TOELICHTING
Algemeen
Op grond van deze regeling kunnen in 2016 subsidies worden verstrekt ten behoeve van
eerstelijns verblijf. Dit is medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met
geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, waarbij 24-uurs toezicht
of zorg in de nabijheid aanwezig is, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging
of paramedische zorg. In het algemeen gedeelte van deze toelichting wordt eerst de
achtergrond geschetst van deze subsidieregeling. Daarna worden de hoofdlijnen van
de subsidiesystematiek uiteen gezet. Tot slot komen de fraudeaspecten en administratieve
lasten aan de orde. In de artikelsgewijze toelichting wordt waar nodig ingegaan op
de afzonderlijke bepalingen van deze regeling.
Achtergrond
In 2015 is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vervangen door de Wet langdurige
zorg (Wlz). Vanaf 1 januari 2015 was het niet meer mogelijk om eerstelijns verblijf
te ontvangen op basis van de Wlz, waar dit voorheen in de AWBZ wel mogelijk was. Bij
de behandeling van de Wlz in de Tweede Kamer is middels een amendement van mevrouw
Dik-Faber (CU) bewerkstelligd dat eerstelijns verblijf wordt gesubsidieerd op grond
van artikel 11.1.5 van de Wlz (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 132). Ten behoeve van het jaar 2015 is dit uitgewerkt in de Subsidieregeling eerstelijns
verblijf 2015. Indiener van het amendement ging ervan uit dat de subsidie voor eerstelijns
verblijf slechts in 2015 zou bestaan en dat eerstelijns verblijf daarna alsnog deel
zou gaan uitmaken van de dekking van de zorgverzekering uit hoofde van de Zorgverzekeringswet
(Zvw).
In 2015 heeft het Zorginstituut Nederland met het oog op onderbrenging van deze zorg
onder de Zvw een voorlopig duiding uitgebracht. Met de brief van 14 april 2015 is
de voorlopige duiding van het Zorginstituut over eerstelijns verblijf aan de Tweede
Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 37). Met de brief van 17 juni 2015 aan de Tweede Kamer is nader ingegaan op de voorlopige
duiding van het Zorginstituut en het advies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
om de bestaande financiering van eerstelijns verblijf ook in 2016 voort te zetten
(Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 60). Besloten is de subsidieregeling te continueren vooruitlopend op onderbrenging van
eerstelijns verblijf in de Zvw per 2017. Volledigheidshalve verwijs ik u naar deze
kamerbrief voor de beschrijving van vervolgstappen gericht op onderbrenging van deze
zorg onder de reikwijdte van de Zvw.
In de derde voorgangrapportage hervorming van de langdurige zorg van 3 november 2015
(Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 83) zijn vervolgstappen beschreven voor eerstelijns verblijf in 2016. Deze stappen zijn
het starten van een monitor patiëntstromen eerstelijns verblijf, het verder onderscheidend
maken van de prestaties voor eerstelijns verblijf, het vereenvoudigen van de tariefstructuur
en het vanaf 1 januari 2016 introduceren van een steekproefsgewijze toetsing bij de
indicatiestelling voor eerstelijns verblijf. Volledigheidshalve verwijs ik naar deze
brief.
Tenslotte worden de beleidsregels indicatiestelling Wlz per 1 januari 2016 gewijzigd
om vanaf 2016 de tijdige doorstroom vanuit eerstelijns verblijf naar de Wlz te bevorderen.
Die afspraken zijn in lijn met doorstroom naar Wlz vanuit de geriatrische revalidatiezorg.
Indien doorstroom naar Wlz vanuit eerstelijns verblijf aan de orde is geeft het CIZ
op aanvraag binnen twee weken een indicatie af. De ingangsdatum van het indicatiebesluit
Wlz is dan de datum dat de zorg gestart is.
