Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2015, 416 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2015, 416 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 9 juli 2015, nr. WJZ / 15086700, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;
Gelet op de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, en 93 van Wet bodembescherming en de artikelen 4 en 34 van de Meststoffenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 september 2015, nr. W.15.15.0236/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 19 oktober 2015, nr. WJZ / 15133177);
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit gebruik meststoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «zuiveringsslib, compost en overige organische meststoffen» vervangen door: zuiveringsslib, compost, herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen.
B
In artikel 1a, tweede lid, vervalt de zinsnede «of indien het meststoffen betreft waarvan het verhandelen ingevolge artikel 77 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet is toegestaan».
C
Het opschrift van paragraaf 1a komt te luiden:
D
Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «zuiveringsslib en overige organische meststoffen» vervangen door: zuiveringsslib, herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «overige organische meststoffen» vervangen door: herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen.
E
Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden:
F
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «dierlijke meststoffen of compost» vervangen door: dierlijke meststoffen, herwonnen fosfaten, compost of overige organische meststoffen.
2. In het tweede en derde lid wordt de zinsnede «is niet van toepassing» telkens vervangen door: geldt niet voor het gebruik van dierlijke meststoffen of compost».
3. In het vierde lid wordt de zinsnede «dierlijke meststoffen en compost» vervangen door: dierlijke meststoffen, compost, herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen die uitsluitend zijn geproduceerd uit materialen van plantaardige herkomst.
G
Het opschrift van paragraaf 3 komt te luiden:
H
In de artikelen 3, eerste lid, wordt de zinsnede «zuiveringsslib of een mengsel» vervangen door: zuiveringsslib, herwonnen fosfaten of een mengsel.
I
In de artikel 3a, 3b, eerste lid, 6, 6a, eerste lid, 6b, eerste lid, en 6d wordt de zinsnede «overige organische meststoffen of een mengsel» telkens vervangen door: herwonnen fosfaten, overige organische meststoffen of een mengsel.
J
In artikel 4, vierde lid, onderdeel c, wordt onder vernummering van de onderdelen 1° en 2° tot 2° en 3°, een onderdeel ingevoegd, luidende:
1°. uiterlijk op 31 augustus op de desbetreffende grond winterkoolzaad voor zaadwinning in het daaropvolgende jaar wordt gezaaid,
K
In artikel 4a, derde lid, wordt de zinsnede «met graszaad behorend tot de rassen roodzwenkgras of veldbeemdgras» gewijzigd in: met zaad behorend tot rassen van de grassoorten rietzwenkgras, roodzwenkgras of veldbeemdgras.
L
Artikel 4b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing in de periode van 1 juni tot en met 15 juli, indien in de desbetreffende grond direct aansluitend op het vernietigen van de graszode, maar uiterlijk op 16 juli, een of meerdere bij ministeriële regeling aangewezen gewassen worden geteeld ten behoeve van een vervolgteelt waarvoor aaltjesbeheersing nodig is en deze vervolgteelt uiterlijk in het volgende voorjaar wordt geplant of gezaaid. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de teeltperiode en de toegestane bewerkingsmethoden van de gewassen, die per gewas kunnen verschillen.
2. In de aanhef van het negende lid wordt de zinsnede «niet van toepassing op grasland op zandgrond» vervangen door: vanaf 1 juni niet van toepassing op grasland op zandgrond of lössgrond.
3. In het negende lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «door vraat van emelten of engerlingen» vervangen door: door vraat van dieren die in de graszode leven.
M
Het opschrift van paragraaf 4 komt te luiden:
N
In artikel 8, eerste lid, wordt de zinsnede «compost, zuiveringsslib of overige organische meststoffen» vervangen door: compost, zuiveringsslib, herwonnen fosfaten of overige organische meststoffen.
O
Artikel 10 komt te luiden:
1. Het in artikel 4b, eerste lid, gestelde verbod is in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 15 augustus 2015 niet van toepassing op grasland, indien in de desbetreffende grond uiterlijk in het daarop volgende voorjaar lelie of gladiool wordt geplant, mits direct na de vernietiging van de graszode de desbetreffende grond wordt ontsmet en uiterlijk op 15 september 2015 op de desbetreffende grond de teelt van een krachtens het in artikel 4b, tweede lid, onderdeel c, aangewezen relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt.
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2017.
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid vervalt de zinsnede «uiterlijk op 15 mei».
2. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt «de wijze waarop deze gegevens worden verstrekt» telkens vervangen door: de wijze waarop en de uiterlijke datum waarop deze gegevens worden verstrekt.
B
In artikel 32, tweede lid, onderdeel f, wordt de zinsnede «artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, onderdeel e, of vijfde lid, van de wet» vervangen door: artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 1°, artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, onderdeel e, of vijfde lid, van de wet.
C
Artikel 77 vervalt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 29 oktober 2015
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld
Uitgegeven de zeventiende november 2015
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
In het Besluit gebruik meststoffen (verder: Bgm) zijn voorschriften gegeven voor het gebruik van meststoffen, de zogenaamde gebruiksvoorschriften. Samen met het stelsel van gebruiksnormen, dierrechten en mestverwerking (opgenomen in de Meststoffenwet en de daarop gebaseerde regelgeving) strekken de gebruiksvoorschriften tot implementatie van Richtlijn van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (91/676/EEG; hierna Nitraatrichtlijn).
Hergebruik van fosfaat wordt meer en meer een noodzaak. Beschikbare voorraden primair fosfaaterts zijn eindig. Rijksoverheid en bedrijfsleven werken aan mogelijkheden om op milieuverantwoorde wijze fosfaat uit afval- en reststoffen zoveel als mogelijk is te hergebruiken in het ketenakkoord fosfaat. Begin 2015 is in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet een nieuwe categorie meststoffen, de zogenaamde herwonnen fosfaten, toegevoegd. Hierdoor is het mogelijk deze herwonnen fosfaten op de markt te brengen. Op grond van artikel 1a van het Bgm mogen herwonnen fosfaten, voor zover zij voldoen aan de eisen van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, op de Nederlandse bodem worden gebruikt.
