De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de artikelen 24, tweede lid, 37, tweede lid en 107a, derde lid, van de Vreemdelingenwet
2000 en de artikelen 3.30, tweede lid, 3.42, eerste lid, onderdeel e, 4.44a, derde
lid en 4.46, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;
Besluit:
ARTIKEL I
Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.23 komt als volgt te luiden:
Artikel 3.23
Als buitenlandse onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, onderdeel
e, van het Besluit, zijn aangewezen de onderwijsinstellingen opgenomen in de top-200
van de algemene ranglijsten en de beschikbare ranglijsten per faculteit en vakgebied
van:
-
a. de Times Higher Education World University Rankings;
-
b. de QS World University Rankings;
-
c. de Academic Ranking of World Universities.
B
Artikel 3.20a, vierde lid, komt te luiden:
C
In de tarieftabel van artikel 3.34a, rij d tot en met g, en de artikelen 3.34g, tweede
tot en met vierde lid, 3.34h, eerste en tweede lid, 3.34j, derde en vierde lid, 3.34jb,
3.43b, tweede en vierde lid, 3.43c, derde en vierde lid, 3.43e, 3.51, tweede lid,
3.52 en 3.52b wordt ‘€ 53’ telkens vervangen door: € 50.
D
Na artikel 4.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4.12a
Als de landen, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, van het Besluit, zijn aangewezen
de landen, bedoeld in artikel 3.18.
E
Artikel 4.18, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
F
Artikel 4.25, onderdeel b, komt te luiden:
G
In artikel 7.1c, eerste lid, wordt na ‘de Minister van Buitenlandse Zaken’ ingevoegd:
of door de Minister van Buitenlandse Zaken voorgedragen onderzoekers of onderzoeksbureaus.
H
Bijlage 8a, behorend bij artikel 3.20a, eerste lid, komt te luiden als aangegeven
in de bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van
artikel I, onderdeel A, D en I, die in werking treden op het moment dat de Wijziging
van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de uitbreiding van het zoekjaar voor
vreemdelingen die zijn afgestudeerd of wetenschappelijk onderzoek hebben verricht
en in verband met enkele andere wijzigingen en het herstel van enkele technische omissies
en van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met voornoemd zoekjaar
in werking treedt.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat onder andere
een aanpassing van het puntenstelsel voor zelfstandigen, een wijziging naar aanleiding
van de fusie van het zoekjaar afgestudeerden en de regeling hoogopgeleiden en een
wijziging van de legestarieven die gerelateerd zijn aan het Besluit paspoortgelden.
De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt
afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde
uitgangspunt. Ook de inwerkingtredingsdatum wijkt deels af van de vaste verandermomenten.
Deze uitzonderingen zijn toegestaan omdat het spoedregelgeving betreft (Aanwijzing
174, vierde lid, onder b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A en I (artikel 3.23 en bijlage 10)
Met de inwerkingtreding van de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband
met de uitbreiding van het zoekjaar voor vreemdelingen die zijn afgestudeerd of wetenschappelijk
onderzoek hebben verricht en in verband met enkele andere wijzigingen en het herstel
van enkele technische omissies en van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
in verband met voornoemd zoekjaar zijn het zoekjaar afgestudeerden en de regeling
hoogopgeleiden gefuseerd. Deze wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 houdt kortgezegd
in dat de doelgroepen uit de regeling hoogopgeleiden worden samengevoegd met het zoekjaar
afgestudeerden. De samengevoegde regeling krijgt daarmee de naam ‘zoekjaar hoogopgeleiden’.
Onder de oude bepaling van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 werd de
doelgroep van de hoogopgeleiden getoetst aan de hand van een puntensysteem. Hierbij
werd getoetst op opleiding, op leeftijd en op indicatoren voor het welslagen in Nederland.
Dit puntensysteem is vervallen in het nieuwe artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit
2000. Daarmee zijn het tweede en derde lid van artikel 3.23 en bijlage 10 komen te
vervallen. Daarvoor in de plaats wordt wel een minimaal niveau van kennis van de Engelse
of Nederlandse taal gevraagd. In artikel 3.23 is nu alleen een uitwerking van artikel
3.42, eerste lid, onderdeel e, opgenomen. In artikel 3.23 wordt het mogelijk om naast
de ranglijsten die zien op de onderwijsinstellingen als geheel, ook de ranglijsten
die zien op de faculteiten en vakgebieden toe te passen.
Onderdelen B (artikel 3.20a, vierde lid en bijlage 8aa)
De toetsing van vreemdelingen met de nationaliteit van de Republiek Turkije die zelfstandig
een beroep of bedrijf uitoefenen vindt sinds 29 september 2010 plaats conform de uitspraak
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 september 2010 (zaaknr.
200908205/1/V2, LJN BN 9181). Samenvattend wordt er getoetst op de volgende toetsingscriteria:
-
1) Behoefte en levensvatbaarheid;
-
2) Geen negatieve invloed op de markteconomie, en
-
3) Geen negatieve invloed op de werkgelegenheidssituatie.
Dit is conform de methodiek van 1973, echter conform de uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak in het licht van de actuele huidige marktsituatie en -verwachtingen.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst vraagt in deze zaken advies aan de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland, die de Immigratie- en Naturalisatiedienst adviseert op
bovenstaande punten. Met onderhavige wijziging worden deze toetsingscriteria opgenomen
in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en daarmee kenbaar gemaakt. Dit is in lijn met
de brief van 2 februari 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
(Kamerstukken II 2014/15, 30 573, nr. 130). In de nieuwe bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, is per toetsingscriterium
een toelichting opgenomen. Hiermee kunnen vreemdelingen met de nationaliteit van de
Republiek Turkije die in Nederland zelfstandig een beroep of bedrijf willen uitoefenen
beter de kans van slagen inschatten. Het betreft geen aanscherping van het beleid.
Onderdeel C (3.34a, rij d tot en met g, en de artikelen 3.34g, tweede tot en met derde
lid, 3.34h, eerste en tweede lid, 3.34j, derde en vierde lid, 3.34jb, 3.43b, tweede
en vierde lid, 3.43c, derde en vierde lid, 3.43e, 3.51, tweede lid, 3.52 en 3.52b)
In deze artikelen is een verlaging van de legestarieven doorgevoerd voor een aantal
doelgroepen van € 53 naar € 50. Het betreft de legestarieven ter afdoening van aanvragen
om afgifte van een EU-document, voor de verlening van een verblijfsvergunning voor
personen die in aanmerking komen voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van
de Remigratiewet, een verblijfsvergunning voor jongeren die in het kader van Working
Holiday Scheme, Working Holiday Programme en Young workers exchange programme, een
verblijfsvergunning van een vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van
het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op
12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand
wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971,70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende
de ontwikkeling van de Associatie en de vijfjaarlijkse vervanging van het document
voor houders van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor onbepaalde tijd en
houders van een document duurzaam verblijf voor EU-burgers. De hoogte van dit tarief
is gerelateerd aan het bedrag dat wordt vastgesteld voor de identiteitskaart conform
het Besluit paspoortgelden. Met ingang van 1 januari 2016 bedraagt het legesbedrag
dat gemeenten conform artikel 6, tweede lid, onderdeel c, sub 1, van het Besluit paspoortgelden
(Stb. 2015, 449) maximaal mogen heffen voor een Nederlandse identiteitskaart € 50,40. Bij dit maximale
bedrag is aangesloten. In artikel 6, tweede lid, onderdeel c, sub 2, van het Besluit
paspoortgelden is ten behoeve van een persoon die op het moment van de aanvraag de
leeftijd van achttien jaar nog niet heeft het legesbedrag op € 28,48 vastgesteld.
Aangezien het verlaagd legestarief voor minderjarigen thans al is vastgesteld op € 28,
behoeft dit legestarief geen aanpassing.
Onderdeel D (artikel 4.12a)
Artikel 3.79 van het Vreemdelingenbesluit 2000 regelt dat een aanvraag om een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd in beginsel kan worden afgewezen indien de vreemdeling
niet bereid is mee te werken aan een TBC-onderzoek. Artikel 4.46 van het Vreemdelingenbesluit
2000 bevat de hierbij behorende verplichting om mee te werken aan een TBC-onderzoek.
