Regeling van de Minister van Economische Zaken van 22 januari 2015, nr. WJZ / 15006470, houdende wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 56, tweede en derde lid, 62, vierde lid, en 68, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd luidende:

  • s. P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie: de netto elektriciteitsproductie waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en windturbine dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%.

b. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘GJ’ vervangen door: kWh.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. indien de aanvraag wordt ingediend voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare energie uit waterkracht of biomassa, een energieopbrengstberekening;

b. Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. indien de aanvraag wordt ingediend voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, door middel van geothermie, een geologisch rapport dat voldoet aan:

    • 1°. het Model Geologisch Onderzoek SDE+, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7,

    • het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in bijlage D, behorende bij het Aanvraagformulier Subsidieregeling Energie en Innovatie Risico’s dekken voor aardwarmte, opgenomen in bijlage 3.4.1. van de Subsidieregeling energie en innovatie, zoals deze luidde voor 1 januari 2015, of

    • 3°. het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het Model Geologisch Onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 4.3.1, behorend bij artikel 4.3.1 van de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies;

c. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd luidende:

  • e. indien de aanvraag wordt ingediend voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, een windenergie-opbrengstberekening die is opgesteld door een onafhankelijke organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, waarbij gebruik wordt gemaakt van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en dat tenminste bevat:

    • 1°. de locatiegegevens van het windpark,

    • 2°. de technische specificaties van de beoogde windturbines (merk, type, ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve),

    • 3°. de lokale windgegevens voor het windpark, en

    • 4°. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van het windpark.

C

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘artikel 2, onderdeel a’, vervangen door: artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onderdeel 1°.

D

Artikel 6, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Een subsidie-ontvanger toont door middel van certificaten, afgegeven op basis van een certificeringsysteem waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 18, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie heeft besloten dat deze accurate gegevens bevat met het oog op de toepassing van artikel 17 van de richtlijn hernieuwbare energie, aan dat vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de productie in het betreffende kalenderjaar waarover garanties van oorsprong zijn afgegeven,.

b. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘kWh, GJ of Nm3’ vervangen door: kWh.

F

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de in beschikking tot subsidieverlening voor het betreffende kalenderjaar opgenomen maximum productie, waar de minister op verzoek van de producent, het aantal kWh, bedoeld in artikel 15, derde of vierde lid, 23, derde of vierde lid, 32, derde of vierde lid, 40, derde of vierde lid, 48, derde of vierde lid, of 55, derde of vierde lid, van het besluit, bij op kan tellen, en

b. In het eerste lid, onderdeel b, onderdeel 1°, wordt ‘, of’ vervangen door een komma.

c. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, onderdeel 2°, door ‘, of’, wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

  • 3°. fasebedrag, verminderd met de bij ministeriële regeling vastgestelde correcties op grond van artikel 14, zesde lid, 31, vijfde lid, of 47, vijfde lid, van het besluit.

d. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de in beschikking tot subsidieverlening voor het betreffende kalenderjaar opgenomen maximum productie, waar de minister op verzoek van de producent, het aantal kWh, bedoeld in artikel 15, derde of vierde lid, 23, derde of vierde lid, 32, derde of vierde lid, 40, derde of vierde lid, 48, derde of vierde lid, of 55, derde of vierde lid, van het besluit, bij op kan tellen, en

e. In het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1°, wordt ‘, of’ vervangen door een komma.

f. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, onderdeel 2°, door ‘, of’, wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

  • 3°. fasebedrag, verminderd met de bij ministeriële regeling vastgestelde correcties op grond van artikel 14, zesde lid, 31, vijfde lid, of 47, vijfde lid, van het besluit.

g. In het vierde lid, onderdelen b en d, wordt ‘kWh, GJ of Nm3’ telkens vervangen door: kWh.

G

In artikel 14a wordt ‘als bedoeld in de artikelen 15, tweede lid, 32, tweede lid, of 48, tweede lid, van het besluit’ vervangen door: als bedoeld in de artikelen 15, derde lid, 32, derde lid, of 48, derde lid, van het besluit

H

Artikel 14b komt te luiden:

Artikel 14b

Productie-installaties, met uitzondering van productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2011, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013 en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, worden met ingang van 1 januari 2015 aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, vierde lid, 32, vierde lid, of 48, vierde lid, van het besluit, met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in de artikel 15, vierde lid, 32, vierde lid, of 48, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

ARTIKEL II

De artikelen van deze regeling treden in werking op een door de minister te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 januari 2015

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Met deze regeling wordt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling) gewijzigd. Naast een aantal technische wijzigingen, die nodig zijn vanwege de wijziging van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie (hierna: het besluit) wordt het verplicht om voor het aantonen van de duurzaamheid van vloeibare biomassa de door de Commissie goedgekeurde certificatiesystemen te gebruiken. Daarnaast worden de eisen voor een windstudie benodigd voor de P50 waarde voor de betreffende locatie en productie-opstelling kenbaar gemaakt.

