrager loopt hierbij wel het risico dat de subsidie wordt geweigerd. De tot dan toe gemaakte kosten blijven dan geheel voor rekening van de hoofdaanvrager.

Artikel 1.3 Toepasselijkheid Algemene regeling SZW-subsidies

Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing. De algemene in die regeling neergelegde subsidieregels gelden voor zover daar in deze regeling niet van wordt afgeweken. Toepasselijkheid van de algemene regeling geldt in ieder geval voor een verplichte controleverklaring van een accountant bij eindafrekening en voor bepalingen betreffende terugvordering van de subsidie.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

Er wordt 150 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de cofinanciering van sectorplannen. Het totale bedrag kan worden opgedeeld in meerdere aanvraagtijdvakken waarin sectorplannen kunnen worden ingediend. Per aanvraagtijdvak geldt een afzonderlijk subsidieplafond, dat niet overschreden kan worden. In het derde aanvraagtijdvak staat het gehele bedrag ter beschikking voor subsidieverlening. Mocht dit niet geheel worden opgebruikt, dan kan er voor worden gekozen om nog een volgend aanvraagtijdvak te openen.

Artikel 1.5 Verdeling

Aanvragen worden bij voorkeur digitaal ontvangen en in volgorde van binnenkomst behandeld. Een aanvraag wordt geweigerd indien toekenning van de aanvraag tot overschrijding van het voor dat aanvraagtijdvak geldende subsidieplafond zou leiden. Een aanvraag kan gedeeltelijk worden toegewezen als niet alle maatregelen subsidiabel zijn. Gedeeltelijke toewijzing van een aanvraag door toewijzing van het resterende voor dat aanvraagtijdvak beschikbare budget is niet mogelijk. Om te voorkomen dat onvolledige aanvragen voorrang krijgen op later ingediende volledige aanvragen, geldt dat een aanvraag pas in behandeling wordt genomen wanneer deze volledig is. Dit laat het recht van de aanvrager in stand om een aanvraag aan te vullen, indien deze nog niet volledig was en het subsidieplafond nog niet is bereikt.

Artikel 1.6 Mandaat directeur Agentschap SZW

De directeur van het Agentschap SZW wordt gemandateerd de nodige besluiten te nemen ter uitvoering van de regeling. Zo kan door de directeur worden besloten of subsidie wordt verleend, zodat de activiteiten kunnen plaatsvinden en kan deze achteraf bepalen of aan de eisen is voldaan en de subsidie definitief vaststellen. De directeur van het Agentschap kan zijn taken, op het beslissen op bezwaarschriften na, geheel of gedeeltelijk mandateren aan functionarissen binnen het Agentschap. De directeur kan, op grond van artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zelf beslissen op een bezwaarschrift dat gericht is op een besluit dat door of namens de directeur genomen is.

Hoofdstuk 2 Subsidieverlening

Artikel 2.1 Het samenwerkingsverband

Om te verzekeren dat de sectorplannen die ingediend worden, worden gedragen door werknemers- en werkgeversorganisaties met een solide achterban, worden eisen gesteld aan het samenwerkingsverband dat een sectorplan kan indienen. Partijen die tezamen aan een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) gebonden zijn, kunnen in ieder geval een aanvraag tot cofinanciering van een sectorplan indienen. Voor sectoren die niet zijn gebonden aan een CAO is de mogelijkheid open gelaten dat ook zij een sectorplan met een aanvraag tot cofinanciering kunnen indienen, mits er een of meer werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties deel uitmaken van het samenwerkingsverband.

Voor ieder samenwerkingsverband geldt dat deze samenwerking dient te worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, die aan de minister wordt overlegd. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door de partijen in het samenwerkingsverband, inclusief de hoofdaanvrager die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband.

Artikel 2.2 De hoofdaanvrager

Een werknemersorganisatie, een werkgeversorganisatie of een O&O-fonds treedt bij de aanvraag en verdere uitvoering van het sectorplan op als hoofdaanvrager. De hoofdaanvrager wordt door de samenwerkende partijen gemachtigd om in en buiten rechte namens hen op te treden. Daarbij dient de hoofdaanvrager aan te tonen dat het samenwerkingsverband in staat is de in het sectorplan opgenomen maatregelen, binnen de gestelde tijd uit te voeren. Indien dit naar het oordeel van de minister onvoldoende is aangetoond, kan de aanvraag tot cofinanciering worden geweigerd.

Alle correspondentie met de minister verloopt via de hoofdaanvrager. Omdat eventuele terugvordering van de subsidie op grond van artikel 4.2, bij de hoofdaanvrager plaatsvindt, worden aan de hoofdaanvrager eisen gesteld met betrekking tot diens vermogen op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Dit vermogen dient ten minste 80% van het aangevraagde subsidiebedrag te zijn. Voor de bepaling van het aangevraagde subsidiebedrag worden de aanvragen van alle door de hoofdaanvrager ingediende sectorplannen bij elkaar opgeteld. Indien de hoofdaanvrager niet over een dergelijk eigen vermogen kan beschikken, stellen één of meer partijen per samenwerkingsverband of het samenwerkingsverband gezamenlijk zich garant voor 80% van het door hen aangevraagde subsidiebedrag.

Als het niet mogelijk is één van de genoemde organen als hoofdaanvrager op te laten treden, kan in die gevallen ook een andere organisatie uit het samenwerkingsverband als hoofdaanvrager optreden. In dit geval toont de hoofdaanvrager aan dat één of meerdere partijen uit het samenwerkingsverband of het samenwerkingsverband zich gezamenlijk garant stelt of stellen voor ten minste 80% van het aangevraagde subsidiebedrag.