De onderhavige wijziging van het Bgm strekt ertoe nadere regels te stellen aan het gebruik van herwonnen fosfaten. Hierbij wordt aangesloten bij de eisen die worden gesteld aan overige organische meststoffen.
Tevens wordt in het Bgm een mogelijkheid opgenomen om herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen van plantaardige herkomst te gebruiken op overige gronden. Daarmee is het mogelijk voor een bedrijf dat veel grasland heeft als overige grond (dus geen landbouwgrond), zoals graslanden langs landingsbanen van een vliegveld, (een deel van het) digestaat dat op het eigen bedrijf ontstaat door vergisting uit het gemaaide gras van eigen grasland, als meststof op het eigen grasland te brengen. Daarnaast is het mogelijk herwonnen fosfaten op overige grond te gebruiken. Het totaal aan fosfaat en stikstof uit de toegestane meststoffen op overige gronden bedraagt 80 kilogram fosfaat en 170 kilogram stikstof per hectare per jaar. Het betreft dan het totaal aan dierlijke meststoffen, compost, herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen. Ten aanzien van de overige organische meststoffen geldt de voorwaarde dat deze uitsluitend uit materialen van plantaardige herkomst mogen bestaan.
In artikel 4, derde lid, van het Bgm is het verbod opgenomen om in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari drijfmest te gebruiken. Het vierde lid kent een aantal uitzonderingen op dit verbod. In het vierde lid, onderdeel c, zijn twee uitzonderingen opgenomen voor de periode van 1 augustus tot en met 31 augustus. Dit betreft het in augustus zaaien of planten van groenbemesters en het planten van bloembollen in het aansluitende voorjaar. Aan onderdeel c wordt een uitzondering toegevoegd, namelijk het zaaien van winterkoolzaad voor de winning van zaad in het volgende groeiseizoen.
Uit onderzoek van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet blijkt dat bij winterkoolzaad geen hoger risico van stikstofuitspoeling bestaat dan bij groenbemesters (CDM, 2011. Winterkoolzaad na toediening van mest in augustus). Evenals van groenbemesters is de opnamecapaciteit van stikstof uit de bodem van winterkoolzaad in de nazomer en het najaar groot.
Een landbouwer die in augustus winterkoolzaad zaait, moet de stikstofgift in augustus in mindering brengen op de totale stikstofgebruiksnorm voor winterkoolzaad. Deze stikstofgebruiksnorm is onder de naam «koolzaad, winter» – want er is ook zomerkoolzaad dat in het vroege voorjaar wordt gezaaid en een eigen stikstofgebruiksnorm heeft onder de naam «koolzaad, zomer» – opgenomen in bijlage A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Indien de landbouwer in de herfst ook stikstof uit kunstmest wil geven op het winterkoolzaadgewas, wat op basis van artikel 4a, derde lid, van het Bgm is toegestaan tussen half september en half oktober, zal hij daarmee rekening moeten houden in relatie tot vermelde gebruiksnorm voor winterkoolzaad.
Winterkoolzaad wordt geteeld voor de plantaardige olieproductie. De mogelijkheid om in augustus mest aan te wenden bij de teelt van winterkoolzaad stimuleert een teelt die bijdraagt aan een duurzame energievoorziening. Zij biedt daarnaast een mogelijkheid het organische stofgehalte van de bodem te verhogen en zo de bodemvruchtbaarheid te verbeteren.
In artikel 4a, eerste lid, van het Bgm is bepaald dat het verboden is om in de periode van 16 september tot en met 31 januari stikstofkunstmest te gebruiken op bouwland en op grasland. De reden voor dit verbod is om te voorkomen dat door stikstofkunstmestgiften in het najaar er veel stikstof kan uitspoelen. Het laatste doet zich vooral voor bij gewassen die in het najaar niet meer groeien en (daardoor) geen nutriënten uit de bodem opnemen.
Er worden in dit artikel enkele uitzonderingen op dit verbod gemaakt voor gewassen waarvan duidelijk is dat die gewassen goed stikstof opnemen uit de bodem. Eén van de uitzonderingen betreft de teelt van fruit, winterkoolzaad en de graszaadrassen roodzwenk en veldbeemd. Bij deze graszaadrassen gaat het om een teelt voor een tweede of latere zaadoogst in het daaropvolgende jaar. Verder wordt de term «graszaad van de rassen» in artikel 4a, derde lid, van het Bgm vervangen door «zaad van rassen van de grassoorten». In taxonomisch opzicht is dat juister, omdat van de vermelde grassoorten roodzwenkgras en veldbeemdgras meerdere rassen bestaan.
Aan de uitzondering voor twee grassoorten wordt een derde grassoort – te weten rietzwenkgras – toegevoegd. Rietzwenkgras is een gras dat veel massa kan produceren en diep wortelt. Ook in de nazomer heeft dit gras groeikracht en is nadat het gewas is gemaaid voor zaadwinning stikstof nodig om in het volgende seizoen een goede zaadopbrengst te realiseren. Mede vanwege de diepe worteling van rietzwenkgras zal het uitspoelingsverlies van een stikstofgift in de periode van 16 september tot en met 15 oktober gering zijn en niet meer dan bij roodzwenkgras en veldbeemdgras. De economische betekenis van de teelt van rietzwenkgras voor de zaadteelt is groter dan die van roodzwenkgras en veldbeemdgras.
In artikel 4b, eerste lid, van het Bgm is bepaald dat het vernietigen van de graszode is verboden. Dit verbod is opgenomen, omdat het vernietigen van de graszode tot gevolg heeft dat nitraten vrijkomen bij de vertering van de vernietigde graszode en uitspoelen naar bodem en grondwater. Dergelijke gevolgen moeten juist worden voorkomen om de verplichtingen uit de Nitraatrichtlijn na te komen. Op dit algemene verbod is in artikel 4b een aantal uitzonderingen opgenomen. In sommige perioden van het jaar bevat gras weinig nitraten en zal de uitspoeling gering zijn als de graszode wordt vernietigd. In dat geval zijn er geen bezwaren tegen het vernietigen van de graszode in die periode.
In artikel 4b, derde lid, van het Bgm is de uitzondering opgenomen dat het vernietigen van de graszode is toegestaan in de periode van 1 tot en met 15 augustus mits direct na de vernietiging van de graszode de grond wordt ontsmet, daarna de teelt van een relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt en in het daarop volgende voorjaar lelie of gladiool wordt geplant.
De uitzondering van artikel 4b, derde lid, van het Bgm schrijft het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel voor. Hiervoor worden grondontsmettingsmiddelen gebruikt. De Nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 27 858, nr. 146) bevat het gewasbeschermingsbeleid voor de periode 2013–2023. De rode draad voor het verder verduurzamen van de gewasbescherming is het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Dit betekent het achtereenvolgens doorlopen van de volgende stappen:
• preventieve maatregelen;
• niet-chemische methoden;
• chemische methoden;
• het beperken van de emissie.
Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van grondontsmettingsmiddelen gedeeltelijk kan worden vervangen door het telen van gewassen die de aaltjespopulaties in de bodem beheersen, dat wil zeggen stabiliseren, beperken en/of bestrijden. Om dit mogelijk te maken moet het Bgm worden aangepast. Aan het gebruik van aaltjesbeheersende gewassen wordt een aantal voorwaarden verbonden. Ten eerste mag de graszode alleen worden vernietigd in de periode van 1 juni tot en met 15 juli. Voor deze periode is gekozen omdat een gewas een bepaalde periode op de grond moet blijven staan om effectief te zijn in de aaltjesbeheersing. Het belangrijkste aaltjesbeheersende gewas voor de bestrijding van wortellesieaaltjes, Tagetes, dient minstens 100 dagen als groen gewas op het land te staan. Overigens is de aanname dat dit ook geldt voor andere aaltjesbeheersende gewassen. Mede hierdoor en rekening houdend met de toenemende kans op flinke nachtvorsten in de maand november, is vernietigen van de graszode na half juli te laat. Dat biedt tevens de mogelijkheid de inzaai van Tagetes (en andere aaltjebeheersende gewassen die vorstgevoelig zijn) tot en met 15 juli toe te staan. Door op een perceel het vernietigen van de graszode en het vervolgens inzaaien met een aaltjesbeheersend gewas toe te staan voor de periode van 1 juni tot en met 15 juli wordt tegemoetgekomen aan bezwaren die in de reacties van de internetconsulatie naar voren kwamen. Daarin werd gesteld dat 30 juni als einddatum te vroeg is om als veehouder nog een tweede snede gras te oogsten alvorens het land te verhuren aan een bollenteler. Anderhalve maand wordt voldoende geacht voor het uitvoeren van alle noodzakelijke werkzaamheden. Daarbij is tevens rekening gehouden met onzekerheden rond oogsttijdstippen van de tweede snede en weersomstandigheden.
In de tweede plaats moet direct aansluitend op het vernietigen van de graszode een aaltjesbeheersend gewas of een mengsel van aaltjesbeheersende gewassen worden gezaaid. Onder direct aansluiten wordt in dit verband verstaan dat er tussen het moment van vernietigen en van zaaien hooguit enkele dagen mogen zitten. Als derde voorwaarde geldt dat in het hierop volgende voorjaar een vervolgteelt moet worden gezaaid of geplant. Dit vervolggewas, dat als hoofdgewas van dat jaar wordt gezien, moet een gewas zijn dat gevoelig is voor aaltjes en derhalve baat heeft bij de teelt van aaltjesbeheersende gewassen. Welke vervolgteelten zijn toegestaan wordt niet nader geregeld.
De gewassen die in dit verband mogen worden toegepast worden aangewezen in de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (verder: Ugm). Wil een dergelijk gewas effectief zijn dan moet het een bepaalde periode onbewerkt op de grond blijven staan. Hoe lang deze periode is, wordt nader bepaald in de Ugm. Voor sommige gewassen kan een bewerking noodzakelijk zijn, zoals voor Japanse haver, waarbij het noodzakelijk kan zijn het gewas tussentijds te maaien om zaadvorming tegen te gaan. In de Ugm zal worden opgenomen voor welk gewas een bewerking is toegestaan.
Een landbouwer kan het telen van aaltjesbeheersende gewassen op gescheurd grasland volgens dit besluit ook benutten voor de vergroeningseis 5% ecologisch aandachtsgebied, zoals bepaald in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Vanuit deze regeling is het verplicht om een mengsel van vanggewassen te zaaien met de in deze GLB-regeling voorgeschreven soorten. Tegelijk zal dit mengsel moeten bestaan uit gewassen uit dit besluit. Tevens zal hij het (gemengde) gewas gedurende de krachtens dit besluit vast te stellen periode op het land moet laten staan, hetgeen een langere periode is dan de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB voorschrijft. Daarnaast dient hij bij het samenstellen van het mengsel rekening te houden met het gegeven dat een beperkt aantal aaltjesbeheersende gewassen tussentijds bewerkt mag worden. Als een dergelijk gewas onderdeel uitmaakt van een mengsel met gewassen die op grond van het gestelde bij of krachtens dit besluit tussentijds niet mogen worden bewerkt, mag hij die andere gewassen niet bewerken. Tevens dient een landbouwer er rekening mee te houdend dat een combinatie van aaltjesbeheersende gewassen niet voor alle teelten die aaltjesbeheersing behoeven, effectief is. Om het gewenste doel te bereiken dient de landbouwer na te gaan welk aaltjesbeheersend gewas of welk combinatie van aaltjesbeheersende gewassen het meest effectief is.
Vanaf 1 januari 2015 is in artikel 4b, negende lid, van het Bgm opgenomen dat onder bepaalde voorwaarden vernietiging van de graszode op zandgrond mogelijk is bij schade veroorzaakt door droogte of door vraat van emelten of engerlingen. Door de muizenplaag die zich met name voordoet in het zuidwesten van Friesland sinds september 2014, is er behoefte aan de mogelijkheid om de schade aan de grasmat door een muizenplaag te kunnen herstellen. Als muizen die in de graszode leven (veldmuizen), in grote aantallen aanwezig zijn, brengen ze grote schade aan door vraat aan zowel de bovengrondse als de ondergrondse delen van de grasplanten en door het doorgraven van de graszode. Ze graven er holen om te leven en hun jongen te werpen en groot te brengen. In de nazomer- en de herfstperiode van 2015 werd duidelijk welke grote schade deze muizen hebben aangericht. Na overleg met de Europese Commissie is de reikwijdte van artikel 4b, negende lid, verruimd met grasland op lössgrond en vraat door dieren die in de graszode leven. Er is bewust gekozen voor een verruiming tot alle dieren die in de graszode leven. Een beperking tot muizen zou tot gevolg kunnen hebben dat bij een plaag die zich in de toekomst voordoet, het verbod op vernietigen van de graszode van toepassing is, en het negende lid wederom gewijzigd moet worden. De uitzondering is wel beperkt tot dieren die in de graszode leven. Indien schade aan grasland bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door ganzen, blijft de beperking van het tweede lid van kracht, en mag de graszode dus alleen in de periode van 1 februari tot en met 10 respectievelijk 31 mei worden vernietigd, mits voldaan wordt aan de overige eisen van dat lid. Omdat dierplagen zich ook op lössgronden kunnen voordoen, is lössgrond toegevoegd aan de aanhef van artikel 4b, negende lid, van het Bgm. Omdat artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, reeds een uitzondering bevat voor het vernietigen van de graszode in de periode van 1 februari tot en met 31 mei, wordt – ter verduidelijking – in de aanhef van het negende lid opgenomen dat de uitzondering van het negende lid geldt voor de periode na 1 juni. De uitzondering eindigt op de datum die via de onderdelen e en f reeds zijn opgenomen: herinzaai van gras mag uiterlijk tot en met 15 september en de graszode moet binnen zeven werkdagen na 31 augustus zijn vernietigd.
De kosten van de regeldrukeffecten van de onderhavige wijzigingen bedragen in totaal € 100.000,– (netto). De wijzigingen die in dit besluit zijn uitgewerkt, hebben voor twee onderdelen effect op de regeldruk. Het betreft het kunnen gebruiken van herwonnen fosfaten op overige gronden; door de aanpassing neemt de regeldruk af en dalen de nalevingskosten met € 10.000,–. Daarnaast heeft de uitbreiding van de uitzondering de graszode te mogen vernietigen als er sprake is van schade door vraat van muizen of andere dieren die in de graszode leven, effect op de regeldruk en doet de nalevingskosten stijgen met € 90.000. Een nadere toelichting per wijziging volgt in het onderstaande.
Op twee verschillende manieren worden voor herwonnen fosfaten regels gesteld in deze wijziging van het Bgm. In de eerste plaats worden herwonnen fosfaten als meststof toegevoegd in het Bgm door voor deze meststoffen aan te sluiten bij de bestaande eisen die worden gesteld aan overige organische meststoffen in het Bgm. Deze wijziging heeft geen effecten voor de regeldruk. Er is geen toename in de nalevingskosten.
In de tweede plaats wordt het gebruik van herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen van plantaardige herkomst op overige gronden toegestaan. Dit leidt tot een afname in de regeldruk; de nalevingskosten dalen in totaal met € 10.000,–. De eenmalige kosten voor kennisneming van deze nieuwe regels zijn ten opzichte van dit voordeel zeer gering. Bedrijven die zelf overige organische meststoffen of herwonnen fosfaten produceren kunnen deze meststoffen nu immers op eigen overige gronden benutten. Dit betreft geen landbouwbedrijven, maar bedrijven die grasland hebben en dat niet als landbouwgrond gebruiken, bijvoorbeeld vliegvelden. In Nederland zijn er circa vijf van dergelijke bedrijven. De omvang van het voordeel is afhankelijk van de bedrijfssituatie. Door dit toe te staan kan een bedrijf dat geen landbouwgrond heeft, maar alleen overige grond, de voortgebrachte herwonnen fosfaten uit eigen organische materialen op eigen gronden gebruiken en is het niet noodzakelijk meer deze af te voeren. Het voordeel in een dergelijke situatie is duidelijk positief, omdat de kosten voor afvoer / transport van het herwonnen fosfaat wegvallen.
De vrijstelling voor het gebruik van drijfmest in augustus op bouwland dat aansluitend wordt ingezaaid met winterkoolzaad, heeft geen effecten voor de regeldruk. Er is geen toename in de nalevingskosten.
Het toevoegen van rietzwenkgras aan de vrijstelling op het verbod om in de periode tussen 16 september en 31 januari stikstofkunstmest te gebruiken, heeft geen effecten voor de regeldruk. Er is geen toename in de nalevingskosten.
De uitzondering op het verbod de graszode te vernietigen in verband met aaltjesbeheersing vervangt een bestaande uitzondering met een vergelijkbaar doel en heeft geen effecten voor de regeldruk. Er is geen toename in de nalevingskosten.
De uitzondering op het verbod de graszode te vernietigen in verband met schade door vraat aan de graszode verruimt een bestaande uitzondering met een vergelijkbaar doel en leidt tot een toename in de regeldruk van € 100.000,–. Evenals bij de al geldende regeling voor het kunnen vernietigen van de graszode bij vraatschade door emelten en engerlingen is het noodzakelijk een onafhankelijke deskundige een rapport te laten opmaken en te melden aan RVO.nl. De kosten daarvan worden geschat op € 200,– per melding. De schatting is dat er bij dergelijke schade jaarlijks ongeveer 500 meldingen (dat is inclusief de in 2014 gedane inschatting van 300 meldingen voor schade door emelten en engerlingen) waarvan de totale kosten € 100.000,– bedragen: € 90.000,– nalevingskosten (rapportages laten opstellen) en € 10.000,– (administratieve kosten bij melden). Daar staat tegenover dat het herstellen van de grasmat zorgt voor verhoging van de graslandopbrengst. Er is ten behoeve van de handhaving een afweging gemaakt van enkele varianten. Er is gekozen voor de variant met de minste administratieve belasting voor de ondernemer. De ondernemer kan volstaan met het doorgeven van het feit dat hij de graszode gaat vernietigen vanwege vraat door dieren die in de graszode leven.