Tevens worden door middel van een overgangsbepaling alle categorieën uit voorgaande subsidieregelingen, met uitzondering van de categorieën productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, aangewezen als categorieën waarvoor, indien in een jaar een verschil is tussen subsidiabele productie en gerealiseerde productie, dit verschil in latere jaren te verrekenen.

In deze wijzigingsregeling zijn de in de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 31 239, nr. 180) aangekondigde duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa nog niet opgenomen. Deze zullen met een separate wijzigingsregeling in de uitvoeringsregeling worden opgenomen na 1 maart 2015.

2. Geologisch onderzoek

Met een eerdere wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling (Stcrt. 2014, 3721) zijn nadere eisen gesteld aan het geologisch onderzoek. Het geologisch onderzoek dient als verplichte bijlage meegestuurd te worden met de subsidieaanvraag. Het geologisch onderzoek zal worden getoetst door experts van TNO.

Voor de aanvraag dient een geologisch rapport te worden ingediend dat moet voldoen aan:

  • 1°. het Model Geologisch Onderzoek SDE+, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7,

  • het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in bijlage D, behorende bij het Aanvraagformulier Subsidieregeling Energie en Innovatie Risico’s dekken voor aardwarmte, opgenomen in bijlage 3.4.1. van de Subsidieregeling energie en innovatie, zoals deze luidde voor 1 januari 2015, of

  • 3°. het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het Model Geologisch Onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 4.3.1, behorend bij artikel 4.3.1 van de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies.

Het derde onderdeel wordt met deze wijziging toegevoegd. De subsidieregeling Energie en Innovatie is per 1 januari 2015 vervangen door de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies. Daarom dient te worden verwezen naar het Model Geologisch Onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 4.3.1, behorend bij artikel 4.3.1 van de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies. De verwijzing naar het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in bijlage D, behorende bij het Aanvraagformulier Subsidieregeling Energie en Innovatie Risico’s dekken voor aardwarmte, opgenomen in bijlage 3.4.1. van de Subsidieregeling energie en innovatie, blijft bestaan om mogelijk te maken dat in voorbereiding zijnde aanvragen, waarbij gebruik is gemaakt van dit formulier, ook na 1 januari 2015 nog kunnen worden ingediend.

3. Duurzaamheidscriteria vloeibare biomassa

In deze regeling is uitgewerkt hoe kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa die als er subsidie wordt verstrekt verplicht zijn gesteld in richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140) (hierna: richtlijn hernieuwbare energie). Op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 (SDE+) kan alleen subsidie worden verkregen voor thermische conversie van vloeibare biomassa indien wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria. Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat subsidie-ontvangers kunnen aantonen dat zij voldoen aan deze duurzaamheidscriteria middels een certificaat afgegeven op basis van een certificeringsysteem dat door de Europese Commissie is goedgekeurd.

4. Winddifferentiatie

De generieke maximering op vollasturen voor nieuwe projecten wind op land is vervallen. Daardoor worden windprojecten gestimuleerd om zoveel mogelijk hernieuwbare energie te produceren en daarvoor de meest efficiënte turbines te kiezen. De hoogte van de subsidie wordt per productie-installatie gemaximeerd op de zogenaamde P50-waarde voor de betreffende locatie en productie-opstelling. De P50 waarde dient te worden aangetoond door middel van een windrapport dat de resultaten van windopbrengst-berekeningen bevat. Dit windrapport dient te worden opgesteld door een onafhankelijke organisatie met expertise op dit gebied en waarbij gebruik gemaakt is van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en dat tenminste bevat:

  • 1°. de locatiegegevens van het windpark,

  • 2°. de technische specificaties van de beoogde windturbines (merk, type, ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve),

  • 3°. de lokale windgegevens voor het windpark, en

  • 4°. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van het windpark.

