Regeling van de Minister van Economische Zaken van 27 maart 2015, nr. WJZ / 15024397, houdende wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 in verband met de opname van de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van vaste en gasvormige biomassa en enkele technische aanpassingen

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 8, 15, zesde lid, 48, derde lid, 56, eerste en derde lid en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel s door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • t. bosbeheereenheid: een eenheid bos die wordt beheerd op basis van een beheersysteem met specifieke doelstellingen, overeenkomstig een langetermijnbeheerplan.

B

In artikel 2, tweede lid, onderdeel d, onder 2°, wordt ‘1 januari 2015’ vervangen door: 2 oktober 2014.

C

Paragraaf 3.2 komt te luiden:

§ 3.2. Verplichtingen gebruik vaste en gasvormige biomassa

Artikel 7

Een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarin vaste biomassa wordt omgezet in hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets geproduceerd uit vaste biomassa in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW, of die een productie-installatie bedrijft waarin vaste of gasvormige biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa wordt meegestookt is verplicht gebruik te maken van biomassa die voldoet aan de duurzaamheidscriteria opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 7a
  • 1. De subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarin vaste biomassa wordt omgezet in hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets geproduceerd uit vaste biomassa in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW, zendt binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover een voorschot wordt verstrekt aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de gebruikte biomassa aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 7, voldoet, met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. De subsidie-ontvanger toont voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer op regionaal niveau of op het niveau van de bosbeheereenheid aan dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan, met uitzondering van biomassa:

    • a. die voor 2020 afkomstig is uit een bosbeheereenheid groter of gelijk aan 1.000 hectare, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • b. die van 2020 tot 2022 afkomstig is uit een bosbeheereenheid groter of gelijk aan 800 hectare, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • c. die van 2022 tot 2026 afkomstig is uit een bosbeheereenheid groter of gelijk aan 500 hectare, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • d. die vanaf 2026 wordt gebruikt, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan.

  • 3. De subsidie-ontvanger kan voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer, in afwijking van het tweede lid, overeenkomstig artikel 7b, tweede en derde lid, aantonen dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan.

Artikel 7b
  • 1. De subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarin vaste of gasvormige biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa wordt meegestookt, zendt binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover een voorschot wordt verstrekt aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de gebruikte biomassa aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 7, voldoet, met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. De subsidie-ontvanger toont voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa afkomstig uit een bosbeheereenheid die kleiner is dan 500 hectare dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer op regionaal niveau of op het niveau van de bosbeheereenheid aan dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan, met uitzondering van:

    • a. de laatste twee jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2015 of 2016 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • b. de laatste drie jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2017 of 2018 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • c. de laatste vier jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2019 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • d. de laatste vijf jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2020 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • e. een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die na 2020 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor voor de gehele subsidieperiode op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan.

  • 3. De subsidie-ontvanger toont voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa afkomstig uit een bosbeheereenheid groter dan of gelijk aan 500 hectare dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer op het niveau van de bosbeheereenheid aan dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan.

D

Artikel 7i, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De certificeringsinstantie is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie of een andere accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218), of een accreditatie-instantie die is aangesloten bij het International Accreditation Forum.

E

Bijlage 4 komt te luiden als de bijlage behorende bij deze regeling.

ARTIKEL II

De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder vernummering van het vijfde tot en met het negende lid tot vierde tot en met achtste lid, vervalt het vierde lid.

b. Na het achtste lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 9. Productie-installaties als bedoeld in artikel 62, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het besluit.

c. onder vernummering van het veertiende tot en met het zestiende lid tot vijftiende tot en met zeventiende lid, wordt een lid ingevoegd luidende:

  • 14. Productie-installaties als bedoeld in artikel 34, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt zonder het daarbij opgetelde verschil in kWh vanwege minder geproduceerde kWh in voorgaande jaren. Het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, kan alleen in dit volgende jaar worden benut en kan pas worden benut als het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt volledig is benut.

d. In het vijftiende lid (nieuw) wordt ‘de artikelen 38, 42, eerste lid, 48, eerste lid, 50, eerste lid, 54, en 56, eerste lid’ vervangen door: de artikelen 34, eerste lid, 38, 42, eerste lid, 48, eerste lid, 50, eerste lid, 54, en 56, eerste lid.

B

In artikel 8 wordt ‘waarv’ vervangen door: waar.

C

Het opschrift van paragraaf 3.1.9. komt te luiden:

§ 3.1.9. Vrije stromingsenergie en golfenergie

D

In artikel 32, derde lid, wordt ‘in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter’ vervangen door: in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter of in installaties waarbij gebruik wordt gemaakt van golfenergie.

E

In artikel 32 wordt ‘opgenomen in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie’ vervangen door: bedoeld in artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

F

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 100 MW voor de productie van elektriciteit door middel van kolen,

    • a. waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaande installatie waarvoor op grond van de MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen, waarin biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt, of biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 en 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 wordt vergast en waarvan het aannemelijk is dat deze ten minste voor de duur van de subsidieperiode kan blijven produceren, of

    • b. waarin biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt, waarbij de delen van de productie-installatie die uitsluitend gebruikt worden voor de meestook van biomassa nieuw zijn, en waarvan het aannemelijk is dat deze ten minste voor de duur van de subsidieperiode kan blijven produceren.

b. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd luidende:

  • 2. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, voor maximaal 15% van de gerealiseerde jaarlijkse hernieuwbare energieproductie biomassa als bedoeld in NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150 tot en met 179.

c. In het derde lid wordt ‘opgenomen in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie’ vervangen door: bedoeld in artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

G

In artikel 56 wordt ‘hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte’ telkens vervangen door: hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte.

H

De titel van bijlage 2 komt te luiden:

BIJLAGE 2. BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 8, 10 EN 12 VAN DE REGELING AANWIJZING CATEGORIEËN DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE 2015.

ARTIKEL III

De Regeling van de Minister van Economische Zaken van 22 januari 2015, nr. WJZ / 15006470, houdende wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 maart 2015

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL D

Bijlage 4, behorende bij artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

1. Classificatie soorten biomassa en toepassing criteria

Voor bij- en meestook en andere vormen van bio-energieproductie door verbranding of vergassing wordt een aantal soorten biomassa gebruikt. In onderstaand overzicht staan 6 hoofdcategorieën genoemd. In tabel 1 staat welke van de in hoofdstuk 2 genoemde duurzaamheidscriteria toepasselijk zijn voor deze biomassacategorieën. Voor de toepasselijkheid van de duurzaamheidscriteria worden de volgende 7 categorieën onderscheiden.

  • 1. Houtige biomassa afkomstig uit een grote bosbeheereenheid. De definitie van grote bosbeheereenheid is 2. vanaf 1 januari 2015: bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 hectare.

  • 2. Houtige biomassa afkomstig uit een kleine bosbeheereenheid. De definitie van kleine bosbeheereenheid is 4. vanaf 1 januari 2015: bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare.

  • 3. Restproducten afkomstig uit multifunctionele bossen1 zonder kaalkap- of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare.

  • 4. Agrarische restproducten. Dit zijn rechtstreeks uit de landbouw afkomstige primaire restproducten (bijvoorbeeld gras, stro of doppen).

  • 5. Restproducten uit de agro-food of houtverwerkende industrie. Dit zijn secundaire residuen uit de houtverwerkende industrie (zoals zaagsel en schors) en restproducten uit de agro-food verwerkende industrie.

  • 6. Biogene afvalmaterialen. Dit zijn houtafval (tertiaire residuen), organisch huishoudelijk afval en organisch bedrijfsafval of andere organische afvalstoffen.

  • 7. Biomassarestproducten die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.

Biomassa die concurreert met voedsel(productie) is niet toelaatbaar voor de productie van bio-energie.

In tabel 1 zijn de biomassacategorieën en de toepasselijke duurzaamheidscriteria samengevat. De nummering van de criteria verwijst naar de in hoofdstuk 2 beschreven duurzaamheidscriteria. De kern van de criteria bestaat uit criteria voor duurzaam bosbeheer (SFM). Waar nodig zijn de SFM-criteria aangepast of uitgebreid zodat zij ook betrekking hebben op niet uit bosbouw afkomstige biomassa

Tabel 1: Biomassacategorieën en bijbehorende duurzaamheidscriteria. Een X betekent dat de criteria gelden voor de betreffende categorie. N.v.t. betekent dat criteria niet relevant zijn of de risico’s laag zijn waardoor de criteria voor deze categorie niet gelden.