Indien één partij zich garantstelt voor 80% van het aangevraagde subsidiebedrag, dient deze aan te tonen over voldoende middelen te beschikken om de garantstelling te waarborgen. Is dit niet het geval dan kan subsidie geweigerd worden.

Provincie en gemeenten treden niet op als hoofdaanvrager van een aanvraag tot cofinanciering. Dat houdt verband met hoofdstuk 3 van de Financiële Verhoudingswet (Fvw), waarin bepaald is, dat elke uitkering die naar gemeenten of provincies gaat, beschouwd wordt als een zogeheten specifieke uitkering. De toepassing van deze wet zou er voor zorgen dat tussen gemeenten, provincies en andere organisaties die als hoofdaanvrager optreden, ongewenste verschillen in verantwoording van de subsidie optreden. Gemeenten en provincies zouden als hoofdaanvrager namens het samenwerkingsverband de subsidie vanwege de Fvw verplichtingen, op 15 juli na het jaar waarin het sectorplan eindigt, middels de SiSa systematiek moeten verantwoorden, terwijl andere hoofdaanvragers de subsidie direct na afloop van het project verantwoorden en waarbij de subsidie wordt vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestaties. Bovendien zou er dan een verschil in controle-intensiteit zijn. Indien er op regionaal niveau organisaties bestaan waarin gemeenten of provincies participeren, kan een dergelijke organisatie wel als hoofdaanvrager optreden.

Artikel 2.3 De aanvraag

Sectorplannen moeten een zekere omvang hebben om voor cofinanciering in aanmerking te komen. De drempel wordt gelegd op een subsidieaanvraag van ten minste 125.000 Euro. Een sectorplan moet via een (elektronisch) aanmeldformulier aangemeld worden, dit formulier is te vinden op de site van het Agentschap (www.agentschapszw.nl).

Per opengesteld aanvraagtijdvak kan er slechts één sectorplan ingediend worden door de hoofdaanvrager die ziet op dezelfde, sectoren, branches of arbeidsmarktregio’s. Wel is het mogelijk om opnieuw een sectorplan in te dienen wanneer een eerder plan geheel is geweigerd of ingetrokken.

De aanvraag moet inzicht geven in de arbeidsbehoefte en het beschikbare arbeidsaanbod die leiden tot arbeidsmarktknelpunten in de beroepen waar de maatregelen betrekking op hebben. Hiertoe is een lijst opgesteld met stukken die in ieder geval bij de subsidieaanvraag dienen te worden gevoegd. Al deze stukken tezamen vormen het sectorplan. Een onvolledige aanvraag wordt niet in behandeling genomen. De aanvraag wordt pas in behandeling genomen als deze voldoende is aangevuld en volledig is.

Bij de aanvraag wordt een analyse gevoegd waarin inzicht wordt gegeven in de arbeidsbehoefte en het beschikbare arbeidsaanbod die leiden tot arbeidsmarktknelpunten nu en in de komende vijf jaren in beroepen in de sectoren, branches of arbeidsmarktregio’s waarop het sectorplan betrekking heeft. Het sectorplan omschrijft vervolgens de maatregelen die het samenwerkingsverband voorstelt om deze knelpunten op te lossen. De maatregelen worden SMART geformuleerd. Dit betekent dat de doelen in het sectorplan specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn. Het sectorplan moet in balans zijn om voor cofinanciering in aanmerking te komen. Dit betekent dat de verschillende maatregelen, als geheel worden beschouwd en dat deze dus ook als geheel een oplossing moeten bieden voor de gesignaleerde knelpunten.

Het sectorplan dient ook aan te geven onder welke voorwaarden de maatregelen zullen worden uitgevoerd. Dit is een vorm van zelfregulering die het mogelijk maakt dat sectorale maatregelen niet van overheidswege worden ingekaderd. Het samenwerkingsverband legt zelf de kaders vast voor de maatregelen die worden voorgesteld. Bij deze voorwaarden wordt eveneens aangegeven hoe de naleving door het samenwerkingsverband gehandhaafd zal worden.

De begroting en de liquiditeitsprognose moeten een duidelijk inzicht geven in de kosten en baten van het sectorplan en in de wijze waarop het samenwerkingsverband de eigen financiering heeft geregeld. De onderbouwde begroting laat duidelijk zien welke activiteiten zullen worden ondernomen, wat de kosten van deze afzonderlijke activiteiten zijn, en waar deze kosten op zijn gebaseerd. De begroting bevat geen kosten voor overhead of aan overhead gerelateerde exploitatiekosten. Deze kosten komen wel voor cofinanciering in aanmerking op grond van artikel 4.6. Voorts moet duidelijk zijn vermeld hoe structurele, niet op de crisis gerichte, maatregelen zullen worden gefinancierd na afloop van de periode waarvoor financiering is verleend. Op deze manier wordt inzicht verkregen in hoe het samenwerkingsverband deze maatregelen zal voortzetten zonder cofinanciering.

In het geval de werknemers- en werkgeversorganisaties afwijken van de standaard regels van de baangarantie, wordt dit in een overeenkomst opgenomen en deze moet ook bij de aanvraag gevoegd worden.

Aangezien voor de cofinanciering van sectorplannen een bedrag van 150 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke middelen moet worden opgebracht, is transparantie over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil het Agentschap SZW informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Daar stemt de hoofdaanvrager mee in door het indienen van de aanvraag namens het samenwerkingsverband. Hiermee wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van de hoofdaanvrager behoeft te worden gevraagd.

Artikel 2.4 Subsidieverlening

De subsidie wordt aan de hoofdaanvrager verstrekt. In de subsidiebeschikking wordt het maximumbedrag bepaald dat tegemoet kan worden gezien en wordt een termijn gesteld waarbinnen het sectorplan uitgevoerd dient te worden. Deze termijn is nooit langer dan twee jaar na aanvang van de uitvoering van het sectorplan (zie artikel 1.2, zesde lid). Het maximumbedrag wordt bepaald op 50% van het totaal van de kosten van de maatregelen die zullen worden gesubsidieerd. Omdat sectorplannen sterk van elkaar kunnen verschillen, kunnen in de subsidieverlening nadere verplichtingen worden opgenomen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de administratie en uitvoering van het sectorplan. Dit betreft onder meer de wijze waarop de subsidiabele kosten in de administratie worden bijgehouden.

In de subsidiebeschikking wordt duidelijk aangegeven welke prestaties behaald moeten worden. Hierbij worden geen concrete resultaten genoemd. Het is immers niet mogelijk vooraf vast te leggen dat ten minste een bepaald aantal personen een dienstbetrekking moet hebben gevonden. De arbeidsmarkt is van zoveel factoren afhankelijk dat een hoofdaanvrager daar niet op afgerekend kan worden. Wel wordt in de subsidiebeschikking vastgelegd welke prestaties moeten worden behaald. De prestatie waarop wordt afgerekend is het toepassen van een voorgestelde maatregel. Dit kan een bepaalde scholingsmaatregel zijn, of het opzetten van infrastructuur voor de begeleiding van werk naar werk. Dit houdt in dat de maatregelen worden beschreven en het aantal keer dat een bepaalde maatregel zal worden uitgevoerd en tegen welke kosten. Hierop vind de eindverantwoording en de subsidievaststelling plaats. De voorgenomen maatregelen en prestaties worden, op basis van het opgegeven tijdpad op grond van artikel 2.3, onderdeel e, vastgelegd in een tijdpad. Op grond van dit tijdpad wordt ook bepaald of er voorschotten worden verleend en in welk ritme en voor welke hoogte.

Artikel 2.5 Weigering van de subsidie

De regeling biedt ruimte voor diverse samenwerkingsverbanden en diverse sectorplannen. Vooraf moet echter zo veel mogelijk duidelijk zijn of het ingediende sectorplan voldoende basis biedt om subsidie te verstrekken. Om te voorkomen dat bij de subsidievaststelling blijkt dat er onterecht of te veel subsidie is verstrekt, wordt de subsidie in een aantal gevallen in ieder geval geheel of gedeeltelijk geweigerd. Algemeen geldt dat de aanvraag moet voldoen aan alle eisen die daaraan krachtens deze regeling zijn gesteld. De hoofdaanvrager wordt bij een onvolledige aanvraag wel in de gelegenheid gesteld om deze aan te vullen. De weigeringsgronden zien verder op een inhoudelijke beoordeling van de sectoranalyse en de andere componenten van het sectorplan. Zo moeten de verhoudingen goed zijn tussen de kosten en de te verwachten resultaten. Dit geldt ook voor de verhouding tussen de kosten en de omvang van de gesignaleerde problematiek in de desbetreffende sector. Het samenwerkingsverband moet aantonen dat zij voldoende middelen hebben om hun deel van de maatregelen te financieren, daarnaast moeten zij ook aantonen dat de maatregelen noodzakelijk zijn, het kan daarom niet gaan om activiteiten die zonder cofinanciering ook al worden uitgevoerd. De regeling heeft een generiek karakter. Daarom dienen de maatregelen in de sectorplannen open te staan voor alle bedrijven binnen de sector of de arbeidsmarktregio. Is dit niet het geval, dan wordt cofinanciering geweigerd. Wanneer de maatregelen niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in hoofdstuk 3, dan wordt de subsidie, voor die maatregelen, geweigerd. Als er onvoldoende zekerheid bestaat over de aannames die door de hoofdaanvrager aangetoond moeten worden, wordt de subsidie geweigerd. De subsidieaanvraag wordt in ieder geval geheel geweigerd wanneer het totale te verstrekken subsidiebedrag lager is dan 125.000 euro. Als de subsidie wordt geweigerd, wordt dit in de beschikking gemotiveerd.

Hoofdstuk 3 Subsidiabele kosten en maatregelen

Artikel 3.1 Subsidiabele maatregelen

Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient het sectorplan aan een aantal voorwaarden te voldoen. Ten eerste worden in artikel 3.2 tot en met 3.5 verschillende soorten activiteiten toegelicht, waarvan de kosten voor cofinanciering in aanmerking kunnen komen. De activiteiten zijn gericht op mobiliteit van werk naar hetzelfde of ander werk, van werkloosheid naar werk en van overig naar werk. In de sectorplannen kunnen maatregelen worden opgenomen die gericht zijn op het bevorderen van de (inter)sectorale mobiliteit van werknemers naar een ander beroep bij een andere werkgever. Daarnaast kunnen er ook maatregelen opgenomen worden die gericht zijn op bevordering van de mobiliteit van werknemers naar hetzelfde beroep, maar bij een andere werkgever of in een andere sector. Naast trajecten die gericht zijn op van werk naar werk, kunnen sectorplannen ook maatregelen bevatten die gericht zijn het bevorderen van de kansen van WW-gerechtigden, zelfstandigen zonder personeel en overige gevallen (voor voorbeelden van overige gevallen zie de toelichting bij artikel 3.5).

Indien er scholing wordt gevolgd in het kader van activiteiten die gericht zijn om werknemers te helpen naar een ander beroep, of WW-gerechtigden naar hetzelfde of een ander beroep, dan wordt er in beginsel een baangarantie afgegeven door de werkgever. De baangarantie is dus relevant bij de maatregelen waar ook de Brug-WW van toepassing kan zijn (maatregelen genoemd in de artikelen 3.2 en 3.4).

Het staat sociale partners vrij, wanneer daarover overeenstemming bestaat, om in het sectorplan afwijkende afspraken te maken over de baangarantie. Daarbij kan gedacht worden aan de termijn voor de baangarantie, maar ook aan de wijze van vormgeven. Bij dit laatste gaat het er bijvoorbeeld om dat niet de individuele werkgever die de scholing aanbiedt, ook de baangarantie geeft, maar dat de sector invulling geeft aan de baangarantie.

In het geval er afwijkende afspraken worden gemaakt dient de overeenkomst waarin deze afspraken zijn vastgelegd, ook bij de aanvraag opgenomen te worden. Wanneer er geen overeenkomst bij de aanvraag is opgenomen, gelden automatisch de algemene regels omtrent de baangarantie.

Artikel 3.2 Van werk naar een ander beroep

Sectorplannen kunnen maatregelen bevatten die vallen onder dit artikel. In het kader van van werk naar werk trajecten komen kosten voor de volgende activiteiten in aanmerking voor cofinanciering:

  • Begeleiding en bemiddeling richting een nieuwe baan in een ander beroep bij een andere werkgever. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld vacaturecafés, sollicitatietraining, loopbaanadvies en arbeidsmarktoriëntatie, loopbaangesprekken, coaching en mobiliteitstrajecten.

  • Infrastructuur, hierbij kan gedacht worden aan het opzetten van een mobiliteitsbank of andere manieren om de werknemer te begeleiden naar een ander beroep.

  • Het in kaart brengen van de competenties van de werknemer. Dit kan door middel van een ervaringscertificaat (EVC), een ervaringsprofiel (EVP) of een competentiescan.

  • Omscholing, het moet hier gaan om een algemene opleiding die nodig is om de stap naar een ander beroep te kunnen maken. In dat geval kan – wanneer aan de overige voorwaarden voor WW wordt voldaan – beroep op een WW uitkering worden gedaan (Brug-WW). Zie voor nadere uitleg over de samenhang met de Brug-WW de toelichting bij artikel 6.2.

Artikel 3.3 Van werk naar hetzelfde beroep

Naast een traject gericht op een ander beroep, kunnen er ook maatregelen opgenomen worden die leiden naar baan in hetzelfde beroep, maar bij een andere werkgever in dezelfde of in een andere sector. Deze maatregelen kunnen tevens deel uitmaken van het sectorplan. Op omscholing na, kunnen 50% van de kosten voor de activiteiten genoemd in de toelichting in artikel 3.2 ook hier voor cofinanciering in aanmerking komen. Omdat het gaat om werk in het zelfde beroep zal er geen sprake zijn van omscholing, maar van bijscholing.

Artikel 3.4 Vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet naar een ander of hetzelfde beroep

Ook maatregelen in een sectorplan met als doel WW-gerechtigden te begeleiden naar een baan in een ander of hetzelfde beroep, bij een andere werkgever dan de werkgever waarbij de werkloosheid is ontstaan, kunnen in aanmerking komen voor cofinanciering.

Bij maatregelen in het kader van werkloosheid naar een ander of hetzelfde beroep komen kosten van de volgende activiteiten in aanmerking voor cofinanciering:

  • Begeleiding en bemiddeling richting een nieuwe baan bij een andere werkgever dan waarbij de werkloosheid is ontstaan. In de toelichting van artikel 3.2 is beschreven welke activiteiten hieronder kunnen vallen.

  • Het in kaart brengen van de competenties van de uitkeringsgerechtigde. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een ervaringscertificaat (EVC), een ervaringsprofiel (EVP) of een competentiescan.

  • Omscholing, het moet hier gaan om algemene scholing die nodig is om de stap naar een ander beroep te kunnen maken.

  • In het geval van een WW-gerechtigde kan het ook gaan om bijscholing. Bijscholing voor een WW-gerechtigde is noodzakelijke scholing in het kader van de Brug-WW.

Artikel 3.5 Van overig naar een ander of hetzelfde beroep

Maatregelen kunnen ook gericht zijn op het bevorderen van kansen van de groep ‘overige’. Hieronder vallen personen niet zijnde werknemers of WW-gerechtigden. Een persoon die bijvoorbeeld een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, kan onder deze categorie vallen, maar daarnaast kan ook gedacht worden aan mensen die niet werken en ook geen uitkering krijgen of herintreders. Ook zelfstandigen zonder personeel kunnen op grond van dit artikel deelnemen aan een sectorplan. Maatregelen in een sectorplan met als doel deze doelgroep te begeleiden naar een baan in een ander of hetzelfde beroep kunnen in aanmerking komen voor cofinanciering. Activiteiten waarvoor de kosten in aanmerking komen voor cofinanciering zijn:

  • Begeleiding en bemiddeling richting een baan in hetzelfde of een ander beroep. In toelichting bij artikel 3.2 is omschreven welke activiteiten hieronder kunnen vallen.