De vrijgestelde herkomstlanden waren voorheen verschillend geregeld. In het geval
van artikel 3.79 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is dit uitgewerkt in artikel 3.18,
terwijl in het geval van artikel 4.46 van het Vreemdelingenbesluit 2000 de vrijgestelde
herkomstlanden in het artikel zelf werden genoemd.
Met de wijziging van artikel 4.46, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is
het systeem van artikel 3.79 van het Vreemdelingenbesluit 2000 een op een gekopieerd,
waardoor de vrijgestelde herkomstlanden synchroon lopen. In het nieuwe artikel 4.12a
is daartoe het systeem van artikel 3.18 van overeenkomstige toepassing verklaard op
de medewerkingsplicht. In artikel 3.18 is onder meer een dynamische vrijstelling opgenomen,
waarbij wordt uitgegaan van de actuele landenlijst van het KNCV Tuberculosefonds.
Onderdelen E en F (artikelen 4.18, eerste lid, onderdeel a en 4.25, onderdeel b)
Op grond van artikel 4.18, eerste lid, onderdeel a, heeft de referent de verplichting
om melding te maken van het feit dat de vreemdeling niet langer in Nederland verblijft.
Op grond van artikel 4.25, onderdeel b, heeft de referent de verplichting om melding
te maken van het feit dat hij en de vreemdeling niet meer samenwonen. Op grond van
artikel 4.17, eerste lid, dient de melding binnen vier weken bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst te worden gedaan. Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat
de melding bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet is vereist indien het feit
binnen vier weken na de emigratie of het niet meer samenwonen is gemeld bij de burgemeester
en wethouders van de gemeente waar de vreemdeling als ingezetene is ingeschreven.
Door een systeemkoppeling tussen de Basisregistratie Personen en het systeem van de
Immigratie- en Naturalisatiedienst komt de melding bij de burgemeester en wethouders
beschikbaar voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Onderdeel G (artikel 7.1c)
In artikel 7.1c wordt aangegeven aan welke personen of instanties de verzamelde bijzondere
persoonsgegevens worden doorgegeven voor de uitoefening van hun taak, voor zover deze
zien op de uitvoering van het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen. De gegevens
worden schriftelijk verstrekt, waardoor altijd na te gaan is welke gegevens zijn verstrekt.
Zij dienen die gegevens alleen maar te gebruiken voor het in dit artikel genoemde
doel. Het is niet toegestaan de gegevens te gebruiken voor een ander doel dan het
doel waarvoor de gegevens zijn verkregen. Dit laat onverlet dat in voorkomende gevallen
de genoemde personen en instanties niet onder hun gezag opererende personen moeten
inschakelen. De personen en instanties, aan wie de bijzondere persoonsgegevens zijn
verstrekt, zijn verantwoordelijk voor de verwerking van die gegevens op grond van
de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Onderdeel H (bijlage 8a)
Bij brief van 14 december 2015 is de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
geïnformeerd over de doorstroom van startende ondernemers, die op grond van artikel
3.30, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 rechtmatig verblijf hebben gekregen,
in de zelfstandigenregeling. In de nieuwe bijlage 8a wordt het mogelijk gemaakt dat
startende ondernemers meer ruimte krijgen door te stromen in de zelfstandigenregeling.
De zelfstandigenregeling is uitgewerkt in artikel 3.30 en 3.58, eerste lid, onderdeel
c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de artikelen 3.20, 3.20a en 3.20b van het
Voorschrift Vreemdelingen 2000. Indien de startende ondernemer in het bezit is van
een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.30, zesde
lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en een verklaring van de deskundige begeleider
overlegt waaruit blijkt dat de startende ondernemer, in minimaal drie maanden, het
begeleidingstraject positief heeft afgelegd, is het aannemelijk dat de startende ondernemer
voldoende persoonlijke ervaring heeft ontwikkeld en een voldoende levensvatbare onderneming
heeft. Daarmee kan de verklaring van de deskundige begeleider als equivalent worden
gezien van ten minste de minimale score voor persoonlijke ervaring, ondernemersplan
en toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff