Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2015, 46459 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2015, 46459 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 12, derde lid, 33c, eerste lid, van de Meststoffenwet, artikel 4b, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen en de artikelen 5, tweede lid, 28, tweede lid, onderdeel b, 35, eerste lid, onderdeel b, 36, onderdelen b, c en d, 41, onderdelen b, c en d, 70, eerste lid, onderdelen a en c, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
Besluit:
Na artikel 4 van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Als gewas als bedoeld in artikel 4b, derde lid, van het besluit wordt aangewezen:
– Japanse haver;
– Tagetes erecta;
– Tagetes patula.
2. De gewassen, genoemd in het eerste lid, worden niet vernietigd in de periode tussen het moment van inzaaien in een jaar en 23 oktober van hetzelfde jaar.
3. Het gewas Japanse haver mag worden gemaaid ter voorkoming van zaadvorming.
De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Ingeval van een overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, bevat de administratie tevens het bewijs van overdracht.
B
Aan artikel 42 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, doet de landbouwer hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.
C
Artikel 45, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de GPS-gegevens van de onderscheiden locaties van de opslagruimten voor meststoffen; en
D
Aan artikel 46 wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair, bevat de administratie van de intermediair tevens het bewijs van overdracht en de gegevens, bedoeld in artikel 48a, tweede lid.
E
Artikel 48, eerste lid, onderdeel b, vervalt.
F
Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair doet de intermediair hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.
2. Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt:
a. de hoeveelheid mest in tonnen die wordt overgedragen;
b. de hoeveelheid stikstof en fosfaat in kilogrammen die wordt overgedragen;
c. de soort mest die wordt overgedragen, onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.
G
Artikel 71, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘50 procent’ vervangen door: 55 procent.
2. In onderdeel b wordt ‘30 procent’ vervangen door: 35 procent.
H
In artikel 122, eerste lid, wordt de zinsnede ‘48, 50, eerste, tweede, derde en vijfde lid’ vervangen door: 48, 48a, 50, eerste, tweede, derde en vijfde lid.
I
Bijlage Aa wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel IV Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, onder Categorie 1, onder C2 Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst, worden na onderdeel 11 drie onderdelen toegevoegd, luidende:
12. Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit geconcentreerd eiwit afkomstig van extractieprocessen (eiwitconcentraat van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).
13. Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit restvet afkomstig van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (restvet van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).
14. Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit niet in water oplosbare huiddelen die resteren na extractie van gelatine en afgescheiden zijn met behulp van een centrifuge (steekvaste fractie van water onoplosbare huiddelen van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).
J
Tabel I, van bijlage D, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de diersoort Equus caballus (Paard) komt de tabel te luiden:
Pony’s |
941 |
alle |
4,4 |
29,3 |
11,7 |
– |
Paarden |
943 |
alle |
7,8 |
53,7 |
22,4 |
– |
2. Voor de diersoort Equus asinus (Ezel) komt de tabel te luiden:
Ezels |
96 |
alle |
3,6 |
19,3 |
8,4 |
– |
3. Voor de diersoort Sus scrofa (Varken) komt de tabel te luiden:
Fokzeugen waarvan de gespeende biggen op een ander bedrijf worden gehouden (ten minste eenmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de gespeende biggen aan een ander bedrijf worden geleverd). |
400 |
Vaste mest, Emissiearm |
1,03 |
19,6 |
– |
2,1 |
Vaste mest, overig |
1,03 |
17,9 |
– |
3,8 |
||