Biomassacategorieën

Duurzaamheidscriteria

SFM-

criteria

BKG-

balans

Koolstof‑ schuld

ILUC

Bodem-kwaliteit

Naleving wetgeving

Chain of Custody

II.P2-II.P7

I.P1

III.P4

I.P2

I.P4

II.C 3.13

II.P14

III.C1.3b

III.P1-III.P3

1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden

X

X1

X1

X1,2

X1

X1

X1

2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden

X

X

X

n.v.t.

X

X

X

3. Restproducten uit multifuntionele bossen

n.v.t.

X

n.v.t.

n.v.t.

X

X

X

4. Agrarische restproducten

n.v.t.

X

n.v.t.

n.v.t.

X

X

X

5. Restproducten agro-food en houtindustrie

n.v.t.

X

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

X

X

6. Biogene afvalmaterialen

n.v.t.

X

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

X

X

7. Restproducten natuur- en landschapsbeheer

n.v.t.

X

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

X

X

1 Deze criteria maken deel uit van het volledige pakket criteria voor duurzaam bosbeheer (SFM).

2 Geldt uitsluitend voor nieuwe teeltsystemen met een korte rotatieperiode gericht op de productie van biomassa voor bio-energie.

3 C3.1a geldt voor categorie 1 en 2. C3.1b geldt voor categorieën 3-7.

4 P1 (SFM) geldt voor categorie 1 en 2.

Houtige biomassa afkomstig uit (productie)bossen

Voor houtige biomassa uit bossen ongeacht de grootte van de beheereenheid zijn alle criteria van toepassing. Bij biomassa uit kleine bosbeheereenheden kan de duurzaamheid tijdelijk worden aangetoond op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In het geval van certificering is de eerste partij die gecertificeerd moet zijn de pelletmill. Deze uitzondering wordt gemaakt omdat de administratieve last van certificering op het niveau van het bos voor kleine eigenaren in de praktijk vaak nog te hoog is wanneer de vrijkomende biomassa wordt ingezet voor energietoepassingen.

Restproducten uit multifunctionele bossen zonder kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare

Voor restproducten uit multifunctionele bossen waar geen kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare zijn of worden gecreëerd, gelden beperkte duurzaamheidscriteria. In feite wordt de vrijgekomen biomassa gezien als een restproduct dat vrijkomt bij het op meerdere functies gerichte beheer van het bos. Ook hier geldt dat de chain of custody begint bij de eerste juridische eigenaar van het materiaal vanaf het moment waarop de biomassa wordt afgevoerd. Bij kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare zijn alle criteria van toepassing.

Biogeen afval en restproducten uit de categorieën 4-7

Biomassa uit de categorieën 4-7 bestaat uit restproducten waarvoor minder duurzaamheidscriteria gelden omdat de duurzaamheidsrisico’s verbonden aan restproducten en afval minder groot zijn dan die voor biomassa geproduceerd enkel en alleen voor energieopwekking. De chain of custody begint bij de eerste juridische eigenaar van het materiaal vanaf het moment waarop de biomassa wordt afgevoerd. Agrarische restproducten kunnen bestaan uit bijvoorbeeld gras, stro, doppen of tuinafval. Restproducten uit de agro-food verwerkende industrie zijn bijvoorbeeld vliezen, pitten of pulp. Restproducten uit de houtverwerkende industrie, zogenaamde secundaire residuen, zijn bijvoorbeeld zaagsel of schors. Houtige afvalstromen, zogenaamde tertiaire residuen, zijn ook bekend als A,B en C hout.

2. Tabel duurzaamheidscriteria

 

Standaarden

I

Criteria voor klimaat en bio-energie

II

Criteria voor duurzaam bosbeheer

III

Criteria voor de Chain of Custody

Principe

Criterium

I. Criteria voor klimaat- en bio-energie

Vermindering BKG-uitstoot

I.P1. Het gebruik van biomassa leidt tot een overeengekomen reductie van de uitstoot van broeikasgassen berekend over de gehele keten.

 

C1.1 De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op een reductie van de BKG-uitstoot voor warmte en elektriciteit van 70% ten opzichte van de EU-referentiewaarden en bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Dit maximum is een jaarlijks gemiddelde met als voorwaarde dat de uitstoot van geen enkele levering van biomassa boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ warmte overschrijdt (gelijkstaand aan een vermindering van de BKG-uitstoot met 60% ten opzichte van de EU-referentiewaarden).

   
 

Toelichting: De berekende maximale CO2eq-uitstoot dient gebaseerd te zijn op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen. Het Staff Working Document: State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259) vermeldt de volgende referentiewaarden voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor warmte.

Instandhouding van koolstofreservoirs

I.P2. Biomassaproductie mag niet leiden tot een aanzienlijk risico op een langlopende koolstofschuld.

 

C2.1 Uitsluitend die soorten biomassa die voldoen volgens de beoordelingstabel voor biomassa vanuit het oogpunt van koolstofschuld in Bijlage 3 mogen worden gebruikt. De organisatie dient daarnaast voor alle bosbiomassa over schriftelijk bewijs te beschikken dat de bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, beheerd wordt met het oog op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden. Dit bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk zoals beschreven in de duurzaamheidscriteria voor duurzaam bosbeheer(II.P6).

ILUC (indirecte veranderingen in landgebruik)

I.P3. Biomassa afkomstig uit nieuwe teeltsystemen met een korte rotatieperiode gericht op de productie van biomassa voor bio-energie die na 1 januari 2015 in gebruik worden genomen dient een 'laag ILUC-risico’ mee te brengen. Kleine bosbeheereenheden zijn vrijgesteld van deze eis.

 

C3.1. ILUC-risico's moeten worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of een gelijkwaardige methode. Uitsluitend biomassa waarvoor een ‘laag ILUC-risico’ kan worden aangetoond is acceptabel.

   
 

Toelichting: de methodologie wordt, indien daar aanleiding voor is, om de drie jaar geëvalueerd en aangepast als er een verbeterde methodologie beschikbaar komt.

   

II. Criteria voor duurzaam bosbeheer

Wet- en regelgeving

Wet- en regelgeving

II.P1. Alle toepasselijke internationale, nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving dient te worden nageleefd.

Eisen voor de bosbeheerder

C 1.1. De bosbeheerder heeft het juridische gebruiksrecht op het bos.

C 1.2. De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en royalty’s.

C 1.3. Aan alle door het betreffende land van herkomst van de biomassa geratificeerde internationale overeenkomsten die betrekking hebben op de bosbeheereenheid wordt voldaan.

   
 

Toelichting: Onder internationale overeenkomsten wordt voornamelijk verstaan: het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), de ILO-overeenkomsten en de VN-verklaring inzake de rechten van inheemse volken (UNDRIP) .

Legaliteit1

C1.4 Het hout wordt gekapt in overeenstemming met de wetgeving die van kracht is in het land waar de houtkap plaatsvindt en die betrekking heeft op de volgende aangelegenheden:

• rechten tot houtkap binnen in een officieel publicatieblad bekendgemaakte grenzen;

• betalingen voor houtkaprechten en hout, inclusief heffingen in verband met houtkap;

• houtkap, met inbegrip van rechtstreeks daarmee verband houdende milieu- en boswetgeving, inclusief bosbeheer en behoud van de biodiversiteit;

• door houtkap geschonden wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit; en

• handels- en douanewetgeving, voor zover van toepassing op de bosbouwsector.

Anticorruptie

C1.5. Anticorruptiewetgeving, waar deze bestaat, wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptiewetgeving dient de (bos)beheerder andere anticorruptiemaatregelen te treffen die in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie.

Ecologische aspecten

Biodiversiteit

II.P2. Biodiversiteit moet in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden.

Soorten en ecosystemen

C 2.1. Terreinen met een hoge beschermingswaarde – (HCV) of gelijkwaardig- en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, dienen in kaart gebracht, geïnventariseerd en beschermd te worden en zo mogelijk te worden versterkt.

C 2.2. Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten worden niet voor commerciële doeleinden geëxploiteerd. Waar nodig zijn maatregelen getroffen voor de bescherming daarvan en, indien van toepassing, de versterking van de populatie daarvan.

Toelichting: Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten.

Conversie

C 2.3. Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere soorten grondgebruik, met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan, behalve in gerechtvaardigde uitzonderlijke omstandigheden.

   
 

Toelichting: Uitzonderlijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld natuurrampen. Daarnaast kan conversie plaatsvinden indien deze leidt tot duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud. Conversie in de vorm van herbestemming mag plaatsvinden indien deze betrekking heeft op een geringe oppervlakte, hetgeen het geval is indien het gaat om maximaal 0,5% van de totale oppervlakte van de bosbeheereenheid in het lopende jaar of een toekomstig jaar en de totale geconverteerde oppervlakte niet groter is dan 5% van de oppervlakte van de bosbeheereenheid.