Door de wijziging van artikel 26 van het Ubm kunnen de gegevens die op grond van dat artikel moeten worden verstrekt, onderdeel blijven uitmaken van de Gecombineerde Opgave, ook als de datum voor het indienen van de zogenoemde verzamelaanvraag voor steun in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid verandert. Met de wijziging wordt voorkomen dat, in ieder geval in 2015, de ondernemer op twee momenten gegevens zouden moeten aanleveren.
In deze paragraaf wordt een inschatting gemaakt van de inspanningen die de overheid moet leveren ten behoeve van de uitvoering van de wijzigingen en het toezicht op de naleving daarvan.
De uitvoerende instantie is voor de onderhavige regels de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (verder: RVO.nl). Op de naleving wordt toegezien door de Nederlandse voedsel- en warenautoriteit (verder: NVWA) en door de politie. De politie beperkt zich daarbij tot «heterdaad»-feiten. De voorgestelde wijzigingen veranderen een aantal van de voorwaarden voor het uitrijden van meststoffen en het vernietigen van de graszode. Uitbreiding van de capaciteit of de rol van de politie is niet aan de orde.
Voor deze wijziging in het Bgm moet RVO.nl communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
De NVWA zal voor deze wijziging in het Bgm werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers moeten instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
Voor deze wijziging in het Bgm moet RVO.nl communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
De NVWA zal voor deze wijziging in het Bgm werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers moeten instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
Voor deze wijziging in het Bgm moet RVO.nl communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
De NVWA zal voor deze wijziging in het Bgm werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers moeten instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
Voor deze wijziging in het Bgm moet RVO.nl communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
De NVWA zal voor deze wijziging in het Bgm werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers moeten instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
Voor deze wijziging in het Bgm moet RVO communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De eenmalige uitvoeringskosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
De NVWA zal voor deze wijziging in het Bgm werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers moeten instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingskosten voorzien.
Voor deze wijziging in het Bgm moet RVO communicatiegegevens en de meldapplicatie op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De eenmalige uitvoeringskosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.
De NVWA zal voor deze wijziging in het Bgm werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers moeten instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingskosten voorzien, dan alleen enkele bedrijven meer in de selectie voor de naleving op deze vrijstelling te controleren.
Het vervangen van de vaste datum van 15 mei voor het verstrekken van gegevens door een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, leidt niet tot uitvoerings- of handhavingslasten. Met de wijziging kan goed worden aangesloten bij wijzigingen in het aanleveren van de overige gegevens die deel uitmaken van de Gecombineerde Opgave. Zonder de wijziging zouden de uitvoeringslasten verhogen.
Het zaaien van winterkoolzaad in augustus voor de teelt van koolzaad in het daaropvolgende jaar heeft geen groter gevolg voor het milieu dan het inzaaien van een groenbemester in dezelfde periode. Winterkoolzaad is winterhard en wordt niet geploegd, omdat de hoofdteelt de winning van zaad is, dat zich in het volgende jaar ontwikkelt en geoogst wordt. Het kan daardoor de gehele winter stikstof uit de bodem opnemen als er sprake is van groeizaam weer in de winter. Bovendien treden er geen mineralenverliezen op door het afsterven (door vorst) en/of door de bouwvoor werken van het gewas (door ploegen). Het milieueffect is daardoor ten opzichte van de teelt van een groenbemester is zelfs gunstiger, omdat een groenbemester vaak al in de november of december wordt omgeploegd, en bij vorst in het najaar al voor het ploegen is afgestorven.
Het milieueffect van het toevoegen van rietzwenkgras als graszaadgewas aan de uitzondering om in de periode tussen half september en half oktober een stikstofgift uit kunstmest te geven, is gering. Rietzwenkgras heeft een grote groeikracht, ook in de nazomer, en wortelt diep, zodat het in staat is goed nitraat uit de bodem op te nemen. De verliezen die hierbij kunnen optreden zullen zeker niet groter zijn dan bij de graszaadgewassen veldbeemdgras en roodzwenkgras, waarvoor nu al dezelfde uitzondering bestaat.
Het vervangen van de verplichting om een grondontsmettingsmiddel toe te passen door aaltjesbeheersende gewassen te telen heeft een positief effect op het milieu. Naast de positieve bijdrage door het niet meer toepassen van een grondontsmettingsmiddel is er ook een positief effect te verwachten van het eerder vernietigen van de graszode (juni in plaats van augustus) in combinatie van en het eerder zaaien van aaltjesbeheersende gewassen en de verplichting om deze gewassen een lange periode op het land te laten staan. Op deze wijze kan het gewas meer van de vrijkomende nitraten opnemen.
Het uitbreiden van de mogelijkheid schade door vraat van emelten of engerlingen met schade door vraat van andere dieren die in de graszode leven levert onder de gestelde voorwaarden geen extra schade aan het milieu op. Want bij grotere schade door vraat van deze dieren (minstens op 25% van het grasland sterven de grasplanten af door de toegebrachte schade) is er al sprake van een toename van de nitraatuitspoeling omdat de afstervende grassen verteren en de vrijkomende stikstofverbindingen niet worden opgenomen. Door het beschadigde grasland te scheuren in de zomerperiode (het groeiseizoen) en aansluitend een nieuw grasgewas in te zaaien, worden vrijkomende nitraten opgenomen door de nieuwe planten.
De Technische commissie bodem heeft op 9 maart 2015 advies uitgebracht over het ontwerpbesluit.
De TCB adviseert als volgt over de vier voorgenomen aanpassingen die aan haar zijn voorgelegd.
De TCB onderkent het belang van het sluiten van de kringloop van de schaarse grondstof fosfaat en kan er mee instemmen dat herwonnen fosfaten op de Nederlandse bodem mogen worden gebruikt volgens de eisen gesteld in het Bgm en het Ubm. Er kan niet worden uitgesloten dat het gebruik van herwonnen fosfaten risico’s met zich meebrengt. Daarom wordt de TCB graag op de hoogte gehouden van de resultaten van het in het Ubm aangekondigde onderzoek naar de noodzaak om een procedé voor te schrijven waardoor het grootste deel van de in rioolzuiveringsslib aanwezige pathogenen afsterft. Ook wil de TCB graag weten welke maatregelen worden genomen aan de hand van de resultaten van het onderzoek. De TCB kan instemmen met het gebruik van overige organische meststoffen van plantaardige herkomst op overige gronden.
Het onderzoek naar een procedé waardoor het grootste deel van de in rioolzuiveringsslib aanwezige pathogenen afsterft, wordt uitgevoerd door het Stichting toegepast onderzoek waterbeheer (STOWA). Als het onderzoek gereed is, zullen de resultaten met de TCB worden gedeeld.
De TCB is geen voorstander van het gebruik van drijfmest als stikstofbron voor de teelt van winterkoolzaad omdat met de drijfmest ook onnodig fosfaat wordt aangevoerd. Het areaal van winterkoolzaad is weliswaar beperkt, maar er is wel een duidelijke stijging zichtbaar. De TCB stemt niet in met de vrijstelling voor het gebruik van drijfmest in augustus voor de teelt van winterkoolzaad.
Het gebruik van drijfmest bij de zaadteelt van winterkoolzaad is in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn door de Staatssecretaris van Economische voorgelegd aan de Europese Commissie en deze heeft daaraan haar goedkeuring gehecht. Het probleem van mogelijk te veel fosfaat kan de teler ondervangen door in het bemestingsplan dat hij aan het begin van het jaar per perceel opstelt, rekening te houden met de fosfaatbehoeftes van de te telen gewassen op dat perceel en af te stemmen op de daarbij behorende fosfaatgebruiksnormen.
Het is aannemelijk dat de kans op stikstofuitspoeling bij rietzwenkgras geringer is dan bij roodzwenkgras en veldbeemdgras en dat de teelt van rietzwenkgras voor zaad een relatief klein areaal betreft. De TCB staat positief tegenover een het uitbreiden van de mogelijkheid kunstmeststikstof te gebruiken in de periode van 16 september tot en met 15 oktober in de zaadteelt van rietzwenkgras.
De TCB ondersteunt het streven om chemische bestrijdingsmethoden zoveel mogelijk te vermijden als niet-chemische effectieve alternatieven beschikbaar zijn. Voor de bestrijding van wortellesieaaltjes door middel van afrikaantjes voorafgaand aan de teelt van lelies vindt de TCB de mogelijkheid voor het scheuren van grasland in de periode 1 juni tot en met 30 juni acceptabel. Voor andere aaltjesbeheersende gewassen is de effectiviteit van de aaltjesbestrijding minder duidelijk. De TCB vindt dat deze effectiviteit duidelijk moet zijn aangetoond voordat zij gebruikt kunnen worden als aaltjesbeheersend gewas. Bij de ministeriële regeling waarbij de aaltjesbeheersende gewassen worden aangewezen zal met deze aanbeveling van de TCB rekening worden gehouden. In het ontwerpbesluit zoals die aan de TCB is voorgelegd werd uitgegaan van een uitzondering op het verbod de graszode te vernietigen in de maand juni. Naar aanleiding van opmerkingen die zijn gemaakt tijdens de consulatie is de periode verlengd tot 15 juli (zie verder paragraaf 5.2 en 9).
Het ontwerpbesluit is overeenkomstig artikel 92, eerste lid, van de Wet bodembescherming bekend gemaakt in de Staatcourant. Tevens is op grond van artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van de Meststoffenwet is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op onder andere regels inzake het verhandelen van meststoffen (artikel 4 van de Meststoffenwet).
Het ontwerp van dit besluit heeft daarom vanaf 10 maart 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Hiervan is mededeling gedaan in de Staatscourant. Zienswijzen konden in dezelfde periode worden ingediend via www.internetconsultatie.nl..
Er zijn zes reacties (twee openbaar en vier niet-openbaar) gekomen op de internetconsultatie. Daarnaast is er één reactie per post binnengekomen. De reacties zijn afkomstig van zowel bedrijven als particulieren en hebben betrekking op zes onderwerpen:
1. periode om de graszode te vernietigen, van 1 juni tot met 30 juni, is te kort of eindigt te vroeg;
2. periode dat Tagetes als aaltjesbeheersend gewas op het land moet staan, is niet vijf maanden maar 100 dagen;
3. Tagetes moet niet te lang op het land staan vanwege het aantrekken van andere aaltjes (dan het wortellesieaaltje);
4. de derogatie-eis van minimaal 80% grasland belemmert de verhuur voor bollenteelt;
5. de bestaande vrijstelling in het Bgm (zode vernietigen in augustus om grond te kunnen ontsmetten gevolgd door inzaai van een stikstofbehoeftig gewas op uiterlijk 15 september) zou moeten blijven
6. in artikel 4a, derde lid, van het Bgm kan de term «rassen» kan beter worden vervangen door «gewassen» omdat er van de vermelde gewassen meerdere rassen zijn.
In alle reacties wordt de periode om grasland op zand- en lössgrond te mogen scheuren, de graszode te mogen vernietigen, in de maand juni als te kort geduid. Het blijkt dat 30 juni als een te vroeg tijdstip wordt gezien om vrijstelling te verlenen voor het verbod op vernietigen van de graszode. Veehouders die hun grasland willen verhuren kunnen net geen tweede snede oogsten en ook de weersomstandigheden kunnen tegenvallen om op tijd te de werkzaamheden voor vernietiging van de graszode en het inzaaien met Tagetes te kunnen uitvoeren. Met name in het noorden van het land is er doorgaans pas eind juni een tweede snede. Daarnaast zou een periode van 100 dagen genoeg zijn om het effect van aaltjesbeheersing te bewerkstelligen. Dat moet dan wel gebeuren met een groen (Tagetes)gewas.