Subsidiesystematiek
De wettelijke basis voor de subsidieregeling is neergelegd in artikel 11.1.5 van de
Wlz. Op grond van die bepaling is het Zorginstituut bevoegd om tijdelijk subsidies
te verstrekken voor onder meer eerstelijns verblijf. Bij ministeriele regeling kunnen
hierover voorschriften gesteld worden (artikel 11.1.5, eerste lid, onderdeel c, Wlz).
De subsidie wordt verstrekt aan de Wlz-uitvoerders die op grond van artikel 4.2.4
van de Wlz zijn aangewezen als zorgkantoor. Indien een Wlz-uitvoerder voor meerdere
regio’s als zorgkantoor is aangewezen, wordt de subsidie niet per regio verstrekt,
maar voor alle regio’s tezamen. Op deze wijze wordt de subsidie verstrekt op het hoogste
aggregatieniveau. Het is mogelijk dat een Wlz-uitvoerder die voor meerdere regio’s
als zorgkantoor is aangewezen, middelen tussen regio’s substitueert. De subsidies
worden verleend, bevoorschot, verantwoord en ten slotte vastgesteld. De vaststelling
geschiedt op basis van het eerstelijns verblijf dat de Wlz-uitvoerder heeft doen verlenen.
Per type eerstelijns verblijf wordt een bepaald subsidiebedrag per dag gehanteerd.
De Wlz-uitvoerders contracteren zorgaanbieders voor het verlenen van eerstelijns verblijf.
Deze zorg wordt verleend aan verzekerden die daar naar het oordeel van het CIZ voor
in aanmerking komen. Dit is een aanvullende taak van het CIZ die voortvloeit uit artikel
5.2.1 van het Besluit langdurige zorg (Blz). De verzekerden zijn een eigen bijdrage
verschuldigd voor eerstelijns verblijf. De wettelijke basis hiervoor is neergelegd
in artikel 11.1.5, derde lid, van de Wlz. Het betalingsverkeer tussen Wlz-uitvoerders
en zorgaanbieders loopt via het CAK, daarom worden de voorschotten op de subsidie
ook uitgekeerd aan het CAK. Het CAK int tevens de eigen bijdragen die de verzekerden
verschuldigd zijn voor eerstelijns verblijf.
Het budget voor deze subsidieregeling bedraagt € 180 miljoen (Kamerstukken II 2014/15,
34 104, nr. 83). Het budget is gebaseerd op een prognose op basis van realisatiegegevens van het
Zorginstituut voor eerstelijns verblijf over de eerste 8 maanden van 2015. Bij deze
prognose is er rekening mee gehouden dat in 2015 sprake was van een ingroeimodel waarbij
is gestart met nieuwe cliënten vanaf 1 januari 2015. Bestaande cliënten met een indicatie
kortdurend verblijf op 31 december 2014 hadden overgangsrecht Wlz (ten laste van Wlz).
Het budget wordt in twee stappen verdeeld over de Wlz-uitvoerders op basis van objectieve
criteria. Bij de eerste stap wordt € 160 miljoen verdeeld. De basis hiervoor zijn
de betalingsgegevens van het Zorginstituut over eerstelijns verblijf in de maanden
januari tot en met juli 2015. Voor de tweede stap is € 20 miljoen beschikbaar. Verdeling
geschiedt op basis van betalingsgegevens over eerstelijns verblijf in de eerste zeven
maanden van 2016.
Het budget van € 180 miljoen voor 2016 is gebaseerd op daadwerkelijk gebruik van eerstelijns
verblijf in 2015. Zoals hierboven vermeld, zijn in de derde voorgangrapportage hervorming
van de langdurige zorg van 3 november 2015 vijf vervolgstappen voor 2016 beschreven
gericht op budgettaire beheersbaarheid van het budgettaire kader voor eerstelijns
verblijf 2016. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidiebudget
voor eerstelijns verblijf wordt naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gekeken voor dekking
van eventuele tekorten (Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 83).