5. Gebruik één energie-eenheid: kWh

In de wijziging van het besluit is aangegeven dat de productiegegevens van warmte en hernieuwbaar gas worden weergeven in de eenheid kWh in plaats van Nm3 voor (hernieuwbaar) gas en GJ voor warmte en WKK. Eén kWh elektrische energie wordt gelijkgesteld met 0,102359965 Nm3 aardgasequivalent of 0,0036 GJ warmte. Alle categorieën worden nu in dezelfde eenheden uitgedrukt.

6. Banking

In het besluit is de mogelijkheid voor banking uitgebreid. Het was al mogelijk om niet benutte subsidiabele productie in te halen in latere jaren. Daarnaast wordt het in het besluit mogelijk gemaakt om ook productie die hoger is dan de maximaal subsidiabele productie mee te nemen naar een volgend jaar. Dit kan gebruikt worden als in een later jaar de productie tegenvalt.

Dit geldt voor alle nieuwe projecten met uitzondering van bij- en meestook. Bij de technologie van bij- en meestook kan handmatig gevarieerd worden in de productie, waardoor men kan speculeren op gunstige biomassaprijzen.

Het meenemen van te veel productie naar latere jaren wordt met deze wijziging mogelijk gemaakt voor bestaande projecten in de SDE en SDE+. Uitzondering daarbij zijn bestaande wind projecten. Voor hen geldt de windfactor, wat een alternatief is voor banking. Het was al mogelijk voor bestaande projecten om subsidiabele productie in eerdere jaren te gebruiken.

Het voorschot verandert niet als gevolg van banking en is maximaal 80% van de in beschikking tot subsidieverlening voor het betreffende kalenderjaar opgenomen maximum productie, vermenigvuldigd met het gecorrigeerde basisbedrag of fasebedrag. Wel kan de minister op verzoek van de producent besluiten dat hierbij de gebankte productie bij op wordt geteld.

7. Nieuwe administratieve lastenpercentages als gevolg van de toename van het aantal zon-pv projecten

In de toelichting op de Algemene uitvoeringsregeling van 2014 is aangegeven dat absolute bedragen met betrekking tot de administratieve lasten in deze regeling niet worden genoemd. De absolute lasten kunnen worden bepaald met behulp van de in onderhavige uitvoeringsregeling vastgestelde administratieve lastenpercentages. In het afgelopen jaar zijn de administratieve lastenpercentages voor zon-pv afgenomen. Hieronder worden de nieuwe administratieve lastenpercentages voor zon-pv vermeld.

Voor zon-pv projecten was het administratieve lastenpercentage 1,25%, de optelsom van 0,55% op grond van de al bestaande informatieverplichtingen plus 0,7% in verband met de in 2014 ingestelde verplichting van de haalbaarheidsstudies. De grootte van de aangevraagde zon-pv projecten is het afgelopen jaar gestegen met 71%.

Omdat de informatieverplichting niet gewijzigd is ten opzicht van vorig jaar betekent een toename van de grootte van de projecten van 71% dat het lastenpercentage op grond van de al bestaande informatieverplichtingen teruggaat van 0,55% naar 0,32% (0,55*100/171%).

Voor projecten boven de 500 kWp worden haalbaarheidsstudies gevraagd. Hoewel de projectgrootte is toegenomen is het percentage projecten boven de 500 kWp gelijk gebleven aan 2014 en daarmee het percentage projecten dat haalbaarheidsstudies moet uitvoeren. Dit betekent dat bij een toename van de grootte van de projecten van 71% het lastenpercentage voor de verplichting op haalbaarheidsstudies teruggaat van 0,7% naar 0,4% (0,7*100/171%).

De totale lasten voor zon-pv komen hiermee op 0,72%, zijnde de optelsom van 0,32% op grond van de al bestaande informatieverplichtingen plus 0,4% van de verplichting op haalbaarheidsstudies.

8. Vaste verandermomenten

Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. De inwerkingtreding is afhankelijk gemaakt van de goedkeuring in het kader van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Afwijking van het kabinetsstandpunt is in dit geval toegestaan omdat er sprake is van private voordelen bij een eerdere de invoering (uitzonderingsgrond 1). De doelgroep van de subsidie voor duurzame energieproductie is gebaat bij een spoedige bekendmaking van de inhoud van deze regeling, omdat er dan sneller zekerheid is over de eisen die worden gesteld voor de subsidiëring.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven