Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid in verband met het recht op ziekengeld na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn en enkele technische aanpassingen

Nader Rapport

11 december 2015

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid in verband met het recht op ziekengeld na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn en enkele technische aanpassingen

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 24 november 2015, nr. 2015002054, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 2 december 2015, nr. W12.15.0412/III, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Na ontvangst van het advies bleek het bij nader inzien noodzakelijk toch nog een aantal wetstechnische wijzigingen in het ontwerpbesluit aan te brengen. Daarnaast zijn er ook wijzigingen van meer redactionele aard aangebracht.

  • In artikel I, onderdeel C, is het nieuw ingevoegde vierde lid gesplitst in twee leden. Hierdoor kunnen bij iedere dagloonvaststelling voor een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet lege tijdvakken in de referteperiode buiten beschouwing gelaten worden.

  • In artikel I, onderdeel E, worden bij het nieuw in te voegen achtste lid, onder b, de variabelen A, B en C beperkt tot dezelfde periode als waar variabele D voor staat.

  • Artikel I, onderdeel F, is aangepast vanwege verduidelijking van de wijze van dagloonvaststelling bij inkomen genoten binnen dezelfde dienstbetrekking waarin de ziekte is ontstaan.

  • Artikel I, onderdeel G, is aangepast vanwege verduidelijking van de periode die voor de dagloonvaststelling voor een uitkering op grond van de Wet WIA, buiten beschouwing kan worden gelaten.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Advies Raad van State

No. W12.15.0412/III

’s-Gravenhage, 2 december 2015

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 24 november 2015, no.2015002054, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid in verband met recht op ziekengeld na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd, het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn en enkele technische aanpassingen, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling geeft U in overweging dienovereenkomstig te besluiten.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerp van een Besluit van ... tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid in verband met recht op ziekengeld na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd, het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn en enkele technische aanpassingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 november 2015, nr. 2015-0000264675,

Gelet op de artikelen 1b, zesde lid, 19, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 15, tweede lid, van de Ziektewet, 13, derde lid, 58, derde lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 14, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en 3:13, vierde lid, van de Wet arbeid en zorg;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van PM);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [[...]], nr. [[...]];

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en zevende lid vervallen onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid en het achtste en negende lid tot zesde en zevende lid.

2. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘eerste en tweede lid’ wordt telkens vervangen door: eerste lid.

b. ‘of waarin de dienstbetrekking is geëindigd als bedoeld in het tweede lid’ vervalt.

3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘derde lid’ telkens vervangen door: tweede lid.

4. Het vierde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘eerste en tweede lid’ wordt telkens vervangen door: eerste lid.

b. ‘of tot en met de dag waarop de dienstbetrekking is geëindigd’ vervalt.

5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het vijfde lid, eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies, indien de desbetreffende dienstbetrekking is aangevangen na afloop van de referteperiode, bedoeld in het vijfde lid.

6. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘eerste en derde lid’ vervangen door: eerste en tweede lid.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien artikel 18 van de WW van toepassing is, onder loon verstaan het in het eerste lid bedoelde loon dat is genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In dit hoofdstuk wordt, indien artikel 18 van de WW van toepassing is, onder loon tevens verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de werknemer bij één werkgever als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, meer elkaar opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 691 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, heeft gehad en deze dienstbetrekkingen in de loonaangifte vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking worden aangemerkt als één inkomstenverhouding.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 2, vijfde lid’ vervangen door: artikel 2, vierde lid.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien artikel 3, derde lid, van toepassing is, staat C tevens voor het ziekengeld uitgekeerd tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, bedoeld in dat derde lid, en staat D in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin wel loon is genoten, indien de inkomenstenverhouding met de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen waaruit de werknemer werkloos is geworden een of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘Indien het aantal dagloondagen nul is’ vervangen door: Indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste lid nul is.

D

Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid eindigt de referteperiode op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de dienstbetrekking is geëindigd, indien de datum van eindiging van die dienstbetrekking is gelegen voor het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste lid.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, vangt de referteperiode niet eerder dan op 1 januari 2016 aan, indien de werknemer op de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken of op de dag van het ontstaan van een recht op uitkering op grond van de Wazo de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt. Indien de aanvang van de referteperiode daardoor na het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, ligt, eindigt de referteperiode op 1 januari 2016.

  • 6. Het vijfde en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2018.

E

Artikel 12e wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘is aangevangen na aanvang van de referteperiode’ vervangen door: is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode.