   
 

Toelichting: De bosbeheerder van een plantage dient ernaar te streven duidelijk te maken hoe de plantage bijdraagt aan het verminderen van de druk op natuurlijke bossen; bijvoorbeeld indien de plantage wordt aangelegd op gedegradeerde grond in plaats van door conversie. Conversie mag niet plaatsvinden in een HCV of gelijkwaardig gebied

Plantages

C 2.4. In het geval van plantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten, en een relevant gedeelte van het areaal van de plantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot natuurlijk bos.

 

Toelichting: 5% van het totale areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd.

C 2.5. Na 1997 mogen plantages niet zijn aangelegd door middel van conversie van natuurlijke bossen.

Andere bosproducten dan hout, jacht en visserij

C 2.6. De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd. Voor zover relevant wordt bij het monitoren van de commerciële exploitatie gebruik gemaakt van de kennis van de plaatselijke bevolking, inheemse volken en ter plaatse opererende milieuorganisaties.

Reguleringsfuncties

II.P3. De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos moeten in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden.

Bodem

C 3.1a. De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid dient in stand gehouden te worden en zo nodig verbeterd te worden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten en hellingen.

   
 

Toelichting: Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie.

Bodemgesteldheid in geval van agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden.

C 3.1b. Bij de productie en conversie van biomassa op basis van agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wordt uitgegaan van best practices voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit. Het gebruik van restproducten mag niet in strijd zijn met andere lokale functies ten aanzien van bodembehoud.

   
 

Toelichting: Dit criterium geldt voor agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wanneer de activiteiten in het kader van de biomassaoogst gericht zijn op de instandhouding of versterking van specifieke functies van het gebied, zoals de natuurlijke kenmerken of recreatieve functies.

Water

C 3.2. De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms (buiten de bosbeheereenheid), dienen minimaal behouden en waar nodig verbeterd te worden.

   
 

Toelichting

De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones en de verbindingen daartussen.

Ecologische cycli

C 3.3. Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven ten minste behouden.

   
 

Toelichting: bijvoorbeeld geen verlaging van het grondwaterpeil op veengronden, voorkoming van vertroebeling van stromen, maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken van voedingsstoffen na houtkap.

Schadebeperkende houtkap (RIL)

C 3.4. Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor houtkap en wegenbouw.

Bosbranden

C 3.5. Het stichten van bosbranden is uitsluitend toegestaan indien dat met het oog op de verwezenlijking van de beheerdoelstellingen voor de bosbeheereenheid noodzakelijk is en adequate veiligheidsmaatregelen worden getroffen.

   
 

Toelichting: Kleinschalige, traditioneel duurzame "kap- en afbrandpraktijken (“slash and burn”) binnen een bosbeheereenheid worden door dit criterium niet ingeperkt.

Ziekten en plagen

C 3.6. Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor zover deze een bedreiging vormen voor de houtproductie.

Chemicaliën

C 3.7. Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan.

Afval en zwerfvuil

C 3.8. Anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen, verzameld, op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd.

Economische aspecten

 

Productiefunctie

II.P4. De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout wordt in stand gehouden.

Productiecapaciteit

C 4.1. De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid als geheel dient in stand gehouden te worden.

   
 

Toelichting: Overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten dient voorkomen te worden.

Illegale activiteiten

C 4.2. De bosbeheerder werkt niet mee aan illegale exploitatie, illegale vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en overige illegale activiteiten.

Bijdrage aan de lokale economie

II.P5. Het bosbeheer draagt bij aan de lokale economie en werkgelegenheid.

Werkgelegenheid

C 5.1. Het bosbeheer dient een redelijk perspectief op werkgelegenheid te bieden aan de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, evenals op het lokaal verwerken van hout en andere bosproducten dan hout.

   
 

Toelichting: De werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, dient gestimuleerd te worden, bijvoorbeeld door middel van opleidingsactiviteiten.

Infrastructuur

C 5.2. De bosbeheerder ontplooit extra activiteiten; een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de plaatselijke fysieke infrastructuur en van sociale voorzieningen en programma's voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken. Deze bijdrage wordt geleverd in samenspraak met de plaatselijke bevolking.

   
 

Toelichting: De bosbeheerder is van deze eis vrijgesteld indien door lokale en/of nationale overheden met instemming van de plaatselijke bevolking in voldoende mate wordt voorzien in extra activiteiten.

Beheeraspecten

 

Beheersysteem

II.P6. Duurzaam bosbeheer wordt gerealiseerd op basis van een beheersysteem.

   
 

Toelichting: in het geval van biomassa uit kleine bosbeheereenheden is het tijdelijk toegestaan de duurzaamheid aan te tonen op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In dat geval wordt de eis voor een bosbeheersysteem of een bosbeheerplan in onderstaande criteria geïnterpreteerd als een eis voor een management systeem bij de pelletmill welke borgt dat aan de duurzaamheidscriteria wordt voldaan.

Beheercyclus

C 6.1. Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling.

Bosbeheerplan

C 6.2. Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit:

• een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid;

• lange termijndoelstellingen;

• de gemiddelde jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, op basis van betrouwbare en actuele gegevens;

• maatregelen gericht op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden;

• begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer.

   
 

Toelichting: Een realistische begroting moet de uitvoering van het plan mogelijk maken.

   
 

Toelichting: In het plan moet aandacht geschonken worden aan relevante economische, sociale en ecologische (ecosystemen, soorten, functies) elementen en relevante kwesties om de huidige staat van de bosbeheereenheid te beschrijven.

   
 

Toelichting: in geval het gaat om een systeem dat de duurzaamheid aantoont op het niveau van een grotere samenhangende regio, zoals omschreven in Principe II.P6 dient dit criterium geïnterpreteerd te worden als een eis voor een management systeem bij de pellet mill welke een beschrijving geeft van de status van het bos in het intrekgebied en aantoont dat op lange termijn de koolstofvoorraden in stand blijven of groeien.

Kaarten

C 6.3. Essentiële elementen voor het bosbeheer, inclusief HCV-gebieden of gelijkwaardig, dienen op kaarten aangegeven te worden.

Monitoring

C 6.4. De uitvoering van het plan voor het bosbeheer en de ecologische, sociale en economische effecten van bosbeheer op de (het) bos(beheereenheid) en de omgeving daarvan moeten periodiek op basis van adequate gegevens gemonitord worden. Dit kunnen mondiaal, regionaal of nationaal significant grote gebieden zijn.

Kennis en expertise

C 6.5. Wetenschappelijk onderzoek en, zo nodig, informatie over vergelijkbare bossoorten liggen ten grondslag aan het bosbeheer.

C 6.6. Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing.

Beheergroep of regioverband

II.P7. In het geval van groepscertificatie dient het bosbeheer door een groep of regioverband gepaard te gaan met waarborgen voor duurzaam bosbeheer. Het certificatiesysteem stelt dan de volgende eisen:

Groep of regioverband

C 7.1. Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige juridische entiteit.

C 7.2. Het beheersysteem van een groep of regioverband biedt voldoende garantie op naleving van criterium C 7.3.

Eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer

C 7.3. Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op de werkzaamheden van dat lid.

   

III. Criteria voor de Chain of Custody

CoC-eisen vanuit duurzaam bosbeheer

Chain-of-Custody-systeem

III.P1a. Er dient een Chain of Custody (CoC) te bestaan, van de boseenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, die voorziet in een koppeling tussen het materiaal in het product of de productlijn en de oorspronkelijke boseenheden.

III.P1b. Voor biomassarestproducten niet afkomstig uit bos, begint de Chain of Custody bij het eerste inzamelingspunt, te weten de eerste juridische eigenaar van het materiaal, vanaf het moment waarop de reststroom wordt afgevoerd.

Opmerking: zie tabel 1 voor biomassacategorieën die geclassificeerd worden als biomassarestproducten.

Organisatie

C 1.1. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over een werkend Chain-of-Custody-systeem.

C 1.2. Het managementsysteem van iedere organisatie in de CoC moet waarborgen dat aan de eisen van de CoC-standaard wordt voldaan.

 

Toelichting: Indien een organisatie het certificaat ook op uitbesteding van toepassing wil laten zijn, dient de organisatie erop toe te zien dat de (onder)aannemer labels van het systeem uitsluitend gebruikt voor producten die onder de uitbestedingsovereenkomst vallen.

C 1.3. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody dient de hoeveelheden en de namen en certificaatnummers te registreren van de organisaties waarvan zij biomassa koopt en waaraan zij biomassa verkoopt.

• C1.3a. De eindgebruiker kan bij gebruik van certificaten uitsluitend een claim conform het systeem doen gelden indien alle organisaties in de toeleveringsketen (zoals producenten, verwerkers, handelaren, eindgebruikers) beschikken over een geldig CoC certificaat en juridisch eigenaar zijn van het product, zoals bedoeld door het systeem.

• C1.3b. Organisaties in de toeleveringsketen, vanaf de eenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, dienen alle toepasselijke nationale en regionale wet- en regelgeving na te leven en zich te committeren aan de in de standaard voor duurzaam (bos)beheer gedefinieerde sociale eisen en gezondheids- en veiligheidseisen.

• C1.3c. De systeemeigenaar dient aan te tonen welke informatie in het kader van het systeem binnen de toeleveringsketen wordt doorgegeven, naast de hier in C1.3 (III.P1) omschreven eisen.

• C1.3d. Documenten, rapportages en aantekeningen worden opgesteld en bewaard als bewijs dat voldaan is aan vereisten en bepalingen, als basis voor informatie die wordt aangeleverd voor de gebruikelijke rapportage aan derden en als bewijs voor de effectieve uitvoering van maatregelen, procedures en planningen.

• Ondernemers zijn verplicht alle bewijsstukken gedurende minimaal 5 jaar te bewaren.

Legale bronnen

C 1.4. Vermenging van materiaal dat aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer (II.P1-II.P8) voldoet met ander materiaal is toegestaan, mits voor het andere materiaal een verifieerbaar systeem geldt waarmee vastgesteld kan worden dat het afkomstig is van legale bronnen. Dit geldt voor nieuw materiaal en pre-consumer gerecycled materiaal.

 

Toelichting: Voor post-consumer gerecycled materiaal volstaat het wanneer de status ervan als post-consumer gerecycled materiaal wordt vastgesteld door een verifieerbaar systeem; de legaliteit van de oorsprong van het hout wordt buiten beschouwing gelaten. De legaliteit van de oorsprong van pre-consumer gerecycled materiaal moet daarentegen wel door een verifieerbaar systeem worden vastgesteld.

C1.5. Hout dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet, inclusief houtproducten, hout uit andere geverifieerde legale bronnen en hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen worden administratief gescheiden. Hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen wordt tevens fysiek gescheiden van hout uit de andere twee bronnen.

Gemengd hout en samengestelde producten

C1.6a. Indien materialen met een verschillende duurzaamheidsclaim gemengd worden, dient/dienen (een van) de volgende benaderingen gevolgd te worden:

Massabalansclaim:

• De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen.

• De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd.

Percentage-based claim:

• Het percentage materiaal dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet in een product of productlijn wordt vermeld.

   
 

Toelichting: De percentage-based claim mag uitsluitend worden gebruikt voor uit de bosbouw afkomstige biomassa.

Gemengde niet uit de bosbouw afkomstige grondstoffen

C1.6b. Indien materiaal dat niet uit de bosbouw afkomstig is en aan de gestelde duurzaamheidscriteria voldoet gemengd wordt met ander materiaal, dient de volgende benadering gevolgd te worden:

Massabalansclaim:

• De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen.

• De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd.

Legale houtbronnen: mixed-claim

C1.7. Indien zoals gedefinieerd in criterium C1.4 (III.P1), materiaal dat voldoet aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer gemengd wordt met ander materiaal gelden de volgende eisen:

• Maximaal 30 volumeprocent van het in de producten gebruikte materiaal bestaat uit ander materiaal. Voor producten op basis van houtsnippers en vezels is een combinatie met 50% ander materiaal tijdelijk toegestaan. Deze vrijstelling voor deze 50% geldt tot 31 december 2015.

• Het aandeel van 30% (of 50%) ander materiaal mag geen illegaal gekapt hout bevatten, geen hout dat is gekapt in strijd met burgerrechten, geen hout dat is gekapt in bossen waar hoge beschermingswaarden bedreigd worden door beheeractiviteiten en geen hout dat is gekapt in bossen die geconverteerd worden naar plantages of anderszins als bossen verloren gaan.

Chain-of-Custody-groepscertificering

III.P2. Bij groepscertificering van de CoC moet de standaard voorschrijven dat de groep als geheel aan dezelfde eisen voldoet die aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen:

Juridische entiteit

C 2.1. Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de groep als geheel.

Groepsleiding

C 2.2. De groep heeft een managementsysteem dat voldoende garanties biedt dat aan C 2.3 (III.P2) wordt voldaan.

C 2.3. De groep werkt volgens principe 1; daarnaast voldoet ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn.

Registratie

C 2.4. De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen:

• namen en adressen van de groepsleden;

• een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de certificeringsvereisten van de CoC.

• de inkomende en uitgaande biomassastromen van elk van de afzonderlijke groepsleden.

Logo's en labels

III.P3. Logo’s en labels die behoren tot een certificeringssysteem en voorkomen op producten en documenten moeten een ondubbelzinnige betekenis hebben en moeten toegepast worden in overeenstemming met de regels die vastgesteld zijn door het certificeringssysteem. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen:

Vormgeving en gebruik van logo's en labels

C 3.1. De systeemmanager hanteert regels voor het gebruik van logo’s en labels en voor het toezien op de naleving ervan. De regels omvatten tenminste:

• omschrijving van logo's en labels;

• ondubbelzinnige beschrijving van de claim die de logo’s en labels vertegenwoordigen, inclusief de eis van vermelding van de feitelijke percentages of minimumpercentages van gecertificeerd en na verbruik gerecycled materiaal dat in het product of de productlijn is opgenomen;

• rechten om logo's en labels te gebruiken;

• instructies met betrekking tot het gebruik van logo’s en labels en de informatieve tekst die ze weergeven.

Auteursrecht

C 3.2. Het logo is auteursrechtelijk beschermd en als handelsmerk geregistreerd.

Duidelijke en correcte claims

C 3.3. Er is een duidelijk beschreven mechanisme voor de controle van alle claims die gedaan worden over het gecertificeerde kenmerk van producten, dat ervoor zorgt dat claims duidelijk en accuraat zijn en dat actie ondernomen wordt om onjuiste of misleidende claims te voorkomen.

X Noot
1

Dit criterium is overgenomen uit de Europese houtverordening (EUTR 995/2010)

Klimaat- en bio-energieaspecten met betrekking tot de Chain of Custody

Vermindering BKG-uitstoot

III.P4. Voor iedere afzonderlijke processtap in de Chain of Custody zijn gegevens over de BKG-uitstoot bekend.

Massabalans

III.P5. Indien gebruik gemaakt wordt van een massabalansclaim gelden naast C1.6 (III.P1) de volgende eisen:

• het dient minimaal op het niveau van een locatie (site) te worden toegepast;

• de duurzaamheidskenmerken van een mengsel moeten terug herleid kunnen worden tot de afzonderlijke stromen;

• informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de stroom blijft aan het mengsel gekoppeld;

• de som van alle stromen die aan het mengsel onttrokken worden heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als het totaal van alle aan het mengsel toegevoegde stromen, rekening houdend met toepasselijke conversiefactoren.

Legale houtbronnen: mixed-claim

III.P6. Indien zoals gedefinieerd in criterium C1.4 (III.P1), materiaal dat voldoet aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer gemengd wordt met ander materiaal gelden de volgende eisen:

• Het aandeel van 30% (of 50%) ander materiaal dient te voldoen aan de eisen ten aanzien van koolstofschuld, ILUC en een vermindering van de BKG-uitstoot.

3. Beoordelingstabel voor biomassa vanuit het oogpunt van koolstofschuld

In onderstaande tabel wordt aangegeven of de betreffende soorten biomassa voldoet of niet voldoet aan het criterium van koolstofschuld. De beoordeling in de tabel heeft uitsluitend betrekking op risico's ten aanzien van koolstofschuld en niet op andere duurzaamheidscriteria.

 

Biomassa

Beoordeling

     

1.

Land waarop de teelt en/of oogst van biomassa niet is toegestaan

 
 

Structureel gedraineerd land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengt.

Voldoet niet

 

Land dat na januari 2008 is geconverteerd van wetlands naar andere (drogere) ecosystemen.

Voldoet niet

     

2.

Hout uit bossen die voldoen aan de relevante Nederlandse duurzaamheidseisen uit hoofdstuk 2

 
     

2.1

Algemene eis

 

2.1.1

Er is schriftelijk bewijs dat de bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, beheerd wordt met het oog op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden. Dit bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk zoals beschreven in de criteria voor duurzaam bosbeheer (onder II.P6).

 
     

2.2

Duurzaam beheerde productiebossen met een rotatieperiode van 40 jaar of minder

 

2.2.1

Hout uit productiebossen die vóór 1 januari 2008 zijn aangelegd of ontstaan.

Voldoet

2.2.2

Hout uit productiebossen die op of na 1 januari 2008 zijn aangelegd door middel van conversie van (semi-)natuurlijke bossen.

Voldoet niet

2.2.3

Hout uit productiebossen die op of na 1 januari 2008 zijn aangelegd op landbouwgrond of grasland.

Voldoet (het ILUC-criterium is van toepassing)

2.3

Duurzaam beheerde bossen anders dan bedoeld onder 2.2

 

2.3.1

Tak- en tophout – algemeen

Voldoet

2.3.2

Stronken

Voldoet niet

2.3.3

Stronken die om andere redenen dienen te worden verwijderd (bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen).

Voldoet

2.3.4

Rondhout uit een bos met een rotatieperiode van meer dan 40 jaar is alleen acceptabel als grondstof voor bio-energie indien aan de volgende bijkomende voorwaarde wordt voldaan:

Er is gedocumenteerd bewijs dat slechts een beperkt deel van de waarde van het gekapte hout gebruikt wordt voor de productie van bio-energie (exclusief dunningshout). Dit moet ervoor zorgen dat het beheer van bossen gericht blijft op het genereren van diverse producten en dat bos niet primair voor bio-energie gekapt wordt.

Voldoet

     
 

Als indicator hiervoor wordt gebruik gemaakt van volume. Bij houtoogst (exclusief dunningen) mag gemiddeld minder dan de helft van het rondhout voor houtpellets gebruikt worden. De houtpelletmill moet hier zorg voor dragen.

 
     
 

Toelichting: de indicator maakt gebruik van volume in plaats van economische waarde omdat het in praktijk moeilijk is het percentage van de waarde die naar houtpellets gaat betrouwbaar vast te stellen, omdat marktprijzen lokaal verschillen en sterk kunnen veranderen over tijd, wat ongewenste onzekerheden zou veroorzaken bij een waarde-indicator. De afgelopen 10 jaar lag de verhouding tussen pulphout prijzen en zaaghout prijzen voor hout op stam in bijvoorbeeld het zuiden van de VS tussen de 2,5 en 5. Bovenstaande volume-indicator beperkt daarmee de fractie van de economische waarde van een houtoogst die naar houtpellets gaat tot gemiddeld 23%. Deze indicator zal in de praktijk getoetst worden op uitvoerbaarheid waarbij met name aandacht zal zijn voor de vraag of de benodigde data voor deze indicator verzameld en geverifieerd kan worden in de verschillende houtpellet producerende regio’s. Indien de indicator niet uitvoerbaar blijkt, zal een andere indicator worden gezocht en is in tussentijd de indicator niet toetsbaar en dus buiten werking.

 
     

3

Hout uit bossen die niet voldoen aan de relevante Nederlandse duurzaamheidseisen uit hoofdstuk 2

 
 

Alle niet sub 2.1-2.3 gespecificeerde bostypen.

Voldoet niet

     

4

Primaire biomassa stromen die niet uit natuurlijk bos of productiebos afkomstig zijn

 

4.1

Hout afkomstig van onderhoud aan landschapselementen, parken, lanen, enz.

Voldoet

4.2

Biomassarestproducten die vrijkomen bij het beheer van andere natuurgebieden dan bosgebieden wanneer de activiteiten in het kader van de biomassaoogst gericht zijn op de instandhouding of versterking van specifieke functies van het gebied, zoals de natuurlijke kenmerken of de recreatieve functies.

Voldoet

     

5.

Secundaire biomassastromen

 

5.1

Restproducten uit de houtverwerking (zaagsel, schors, enz.)

Voldoet

     

6.

Tertiaire biomassastromen (houtafval)

 

6.1

Afvalhout van A-kwaliteit

Voldoet

562

Afvalhout van B-kwaliteit

Voldoet

6.3

Afvalhout van C-kwaliteit

Voldoet

4. Definities

Andere bosproducten dan hout:

Alle producten uit het bos die geen hout zijn, inclusief materialen die van bomen verkregen worden, zoals hars en loof, en alle andere plantaardige, dierlijke of plantaardige/dierlijke producten. (TPAS)

Bedreigde soorten:

Planten- en diersoorten die minimaal als ‘bedreigd’ geclassificeerd zijn in de mondiale rode lijst van de IUCN en de richtlijnen van de IUCN voor de regionale toepassing van de rode lijst van de IUCN. (TPAS)

Biodiversiteit:

De variabiliteit van levende organismen van alle oorsprongen, inclusief, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; hierin is ook begrepen de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen. (TPAS)

Bos:

Terrein groter dan 0,5 hectare, bezet met bomen groter dan 5 meter en een kroonbedekking van meer dan 10%, of met bomen die deze grenswaarden kunnen bereiken. Het betreft geen gebied dat overwegend stedelijk of in agrarisch gebruik is. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Bosbeheer:

Het plannen en uitvoeren van activiteiten gericht op het beheer en gebruik van bossen en andere beboste gebieden ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen op economisch, sociaal en/of cultureel gebied en/of op milieugebied. (TPAS)

Bosbeheerder:

De eigenaar, concessiehouder of persoon die in een andere hoedanigheid verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie van een bosbeheereenheid. (TPAS)

Bosbeheereenheid:

Eén of meer bospercelen – hetzij natuurlijk bos, aangeplant bos of een ander soort bos – die als één geheel wordt beheerd.

Certificering:

De afgifte van een schriftelijk bewijs (het certificaat) door een onafhankelijke externe instantie waaruit blijkt dat deze een bosbeheereenheid, biomassaproductie-eenheid of bedrijf uit de Chain of Custody onderzocht heeft en vastgesteld heeft dat deze voldoet aan de in de standaard opgenomen eisen. (TPAS)

Certificeringssysteem (voor biomassa):

Het stelsel van regels dat zorgt voor een schriftelijke verklaring (certificaat) door een onafhankelijke externe instantie dat ze een audit heeft gedaan waarbij is geverifieerd of het (management)systeem voldoet aan de eisen die gespecificeerd zijn in een standaard. Een standaard kan variëren van een enkel criterium tot een heel stelsel van principes en criteria voor de gehele keten van de bron tot de consument. Essentieel voor een certificeringssysteem is de traceerbaarheid van producten door de keten.

Certificeringssysteem (voor hout):

Een wettelijk geregistreerd systeem dat tot doel heeft duurzaam bosbeheer te bevorderen door certificering van bosbeheer en van de bijbehorende Chain of Custody. (TPAS)

Chain of Custody (CoC) (algemeen):

De keten van bewijs waarin producten worden vervaardigd en gedistribueerd, van hun oorsprong tot aan de bio-energieproducent.

Chain of Custody voor hout (CoC):

De keten van alle opeenvolgende entiteiten die uit de bosbouw afkomstige producten oogsten en verwerken en die deel uitmaken van de distributieketen van bos tot eindgebruiker. (TPAS)

Chemicaliën:

Alle soorten meststoffen, biociden en hormonen. (TPAS)

CoC-systeem:

Een samenstel van regels, procedures en documenten op bedrijfsniveau, waarmee de traceerbaarheid van gecertificeerd materiaal verzekerd wordt. (TPAS)

Conversie (van natuurlijk bos):

Menselijke activiteit waardoor een natuurlijk bos wordt omgezet in een andere vorm van grondgebruik (TPAS), bossoort of plantage.

Duurzaam bosbeheer:

Het beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht. (TPAS)

Ecologische functies:

Ecologische processen die in belangrijke mate gunstig voor de samenleving zijn. (TPAS)

Ecologische kringlopen:

Natuurlijke processen waarbij elementen in verschillende vormen voortdurend worden uitgewisseld tussen de verschillende compartimenten van het ecosysteem, inclusief nutriënten-, koolstof- en waterkringlopen. (TPAS)

Eigendoms- en gebruiksrechten:

De rechten om land, gebieden en hulpbronnen in traditioneel door inheemse volken en de plaatselijke bevolking bewoonde streken te bezitten, gebruiken, ontwikkelen en daarover zeggenschap uit te oefenen. (TPAS)

Genetisch gemodificeerd organisme:

Een organisme dat getransformeerd is door het inbrengen van een of meer transgenen. (TPAS)

Groep (of regioverband):

Juridische entiteit waarin verschillende bosbouwondernemingen in een bepaald gebied samenwerken; of bedrijven die actief zijn in een bepaald segment van de Chain of Custody. (TPAS)

Groepscertificering:

Certificering van een groep of regioverband waarbij de certificering geldt voor de groep als geheel. Hieronder vallen zowel de certificering van groepen als de certificering van ondernemingen met diverse vestigingen (multi-site-certificering) binnen de CoC. Bij groepscertificering beoordelen certificeringsinstellingen deelnemende groepsleden op basis van steekproeven ter vaststelling van het bestaan van gemeenschappelijke, centraal geadministreerde en bewaakte controle- en verslagleggingssystemen.

Habitat:

De plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt.

Hout van noodkap:

Beschadigde, stervende of dode bomen die verwijderd worden vanwege schadelijke invloeden zoals wind of ijsstormen of de verspreiding van invasieve epidemische bospathogenen, insecten en ziekten of andere epidemische biologische risico's voor het bos, maar niet vanwege concurrentie. Onder noodkap valt tevens hout dat verwijderd wordt om het risico op brand te verkleinen. (JRC) - als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Houtkap:

Het volume (gemeten met schors) van alle bomen, levend of dood, met een diameter van meer dan 10 cm op borsthoogte, die jaarlijks in bossen of beboste gebieden gekapt worden. Hierbij gaat het om het volume van alle gekapte bomen, ongeacht of deze wel of niet verwijderd worden. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Jaarlijks toegestane kap (annual allowable cut, AAC):

Het volume hout dat jaarlijks binnen een omschreven gebied gekapt mag worden, gewoonlijk uitgedrukt in kubieke meters hout per jaar. Bij de berekening van de AAC moet rekening gehouden worden met landschap, bossoorten, ecologische beschermingsgebieden en infrastructuur, en de AAC mag de jaarlijkse netto aanwas op de lange termijn niet overschrijden. (TPAS)

Juridisch gebruiksrecht (van de bosbeheerder):

Het door de daartoe bevoegde overheidsinstantie verleende recht om in een bepaald gebied bosbouwactiviteiten uit te voeren. (TPAS)

Metasysteem:

Organisatie die geen eigen certificeringssysteem beheert maar in plaats daarvan beoordeelt of nationale of regionale certificeringssystemen aan haar algemene standaard voldoen. (TPAS)

Multifuncrioneel bos:

Een bos waarvan het beheer gericht is op de instandhouding en/of versterking van diverse, naast elkaar bestaande functies, bijvoorbeeld de functies natuur, landschap, recreatie en de productie van hout en biomassa. Als regel is er niet één dominante functie die de instandhouding en/of versterking van de andere functies in de weg staat (zo mag het bosbeheer niet uitsluitend gericht zijn op een optimale houtproductie). In de praktijk kan de multifunctionaliteit van het bos afgelezen worden aan de consistentie van de genomen beheermaatregelen: maatregelen ter versterking van specifieke soorten (flora en fauna), instandhouding van de recreatieve infrastructuur (wandelpaden), houtkapactiviteiten.

Ontbossing:

De directe, door de mens veroorzaakte omzetting van bebost gebied in niet-bebost gebied. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Plantagebos:

Bosopstanden die door aanplant en/of bezaaiing tot stand komen in het kader van bebossing of herbebossing. Zij bestaan ofwel uit geïntroduceerde soorten (alle aangeplante opstanden) ofwel uit intensief beheerde opstanden van inheemse soorten die aan alle volgende criteria voldoen: een of twee soorten per plantage, gelijke leeftijdsklasse, regelmatige plantafstand. (TPAS)

Productiebos:

Bosgebied dat primair bestemd is voor de productie van hout, vezels, bio-energie en/of andere bosproducten dan hout. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Restproducten uit bossen:

Tak- en tophout, schors, onbruikbare stammen en andere gedeelten van bomen die als bijproduct ontstaan bij de reguliere kap van stammen voor zaaghout, houtpulp of bij bosbeheer ten behoeve van andere functies zoals in multifunctionele bossen – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Restproducten uit natuur en landschapsbeheer:

Restproducten die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.

Rondhout:

Hout van de stam van een boom; niet van de takken, stronk of wortel – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Rotatieperiode van een productiebos:

De tijd tussen het moment waarop een opstand (van bomen van gelijke leeftijdsklasse) wordt gezaaid of geplant en het tijdstip waarop die boomopstand wordt geoogst – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Stronk:

Het gedeelte van een plant en met name een boom dat aan de wortel blijft vastzitten nadat de stam is geveld. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Systeemmanager:

Persoon die optreedt als (wettelijk) vertegenwoordiger van het certificeringssysteem. (TPAS)

Tak:

Een uitspruitsel uit een stam of stengel of een secundaire stam of stengel die uit de hoofdstam of -stengel van een plant voortkomt. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Dunningshout:

Bij dunningswerkzaamheden verwijderde bomen met het oog op vermindering van de dichtheid van opstanden en verbetering van de diametergroei en het volume van de resterende opstanden. Staande houtvoorraad van onacceptabele kwaliteit, gedefinieerd als bomen die als structureel zwak beschouwd worden of die een geringe groeikracht hebben en niet het vermogen hebben om uit te groeien tot een zaaghoutstam van 12 voet (366 cm) of nog ten minste 10 jaar te leven. Hieronder vallen tevens bomen die verwijderd worden om het risico op brand te verkleinen. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Verificatie:

Verificatie van gegevens en duurzaamheidsclaims is het vermogen van organisaties om door rapportering van gegevens en duurzaamheidsclaims aan de betreffende instantie aan te tonen dat de duurzaamheidseisen nageleefd worden. Deze informatie dient vergezeld te gaan van een verificatieverklaring waarin een onafhankelijke verificateur bevestigt de gegevens gecontroleerd te hebben en geen misstanden aangetroffen te hebben in de gerapporteerde data en de daarvoor gehanteerde systemen.

Verifieerbaar systeem (voor niet-gecertificeerd materiaal):

Een pakket regels, procedures en documenten waarmee vastgesteld kan worden dat niet-gecertificeerd materiaal in een product of productlijn inderdaad afkomstig is van niet-betwiste, in elk geval legale bronnen. (TPAS)

Wetlands:

Land dat permanent of gedurende een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water. (EU-RED) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Met deze regeling worden de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: uitvoeringsregeling) en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 (hierna: aanwijzingsregeling) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is de opname van de in de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 31 239, nr. 180) aangekondigde duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa. Daarnaast worden een aantal technische aanpassingen gedaan. Deze worden in het artikelsgewijze deel van deze toelichting nader toegelicht.

2. Duurzaamheidscriteria

De biomassa die in de categorieën ‘bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, en ‘nieuwe capaciteit voor meestook’ en ‘ketel industriële stoom uit houtpellets’ wordt ingezet voor energieproductie moet aan duurzaamheidscriteria voldoen. Bedrijven waaraan een subsidie voor energieproductie in de genoemde SDE+ categorieën is verleend, moeten de duurzaamheid van de biomassa aantonen. De duurzaamheidscriteria worden opgenomen in bijlage 4 van de uitvoeringsregeling.

Er worden verschillende soorten biomassa toegestaan voor energieproductie binnen de genoemde SDE+ categorieën. Deze zijn in de aanwijzingsregeling aangegeven met behulp van de NTA 8003:2008 nummers. De NTA 8003 is een indeling in fysieke soorten biomassa.

Omdat de duurzaamheidsrisico's afhankelijk zijn van het soort biomassa, is voor de duurzaamheidscriteria een categorisering ontwikkeld op basis van de herkomst van de biomassa. De biomassacategorieën zijn: houtige biomassa uit bossen, restproducten uit multifunctionele bossen, agrarische restproducten, restproducten uit de agro-food en houtindustrie, biogene afvalmaterialen en restproducten uit natuur- en landschapsbeheer.

De duurzaamheidscriteria bevatten eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer, de broeikasgasbalans, koolstofschuld, Indirect Land Use Change (ILUC), bodemkwaliteit, naleving wetgeving en de traceerbaarheidsketen (chain of custody).

Voor de verschillende categorieën biomassa zijn de duurzaamheidsrisico's verschillend. Per biomassacategorie is in de bijlage bepaald aan welk deel van de eisen de biomassa moet voldoen.

3. Rapportages

Met een rapportage maakt een subsidie-ontvanger duidelijk in hoeverre aan de duurzaamheidscriteria wordt voldaan. Het te gebruiken rapportageformulier wordt door RVO.nl beschikbaar gesteld. In de rapportage geven bedrijven aan in hoeverre ze gebruik gemaakt hebben van certificaten of ander bewijsmateriaal. De producent moet deze rapportage laten verifiëren door een onafhankelijke derde partij.

4. Aantonen van duurzaamheid

Bij het aantonen dat de biomassa voldoet aan de criteria voor duurzaam bosbeheer, is het mogelijk gebruik te maken van certificaten. Er zijn momenteel verschillende private duurzaamheidssystemen in de markt die certificaten afgeven waarmee wordt aangetoond dat het bosbeheer voldoet aan de standaard van het betreffende duurzaamheidssysteem. De duurzaamheidssystemen en hun certificaten kunnen worden getoetst aan de duurzaamheidscriteria geldend bij de SDE+ regeling om te bezien in hoeverre de certificaten gebruikt kunnen worden om ermee aan te tonen dat de gebruikte biomassa voldoet aan deze duurzaamheidscriteria. Duurzaamheidssystemen kunnen bij de overheid hun systeem en certificaten laten toetsen.

Als de biomassa afkomstig is uit een bosbeheereenheid die gecertificeerd is met een certificaat dat van voldoende kwaliteit is bevonden, geldt dat de biomassa aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet.

Een andere manier van aantonen dat de biomassa voldoet aan de criteria voor duurzaam bosbeheer is verificatie. In dit geval stelt een onafhankelijke verificateur stelt vast dat de biomassa aan de criteria voldoet.

Voor het aantonen van duurzaam bosbeheer zijn certificaten beschikbaar indien ze door de toets komen. Voor het aantonen dat de biomassa voldoet aan de criteria voor koolstofschuld, ILUC en de broeikasgasbalans van vaste biomassa bestaan geen certificaten en zal gebruik worden gemaakt van verificatie.

5. Groeipad aantonen duurzaam bosbeheer

Momenteel zijn nog relatief weinig bosarealen gecertificeerd in de huidige belangrijkste aanvoergebieden van houtpellets en is het ook de vraag indien ze wel gecertificeerd zijn, of het betreffende certificaat voldoende zwaar is om ermee aan te tonen dat aan de standaard voor duurzaam bosbeheer wordt voldaan zoals gesteld in onderhavige regeling. Een groeipad is daarom nodig.

Voor de nieuwe SDE+ categorie ‘Ketel industriële stoom uit houtpellets’ gaan de duurzaamheidscriteria ook gelden. De subsidiebeschikkingen voor deze categorie hebben een duur van 12 jaar. De duurzaamheid van de biomassa afkomstig uit relatief grote bosarealen moet voor deze categorie vanaf de start van de subsidieregeling aangetoond worden met een toets op het betreffende bosareaal. Van kleinere bosarealen kan de duurzaamheid van de biomassa ook worden aangetoond met een regionale toets. Bosarealen groter dan 1000 hectare gelden in deze regeling als grote bosarealen. De grenswaarde tussen grote en kleine bosarealen verschuift in de loop der tijd naar beneden. Uiteindelijk moet de duurzaamheid van alle uit bossen afkomstige biomassa op bosareaalniveau worden aangetoond. In deze categorie moet de duurzaamheid van biomassa afkomstig uit bosarealen groter dan 1.000 hectare vanaf de start van de subsidiemogelijkheid in de SDE+ in 2015 op areaalniveau worden aangetoond. Vanaf 1 januari 2020 wordt deze grens verlaagd naar 800 hectare en vanaf 1 januari 2022 naar 500 hectare. Het tijdstip waarop de duurzaamheid van de ingezette biomassa geheel op areaalniveau moet worden aangetoond is vanaf 1 januari 2026.

Voor de categorieën ‘Bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, en ‘Nieuwe capaciteit voor meestook’ wordt bepaald dat per direct van biomassa afkomstig uit bosarealen groter dan 500 hectare de duurzaamheid op bosareaalniveau moet worden vastgesteld. Voor biomassa afkomstig uit bosarealen kleiner dan 500 hectare geldt dat gedurende een steeds groter deel van de subsidieperiode van acht jaar toetsing op areaalniveau moet plaatsvinden. Het ingroeipad wordt afhankelijk van het moment dat wordt gestart met de productie van duurzame energie. Als in 2015 en 2016 wordt gestart met de productie van duurzame energie moet de duurzaamheid in de laatste twee jaar van de subsidieperiode volledig op areaalniveau aangetoond worden, in 2017 en 2018 in de laatste drie jaar, in 2019 in de laatste vier jaar en in 2020 in de laatste vijf jaar. Vanaf 2021 geldt dat de duurzaamheid van de gebruikte biomassa voor de gehele subsidieperiode op areaalniveau moet worden aangetoond. Met dit ingroeipad wordt zeker gesteld dat alle partijen gedurende de looptijd van hun subsidiebeschikking uiteindelijk volledig op areaalniveau de duurzaamheid van de gebruikte biomassa moeten aantonen.

6. Regeldruk

Het bedrijf dat vanuit de SDE+ subsidie voor de productie van hernieuwbare energie wil ontvangen in de categorieën waarvoor duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa van kracht zijn, moet de duurzaamheid van de biomassa aantonen.

Zoals aangegeven kan de duurzaamheid van de biomassa met behulp van certificatie of van verificatie worden aangetoond. De inschatting is dat het grootste deel van de biomassa die wordt ingezet binnen de subsidiebeschikking afkomstig zal zijn uit bossen en dat dus ook aangetoond moet worden dat de biomassa voldoet aan de criteria voor duurzaam bosbeheer. Op termijn zal dat het beste gaan met behulp van certificaten die voor dit doel zijn goedgekeurd. In de berekeningen van de regeldruk is dit ook het uitgangspunt. Verder wordt in de berekening uitsluitend de regeldruk meegenomen die in Nederland terecht komt. Kosten die bijvoorbeeld buitenlandse boseigenaren moeten maken oom zich te laten certificeren, vallen buiten beschouwing.

Het bedrijf dat vanuit de SDE+ subsidie wil ontvangen voor de productie van hernieuwbare energie en hiervoor de duurzaamheid van de biomassa moet aantonen, dient zelf gecertificeerd te zijn voor de verschillende duurzaamheidssystemen die het wil gebruiken. De kosten hiervoor zijn circa € 2.000 per jaar.

In het geval het bedrijf met behulp van certificaten aan wil tonen dat de biomassa voldoet aan de criteria voor duurzaam bosbeheer, is de inschatting dat het bedrijf hier op termijn structureel 1 fte voor in dienst moet nemen. Op korte termijn kan dit meer zijn in verband met de opstart. 1 fte is circa 1900 uur per jaar keer € 60 per uur is € 114.000 per jaar per bedrijf.

Op het zo verkregen bewijsmateriaal moet een externe audit worden gedaan voordat het door het bedrijf kan worden aangeleverd aan de subsidieverstrekker. De externe audit kost circa 4 werkdagen à 8 uur à € 60, wat neerkomt op € 1.920 per bedrijf per jaar.

De duurzaamheidscriteria bevatten naast criteria voor duurzaam bosbeheer ook criteria ten aanzien van bijvoorbeeld de broeikasgasbalans en koolstofschuld. Het voldoen aan deze criteria kan niet met behulp van certificaten worden aangetoond en zal moeten gebeuren middels verificatie. Dit kost het bedrijf circa 0,5 fte per jaar. De kosten die hiermee zijn gemoeid worden geschat op 0,5 keer 1900 uur keer € 60 en dat is gelijk aan € 57.000 per bedrijf per jaar. Op deze informatie dient weer een externe audit plaats te vinden die naar schatting € 2.880 kost per bedrijf per jaar (6 dagen keer 8 uur keer € 60).

De gegevens verkregen uit de certificatie en verificatie dienen in een rapportage aangeleverd te worden bij de subsidieverstrekker. Het opmaken van deze rapportage kost het bedrijf circa 2 werkdagen per jaar, wat neerkomt op 2 keer 8 uur keer € 60 = € 960 per bedrijf per jaar. Ook voor deze rapportage is een externe audit vereist. De externe audit kost circa 4 werkdagen à 8 uur à € 60, wat neerkomt op € 1920 per bedrijf per jaar.

De kosten van de inhuur van externe diensten komen hiermee neer op circa € 6.720 per jaar (€ 1.920 + € 2.880 + € 1.920).

De interne administratieve lasten van het aantonen van de duurzaamheid van de biomassa zijn naar schatting € 173.960 per bedrijf per jaar (€ 2000 + € 114.000 + € 57.000 + € 960).

De verwachting is dat op korte termijn circa 9 bedrijven subsidie aan zullen vragen in de SDE+ categorieën waar duurzaamheidscriteria van kracht zijn. Dit zijn kolencentrales die subsidie willen ontvangen voor de bij- en meestook van biomassa in de centrales en industriële bedrijven die warmte nodig hebben in hun productieprocessen. De administratieve lasten van 9 bedrijven zijn 9 keer € 173.960 = € 1.565.640 per jaar. Bij een subsidiebudget van € 500.000.000 per jaar is dit 0,31%.

Bovenstaande berekeningen zijn gemaakt in de veronderstelling dat het duurzaam bosbeheer kan worden aangetoond met behulp van certificaten en dat er dus certificaten van voldoende kwaliteit beschikbaar zijn waarmee dit kan. Indien dit niet het geval is, zullen de administratieve lasten substantieel hoger uitvallen. Het aantonen van duurzaam bosbeheer met behulp van verificatie, kost het bedrijf naar schatting 4 fte. De kosten hiervan zijn 4 keer 1900 uur keer € 60 is € 456.000 per jaar per bedrijf. De totale administratieve lasten komen in dit geval op € 515.960 (€ 2.000 + € 456.000 + € 57.000 + € 960). Voor 9 bedrijven komen de administratieve lasten neer op € 4.643.640 en dat is 0,92% van het subsidiebudget van € 500.000.000.

7. Vaste verandermomenten

Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. Afwijking van het kabinetsstandpunt is in dit geval toegestaan omdat er sprake is van private voordelen bij een eerdere invoering (uitzonderingsgrond 1). De doelgroep van de subsidie voor duurzame energieproductie is gebaat bij een spoedige bekendmaking van de inhoud van deze regeling, omdat er dan sneller zekerheid is over de duurzaamheidseisen die worden gesteld aan het gebruik van vaste of gasvormige biomassa bij de productie van hernieuwbare energie.

8. Technische voorschriften

Deze regeling is op 24 maart 2015 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (nr. 2015/0133/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 desbetreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels desbetreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204) zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10,' vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1 van de uitvoeringsregeling wordt een definitie van bos opgenomen ten behoeve van de opname van de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van vaste en gasvormige biomassa.

Met de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 22 januari 2015, nr. WJZ / 15006470, houdende wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie, wordt een onderdeel s toegevoegd aan artikel 1, eerste lid, van de uitvoeringsregeling. Deze regeling en de onderhavige wijzigingsregeling treden gelijktijdig in werking. De wijziging van artikel I, onderdeel A, van de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 22 januari 2015, nr. WJZ / 15006470, houdende wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie dient te worden verwerkt voor de wijziging van dit artikel.

Artikel I, onderdeel B

De subsidieregeling Energie en Innovatie is per 2 oktober 2014 vervangen door de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies. Bij regeling van de Minister van Economische Zaken van 22 januari 2015 (Stcrt. 2015, 2453) is daarom artikel 2 van de uitvoeringsregeling gewijzigd en wordt er verwezen naar het Model Geologisch Onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 4.3.1, behorend bij artikel 4.3.1 van de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies. De verwijzing naar het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in bijlage D, behorende bij het Aanvraagformulier Subsidieregeling Energie en Innovatie Risico’s dekken voor aardwarmte, opgenomen in bijlage 3.4.1. van de Subsidieregeling energie en innovatie, blijft bestaan om mogelijk te maken dat in voorbereiding zijnde aanvragen, waarbij gebruik is gemaakt van dit formulier, ook na vervanging van deze regeling nog kunnen worden ingediend. In deze verwijzing is per abuis de datum 1 januari 2015 opgenomen, terwijl deze datum had moeten aansluiten bij de inwerkingtreding van de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies. Daarom wordt deze nu aangepast naar 2 oktober 2014.

Artikel I, onderdeel C

In de uitvoeringsregeling wordt een nieuw paragraaf 3.2 ingevoegd voor de opname van de duurzaamheidscriteria en het aannemelijk maken dat hieraan is voldaan.

In het nieuw in te voegen artikel 7 wordt voor de verwijzing naar de productie-installaties waarin alleen biomassa mag worden ingezet die voldoet aan de duurzaamheidscriteria aangesloten bij de formulering van de artikelen 32 en 34 van de aanwijzingsregeling. Een expliciete verwijzing wordt niet opgenomen, omdat deze met de jaarlijkse nieuwe openstellingsregeling ieder jaar zou moeten worden aangepast.

Artikel I, onderdeel D

In het derde lid van artikel 7i van de uitvoeringsregeling is geregeld dat de certificeringsinstantie die een certificaat afgeeft behorend bij de biomassa die een behandeling heeft ondergaan, waaruit blijkt dat de oorsprong van de biomassa van die partijen volledig is aan te merken als zuivere biomassa geaccrediteerd behoort te zijn. De tekst van het derde lid wordt aangepast om de leesbaarheid en de aansluiting op de praktijk te vergroten.

Artikel I, onderdeel E

In het nieuw in te voegen artikel 7a wordt verwezen naar bijlage 4 van de uitvoeringsregeling. Deze bijlage wordt ingevoegd door opname van de bijlage bij deze regeling. In bijlage 4 van de uitvoeringsregeling worden de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van vaste en gasvormige biomassa opgenomen.

Artikel II, onderdeel A

In artikel 3 van de aanwijzingsregeling worden een aantal kennelijke verschrijvingen verbeterd. Het is van belang dat de juiste verwijzingen naar het Besluit stimulering duurzame energieproductie zijn opgenomen, omdat uit de aanwijzing uitzonderingen op de hoofdregel of aanvullende verplichtingen voortvloeien.

Het nieuw in te voegen lid 14 maakt het mogelijk voor de categorieën 'bij- en meestook' en 'verlengde levensduur bij- en meestook' om, indien in een jaar minder kWh is geproduceerd dan het aantal kWh dat het betreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, het verschil in kWh bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt op te tellen. Het aantal kWh dat kan worden meegenomen wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt. Het aantal kWh dat wordt meegenomen kan alleen in het jaar volgend op het jaar waarin het tekort aan productie is ontstaan worden benut en kan pas worden benut als de oorspronkelijke subsidiabele productie van dat jaar volledig is benut.

Artikel II, onderdeel B

Artikel 8 van de aanwijzingsregeling wordt gewijzigd om een spelfout te corrigeren.

Artikel II, onderdelen C en D

Omdat onder de categorie van artikel 20 van de aanwijzingsregeling niet alleen productie-installaties kunnen worden gesubsidieerd waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter, maar eveneens in installaties waarbij gebruik wordt gemaakt van golfenergie, wordt dit artikel uitgebreid. De titel van paragraaf 3.1.9 wordt eveneens aangepast om bij deze uitbreiding aan te sluiten.

Artikel II, onderdeel E

In artikel 32, derde lid, van de aanwijzingsregeling wordt verwezen naar de duurzaamheidscriteria in de uitvoeringsregeling. Ten tijde van de publicatie van de aanwijzingsregeling waren de duurzaamheidscriteria nog niet opgenomen in de uitvoeringsregeling. Daarom was een algemene verwijzing opgenomen naar de uitvoeringsregeling. Nu de duurzaamheidscriteria worden opgenomen in de uitvoeringsregeling kan de verwijzing worden gespecificeerd.

Artikel II, onderdeel F

Met deze wijziging wordt artikel 34 van de aanwijzingsregeling aangepast. Dit artikel betreft de categorieën ‘Bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, en ‘Nieuwe capaciteit voor meestook’. De toegestane biomassa in deze categorie betreft houtachtige biomassa, met uitzondering van A-hout. Inzet van B-hout is alleen toegestaan in bestaande vergassers. Daarnaast wordt het met deze wijziging toegestaan om te experimenteren met andere biomassastromen voor maximaal 15% van de hernieuwbare energieproductie. Deze andere stromen zijn maar beperkt toegestaan om te voorkomen dat grootschalig gebruik van goedkope biomassa leidt tot overstimulering. Om echter wel innovatie te bevorderen met biomassa die technisch lastiger is mee te stoken is 15% toegestaan.

In het derde lid wordt verwezen naar de duurzaamheidscriteria in de uitvoeringsregeling. Ten tijde van de publicatie van de aanwijzingsregeling waren de duurzaamheidscriteria nog niet opgenomen in de uitvoeringsregeling. Daarom was een algemene verwijzing opgenomen naar de uitvoeringsregeling. Nu de duurzaamheidscriteria worden opgenomen in de uitvoeringsregeling kan de verwijzing worden gespecificeerd.

Artikel II, onderdeel G

In de categorie rioolwaterzuiveringsinstallaties thermofiele gisting van secundair slib wordt alleen de productie van hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte gesubsidieerd. Door een verschrijving leek het eveneens mogelijk ook subsidie aan te vragen voor de enkele opwekking van hernieuwbare warmte.

Artikel II, onderdeel H

In de titel van bijlage 2 wordt onjuist naar de relevante artikelen van de regeling verwezen. Er moet worden verwezen naar alle categorieën productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, waarop de winddifferentiatie van toepassing is. De verwijzing wordt met deze wijziging verbeterd.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Zie voor definities van restproducten uit bossen en multifunctioneel bos hoofdstuk 4 Bijlage: definities.

Naar boven