Fraude en administratieve lasten
Volledigheidshalve wordt voor de beoordeling van de fraudegevoeligheid en de gevolgen
voor de administratieve lasten verwezen naar de toelichting op de Subsidieregeling
eerstelijns verblijf 2015. De regeling en de subsidiesystematiek zijn in 2016 immers
nagenoeg hetzelfde. Wat de administratieve lasten betreft wordt nog opgemerkt dat
het aantal subsidiebedragen voor de prestaties is teruggebracht van zes naar drie
en dat voor de tussentijdse verhoging van de subsidie – anders dan in 2015 – geen
aanvraag nodig is.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1
In artikel 1.1 zijn begripsbepalingen opgenomen, waarvan de meeste voor zich spreken.
Ter toelichting op de definitie van eerstelijns verblijf wordt volledigheidshalve
ook verwezen naar bovengenoemde voorlopige duiding van eerstelijns verblijf van het
Zorginstituut.
Het gaat bij eerstelijns verblijf om medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband
met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, waarbij 24-uurs toezicht
of zorg in de nabijheid aanwezig is, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging
of paramedische zorg. Onder eerstelijns verblijf valt ook de zogenaamde geïndiceerde
preventie. Dit betekent dat eerstelijns verblijf ook verleend kan worden in verband
met een hoog risico op behoefte aan zorg.
Zorg zoals huisartsen die plegen te bieden omvat het professionele arsenaal van de
huisartsen, zoals de beroepsgroep dit beschreven heeft in bijvoorbeeld richtlijnen,
standaarden, beroepsvisies of deskundigheidsgebieden. Dit betekent dat tijdens het
verblijf dit arsenaal van de huisarts wordt ingezet. Dit omvat een verscheidenheid
aan activiteiten, bijvoorbeeld observeren, bewaken, toezicht houden, diagnosticeren,
medicatie toedienen of huisartsgeneeskundige verrichting doen. Uit observeren en diagnosticeren
volgt dat er nog geen sprake hoeft te zijn van een medische diagnose. De zinsnede
betekent ook dat de huisarts de (eind)verantwoordelijkheid heeft voor de verzekerde
tijdens het verblijf. Hij kan deze overdragen aan een andere arts, bijvoorbeeld een
specialist ouderengeneeskunde, die tijdens het verblijf wordt ingeschakeld.
Belangrijk is de voorwaarde dat het verblijf medisch noodzakelijk is. In principe
wordt huisartsenzorg op de praktijk van de huisarts geleverd of in de eigen omgeving
van de cliënt. Als de zorg daar niet verantwoord en adequaat geleverd kan worden en
toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is, kan de huisarts besluiten
dat er reden is voor een tijdelijke opname.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uit bovenstaande beschrijving ook volgt dat
geriatrische revalidatiezorg niet wordt aangemerkt als eerstelijns verblijf.
Het oordeel van het CIZ is geregeld in het Blz. Dit oordeel van het CIZ over eerstelijns
verblijf dient te worden onderscheiden van het indicatiebesluit. Een indicatiebesluit
wordt ook genomen door het CIZ, maar dat gaat over het recht op zorg in de zin van
de Wlz. Het indicatiebesluit is geregeld in de Wlz zelf.
Artikel 1.2
Ingevolge het eerste lid wordt de subsidie verstrekt aan de Wlz-uitvoerder die is
aangewezen als zorgkantoor. De Wlz-uitvoerder laat eerstelijns verblijf leveren. Daartoe
sluit de Wlz-uitvoerder contracten met de zorgaanbieders in zijn regio of regio’s.
In het tweede lid zijn de drie prestaties opgenomen waarvoor subsidie wordt verstrekt.
Het betreft eerstelijns verblijf basis, eerstelijns verblijf intensief en eerstelijns
verblijf palliatief terminaal. Alle vormen van eerstelijns verblijf – zijnde medisch
noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen
de plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische
zorg – worden gekenmerkt door de beschikbaarheid van 24-uurs toezicht of zorg in de
nabijheid. De omschrijving van de prestaties is in nauw overleg met Zorginstituut,
CIZ en Verenso verbeterd ten opzichte van de subsidieregeling ten behoeve van 2015.