2. In het zevende lid wordt ‘Indien het aantal dagloondagen nul is’ vervangen door: Indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste, vijfde of zesde lid nul is.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. D staat, in afwijking van het eerste lid, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen voor 1 januari 2016, voor:

    • a. het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot en met de laatste dag van de referteperiode indien artikel 12b, vijfde lid, eerste zin, van toepassing is en de tweede zin niet; of

    • b. het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot de dag waarop de ziekte is ingetreden of waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, indien artikel 12b, vijfde lid, eerste en tweede zin van toepassing zijn.

  • 9. Het achtste en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2018.

F

Artikel 12h wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘inkomen’ vervangen door: ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan,.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘100/70’ wordt vervangen door: 100/A.

b. Aan het lid wordt toegevoegd: A staat daarbij voor het uitkeringspercentage van de uitkering op grond van de ZW.

G

Artikel 16, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Indien een dienstbetrekking is geëindigd door wederzijds goedvinden van partijen, of opzegging, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, wordt voor de toepassing van het eerste lid factor D verminderd met het aantal dagloondagen gedurende de periode tussen de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen of de datum waarop de werkgever of de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en de dag waarop de rechtens geldende opzegtermijn eindigt, voor zover die periode in de referteperiode ligt en worden de factoren A, B en C verminderd met al het loon genoten in de aangiftetijdvakken die volledig liggen binnen die periode.

ARTIKEL II

Het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘19, zevende lid,’ vervangen door: 19, tiende lid,.

B

In artikel 1a wordt na ‘Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten’ ingevoegd: , 19, tiende lid, van de Werkloosheidswet.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat artikel I, onderdeel F, onder 1, terugwerkt tot en met 1 juli 2015.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding en doel

Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit) wordt door middel van dit wijzigingsbesluit aangepast vanwege meerdere redenen.

Een tweetal wijzigingen vloeit voort uit wijzingen van de Werkloosheidswet (hierna: WW) opgenomen in de Verzamelwet SZW 20161. Ten eerste gaat het om de wijziging opgenomen in artikel X, onderdelen Aa en Ab, van de Verzamelwet SZW 2016. Hierin wordt geregeld dat het recht op een WW-uitkering niet eerder kan ontstaan dan nadat de rechtens geldende opzegtermijn is verstreken. Zie voor verdere uitleg de toelichting bij artikel I, onderdelen A, onder 1, D, onder 1, en G van onderhavig besluit. Ten tweede wordt door middel van artikel X, onderdelen G en H, van de Verzamelwet SZW 2016 hoofdstuk IV van de WW aangepast. Hierdoor hoeft er geen dagloon vastgesteld te worden voor de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van artikel 61 van de WW (faillissement, surseance van betaling of schuldsanering). Dit heeft tot gevolg dat de speciale dagloonregels voor deze uitkering niet meer nodig zijn. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel I, onderdelen A, onder 2, en B, onder 1, van onderhavig besluit.

Daarnaast wordt het Dagloonbesluit (tijdelijk) aangepast vanwege het wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd2. Onderdeel hiervan is dat de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, recht kan krijgen op een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: ZW). Omdat de relevante loongegevens pas vanaf januari 2016 in de polisadministratie worden opgenomen en voor het vaststellen van het dagloon de loongegevens over één jaar nodig kunnen zijn, worden tijdelijk enkele bepalingen opgenomen. Er is dus sprake van een overgangssituatie. Voor verdere uitleg zie de toelichting bij artikel I, onderdelen D, onder 2, en E, onder 3.

Tenslotte worden enkele technische en redactionele wijzigingen in het Dagloonbesluit en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid doorgevoerd.

Regeldruk

Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, onder 1, D, onder 1, en G (artikelen 2, tweede lid, 12b, tweede lid, en 16, zesde lid)

In de artikelen 2, tweede lid, 12b, tweede lid, en 16, zesde lid was geregeld hoe de referteperiode wordt vastgesteld indien er sprake is van een beëindiging van een dienstbetrekking zonder dat de rechtens geldende opzegtermijn in acht is genomen. Voorheen werd, als de werknemer een schadeloosstelling of vergoeding vanwege het beëindigen van de dienstbetrekking ontving, die schadeloosstelling of vergoeding – via een omrekenfactor – gelijkgesteld met arbeidsuren. Het arbeidsurenverlies trad daardoor op een later moment in dan de dienstbetrekking eindigde. In de artikelen 2, tweede lid, en 12b, tweede lid, werd geregeld dat in dit geval voor het bepalen van de referteperiode niet naar het moment van arbeidsurenverlies wordt gekeken maar naar het moment van einde dienstbetrekking. In artikel 16, zesde lid, werd deze periode uitgesloten bij de dagloonvaststelling.