  • Het in kaart brengen van de competenties van de persoon die in deze categorie valt. Dit kan worden gedaan door middelen van ervaringscertificaat (EVC), ervaringsprofiel (EVP) of door middel van een competentiescan.

  • Omscholing, het moet hier gaan om een algemene opleiding die nodig is om de stap naar een ander beroep te kunnen maken.

  • In dit geval kan het ook gaan om bijscholing.

Artikel 3.6 Kosten voor opleidingen in het kader van de maatregelen genoemd in de artikelen 3.2 tot en met 3.5

Opleiding is een essentieel instrument voor de inzetbaarheid van werknemers. De regeling maakt het mogelijk algemene vormen van opleidingen in het kader van de maatregelen genoemd in de artikelen 3.2 tot en met 3.5, te subsidiëren. Bij opleidingen die bij derden worden ingekocht, kan de totale kostprijs, zonder uitsplitsing naar bestanddelen genoemd in het eerste lid, worden opgevoerd. Met dien verstande dat het een redelijke kostprijs is die is gebaseerd op die bestanddelen. Zowel de kosten van diegene die een opleiding geven als van werknemers die bij de werkgever waarbij de arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd, werkzaam zijn en opleiding volgen, komen voor cofinanciering in aanmerking. 50% van de subsidiabele kosten wordt gesubsidieerd tot een maximum van 2 miljoen euro per project per arbeidsorganisatie.

Omdat het vanaf 1 januari 2015 mogelijk is voor de werknemer, genoemd in artikel 3.2, en de WW-gerechtigde, genoemd in artikel 3.4, om tijdens de scholing gebruik te maken van de Brug-WW, is het noodzakelijk dat het UWV op de hoogte is van scholing van een werknemer of WW-gerechtigde binnen het sectorplan. Dit zal worden gedaan door middel van een bewijs van deelname aan de deelnemer, verstrekt door de hoofdaanvrager en deze zal daarnaast eenmaal per zes maanden aan het UWV een lijst verstrekken met alle WW-gerechtigden die in het kader van het sectorplan een opleiding volgen. Deelnemers zullen worden geïnformeerd door de hoofdaanvrager dat hun gegevens voor deze doeleinden naar het UWV worden gezonden.

Beroepsbegeleidende leerweg trajecten kunnen door vaste instroommomenten niet altijd direct na goedkeuring van een sectorplan aanvangen. Daarom is het nodig de regeling specifiek voor de duur van deze opleiding aan te vullen. Zo wordt afgeweken van de regel dat de eindverantwoording uiterlijk twee jaren na aanvang van de uitvoering van het sectorplan wordt ingediend. Immers er kan al met de uitvoering van andere maatregelen worden begonnen, als de beroepsbegeleidende leerweg trajecten nog moeten starten. Indien een sectorplan beroepsbegeleidende leerweg trajecten bevat, moet de verantwoording over dat sectorplan ingediend worden binnen dertien weken na afloop van de maatregelen waarvoor subsidie is verleend. Op grond van artikel 4.5, in samenhang met artikel 1.2, zesde lid, zou de verantwoording moeten worden ingediend binnen dertien weken na de termijn van twee jaren vanaf het moment van aanvang van het sectorplan. De einddeclaratie wordt nu in één keer voor alle maatregelen uit het sectorplan ingediend. De overige vereisten voor het verzoek tot subsidievaststelling zijn onverminderd van toepassing.

De beroepsbegeleidende leerweg trajecten hoeven daarnaast, in afwijking van artikel 4.2, niet binnen zes maanden na goedkeuring van het sectorplan aan te vangen. Zodra een aanvang is gemaakt met de beroepsbegeleidende leerweg – binnen één jaar na de subsidieverlening – mag deze nog twee jaar doorlopen.

Artikel 3.7 In aanmerking te nemen kosten

De regeling geeft aan dat kosten die voor subsidie in aanmerking komen, alle kosten zijn die daadwerkelijk zijn gemaakt ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten, genoemd in de artikelen 3.2 tot en met 3.5, en die rechtstreeks aan de uitvoering van de maatregelen zijn toe te rekenen. Dit houdt onder andere in dat de uurtarieven van het eigen personeel zijn genormeerd op de werkelijke kosten en voor ingehuurd personeel zal de accountant moeten beoordelen of er sprake is van marktconformiteit. Tevens komen voor cofinanciering in aanmerking de kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten (zie toelichting artikel 4.6).

Artikel 3.8 Niet in aanmerking te nemen kosten

Onredelijke kosten komen niet voor cofinanciering in aanmerking. Dit houdt in dat de kosten in verhouding moeten staan tot de prestaties en dus marktconform moeten zijn.

Het samenwerkingsverband heeft de vrijheid om zelf te kiezen of zij alle werkzaamheden in het kader van het sectorplan zelf uitvoert of dat zij er voor kiest bepaalde opdrachten door derden te laten uitvoeren. Indien er voor wordt gekozen dat een deel van de uitvoering wordt uitbesteed, draagt het samenwerkingsverband er zorg voor dat de prijs voor deze opdracht marktconform is. Er dient een transparante aanbestedingsprocedure te hebben plaatsgevonden. Als de opdracht die wordt uitbesteed het drempelbedrag van € 50.000,– te boven gaat, dan worden in ieder geval drie offertes opgevraagd. Indien uit de controleverklaring van de accountant blijkt dat met bovenstaande geen rekening is gehouden, komen de gemaakte kosten niet in aanmerking voor subsidie.

Maatregelen die op enige andere wijze van overheidswege worden gefinancierd, worden op grond van deze regeling niet nogmaals gefinancierd. In het geval van een beroepsbegeleidende leerweg bijvoorbeeld, kunnen kosten voor begeleiding en opleidingsbenodigdheden op grond van de subsidieregeling praktijkleren3 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor subsidie in aanmerking komen, deze kosten worden dan niet meer op grond van deze regeling gesubsidieerd. Uitzondering op deze regel is de bijdrage van een (centrum)gemeente of een provincie in het samenwerkingsverband, zoals op genomen in artikel 1.2, tweede lid.

Hoofdstuk 4 Subsidieverstrekking

Artikel 4.1 Hoogte van de subsidie

De betrokken partijen dragen in beginsel zelf de kosten van de sectorplannen. Daarvan kan de helft, onder de voorwaarden die in deze regeling zijn neergelegd, worden gesubsidieerd.

Voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling geldt een malus. Als minder dan 60% van de maatregelen waarvoor in de subsidiebeschikking subsidie is toegekend daadwerkelijk is gerealiseerd, volgt nihilstelling van de subsidie. Slechts als er zeer goede redenen zijn voor de onderrealisatie, wordt de subsidie evenredig aan de onderrealisatie verlaagd.

Artikel 4.2 Intrekking en terugvordering

De uitvoering en verantwoordelijkheid van de sectorplannen ligt bij de hoofdaanvrager. Indien uit een controle toch blijkt dat het subsidiebedrag onrechtmatig of oneigenlijk is gebruikt, wordt de beschikking tot subsidieverlening in beginsel geheel ingetrokken. Indien er geen aanleiding is om de subsidiebeschikking geheel in te trekken, omdat het bijvoorbeeld slechts een geringe omissie betreft en uit de controle blijkt dat het sectorplan als geheel conform de subsidiebeschikking is uitgevoerd, kan de subsidie gedeeltelijk worden ingetrokken. De algemene regels betreffende intrekking en terugvordering, zoals deze zijn neergelegd in de Algemene regeling SZW-subsidies, zijn op deze regeling van toepassing. Dit betekent dat eventuele kosten voor de terugvordering, bij de hoofdaanvrager in rekening worden gebracht.

Artikel 4.3 Bevoorschotting en meldingsplicht

Het verlenen van een eerste voorschot kan ambtshalve plaatsvinden, als de aanvrager niet bij de aanvraag heeft aangegeven geen voorschot te willen ontvangen. Verdere voorschotten kunnen, indien de aanvrager dit wenst, worden verstrekt in een in de subsidiebeschikking bepaald ritme. In de subsidiebeschikking wordt, op basis van het ingediende sectorplan en het hierin opgenomen tijdpad, bepaald wat de liquiditeitsprognose van de hoofdaanvrager is. Aan de hand hiervan wordt bepaald of, en op welke wijze voorschotten zullen worden verleend. Het is van belang dat het samenwerkingsverband en de hoofdaanvrager zelf over voldoende middelen beschikken om het sectorplan uit te voeren. Het tussentijdse voorschot kan hier aan bijdragen.

Naast de rapportageverplichting, heeft de hoofdaanvrager op grond van artikel 4.3 de plicht veranderingen in omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie. Indien de hoofdaanvrager niet aan deze meldplicht voldoet, kan de minister een bestuurlijke boete opleggen op grond van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies. De meldplicht omvat alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie. Dit betekent dat iedere afwijking van het tijdpad, waarop de bevoorschotting is gebaseerd, binnen twee maanden na afloop van de periode van zes maanden waarvoor een voorschot is verleend, moet worden gemeld. Voor onderrealisatie geldt een aparte meldingsplicht, de maximumboete voor overtreding van deze plicht is eveneens afwijkend.

Artikel 4.4 Rapportageverplichting

De hoofdaanvrager legt uiterlijk acht weken na het moment dat er twaalf maanden zijn verstreken sinds de uitvoering van het sectorplan is gestart, een tussenverslag over indien het sectorplan een looptijd heeft van langer dan twaalf maanden. Wanneer een beroepsbegeleidende leerweg onderdeel uitmaakt van de maatregelen, en de looptijd van het sectorplan hierdoor langer is dan 24 maanden, zal de hoofdaanvrager uiterlijk acht weken na het moment dat er 24 maanden zijn verstreken een tweede tussenverslag overleggen. Het tussenverslag bevat ten minste de gerealiseerde aantallen, de aard en de kosten van de maatregelen en de resultaten. Bij het eerste tussenverslag wordt informatie opgenomen over de eerste twaalf maanden, in het tweede tussenverslag wordt informatie opgenomen over de periode van de dertiende tot en met de vierentwintigste maand. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de persoonsgegevens van de deelnemers aan de maatregelen. De persoonsgegevens bestaan uit de burgerservicenummers van de deelnemers. Op grond van artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies kan de minister gebruik maken van deze gegevens. Deze persoonsgegevens zijn nodig om te controleren of er geen sprake is van dubbelfinanciering en er kan onderzoek worden gedaan naar de effectiviteit van de maatregelen ten aanzien van dezelfde persoon. De gegevens zullen anoniem worden gebruikt voor bestandsvergelijking. Dit is gerechtvaardigd nu dit de minste administratieve lasten voor alle betrokkenen met zich meebrengt. Monitoring op andere wijze zou eveneens inbreuk op de privacy van de betrokken deelnemers met zich brengen.

Indien de hoofdaanvrager voorschotten ontvangt, kan in de beschikking tot subsidieverdeling de verplichting worden opgenomen dat bij het tussenverslag een verklaring van een accountant wordt gevoegd. Op deze wijze bestaat er in een eerder stadium dan eerst na twee jaren zekerheid over de gemaakte kosten voor zowel de hoofdaanvrager als de minister. Het tussenverslag kan aanleiding geven de liquiditeitsprognose en de wijze van bevoorschotting aan te passen.

Artikel 4.5 Einddeclaratie en subsidievaststelling

In artikel 16 van de Algemene regeling SZW-subsidies is bepaald dat bij subsidies boven de 50.000 euro de einddeclaratie wordt vergezeld van een controleverklaring van een accountant. Aangezien de subsidies voor cofinanciering van sectorplannen allen de grens van 125.000 euro overschrijden (artikel 2.5, tweede lid), wordt bij de einddeclaratie altijd een controleverklaring gevoegd. De kosten hiervan worden geacht te zijn inbegrepen in de kosten van overhead, welke zijn opgenomen in artikel 4.6, die op grond van deze regeling worden uitgekeerd.

De hoofdaanvrager wordt afgerekend op de prestaties die zijn bepaald in de beschikking tot subsidieverlening. De hoofdaanvrager toont bij de einddeclaratie aan hoeveel maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en, voor zover van toepassing, voor welke personen dit is gebeurd. Indien de subsidie is verstrekt voor het opzetten van infrastructuur, zoals voor het begeleiden van personen in van werk naar werk, dan is de prestatie waarop wordt afgerekend het functioneren van deze infrastructuur.

De eindverantwoording vindt plaats op behaalde prestaties en uitgevoerde maatregelen. Hiervoor wordt gekeken naar de op grond van artikel 2.4 in de beschikking opgenomen afspraken en de op grond artikel 4.5, tweede lid, verstrekte gegevens over realisatie. Daarbij wordt het aantal keer dat maatregelen zijn uitgevoerd vermenigvuldigd met de daadwerkelijk gemaakte kosten per maatregel. Het maximumbedrag dat voor een bepaalde maatregel in de subsidiebeschikking is bepaald en het maximaal aantal keren dat een maatregel zal worden uitgevoerd, is bij die vaststelling leidend. Als blijkt dat de maatregel tegen lagere kosten maar vaker is uitgevoerd dan in de verleningsbeschikking, wordt het subsidiebedrag dus lager vastgesteld. Indien bij de subsidievaststelling blijkt dat de maatregel het voorgenomen aantal keren is uitgevoerd maar de kosten per maatregel hoger uitvallen dan in de subsidiebeschikking is bepaald, wordt eveneens vastgehouden aan het in de subsidiebeschikking toegekende bedrag. Indien de maatregel minder vaak wordt uitgevoerd tegen hogere kosten, wordt het aantal keer dat de maatregel is uitgevoerd vermenigvuldigd met het in de subsidiebeschikking bepaalde bedrag per maatregel. Als de maatregel minder vaak is uitgevoerd tegen lagere kosten wordt het aantal keren dat de maatregel is uitgevoerd vermenigvuldigd met de daadwerkelijk gemaakte kosten per uitgevoerde maatregel omdat anders het cofinancieringspercentage van maximaal 50% wordt overschreden.

Artikel 4.6 Overhead

Ook de overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten worden door het samenwerkingsverband zelf gedragen maar komen, zij het geforfaiteerd, wel voor cofinanciering in aanmerking. In de begroting van het sectorplan worden geen uitvoeringskosten opgenomen die zijn aan te merken als kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten. In plaats daarvan wordt over het totaalbedrag aan directe subsidiabele kosten een percentage berekend dat eveneens voor 50% wordt gesubsidieerd. Dit percentage wordt gestaffeld berekend. Grote sectorplannen kennen verhoudingsgewijs lagere overheadkosten dan sectorplannen van minder grote omvang. Bij de bepaling van de percentages is rekening gehouden met de kosten van de accountantsverklaring die door de hoofdaanvrager wordt verstrekt.

Artikel 4.7 Administratievoorschriften

De administratie dient een duidelijk inzicht te geven in de uitvoering van het sectorplan. De hoofdaanvrager is hiervoor verantwoordelijk en dient te allen tijde inzicht te kunnen geven in deze administratie, die beschikbaar is op één locatie. De administratie dient op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene regeling SZW-subsidies ten minste 5 jaar bewaard te worden. In de administratievoorschriften is een balans aangebracht tussen controleerbaarheid en administratieve lasten van de hoofdaanvrager en andere partijen in het samenwerkingsverband. Het uitkeren van voorschotten in de omvang waarin de regeling voorziet, brengt risico’s met zich. Het is van essentieel belang voor het succes van sectorplannen dat het geld goed wordt besteed. Daarom is de regeling open vormgegeven. Het samenwerkingsverband heeft ruimte om zelf met goede voorstellen te komen. Deze sectorplannen kunnen bovendien in een langere periode worden uitgevoerd. Hiermee hangt samen dat als een voorstel wordt goedgekeurd, er zicht moet blijven op de uitvoering van het sectorplan. Dit brengt administratieve lasten met zich mee voor de hoofdaanvrager. De kosten hiervan worden geacht te zijn inbegrepen in het bedrag dat wordt uitgekeerd voor overhead.