Vooral het onderscheid tussen eerstelijns verblijf basis en eerstelijns verblijf intensief
is verduidelijkt. Dit onderscheid verbetert de indicatiestelling voor eerstelijns
verblijf vanaf 2016, ondersteunt het CIZ bij invoering van een steekproefsgewijze
toetsing vanaf 2016 en draagt bij aan het scherper onderscheid maken tussen de eerstelijns
verblijfsprestaties.
Bij eerstelijns verblijf basis is sprake van een enkelvoudige aandoening waarvoor
medisch noodzakelijk kortdurend verblijf aangewezen is. De zorg richt zich op de aandoening
waarvoor cliënt is opgenomen. De cliënt krijgt hulp bij binnenhuis verplaatsen en
transfers. Verder krijgt de cliënt hulp bij ten minste wassen, kleden en toiletgang.
Er is geen overname van dergelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen nodig.
Bij eerstelijns verblijf intensief is sprake van meerdere, elkaar beïnvloedende aandoeningen
of beperkingen. Het kan gaan om één aandoening en één of meer beperkingen, één beperking
en één of meer aandoeningen, twee of meer aandoeningen en twee of meer beperkingen.
Van belang is dat deze aandoeningen en/of beperkingen elkaar beïnvloeden. Cliënt is
door de meervoudigheid van aandoeningen en/of beperkingen extra kwetsbaar. Deze kwetsbaarheid
vereist passende zorg, die intensiever is dan de zorg die vereist is bij een enkelvoudige
aandoening of beperking. Er kan sprake zijn van een noodzaak tot toezicht en sturing
vanwege beperkingen in concentratie, oriëntatie, geheugen of denken. De cliënt heeft
ernstige beperkingen bij binnenhuis verplaatsen en transfers. Verder is de cliënt
ook niet meer met hulp in staat zich te wassen, te kleden en naar de toilet te gaan.
Dergelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen worden dan ook overgenomen
Bij eerstelijns verblijf palliatief heeft een arts verklaard dat sprake is van een
levensbedreigende ziekte en dat de levensverwachting niet langer dan drie maanden
bedraagt. Daarbij is beoordeeld dat het onverantwoord is dat de cliënt zonder toezicht
alleen thuis is op de momenten dat de (professionele) zorgverlener er niet is. Indien
nodig worden mobiliteit en algemene dagelijkse levensverrichtingen overgenomen. De
geneeskundige zorg, verpleging, verzorging en paramedische zorg is afgestemd op de
levensbedreigende ziekte of aandoening waardoor de cliënt een levensverwachting van
niet langer dan drie maanden heeft.
In het derde, vierde en vijfde lid wordt afgebakend voor welke verzekerden eerstelijns
verblijf gesubsidieerd wordt. Het CIZ besluit of een verzekerde in aanmerking komt
voor eerstelijns verblijf. Dit wordt verder geregeld bij of krachtens het Blz, waar
hier kortheidshalve naar verwezen wordt.
In het vierde lid zijn drie groepen verzekerden opgenomen waarvoor prestaties niet
voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking komen. Het uitgangspunt voor
de subsidie op grond van deze subsidieregeling is dat een (reguliere) Wlz-indicatie
een contra-indicatie is voor eerstelijns verblijf. Daarom is in onderdeel a geregeld
dat prestaties niet voor subsidie in aanmerking komen als verzekerden een geldig indicatiebesluit
hebben voor een zorgzwaartepakket of zorgprofiel en zij verblijven in een instelling.
Tevens komen prestaties niet voor subsidie in aanmerking als verzekerden een geldig
indicatiebesluit hebben voor een hoog zorgzwaartepakket of hoog zorgprofiel en zij
thuis wonen. Indien er tijdens het eerstelijns verblijf wordt geconstateerd dat verzekerde
is aangewezen op Wlz-zorg dient de doorstroom naar Wlz zo snel mogelijk plaats te
vinden. Daarom worden de beleidsregels indicatiestelling Wlz per 1 januari 2016 gewijzigd
om vanaf 2016 de tijdige doorstroom vanuit eerstelijns verblijf naar de Wlz te bevorderen.