Drijfmest, emissiearm |
1,4 |
19,7 |
– |
2,0 |
||
Drijfmest, overig |
1,4 |
17,2 |
– |
4,5 |
||
Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg. |
401 |
Vaste mest, Emissiearm |
2,0 |
27,4 |
– |
2,9 |
Vaste mest, overig |
2,0 |
25,0 |
– |
5,3 |
||
Drijfmest, emissiearm |
2,5 |
27,5 |
– |
2,8 |
||
Drijfmest, overig |
2,5 |
24,1 |
– |
6,2 |
||
Opfokzeugen en -beren van ca 25 kg tot geslachtsrijpheid |
404 |
Vaste mest, emissiearm |
0,81 |
13,9 |
– |
1,6 |
Vaste mest, overig |
0,81 |
12,6 |
– |
3,0 |
||
Drijfmest, emissiearm |
0,91 |
13,3 |
– |
2,3 |
||
Drijfmest, overig |
0,91 |
11,1 |
– |
4,5 |
||
Dekberen en zoekberen, geslachtsrijp |
406 |
Vaste mest, emissiearm |
1,3 |
20,1 |
– |
3,5 |
Vaste mest, overig |
1,3 |
19,1 |
– |
4,5 |
||
Drijfmest, emissiearm |
1,8 |
19,7 |
– |
3,9 |
||
Drijfmest, overig |
1,8 |
18,4 |
– |
5,2 |
||
Gespeende biggen tot ca 25 kg zonder moederdier op eigen bedrijf |
407 |
Vaste mest, Emissiearm |
0,25 |
3,5 |
– |
0,4 |
Vaste mest, overig |
0,25 |
3,2 |
– |
0,7 |
||
Drijfmest, emissiearm |
0,3 |
3,5 |
– |
0,4 |
||
Drijfmest, overig |
0,3 |
3,1 |
– |
0,8 |
||
Vleesvarkens |
411 |
Vaste mest, emissiearm |
0,71 |
11,1 |
– |
1,3 |
Vaste mest, overig |
0,71 |
10,1 |
– |
2,3 |
||
Drijfmest, emissiearm |
0,75 |
10,6 |
– |
1,8 |
||
Drijfmest, overig |
0,75 |
8,9 |
– |
3,5 |
4. Voor de diersoort Gallus gallus (kip) komt de tabel te luiden:
Leghennen en (groot)ouderdieren jonger dan 18 weken |
300 |
Drijfmest |
0,012 |
0,33 |
– |
0,020 |
||
Deeppitstal |
0,004 |
0,10 |
– |
0,245 |
||||
Mestbanden |
0,007 |
0,33 |
– |
0,024 |
||||
Volièrestal |
0,009 |
0,30 |
– |
0,053 |
||||
overig |
0,007 |
0,21 |
– |
0,136 |
||||
Leghennen en (groot)ouderdieren 18 weken en ouder |
301 |
Drijfmest |
0,025 |
0,72 |
– |
0,049 |
||
Deeppitstal |
0,006 |
0,19 |
– |
0,578 |
||||
Mestbanden |
0,014 |
0,73 |
– |
0,039 |
||||
Volièrestal |
0,018 |
0,67 |
– |
0,098 |
||||
overig |
0,015 |
0,59 |
– |
0,184 |
||||
(Groot)ouderdieren van vleeskuikens jonger dan 20 weken |
310 |
alle |
0,004 |
0,12 |
– |
0,237 |
||
(Groot)ouderdieren van vleeskuikens 20 weken en ouder |
311 |
Emissiearm |
0,018 |
0,89 |
– |
0,225 |
||
overig |
0,018 |
0,64 |
– |
0,478 |
||||
Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht) |
312 |
Emissiearm |
0,011 |
0,46 |
– |
0,036 |
||
overig |
0,011 |
0,42 |
– |
0,078 |
||||
5. Voor de diersoort Meleagris gallopavo (Kalkoen) komt de tabel te luiden:
Jonge kalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 0 weken tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf) |
200 |
Alle |
0,011 |
0,31 |
– |
0,14 |
Opfokkalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 6 weken tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf) |
201 |
Alle |
0,071 |
1,68 |
– |
0,77 |
Kalkoenen ouderdieren (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder) |
202 |
Alle |
0,073 |
1,69 |
– |
0,78 |
Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht) |
210 |
Alle |
0,048 |
1,21 |
– |
0,56 |
6. Voor de diersoort Mustela vison (Nerts) komt de tabel te luiden:
Fokteven, (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende reuen en jongen, en nertsen voor pelsproductie) |
75 |
Alle |
0,039 |
2,0 |
– |
0,2 |
7. Na de tabel voor de diersoort Oryctolagus cuniculus (Konijn) wordt een regel ingevoegd, luidende:
Overige diersoorten
8. De tabellen voor de diersoorten Rattus norvegicus (Bruine rat), Mus musculus (Tamme muis), Cavia porcellus (Cavia), Mesocricetus auratus (Goudhamster), Meriones unguiculatus (Gerbil) worden vervangen door:
Rattus norvegicus (Bruine rat), Mus musculus (Tamme muis), Cavia porcellus (Cavia), Mesocricetus auratus (Goudhamster), Meriones unguiculatus (Gerbil) (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren) |
15 |
Alle |
0,054 |
0,65 |
– |
0,65 |
9. De tabellen voor de diersoorten Struthio camelus (Struisvogel), Dromaius novaehollandiae (Emoe) en Rhea Americana (Nandoe) worden vervangen door:
Struthio camelus (Struisvogel), Dromaius novaehollandiae (Emoe) en Rhea Americana (Nandoe)(vrouwelijke geslachtsrijpe dieren) |
25 |
Alle |
0,56 |
12,3 |
– |
12,3 |
10. De tabellen voor de diersoorten Anser cygnoides (Knobbelgans) en Anser anser (Grauwe gans) worden vervangen door:
Anser cygnoides (Knobbelgans) en Anser anser (Grauwe gans) |
28 |
Alle |
0,086 |
3,2 |
– |
3,2 |
11. De tabellen voor de diersoorten Numida meleagris (Helmparelhoen), Phasianus colchicus (Fazant), Perdix perdix (Patrijs) en Columbia livia (Vleesduif) worden vervangen door:
Phasianus colchicus (Fazant), Perdix perdix (Patrijs) (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren) |
35 |
Alle |
0,006 |
0,12 |
– |
0,12 |
Columbia livia (Vleesduif), Numida meleagris (Helmparelhoen), (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren en voor vleesduiven ook de vleeskuikens) |
37 |
emissiearm |
0,009 |
0,46 |
– |
0,036 |
overig |
0,009 |
0,42 |
– |
0,078 |
12. Voor de diersoort Anas plathyrhynchos (Peking eend) komt de tabel te luiden:
Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht) |
801 |
Vaste mest |
0,028 |
0,59 |
– |
0,184 |
Drijfmest |
0,081 |
0,60 |
– |
0,165 |
||
Ouderdieren van vleeseenden in opfok (opfokperiode tot 20 weken) |
802 |
Vaste mest |
0,037 |
0,72 |
0,214 |
|
Drijfmest |
0,110 |
0,74 |
– |
0,203 |
||
Ouderdieren van vleeseenden (legperiode vanaf 20 weken) |
803 |
Vaste mest |
0,045 |
0,86 |
– |
0,252 |
Drijfmest |
0,130 |
0,87 |
– |
0,240 |
K
Tabel III, van bijlage D, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de categorie Gallus gallus (Kip) wordt de rij
Opfokhennen/hanen van ongeveer 19 weken |
0,0690 |
0,0250 |
0,0335 |
0,0123 |
vervangen door:
Opfokhennen/hanen van ongeveer 20 weken |
0,081 |
0,028 |
0,0336 |
0,0115 |
2. In de categorie Gallus gallus (Kip) wordt de rij
Ouderdieren vleesrassen ouder dan 19 weken |
0,116 |
0,052 |
0,0290 |
0,0130 |
vervangen door:
Ouderdieren vleesrassen ouder dan 20 weken |
0,121 |
0,052 |
0,0292 |
0,0125 |
3. In de categorie Gallus gallus (Kip) komt de rij met betrekking tot de vleeskuikens te luiden:
Vleeskuikens - kip |
0,065 |
0,023 |
0,0283 |
0,0101 |
4. De rijen inzake de diersoort Vulpes vulpes (Vos) en Alopex lagopus (Blauwvos) vervallen.
L
In bijlage I, tabel I vervalt de rij inzake de diersoort Vossen.
M
In bijlage I, tabel II, wordt de rij met betrekking tot champost vervangen door:
Champost** |
110 |
6,7 |
3,6 |
Gescheiden champost** |
117 |
7,1 |
4,1 |
N
In Bijlage M wordt in de tabel onder ‘Administratieve verplichtingen intermediairs’ in de rij inzake art. 40, art. 41 onderdeel d van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in de kolom Uitvoeringsregeling (UR) ‘Art. 48, art. 124 lid 1’ vervangen door: Art. 48, art. 48a, art. 124 lid 1.
1. Artikel I treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel L, van het Besluit van 29 oktober 2015 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Stb. 2015, 416) in werking treedt.
2. Artikel II treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 15 december 2015
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Deze regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (hierna: Ugm) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm). De wijzing van de Ugm ziet op de aanwijzing van gewassen die een aaltjesbeheersende werking hebben. De wijzigingen van de Urm houden verband met een verbetering in de registratie van opslagruimten voor meststoffen, de vaststelling van de mestverwerkingspercentages voor het jaar 2016, de toevoeging van stoffen aan de lijst van reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld en aanpassing van de diergebonden forfaits en de forfaits voor champost. Tot slot wordt bijlage M op een punt aangepast, waarin de boetes voor overtreding van de meststoffenregelgeving zijn opgenomen.
Voor een deel van de voorliggende wijzigingen van de Urm heeft een uniforme openbare voorbereidingsprocedure plaatsgevonden. Dit betreft de wijzigingen in de diverse forfaits uit bijlage D en bijlage I.
Hieronder zal eerst worden ingegaan op de wijziging van de Ugm, vervolgens op de wijziging van de Urm.
In het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) is in artikel 4b, derde lid, de mogelijkheid opgenomen dat in de periode van 1 juni tot en met 15 juli de graszode op zand- en lössgrond mag worden vernietigd om daarop een aaltjesbeheersend gewas te telen.
De bedoeling van de teelt van een aaltjesbeheersend gewas is, dat de schadelijke gevolgen van (bepaalde) aaltjes die in de bodem van grasland leven worden weggenomen. De inzet van planten om de ontwikkeling van aaltjes in de bodem tegen te gaan is een natuurlijke of biologische wijze van beheersing van schadelijke aaltjes. Deze wijze vervangt de chemische wijze van beheersing, namelijk de inzet van grondontsmettingsmiddelen na scheuren van grasland in de maand augustus, zoals dat tot op heden in het Bgm was opgenomen, om in een volgend voorjaar lelies te kunnen telen. De inzet van dergelijke aaltjesbeheersende gewassen is vanwege de vervanging van een chemische aanpak van aaltjes door een niet-chemische aanpak ervan gunstig voor het milieu.
Deze aanpak is gestoeld op de verdere verduurzaming van het gewasbeschermingsbeleid, dat de overheid nastreeft in de periode 2013-2023. Dat beleid is verwoord in de Nota ‘Gezonde Groei, Duurzame Oogst’ (Kamerstukken II 2012/13, 27 858, nr. 146). De rode draad daarin is het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Dit betekent het achtereenvolgens doorlopen van de volgende stappen:
• preventieve maatregelen;
• niet-chemische methoden;
• chemische methoden;
• het beperken van de emissie.
Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van grondontsmettingsmiddelen gedeeltelijk kan worden vervangen door het telen van gewassen die de aaltjespopulaties in de bodem beheersen.
Er zijn vele aaltjessoorten en de schade die ze kunnen veroorzaken is afhankelijk van diverse omstandigheden. De vermeerdering van de diverse aaltjessoorten is gewasafhankelijk. Ook de geleden schade is gewasafhankelijk. Schade door aaltjes uit zich onder andere in lagere opbrengsten, kwaliteitsschade in de vorm van misvormingen en wortelrot. Op gras vermeerderen zich diverse aaltjessoorten. Dit betekent dat bij het vernietigen van de graszoden rekening gehouden moet worden met de gevoeligheid van het volggewas voor de aanwezige aaltjes. Als het volggewas gevoelig is voor één van de aanwezige aaltjessoorten, dan is het verstandig om na het vernietigen van de graszode eerst een maatregel te nemen tot de beheersing daarvan.
Met name wortellesieaaltjes (Pratylenchus-soorten) zijn na gras een veel voorkomend probleem. Zij kunnen schadelijk zijn in een aantal volggewassen, zoals bloembollen en aardbeien. Een teelt van Tagetes gedurende een periode van 100 dagen is een uitstekende maatregel om de aanwezige wortellesieaaltjes gericht tegen te gaan. De teelt van het gewas Japanse haver zal deze aaltjespopulatie ook doen afnemen. Om de effectiviteit van Japanse haver te verhogen is het toegestaan dit gewas tussentijds te maaien om zaadvorming van het gewas tegen te gaan. De aangewezen gewassen mogen in ieder geval niet voor 23 oktober van het jaar waarin ze zijn ingezaaid worden vernietigd. Op deze manier wordt bereikt dat het aaltjesbeheersende gewas in alle gevallen 100 dagen actief kan zijn.
De teelt van aaltjesbeheersende gewassen om andere aaltjessoorten onder grasland te beheersen ten gunste van een volggewas waarvoor dit nodig wordt geacht, is in de praktijk niet aan de orde. Daarom zijn thans alleen gewassen aangewezen die effectief zijn tegen wortellesieaaltjes, namelijk Tagetes erecta, Tagetes patula en Japanse haver.
Zoals aangekondigd bij brief van 13 oktober 2015 (Kamerstukken II vergaderjaar 2015/16, 33 037, nr. 160), wordt de registratie van mestopslagen bij intermediaire ondernemers verbeterd ten behoeve van een effectiever toezicht op bedrijfsniveau. Het doel van de aanpassing van de siloregistratie is primair gericht op het verbeteren van de registratie van opslagen zodat er een betere controle en handhaving kan plaatsvinden op de meststromen. Dit wordt geëffectueerd met een aanpassing in de administratieve systemen bij RVO.nl en bijgaande wijzigingen in de Urm.
Deze wijziging sluit aan op de verplichting van intermediairen om hun opslagen te registreren. Met deze wijziging wordt bereikt dat RVO.nl een actueel beeld heeft van welke opslagen in feitelijk gebruik zijn bij welke intermediaire ondernemer. Dit is mogelijk doordat een overdracht tussen twee intermediaire ondernemers gemeld wordt aan RVO.nl, evenals een overdracht van een landbouwbedrijf naar een intermediair en omgekeerd.
Het bewijs van overdracht moet in de administratie worden opgenomen van beide betrokken partijen. Bij de melding van de overdracht wordt niet alleen het unieke nummer van de opslag, maar ook hoeveelheid en de soort mest (zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, sub 1 tot en met 4), inclusief de tonnen stikstof en fosfaat in betreffende opslag, geregistreerd op naam van de nieuwe gebruiker. In geval van overdracht van een opslag van een landbouwbedrijf aan een intermediair is de opslag (zuig)leeg. Dit is het gevolg van het voorschrift dat de afvoer van mest bemonsterd en geanalyseerd moet worden. De intermediair houdt alle aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen bij in zijn administratie (in de H1-staat of vergelijkbaar document). Met deze gegevens kan de intermediair de voorraad op het moment van overdracht van de opslag bepalen en deze overdragen aan de nieuwe gebruiker van de opslag. Behalve het unieke nummer wordt ook de inhoud van de opslag overgedragen.
Bovenstaande brengt met zich mee dat dat de procedure van melding wijzigt. Voortaan moet bij elke overdracht door of aan een intermediair een afzonderlijke melding plaatsvinden, in plaats van eenmalige, jaarlijkse, melding. De melding van overdracht moet binnen 30 dagen na de overdracht van de opslagruimte plaatsvinden en ondertekend worden door zowel de oude als de nieuwe gebruiker.
Intermediairen dienen als gevolg van deze regeling ook de GPS-coördinaten te melden. RVO.nl kan met deze gegevens controleren of de transporten gelost zijn bij de betreffende onderneming. Opslagen van intermediaire ondernemingen staan niet altijd op de bedrijfslocatie maar staan ook wel in het veld of bij andere bedrijven, waardoor het tot op heden niet altijd inzichtelijk was bij wie de mest gelost werd. Met deze wijziging kan controle plaatsvinden op de laad- en losberichten die RVO.nl van de transportmiddelen ontvangt.
De mestverwerkingscapaciteit in Nederland groeit. Om de ontwikkeling naar een duurzaam evenwicht op de mestmarkt verder te stimuleren worden de mestverwerkingspercentages met deze wijziging verhoogd. Voor het jaar 2016 worden de percentages vastgesteld op het niveau dat per brief aan de Tweede Kamer gemeld op 10 december 2015. Die percentages zijn voor Regio Zuid, 55%, Regio Oost, 35% en Regio Overig, 10%. Deze percentages sluiten aan bij het ingezette beleid van een stapsgewijze groei van mestverwerking tot het niveau van evenwicht op de mestmarkt en zijn afgeleid van het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (hierna: CDM). Dit advies is gebaseerd op een protocol dat de CDM in 2015 heeft ontwikkeld in samenspraak met de sector.
Door deze wijziging van de percentages groeit de hoeveelheid verplicht verwerkte mest met 3 à 4 miljoen kg fosfaat. In 2016 zal een nieuwe berekening op basis van het genoemde protocol gemaakt worden om als basis te dienen voor het vaststellen van de percentages voor 2017.
Er worden drie stoffen toegevoegd aan bijlage Aa van de Urm. Deze lijst in de bijlage beschrijft de stoffen die kunnen worden gebruikt als co-materialen bij covergisting. Het betreft stoffen die vrij komen bij de behandeling van reststromen van een fabriek die runder- en varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie. Hierbij ontstaan een vloeibaar residu en een vast residu.
Het vloeibaar residu bevat eiwitconcentraat dat is vrijgekomen bij de extractie van gelatine met water uit gehydrolyseerde runder- en of varkenshuiden. Het vloeibare eiwitconcentraat wordt aangeboden als mengsel met restvet De stof heeft een positieve bijdrage aan de biogasproductie. Voor zowel het eiwitconcentraat, als het mengsel van eiwitconcentraat en restvet heeft de CDM een positief advies gegeven conform de toetsing beschreven in protocol ‘Beoordeling Stoffen Meststoffenwet, versie 3.1’ Dit advies wordt gevolgd en daarom wordt de stof toegevoegd aan bijlage Aa.
Het vloeibare residu bevat daarnaast restvet dat vrijkomt bij de vetvanger van de afvalwaterzuivering van de gelatinefabriek. Deze restvetstroom wordt aangeboden als mengsel met het eiwitconcentraat. Het mengsel levert een positieve bijdrage aan de biogasproductie. Dit mengsel doorstaat de milieutoets van het hiervoor genoemde protocol. Omdat geen mengsels worden opgenomen in bijlage Aa raadt de CDM aan het restvet als een aparte categorie op te nemen. Dit advies wordt opgevolgd.
Het vaste residu betreft de onoplosbare huiddelen, een waterige fractie met niet opgeloste, vaste huiddelen, restvet waaronder zwoerdvet en een waterige eiwitfractie samen met het restvet, dat vrijkomt uit de voorbezinktank van de afvalwaterzuivering. De reststroom resteert na extractie van gelatine die door centrifugering wordt afgescheiden. De stof heeft een positieve waarde voor de biogasproductie. Ook deze stof is door de CDM getoetst aan het genoemde protocol. Geadviseerd is om de stof op de lijst te plaatsen. Dit advies wordt overgenomen.
Deze wijziging van de Urm strekt voorts tot de actualisatie van diverse forfaits. Zo worden de excretieforfaits van andere diersoorten dan rundvee geactualiseerd alsmede de forfaits voor vastlegging van stikstof en fosfaat in dieren. Ook worden forfaitaire gehalten voor champost aangepast. In het navolgende wordt nader op de verschillende wijzigingen ingegaan. De CDM heeft geadviseerd over de harmonisatie van de diercategorieën en over de hoogte van de forfaits. Het advies van de CDM is gevolgd bij de voorliggende wijziging van de dierlijke forfaits, omdat de CDM hierbij gebruik heeft gemaakt van de laatste stand van de wetenschapen actuele kennis van de bedrijfsvoering in verschillende sectoren. De adviezen van de CDM op basis waarvan de wijzigingen tot stand zijn gekomen zijn te vinden op de CDM website: http://www.wageningenur.nl/nl/Onderzoek-Resultaten/Projecten/Commissie-van-Deskundigen-Meststoffenwet-CDM/Documenten.htm
De forfaits in bijlage D worden gebruikt om voor bedrijven waar dieren worden gehouden mineralenbalansen te kunnen opmaken en daarmee bijvoorbeeld te kunnen bepalen of een bedrijf voldoende mest op de juiste manier heeft afgevoerd en of een bedrijf voldoende mestopslagcapaciteit heeft.
De diercategorie-indeling in de Urm wordt geharmoniseerd met die van de op biologische wijze gehouden dieren in de Regeling dierlijke producten. Dit is nodig om voor de biologisch gehouden dieren berekeningen te kunnen doen met de nieuwste wetenschappelijke inzichten, die vaak de indeling van gangbaar gehouden dieren als uitgangspunt hebben, en om in de toekomst nieuwe inzichten makkelijker te kunnen verwerken. Bij het advies van de CDM hierover is ook gekeken naar de diercategorie-indeling van de Regeling ammoniak en veehouderij, de regelgeving omtrent de landbouwtelling en de indeling die wordt gebruikt door de Werkgroep Uniformering Mestcijfers en het National Emission Model for Agriculture (NEMA). In deze harmonisatie is rekening gehouden met de nieuwste ontwikkelingen in verschillende sectoren. De CDM heeft een advies uitgebracht over een nieuwe geharmoniseerde indeling (zie Groenestein et al. (2014) ‘Harmonisatie Diercategorieën’). Dat advies is overgenomen. De nieuwe indeling zal zowel in de Urm als in de Regeling dierlijke producten op dezelfde manier worden gebruikt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
– Voor de (groot) ouderdieren van vleeskuikens wordt de leeftijdsgrens tussen de diercategorieën aangepast van 18 naar 20 weken. Dit vloeit voort uit de latere leeftijd dat de dieren tegenwoordig van het ene naar het andere bedrijf gaan.
– Voor varkens zijn ter vereenvoudiging drie categorieën opfokzeugen en opfokberen samengevoegd tot een categorie en slachtzeugen is als aparte categorie geschrapt.
– Voor de kleinere diercategorieën zijn een aantal diercategorieën die voorheen aparte forfaits hadden samengevoegd ter vereenvoudiging. Ratten, tamme muizen, cavia’s, goudhamsters en gerbils hebben voortaan dezelfde forfaits. Hetzelfde geldt voor struisvogels, emoes en nandoes. Grauwe ganzen en Knobbelganzen hebben dezelfde forfaits. Fazanten en patrijzen hebben dezelfde forfaits. Helmparelhoenen en vleesduiven hebben dezelfde forfaits.
De CDM heeft voorts geadviseerd tabel I van bijlage D bij de Urm aan te passen op basis van de geadviseerde geharmoniseerde diercategorieën en de laatste stand van de wetenschap (zie Groenestein et al. 2015, ‘Stikstof en fosfaatexcretie van gangbaar en biologisch gehouden landbouwhuisdieren’). De cijfers zijn voor zover mogelijk gebaseerd op de WUM-systematiek (Werkgroep Uniformering Mestcijfers). Met de WUM-systematiek worden de forfaits op een net iets andere wijze berekend dan voorheen en is gebruik gemaakt van zo recent mogelijke actuele gegevens. Daar waar diercategorieën zijn veranderd als gevolg van de bovengenoemde harmonisatie is ook een cijfer voor de excretie tussen 1 augustus en 1 maart opgenomen. Voor niet gewijzigde diercategorieën heeft de CDM geadviseerd de huidige forfaits voor de excretie tussen 1 augustus en 1 maart te handhaven. Dit advies is integraal overgenomen.
Ten aanzien van de forfaits voor staldieren uit tabel III van bijlage D heeft de CDM de volgende aanpassingen voorgesteld.
Voor vleeskuikens heeft de CDM geadviseerd om de forfaits van stikstof en fosfaatgehalten in vleeskuikens te herzien op basis van het rapport van Bikker et al. 2014 (‘Review forfaits vleeskuikens – Uitvoeringsregeling Meststoffenwet’). Dit advies is overgenomen.
Ook voor vleeskuikenouderdieren heeft de CDM heeft geadviseerd de forfaits van aan te passen (Zie Groenestein et al. (2014) ‘Review forfaits vleeskuikenouderdieren – Uitvoeringsregeling Meststoffenwet’). De gehaltes van stikstof en fosfaat in ouderdieren zijn omhoog gegaan door een hogere opfokleeftijd en het zwaarder worden van de dieren. Tegelijk is het CDM-advies over het harmoniseren van diercategorieën meegenomen. De leeftijd waarbij (groot)ouderdieren van vleeskuikens van het opfokbedrijf naar het legbedrijf gaan is de laatste jaren gestegen naar 20 weken. Omdat dit goed past in het management van de opfokbedrijven is de verwachting dat dit in de nabije toekomst zo zal blijven. De diercategorieën opfokhennen, hanen en ouderdieren vleesrassen zijn hierop aangepast.
Tot slot komt de categorie Vulpes vulpes (Vos) en Alopex lagopus (Blauwvos) te vervallen. De reden hiervoor is dat het in Nederland niet meer is toegestaan om vossen als landbouwhuisdieren te houden. De diercategorie Vossen in bijlage D, tabel I is daarom al eerder vervallen. Per abuis is deze diercategorie in bijlage D, tabel III en in bijlage I toen niet verwijderd. Dit gebeurt nu alsnog.
Vorig jaar zijn de forfaits van champost aangepast. Echter, gesprekken in de afgelopen periode met sectororganisaties en ketenpartijen gaven aanleiding tot een heranalyse van de berekening waarop deze aanpassing is gebaseerd. In deze gesprekken werd enerzijds aangedragen dat de gegevens zoals die bij de analyse door de CDM gebruikt niet representatief zijn voor de gangbare praktijk en anderzijds dat innovatieve ontwikkelingen op het gebied van het scheiden van champost niet zijn meegenomen in deze analyse. Naar aanleiding hiervan is een analyse uitgevoerd op alle vervoersbewijzen van champost van geregistreerde vervoerders die bij RVO.NL bekend zijn. De statistische heranalyse van de gegevens toont inderdaad een ander beeld dan in de oorspronkelijke analyse. Dit geeft aanleiding tot de aanpassing van van de forfaits voor champost (mestcode 110). Het forfait van deze champost van champignonbedrijven, waar het champostsubstraat en de dekaardelaag gemengd zijn, wordt dan voor stikstof is 6,7 g/kg en voor fosfaat 3,6 g/kg.
Daarnaast is een set van data geanalyseerd met betrekking tot de champost die ontstaat bij het scheiden van champost en dekaarde na de teelt van champignons. Deze innovatieve techniek vindt meer en meer opgang. De techniek scheidt aan het einde van de teeltcyclus mechanisch de bovenlaag van het teeltbed, die voornamelijk bestaat uit met mycelium doorgroeide dekaarde en champignonresten, van de onderliggende laag van champost-substraat. Deze gescheiden lagen kunnen apart beter verwaard worden in de akkerbouw- en tuinbouwsector. Onderscheid tussen beide lagen valt af te leiden uit de donkere, fijne veensamenstelling van de bovenlaag en de lichtere, grove onderlaag van champost-substraat waarin de stro-basis nog zichtbaar is. Door deze techniek toe te voegen aan de tabel voor forfaits wordt de mogelijkheid geschapen voor ondernemers om gescheiden champost forfaitair af te voeren. Het forfait van deze gescheiden champost wordt voor stikstof 7,1 g/kg en voor fosfaat 4,1 g/kg. De dekaarde die overblijft na scheiding kan worden afgevoerd als overige organische meststof. Deze techniek wordt in de komende jaren blijvend gemonitord om zo een compleet beeld te krijgen van de ontwikkelingen in de champignonsector
De voorgenomen wijzigingen van de forfaits in bijlage D en I zijn in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op grond van artikel 43 van de Meststoffenwet ter inzage gelegd. Voorts zijn de wijzigingen in ontwerp geplaatst op www. internetconsultatie.nl.
Er is een reactie binnengekomen van LTO Nederland.
In de reactie wordt een aantal algemene opmerkingen gemaakt en een aantal vragen gesteld, onder andere. over stikstofgaten, de onderbouwing van bepaalde getallen, controle en handhaving.
In het voortraject van de wijziging van de forfaits zijn de voorgenomen wijzigingen en de onderbouwing daarvan met LTO Nederland gedeeld en besproken. De inbreng is op dat moment meegenomen en verwerkt. Een deel van deze inbreng wordt in deze inspraakreactie herhaald, maar leidt niet tot inzichten die leiden tot andere getallen.
Er zal een gesprek worden georganiseerd over deze opmerkingen en vragen die zijn ingebracht om onduidelijkheden weg te nemen en de problematiek rond stikstofgaten en verantwoording te verkennen.
Voor de diercategorie geiten is een technisch inhoudelijke reactie gegeven die nader moet worden bestudeerd. De onderbouwing voor de categorieën schapen en geiten is onderling afhankelijk. De voorgestelde wijzigingen voor deze diercategorieën worden daarom aangehouden. Voor de overige diercategorieën worden de voorgestelde wijzigingen per 1 januari 2016 geëffectueerd.
De aanwijzing van aaltjesbeheersende gewassen heeft geen effecten op regeldruk.
De uitvoeringslasten en de handhavingslasten zijn al verdisconteerd in die voor de wijziging van het Besluit gebruik meststoffen om de teelt van aaltjesbeheersende gewassen toe te staan ten gunste van de toepassing van grondontsmettingsmiddelen in de bestrijding van bodemaaltjes (Stb. 2015, 416).
De aangekondigde verbeterde mestopslagenregistratie heeft aanleiding gegevens om aan huidige gebruikers van opslagen éénmalig te verzoeken om de informatie van RVO.nl over hun opslagen te controleren. De eenmalige administratieve last van deze maatregel berekent RVO.nl voor intermediaire ondernemers met opslagen op € 26.000. De nu geldende procedure van het jaarlijks melden van de overdrachten (door één partij) wordt vervangen door het elektronisch melden van een overdracht die door twee partijen ondertekend wordt. Uitgaande van 200 overdrachten brengt dit in totaal € 4.000 per jaar aan extra administratieve last voor het bedrijfsleven met zich mee.
Door de verhoogde percentages zal er door bedrijven meer mest moeten worden verwerkt. Door de verhoging van de percentages verplichte mestverwerking ten opzichte van 2015 nemen de administratieve lasten met € 16.443 en de nalevingslasten met € 63.474 toe.
De wijzigingen hebben geen effect op de regeldruk. Uit de wijzigingen van de dierlijke forfaits en die voor champost volgen geen veranderingen in de informatieverplichtingen voor veehouders. Deze wijzigingen brengen daarom geen additionele administratieve lasten met zich mee.
Er kan sprake zijn van een zogenoemd overig bedrijfseffect. Dit omdat de betere aansluiting van de forfaitaire normen op de praktijk kan leiden tot een andere hoeveelheid mest die verwerkt, of buiten het eigen bedrijf geplaatst moet worden, hetgeen leidt tot een afname of toename van de bedrijfskosten afhankelijk van of het forfait naar boven of beneden wordt bijgesteld. Voor de uitvoering en handhaving brengen deze wijzigingen, anders dan dat er met andere getallen gerekend moet worden geen wijzigingen met zich mee.
De overige wijzigingen van de Urm hebben geen regeldrukeffecten.
De wijziging van de Urm treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Voor wat betreft het moment van inwerkingtreding wordt daarmee aangesloten bij het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. De invoeringstermijn is korter dan twee maanden. Dat is echter gerechtvaardigd, omdat de wijzigingen aanmerkelijke nadelen voor landbouwers voorkomen.
Voor de wijziging van de Ugm wordt aangesloten bij het moment waarop de hiermee corresponderende wijziging in het Besluit van 29 oktober 2015 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Stb. 2015, 416) in werking treedt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-46459.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.