Hoofdstuk 5 Evaluatie

Artikel 5.1 Evaluatiebepaling

Gedurende de looptijd van deze regeling zal nauwkeurig worden bekeken hoe de uitvoering vorm krijgt. Indien tijdens de looptijd van de regeling blijkt dat hier aanleiding toe is, kan de regeling tussentijds worden aangepast. Reeds verleende subsidies voor lopende sectorplannen zullen hierbij uiteraard worden gerespecteerd. In 2016 zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden en in 2018 een eindevaluatie.

Hoofdstuk 6 Wijziging van andere regelingen

Artikel 6.1 Wijziging van de Regeling cofinanciering sectorplannen

Het totale budget voor de sectorplannen was vastgesteld op 590 miljoen euro. Door het derde aanvraagtijdvak van de sectorplannen op te nemen in onderhavige aparte regeling, is het noodzakelijk om deze budgetten zodanig naar beneden bij te stellen dat het daardoor resterende budget gebruikt kan worden voor de toepassing van deze regeling, zodat deze een eigen budget krijgt. Onderhavige regeling krijgt een budget van 150 miljoen euro, dit betekent dat het bedrag in de Regeling cofinanciering sectorplannen wordt bij gesteld naar 440 miljoen euro.

In de Regeling cofinanciering sectorplannen worden de rapportageverplichtingen aangepast conform de verplichtingen in onderhavige regeling. Dit houdt in dat er een tussenverslag wordt overlegd over de eerste twaalf maanden, uiterlijk acht weken na het verstrijken van deze periode. Tevens wordt er gevraagd om een tweede tussenverslag indien het plan langer duurt dan 24 maanden, omdat de beroepsbegeleidende leerweg onderdeel uitmaakt van de maatregelen. Dit verslag wordt uiterlijk acht weken na het verstrijken van deze 24 maanden ingediend. Artikel 5.4 is zodanig aangepast dat bovenstaande ook voor de lopende plannen gaat gelden en dus directe werking heeft. Indien er al een tussenverslag is ingediend op grond van de regels voor deze wijziging, is het niet nodig om nogmaals een eerste tussenverslag in te dienen.

Tenslotte wordt in artikel 5.6 verduidelijkt dat de cofinanciering voor de kosten voor overhead 50% van een forfaitair bedrag, opgenomen in het vierde lid, bedragen. Deze forfaitaire bedragen zijn aangepast naar aanleiding van ervaringen uit de praktijk. Verder vindt er in artikel 5.6 een technische wijziging plaats in verband met een verwijzing.

Artikel 6.2 Wijziging van de Scholingsregeling WW

Op grond van artikel 76 van de WW, is het mogelijk voor een uitkeringsgerechtigde om met toestemming van het UWV scholing te volgen met behoud van uitkering en vrijgesteld van een aantal verplichting op grond van de WW, zoals de sollicitatieverplichting. Hiervoor dient de scholing wel noodzakelijk te zijn. Het UWV toetst dit aan de hand van de Scholingsregeling WW en het Beleidsregels protocol scholing 20144.

In het kader van de eerste twee aanvraagtijdvakken van de sectorplannen zijn de voorwaarden voor scholing met behoud van WW-uitkering al verruimd, om werkhervatting vanuit de WW te stimuleren. In het kader van de onderhavige

derde tranche sectorplannen wordt geregeld dat de in deze tranche opgenomen substantiële omscholing (in de artikelen 3.2 en 3.4) voor zover daar daadwerkelijk subsidie voor is verleend, automatisch als noodzakelijk wordt beschouwd. Daarnaast wordt ook de bijscholing voor de WW-gerechtigde (artikel 3.4) als noodzakelijk aangemerkt. Dit is gewenst omdat de WW-gerechtigde mogelijk al enige tijd een uitkering ontvangt en dat bijscholing noodzakelijk is om de WW-gerechtigde weer werkzaam te kunnen laten zijn in zijn eigen beroep. Om bovenstaande mogelijk te maken wordt aan artikel 1 van de Scholingsregeling WW een vierde lid toegevoegd.

Om in aanmerking te komen voor de Brug WW moet er worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Er moet worden voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 16 van de Werkloosheidswet, zodat er recht op een WW-uitkering bestaat.

  • De scholing die wordt gevolgd, wordt gevolgd en gesubsidieerd in het kader van onderhavige regeling en wordt dus aangemerkt als noodzakelijke scholing.

  • De scholing duurt maximaal één jaar en in het geval van een beroepsbegeleidende leerweg is een duur van maximaal twee jaar mogelijk.

  • De opleiding leidt tot een door de sector of branche erkend diploma of certificaat.

  • Er wordt een baangarantie geboden door de werkgever of de sector.

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

De regeling zal inwerkingtreden op 1 januari 2015.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

bron UWV notitie: kansrijke beroepen, mei 2014

X Noot
2

Sectorplannen uit het eerste en tweede aanvraagtijdvak zijn gebaseerd op de Regeling cofinanciering sectorplannen. Het derde aanvraagtijdvak zijn sectorplannen die vanaf 1 januari 2015 op grond van onderhavige regeling kunnen worden ingediend.

X Noot
3

Subsidieregeling praktijkleren, Stcrt. 2013/31130

X Noot
4

Beleidsregels protocol scholing 2014, Stcrt. 2014, 3772

Naar boven