Op het basisprincipe dat een (reguliere) Wlz-indicatie een contra-indicatie is voor
eerstelijns verblijf zijn in het overgangsjaar 2016 nog een drietal uitzonderingen.
Het betreft drie uitzonderingen die in 2016 overgangsrecht Wlz hebben. Het betreft
onder meer de groep Wlz-indiceerbaren waarvoor nu een herindicatietraject is gestart
gericht op beëindiging van het overgangsrecht per 1 januari 2017. De prestaties aan
de drie groepen verzekerden komen dus in het overgangsjaar 2016 wel voor subsidie
in aanmerking.In het overgangsjaar 2016 wordt er omwille van uitvoerbaarheid, controleerbaarheid
en rechtmatigheid voor gekozen om het mogelijk te maken dat prestaties aan deze groepen
voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking kunnen komen. Het CIZ kan besluiten
of deze verzekerde in aanmerking komt voor eerstelijns verblijf in 2016. Bij de onderbrenging
van eerstelijns verblijf onder de reikwijdte van de Zvw per 2017 wordt dit opnieuw
bezien.
Het vierde lid, onderdeel a, onder 1°, regelt de eerste uitzondering, namelijk de
groep verzekerden die ingevolge het overgangsrecht, bedoeld in artikel 11.1.1, vierde
lid, van de Wlz, worden gelijkgesteld met verzekerden die een indicatiebesluit op
grond van de Wlz hebben. Dit betreft verzekerden die woonden in een kleinschalig wooninitiatief.
Zolang zij in een kleinschalig wooninitiatief wonen, worden ze gelijkgesteld met verzekerden
met een indicatiebesluit. In het vierde lid, onderdeel a, onder 2°, is geregeld dat
prestaties aan verzekerden die op grond van artikel 11.1.1, zesde lid, van de Wlz
een indicatiebesluit hebben ontvangen wel voor subsidie op grond van deze regeling
in aanmerking kunnen komen. Tot slot is in het vierde lid, onderdeel a, onder 3°,
de derde uitzondering opgenomen. Hierbij gaat het om verzekerden, bedoeld in de artikelen
9.3a en 9.3b van de Rlz, worden ook wel aangeduid als Wlz-indiceerbaren. Het overgangsrecht
voor deze verzekerden is verlengd tot 1 januari 2017. In de periode tot 2017 hebben
zij nog een recht op AWBZ-zorg in functies en klassen. In een herindicatietraject
wordt vastgesteld of deze verzekerden ook daadwerkelijk in aanmerking komen voor een
(reguliere) Wlz-indicatie op basis van een Wlz-profiel.
Thuiswonende verzekerden met een laag zzp – dit zijn de verzekerden, bedoeld in artikel
11.1.1, derde lid, Wlz – hebben per 1 januari 2016 of zoveel eerder als hun (AWBZ-)indicatie
in 2015 afliep afgezien van hun recht op AWBZ-zorg. Aan deze groep verzekerden is
voorgelegd of zij thuis willen blijven wonen of dat zij kiezen voor opname in een
instelling. Indien zij hebben gekozen voor thuis wonen zijn zij voor hun zorg aangewezen
op hun zorgverzekering of op de Wmo 2015. Deze verzekerden behouden echter het recht
om langdurig in een Wlz-instelling te gaan verblijven voor een permanente opname.
Dit recht wordt ook wel geduid als een terugkeergarantie. Het is niet de bedoeling
dat louter dat verblijfsrecht (terugkeergarantie) ertoe leidt dat betrokkenen geen
gesubsidieerd kortdurende eerstelijnsverblijf kunnen genieten. Prestaties aan deze
groep verzekerden kunnen dan ook wel in aanmerking komen voor subsidie op grond van
deze regeling.