Dat (ongeveer) 100 dagen teelt met Tagetes voldoende is voor een gunstig effect op de aaltjesbeheersing van wortellesieaaltjes, komt naar voren in een onderzoek dat in opdracht van het Productschap Tuinbouw is uitgevoerd door het Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. van Wageningen Universiteit (Elberse, I. (2006) «Alternatieve wortellesieaaltjesonderdrukkende gewassen»). Uit een vergelijkend onderzoek met diverse gewassen die werden gezaaid op 13 juni en vernietigd op 7 oktober (ruim 100 dagen) bleek alleen Tagetes voldoende perspectief te bieden in het bestrijden van de wortellesieaaltjes. Er zijn overigens geen onderzoeksgegevens dat een aaltjebeheersend gewas (met name is Tagetes bedoeld) bij een langere teeltperiode dan 100 dagen een schadelijk effect heeft, omdat andere aaltjes dan wortellesieaaltjes worden aangetrokken. In dit verband kan wel onkruid in Tagetes een negatieve invloed hebben de aanwezigheid van niet-gewenste aaltjes.
Eigenlijk is de lijn van ongeveer 100 dagen teelt van een aaltjesbeheersend gewas al aanwezig in het voorliggende voorstel. Want omdat in Nederland in oktober al zodanige nachtvorsten kunnen voorkomen dat Tagetes kan bevriezen en dus (gaan) afsterven, is een moment in de eerste helft van oktober de «einddatum» waarop met Tagetes effect mag worden verwacht als op 30 juni het gescheurde grasland met Tagetes is ingezaaid. Als het gewas op of kort na die «einddatum» (dat is 8 oktober bij 100 dagen, gerekend vanaf 30 juni) bevriest, mag worden aangenomen dat het grasland vrij is van de aaltjes waartegen de Tagetes is ingezet. Teeltechnisch zou het uitstellen van de einddatum voor de inzaai van het aaltjesbeheersende gewas Tagetes kunnen tot half juli. Daarmee schuift de 100-dagentermijn op naar rond 23 oktober. De kans op voortijdig volledig bevriezen van Tagetes neemt dan wel toe, hoewel die nog steeds niet groot geacht wordt.
Naar aanleiding van deze opmerkingen wordt de periode daarom verlengd naar de periode van 1 juni tot en met 15 juli. Anderhalve maand wordt lang genoeg geacht om bij een wat latere tweede oogst van het grasgewas en tegenvallende weersomstandigheden toch voor 16 juli alle werkzaamheden afgerond te kunnen hebben voor het zaaien van een aaltjesbeheersend gewas.
In een aantal reacties wordt gesteld dat de voorwaarden rond de derogatie op grasland, namelijk minstens 80% grasland op het bedrijf in de periode van 15 mei tot en met 15 september) om af te mogen wijken van de maximale norm voor stikstof uit dierlijke mest volgens de Nitraatrichtlijn, namelijk 170 kg per ha per jaar, het verhuren van grasland per juni/juli problematisch kunnen maken. De (potentiële) verhuurder kan er echter rekening mee houden in zijn bouw- en teeltplan dat hij grasland wil gaan verhuren aan een teler die daarop bijvoorbeeld bollen willen gaan telen. Dan kan hij toch blijven voldoen aan de derogatievoorwaarde van minimaal 80% grasland op zijn bedrijf. Tot slot wordt opgemerkt dat de onderhavige wijziging van het Bgm en Ubm geen wijziging van de derogatievoorwaarden betreft. Die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en zijn strikt gebonden aan de derogatiebeschikking van de Europese Commissie.
In een van de reacties wordt ervoor gepleit om de bestaande mogelijkheid in het Bgm om een grondontsmettingsmiddel te gebruiken na het vernietigen van de graszode te handhaven. Deze suggestie wordt niet opgevolgd. Zoals in paragraaf 5.2 is toegelicht, is het gewasbeschermingsbeleid van de overheid gericht op het verder verduurzamen van de gewasbescherming door het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Het toepassen van chemische grondontsmetting is daarbij ondergeschikt geworden aan preventieve maatregelen en niet-chemische methoden om de aaltjespopulaties in de bodem te beheersen. Bovendien is gebleken uit onderzoek dat het gebruik van grondontsmettingsmiddelen gedeeltelijk kan worden vervangen door het telen van aaltjesbeheersende gewassen. Dit betekent overigens niet dat het toepassen van grondontsmettingsmiddelen op bouwland hierdoor onmogelijk wordt.
Vanuit de graszaadsector is gevraagd de term «rassen» in de zinsnede «de rassen rietzwenkgras, roodzwenkgras of veldbeemdgras» te vervangen door «gewassen» omdat er van de vermelde graszaadgewassen er meerdere rassen bestaan.
Op grond van de gangbare taxonomie is het inderdaad juist dat de term «rassen» in betreffende zinsnede niet goed op zijn plaats is. Daarom zal de zinsnede in overeenstemming worden gebracht met de gangbare taxonomie en als volgt worden aangepast: «rassen van de grassoorten rietzwenkgras, roodzwenkgras of veldbeemdgras». In deze zinsnede is bewust het lidwoord «de» voor «rassen» weggehaald om te duiden dat het in het algemeen gaat om rassen van de vermelde grassoorten en niet om specifieke rassen. De term «rassen» is blijven staan omdat het in de graszaadteelt gaat om de winning van zaad van een ras van een grassoort.
Het ontwerp van een wijziging van het Bgm moet op grond van artikel 92, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. Het ontwerp van onderhavige wijziging is op 3 juni 2015 aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Tevens dient de onderhavige wijziging van het Bgm, nadat hij is vastgesteld, te worden toegezonden aan de Eerste en Tweede Kamer.
Dit besluit treedt in verband met de hiervoor genoemde nahangprocedure in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Hierna wordt per onderdeel vermeld wat het beoogde moment van inwerkingtreding is.
Artikel I, onderdelen A tot en met I, K en M, en artikel II, onderdeel C, zullen in werking treden op op het eerstvolgende vaste verandermoment, te weten 1 januari 2016.
Artikel I, onderdeel J, is beoogd in werking te treden op de dag na plaatsing van het inwerkingtredingsbesluit in het Staatsblad en zal terugwerken tot en met 1 augustus 2015. In het vijfde actieprogramma is de mogelijkheid opgenomen om in augustus drijfmest toe te passen bij de inzaai van winterkoolzaad in augustus voor de winning van zaad in het volgende groeiseizoen. Dit onderdeel is abusievelijk niet in de vorige wijziging van het Bgm meegenomen, terwijl landbouwers daar wel op hadden gerekend. De wijziging is begunstigend, zodat er geen bezwaren zijn om aan dit onderdeel terugwerkende kracht te verbinden.
Artikel I, onderdelen L en O, treden in werking op de dag na plaatsing in het Staatsblad van het inwerkingtredingsbesluit en werken terug tot en met 1 juni 2015. Eind 2014 zijn er schriftelijke en mondelinge vragen gesteld door de leden van de Tweede Kamer over alternatieven voor het ontsmetten van grond met gewasbeschermingsmiddelen. Naar aanleiding van deze vragen is onderzocht welke aaltjesbeheersende gewassen ingezet kunnen worden en is het onderhavige besluit in procedure gebracht. Daarnaast werd in diezelfde periode duidelijk welke schade muizen veroorzaakten in met name Friesland. Op grond van artikel 92 van de Wet bodembescherming is een openbare consulatie en het overleggen van het ontwerpbesluit aan de Eerste en Tweede Kamer voorgeschreven. Tevens is het overleggen van het vastgestelde besluit aan de Eerste en Tweede Kamer op grond van genoemd artikel verplicht. Mede gelet op de tijd die is gemoeid met deze procedures, kan het onderhavige besluit niet op 1 juni 2015 in werking treden. Vanuit het oogpunt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen, is het van belang dat de verplichting van artikel 4b, derde lid, van het Bgm, in bepaalde gevallen de grond te ontsmetten, reeds in 2015 te vervangen door de verplichting aaltjesbeheersende gewassen in te zetten. Tevens is het van belang om de gevolgen van grote schade die muizen eind 2014 en begin 2015 aan grasland hebben toegebracht, zo veel te beperken. De mogelijkheid om toe te staan dat na 31 mei 2015 de door muizen beschadigde graszode mag worden vernietigd, draagt daar aan bij. Om deze redenen wordt aan dit onderdeel van het besluit terugwerkende kracht verbonden.
Op dit punt is echter een voorziening getroffen om te voorkomen dat het toepassen van grondontsmettingsmiddelen in de periode van 1 tot en met 15 augustus van dit jaar als gevolg van deze wijziging met terugwerkende kracht strafbaar zou zijn. Strafbaarstelling met terugwerkende kracht levert strijd op met artikel 16 van de Grondwet in samenhang met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel I, onderdeel O, beoogt dit te voorkomen.
Artikel II, onderdeel A, heeft betrekking op de uiterste inleverdatum van bepaalde gegevens in het kader van de uitvoering van de Meststoffenwet die jaarlijks met de zogenoemde Gecombineerde Opgave worden overgelegd. Deze datum is in artikel 26 van het Ubm vastgesteld op 15 mei. Nu de Europese Commissie voor andere onderdelen van deze Gecombineerde Opgave een andere datum, in elk geval voor 2015, heeft vastgesteld, is aanpassing van dit artikel noodzakelijk. Bovendien is het, gelet op het feit dat de periode voor indiening van de Gecombineerde Opgave door de maatregelen van de Europese Commissie in 2015 heeft gelopen van 1 april tot 15 juni 2015, aanpassing met terugwerkende kracht noodzakelijk.
Tot slot zal ook aan artikel II, onderdeel B, terugwerkende kracht worden gegeven. Deze wijziging herstelt een foute verwijzing in artikel 32 van het Ubm die op 1 januari 2015 in werking is getreden.
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt op drie punten gewijzigd. In artikel 32 wordt een verwijzing die abusievelijk was vervallen weer in opgenomen. Artikel 77 bevat overgangsrecht bij de invoering van dat besluit. Dat overgangsrecht is uitgewerkt en derhalve kan genoemd artikel vervallen.
In artikel 26, eerste lid, wordt 15 mei als uiterste datum waarop de in dat lid bedoelde gegevens moeten worden verstrekt geschrapt en vervangen door de mogelijkheid deze datum bij ministeriële regeling vast te stellen. Aanleiding is Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/747 van de Commissie van 11 mei 2015 tot afwijking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014, wat betreft de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag, steunaanvragen of betalingsaanvragen, de uiterste datum voor de mededeling van wijzigingen in de verzamelaanvraag of betalingsaanvraag en de uiterste datum voor aanvragen voor de toewijzing van betalingsrechten of de verhoging van de waarde van betalingsrechten in het kader van de basisbetalingsregeling voor het jaar 2015 (PbEU L 119), waarbij de datum voor welke de zogenoemde verzamelaanvraag voor steun in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid moet worden ingediend voor 2015 is verschoven van 15 mei naar 15 juni. In de Nederlandse uitvoeringspraktijk wordt deze verzamelaanvraag steeds gecombineerd met onder meer de landbouwtelling in het kader van de Landbouwwet en de gegevensverstrekking ingevolge artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, en derhalve geïntegreerd in de zogenoemde Gecombineerde Opgave. Het is om redenen van het voorkomen van onnodige administratieve lasten gewenst aan deze combinatie van gegevensleveringen vast te kunnen houden. Door het vaste tijdstip in artikel 26 te schrappen kan ook in voorkomend geval in komende jaren met wijzigingen in de indientermijn van het Europeesrechtelijke deel van de Gecombineerde Opgave rekening worden gehouden.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat 15 mei in het Ubm ook een aantal maal als peildatum wordt gehanteerd. Deze bepalingen blijven gehandhaafd, evenals overigens de mogelijkheid dat daarvan bij ministeriële regeling in de in artikel 26, derde lid, van het Ubm bedoelde gevallen kan worden afgeweken.
In verband met de hierboven genoemde Uitvoeringsverordening treedt de hier bedoelde wijziging in werking met terugwerkende kracht tot 1 april 2015, de datum waarop de Gecombineerde Opgave voor 2015 van start is gegaan.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2015-416.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.