Artikel 2, tweede lid, is komen te vervallen. In de artikelen 17, tweede lid, en 19, derde en vierde lid, van de WW wordt na de inwerkingtreding van artikel X, onderdelen Aa en Ab, van de Verzamelwet SZW 2016 geregeld dat het recht op uitkering pas later ontstaat. Daardoor is artikel 2, tweede lid, van het Dagloonbesluit niet langer nodig voor een juiste dagloonvaststelling.

Artikel 12b, tweede lid, is zodanig aangepast dat als bij de vaststelling van het dagloon van een uitkering op grond van de ZW de beëindiging van de dienstbetrekking ligt voor het einde van de referteperiode als bedoeld in het eerste lid, het einde van de referteperiode verschuift naar de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voor de dag van die beëindiging. Dit zal zich alleen in specifieke situaties voordoen, zoals het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn, omdat een werknemer na het einde van de dienstbetrekking in de meeste gevallen niet meer is verzekerd voor de ZW.

Voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is een wijziging van artikel 16, zesde lid, nodig, omdat bij de dagloonvaststelling van deze uitkering de aangiftetijdvakken waarin geen loon wordt ontvangen gedurende bovenstaande periode wel meetellen en een dagloonverlagend effect hebben. Dit is ongewenst. Daarom is artikel 16, zesde lid, redactioneel aangepast; er wordt inhoudelijk niets gewijzigd.

Artikel I, onderdelen A en B, onder 1 (artikelen 2 en 3, tweede lid)

In de Verzamelwet SZW 2016 is een wijziging van hoofdstuk IV van de WW opgenomen. Hierdoor is er geen dagloonvaststelling meer nodig voor de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van artikel 61 van de WW (faillissement, surseance van betaling of schuldsanering). Daarom is artikel 2, zevende lid, vervallen en de tekst van het nieuwe zesde lid daarop aangepast. Daarnaast is de tekst van artikel 3, tweede lid, zodanig aangepast dat de bepaling slechts voor uitkeringen op grond van artikel 18 van de WW geldt.

Artikel I, onderdelen A, onder 2, 3, 4 en 6, en C, onder 1 (artikelen 2 en 5)

Dit betreft technische wijzigingen van een aantal leden van de artikelen 2 en 5, omdat de verwijzingen naar leden van artikel 2 niet langer kloppen vanwege het vervallen van het tweede en zevende lid.

Artikel I, onderdelen B, onder 2, en C, onder 2 (artikelen 3 en 5)

Voor de werknemer die recht heeft op uitkering op grond van artikel 18 van de WW wordt het dagloon van de uitkering berekend op basis van het loon genoten in de dienstbetrekking waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden. Dit komt overeen met de systematiek van dagloonvaststelling voor de ZW; het dagloon voor het ziekengeld wordt gebaseerd op het loon genoten in de dienstbetrekking waarin de werknemer ziek is geworden. Met betrekking tot het dagloon van uitzendkrachten zijn voor de ZW in artikel 12c, derde lid, aanvullende regels getroffen. In artikel 12e, vierde lid, is opgenomen dat aangiftetijdvakken waarin geen loon is genoten bij bovenstaande vaststelling buiten beschouwing worden gelaten, hierdoor wordt voorkomen dat de lege tijdvakken een verlagend effect op de hoogte van het dagloon hebben. In de artikelen 3 en 5 zijn die bepalingen nu ook opgenomen voor de dagloonvaststelling voor de WW-uitkering voor de bedoelde uitzendkracht op grond van artikel 18 van de WW.

Artikel I, onderdelen C, onder 3, en E, onder 2 (artikel 5, vijfde lid, en 12e, zevende lid)

Artikel 5, vijfde lid, en artikel 12e, zevende lid, zijn gewijzigd door middel van artikel I, onderdelen F en L, van het Besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het wijzigen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid (Stb. 2015, 152, hierna: wijzigingsbesluit Dagloonbesluit). Met deze wijziging was geen inhoudelijke wijziging beoogd. Er is echter gebleken dat als er anders dan door ziekte of verlof geen tijdvakken met loon meer zijn (dit kan door toepassing van de artikelen 5, vierde lid, of 12e, vierde lid), en dus geen dagloondagen, voor het dagloon tevens moet worden uitgegaan van het overeengekomen loon. Hierdoor kan de situatie zich voordoen dat de dienstbetrekking van de werknemer op 15 mei aanvangt, in juni daarover loon wordt ontvangen en die persoon in juli ziek wordt. De referteperiode begint dan half mei en eindigt eind mei, maar door die late loonbetaling is er geen loon genoten in de referteperiode en het aantal dagloondagen is nul door toepassing van artikel 5, vierde lid, of artikel 12e, vierde lid. In dit geval is het niet gewenst om uit te gaan van overeengekomen loon, er is namelijk wel loon genoten. Het UWV gaat in dit geval uit van het genoten loon en het aantal dagloondagen vanaf de start van de dienstbetrekking tot het moment waarop de WW- of de ZW-uitkering ontstaat. Door middel van deze wijziging – waarbij expliciet wordt verwezen naar de artikelen 5, eerste lid, en 12e, eerste, vijfde en zesde lid – wordt deze omissie hersteld.

Artikel I, onderdelen D, onder 2, en E, onder 1 en 3 (artikelen 12b, vijfde en zesde lid, en 12e, eerste, achtste en negende lid)

Deze bepalingen hangen samen met het wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd3 die op 1 januari 2016 in werking zal treden. Ingevolge dit wetsvoorstel krijgen werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en die hun arbeid niet kunnen verrichten vanwege ziekte, recht op een ZW-uitkering, indien ze aan de voorwaarden daarvoor voldoen. Daarnaast kunnen als gevolg van voornoemd wetsvoorstel werknemers en daarmee gelijkgestelden die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, recht krijgen op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg, maar dat zal zich in een uitzonderlijk geval voordoen. Het hierna volgende is dan van overeenkomstige toepassing.

In de beginperiode, dat wil zeggen van 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2017, kan niet in alle gevallen het ZW-dagloon conform de regels in het Dagloonbesluit worden vastgesteld, omdat het loon dat werknemers na het bereiken van de AOW-gerechigde leeftijd verdienen pas vanaf januari 2016 sv-loon vormt en als zodanig in de polisadministratie wordt opgenomen. Dit kan in de volgende twee situaties meebrengen dat het dagloon niet kan worden vastgesteld. De eerste situatie is dat een werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt in januari of februari 2016 ziek wordt, bijvoorbeeld op 15 januari 2016. In dat geval loopt de referteperiode voor het dagloon in beginsel van 1 december 2014 tot en met 30 november 2015. In (een gedeelte van) die periode was er echter geen sprake van sv-loon, omdat de betrokkene de AOW-leeftijd had bereikt. Voor deze situatie wordt in de onderhavige bepalingen geregeld dat het ZW-dagloon wordt gebaseerd op hetgeen de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in de periode van 1 januari 2016 tot de eerste ziektedag (in het voorbeeld tot 15 januari 2016). De tweede situatie is dat een werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt in de periode maart 2016 tot en met januari 2017 ziek wordt, bijvoorbeeld op 10 juni 2016. In dat geval loopt de referteperiode voor het dagloon in beginsel van 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016. In (een gedeelte van) de periode van 1 mei 2015 tot en met 31 december 2015 was er echter geen sprake van sv-loon, omdat de betrokkene de AOW-leeftijd had bereikt. Voor deze situatie wordt in de onderhavige bepalingen geregeld dat de referteperiode voor het ZW-dagloon aanvangt op 1 januari 2016 en dat het ZW-dagloon wordt gebaseerd op hetgeen de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in de periode van 1 januari 2016 tot en met de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden (in het voorbeeld tot en met 30 april 2016). In beide situaties is verondersteld dat de dienstbetrekking waarin de betrokkene ziek is geworden, is aangevangen vóór 1 januari 2016. Als de dienstbetrekking waarin de AOW-gerechtigde ziek is geworden op of na 1 januari 2016 is aangevangen, dan gelden de reeds bestaande regels.

Het bovenstaande is als volgt vormgegeven. De eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, heeft tot gevolg dat – als de referteperiode (op grond van het eerste tot en met derde lid) bijvoorbeeld loopt van 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016 – de referteperiode wordt ingekort van 1 januari 2016 tot en met 30 april 2016. Door deze inkorting kan de aanvang van de referteperiode liggen na het einde van de referteperiode. Stel bijvoorbeeld dat de referteperiode (op grond van het eerste tot en met derde lid) loopt van 1 december 2014 tot en met 30 november 2015. Door de eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, begint de referteperiode op 1 januari 2016; dus na het einde van de referteperiode. Door de tweede volzin van artikel 12b, vijfde lid, eindigt de referteperiode in dit geval op 1 januari 2016. Het begin en einde van de referteperiode vallen dus op dezelfde dag. In artikel 12e, achtste lid, is vervolgens geregeld wat de waarde van variabele D in artikel 12e, eerste lid, is indien enkel de eerste of de eerste en tweede volzin van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast en de dienstbetrekking waarin de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt ziek is geworden is aangevangen voor 1 januari 2016. Indien beide volzinnen van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast, dat wil zeggen dat de referteperiode op 1 januari 2016 begint en eindigt, dan is D het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot de eerste ziektedag (zie artikel 12e, achtste lid, onderdeel b). Indien enkel de eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, is toegepast, dat wil zeggen dat de aanvang van de referteperiode is verschoven naar 1 januari 2016 maar dat het einde van de referteperiode niet is gewijzigd door artikel 12b, vijfde lid, dan is D het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot en met de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden.

Als artikel 12b, vijfde lid, eerste of eerste en tweede volzin is toegepast, maar de dienstbetrekking waarin de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt ziek is geworden is aangevangen op of na 1 januari 2016, dan geldt het volgende. Indien beide volzinnen van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast (dat betekent dat de betrokkene in januari of februari 2016 ziek is geworden), dan is artikel 12e, vijfde lid, van toepassing. Indien enkel de eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, is toegepast (dat betekent dat de betrokkene ergens in de periode van maart 2016 tot en met januari 2017 ziek is geworden), dan is artikel 12e, eerste of vijfde lid, van toepassing.

Voorts wordt opgemerkt dat artikel 12e, zevende lid, van toepassing is, indien beide volzinnen van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast omdat de betrokkene op 1 januari 2016 ziek is geworden. Het aantal dagloondagen bedraagt dan nul. In dat geval dient het dagloon te worden gebaseerd op grond van het overeengekomen loon.

Omdat het hier gaat om een tijdelijke bepaling (vanaf februari 2017 is het sv-loon van de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt over de volledige referteperiode in de polisadministratie opgenomen), zullen artikel 12b, vijfde lid, en 12e, achtste lid, vervallen met ingang van 1 januari 2018. Dit geeft ook ruimte voor aanvragen die na februari 2017 worden ingediend, maar waarbij de ziekte wel al voor februari 2017 is ingetreden.

Artikel I, onderdeel E, onder 2 (artikel 12e)

Dit betreft een technisch-redactionele wijziging ter verduidelijking.

Artikel I, onderdeel F (artikel 12h, tweede en derde lid)

In het tweede lid, onderdeel b, is opgenomen hoe het dagloon voor een uitkering op grond van de Wazo voor een werknemer die voor die uitkering recht had op een ZW-uitkering, maar waarmee inkomen werd verrekend, moet worden vastgesteld. Voorheen werd in de Wazo een onderscheid gemaakt tussen inkomen uit dezelfde dienstbetrekking waarin de werknemer ziek is geworden en inkomen uit een andere dienstbetrekking. Dit onderscheid is per abuis niet overgenomen bij de laatste wijziging van het Dagloonbesluit. Deze omissie wordt hersteld.

Voor WW-gerechtigden die recht krijgen op een ZW-uitkering wordt het ziekengeld vastgesteld op dezelfde wijze als waarop de WW-uitkering werd vastgesteld. Als zij tijdens de ZW-uitkering vervolgens recht krijgen op een Wazo-uitkering, wordt deze op overeenkomstige wijze vastgesteld. Hierin voorziet het derde lid. Wanneer er inkomensverrekening heeft plaatsgevonden wordt het Wazo-dagloon vastgesteld op 100/70 maal het gemiddelde van de ZW-uitkering per dag. Echter wanneer iemand ziek wordt ten gevolge van zwangerschap of bevalling, is de ZW-uitkering 100% van het dagloon in plaats van 70%. Om een dagloonverhogend effect van het derde lid te voorkomen wordt 100/70 vervangen door 100/A, waarbij A staat voor het percentage van de uitkering.

De wijziging van het tweede lid is gunstiger en zal dan ook terugwerken tot en met 1 juli 2015. Door het UWV wordt vanaf 1 juli 2015 al geanticipeerd op deze wijziging. Met de wijziging van het derde lid wordt een omissie hersteld, waardoor voor een aantal werknemers onterecht een hoger Wazo-dagloon kon worden vastgesteld. Deze wijziging zal op 1 januari 2016 in werking treden.

Artikel II (artikelen 1 en 1a Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid)

Naar aanleiding van het vernummeren van enkele leden in artikel 19 van de Werkloosheidswet door de Verzamelwet SZW 2016 is het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid op deze vernummering aangepast.

Artikel III (inwerkingtreding)

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van artikel I, onderdeel F, onder 1, dat zal terugwerken tot en met 1 juli 2015.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Zie Kamerstukken 34 273.

X Noot
2

Zie Kamerstukken 34 073.

X Noot
3

Zie Kamerstukken 34 073.

Naar boven