Aangezien verzekerden met een ADL-indicatie geen (reguliere) Wlz-indicatie hebben,
kunnen prestaties aan deze verzekerden wel in aanmerking komen voor subsidie op grond
van deze regeling.
In het vierde lid, onderdelen b en c, is geregeld dat prestaties niet voor subsidie
op grond van deze regeling in aanmerking komen indien het gaat om verzekerden die
op grond van artikel 11.1.1, eerste of tweede lid, van de Wlz worden gelijkgesteld
met verzekerden die een indicatie op grond van de Wlz.
In geval van verzekerden die in een instelling verblijven (zowel verzekerden geïndiceerd
vanaf 1 januari 2015 als verzekerden die op grond van artikel 11.1.1, eerste en tweede
lid, van de Wlz worden gelijkgesteld met verzekerden die een indicatie op grond van
de Wlz hebben) dient de zorg zoals omschreven in artikel 1.2 geleverd te worden in
de instelling waar de verzekerde woont. Thuiswonende Wlz-verzekerden o.b.v. een Wlz-profiel
(zowel verzekerden geïndiceerd vanaf 1 januari 2015 als verzekerden met een hoog-zzp
op grond van artikel 11.1.1, eerste lid, van de Wlz worden gelijkgesteld met verzekerden
die een indicatie op grond van de Wlz hebben) dienen zich voor een tijdelijke opname
te wenden tot het zorgkantoor. Een thuiswonende verzekerde die zijn zorg thuis verzilvert
middels modulair pakket thuis of volledig pakket thuis kan aan het zorgkantoor vragen
om tijdelijke omzetting van voornoemde leveringsvormen naar zorg in natura in een
instelling.
Zekerheidshalve is in het vijfde lid tevens bepaald dat eerstelijns verblijf niet
subsidiabel is als het zorg betreft die onder de Zvw bekostigd wordt aan de hand van
prestatiebeschrijvingen van de NZa. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt verblijft ten behoeve
van medisch-specialistische zorg of ten behoeve van geriatrische revalidatiezorg.
Eerstelijns verblijf vormt een belangrijke aanvulling op andere varianten van verblijf
in de Zvw. Met het amendement Dik-Faber is nadrukkelijk beoogd geen verandering te
brengen in de huidige financiering van opname voor medisch-specialistische zorg in
een ziekenhuis en voor de geriatrische revalidatiezorg. Ook zorg of diensten die anderszins
gefinancierd kunnen worden op grond van een andere wettelijk voorschrift, zoals de
Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling of de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015, valt buiten de subsidie. Samenloop van bekostiging uit hoofde van de Tijdelijke
subsidieregeling extramurale behandeling met bekostiging op grond van deze regeling
is niet mogelijk. In de brief aan de Tweede Kamer van 21 november 2014 (Kamerstukken
II 2013/14, 33 578, nr. 13) is uitvoerig ingegaan op de afbakening van kortdurende zorg met verblijf in het
gemeentelijk domein (Jeugdwet en Wmo 2015), in de Zvw en in de Wlz. Met de voorlopige
duiding van het Zorginstituut over eerstelijns verblijf gaat ook in op de afbakening
van eerstelijns verblijf met andere vormen van verblijf onder de Zvw en met verblijf
in andere domeinen.
In het zesde lid is bepaald dat slechts subsidiabel is eerstelijns verblijf in een
instelling met een toelating voor verblijf. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk
onder de AWBZ en de beoogde praktijk in de Zvw. Wanneer Wlz-uitvoerders andere instellingen
inschakelen, ontvangen zij daarvoor geen subsidie. De inhoud van het verblijf waarvoor
een toelating is verkregen is overigens meeromvattend dan de prestaties eerstelijns
verblijf. Met het oog op 2017 zal in 2016 nader worden gekeken naar de behandelcomponent
van eerstelijns verblijf.
Artikel 1.3
De bedragen per regio zijn gebaseerd op maandelijkse betalingsgegevens over eerstelijns
verblijf die Wlz-uitvoerders aan het Zorginstituut aanleveren. Bepalend is de septembermonitor
2015 van het Zorginstituut waarin de betalingsgegevens over eerstelijns verblijf in
de maanden januari tot en met juli 2015 zijn verwerkt.
Per Wlz-uitvoerder wordt één subsidie verstrekt. Indien een Wlz-uitvoerder voor twee
of meer regio’s als zorgkantoor is aangewezen, wordt de subsidie niet per regio toegekend
en afgerekend. Het is mogelijk dat een Wlz-uitvoerder die voor meerdere regio’s als
zorgkantoor is aangewezen middelen tussen regio’s substitueert. De bedragen die bij
de regio’s van de Wlz-uitvoerder staan vermeld, worden bij elkaar opgeteld. Op die
manier ontstaat één maximaal te verlenen subsidiebedrag voor alle regio’s van de Wlz-uitvoerder
tezamen. In totaal wordt zo € 160 miljoen euro verdeeld.
Artikelen 2.1 en 2.2
Om subsidie te kunnen ontvangen, dient de Wlz-uitvoerder een aanvraag in bij het Zorginstituut.
Dat kan tot vier weken na de publicatie van deze regeling in de Staatscourant. Deze
termijn is krapper dan gebruikelijk bij het aanvragen van subsidies. De Wlz-uitvoerders
en het Zorginstituut zijn echter nauw betrokken geweest bij het vormgeven van deze
regeling. Zij treffen al de nodige voorbereidingen voor een snelle uitvoering.
Meer informatie over de aanvraagprocedure, zoals het aanvraagformulier, is te verkrijgen
bij het Zorginstituut. Het Zorginstituut kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) naar aanleiding van de aanvraag nadere gegevens verlangen over (de vertegenwoordiging
van) de Wlz-uitvoerder.
Artikelen 3.1 en 3.2
De beslistermijn van vier weken is korter dan gebruikelijk bij het verlenen van subsidies.
De reden hiervoor is zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de subsidie
voor 2016 zodat de Wlz uitvoerders het contracteren van deze zorg kunnen afronden.
In de subsidieverlening staat het maximum bedrag dat aan subsidie wordt verstrekt.
Bij de vaststelling zal het bedrag van de verleende subsidie niet overschreden worden.
Artikel 4.1
Bij het besluit tot verlening van de subsidie verleent het Zorginstituut voorschotten.
Aangezien het CAK uit hoofde van artikel 6.1.2 Wlz verantwoordelijk is voor de betaling
aan zorgaanbieders namens de Wlz-uitvoerders, worden de voorschotten uitbetaald aan
het CAK. Dat geschiedt maandelijks.
Artikel 4.2
De verzekerde is een eigen bijdrage verschuldigd voor eerstelijns verblijf. De wettelijke
basis hiervoor is neergelegd in artikel 11.1.5, derde lid, van de Wlz. Deze heffing
zal plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen bij of krachtens het Blz. In de praktijk
betekent dit dat voor eerstelijns verblijf (met een korte looptijd dan zes maanden)
de lage intramurale eigen bijdrage zal worden geheven.
Artikel 4.3
Deze bepaling bevat een algemeen geformuleerde verplichting van de subsidieontvanger.
De subsidieontvanger wordt geacht doeltreffend en doelmatig te werk te gaan. Voor
doeltreffend en doelmatig opereren is het nodig de activiteiten weloverwogen aan te
sturen en de personele, materiële en financiële middelen verstandig in te zetten.
Voor de subsidiëring van eerstelijns verblijf betekent dit dat de Wlz-uitvoerder weloverwogen
contracten aangaat met zorgaanbieders waarin voldoende waarborgen zijn opgenomen omtrent
het verlenen van subsidiabel eerstelijns verblijf en waarin adequate afspraken zijn
gemaakt over de verschillende eerstelijns verblijfprestaties. De omvang van de gecontracteerde
zorg is, rekening houdend met het beschikbare budget, afgestemd op de behoefte in
de regio of regio’s van de Wlz-uitvoerder.
Artikel 4.4
De subsidieontvanger dient in ieder geval de gegevens bij te houden op basis waarvan
uiteindelijk de subsidie wordt bevoorschot en vastgesteld. Dit zijn de verrichte betalingen
en prestaties. Uit de administratie dient onder meer aan de hand van contracten en
facturen de opbouw van de subsidiedeclaratie te herleiden te zijn. Nagegaan moet kunnen
worden of de verrichte betalingen en prestaties aan de eisen voor subsidiëring voldoen.
Artikel 4.5
Deze bepaling schrijft in drie situaties een meldingsplicht voor. Ten eerste is de
subsidieontvanger verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie
is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht. Ten tweede geldt een
meldingsplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de aan de
subsidie verbonden verplichtingen. Ten derde kunnen zich, los van de activiteiten
en verplichtingen, ook andere wijzigingen in de omstandigheden voordoen die van belang
zijn voor de subsidieverstrekking en daarom gemeld dienen te worden. Een evident voorbeeld
doet zich voor indien de subsidieontvanger in surseance van betaling is geraakt of
haar faillissement wordt aangevraagd of uitgesproken. Ook een statutenwijziging of
een fusie kan tot een zodanige meldingsplicht leiden.
Het voldoen aan de meldingsplicht is van groot belang. Op basis van tijdige informatie
van de subsidieontvanger kan de subsidie immers nog lopende de subsidieperiode worden
aangepast. De regeling voorziet in de mogelijkheid om subsidiemiddelen die naar aanleiding
van meldingen vrijvallen opnieuw te verdelen.
Artikel 4.6
Het is van belang om inzicht te kunnen verkrijgen in de praktijk. Aan de hand van
dat inzicht kan de toekomstige vormgeving van eerstelijns verblijf verder vorm gegeven
worden. Subsidieontvangers zijn derhalve verplicht om mee te werken aan onderzoek
daarnaar.
Verder kan nader onderzoek ook nodig zijn voor een beslissing over het verstrekken
van een subsidie.
Artikel 4.7
Op voorhand dienen zich geen verdere verplichtingen voor de subsidieontvanger aan.
Het is evenwel niet uitgesloten dat het Zorginstituut naar aanleiding van een aanvraag
van subsidie het toch opportuun acht een verplichting op te leggen. Deze mogelijkheid
is beperkt tot verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel
van de subsidie.
Artikel 4.8
De uitgaven ten behoeve van eerstelijns verblijf worden gemonitord. De verrichte prestaties
worden namens de Wlz-uitvoerder door het CAK betaald. De betalingen worden maandelijks
achteraf gedaan. In de daaropvolgende maand rapporteren de Wlz-uitvoerders aan het
Zorginstituut welk bedrag daadwerkelijk is betaald. De rapportage in bijvoorbeeld
september 2016 bevat dus een opgave van het bedrag dat in augustus 2016 is betaald
voor eerstelijns verblijf dat kan zijn verleend in de periode van 1 januari tot en
met 31 juli 2016. De optelsom van de rapportages die tot en met september 2016 zijn
ingediend, wordt ook wel aangeduid als ‘de septembermonitor 2016’.
De eerste opgave heeft betrekking op betalingen die in februari 2016 zijn gedaan voor
eerstelijns verblijf in de maand januari. Deze eerste opgave moet uiterlijk 15 maart
2016 worden ingediend. De laatste opgave moet uiterlijk 15 februari 2017 worden ingediend.
Artikel 5.1
Deze bepaling regelt de bevoegdheid dat het Zorginstituut de verleende subsidiebedragen
kan verhogen. Het Zorginstituut verhoogt de verleende subsidiebedragen aan de hand
van objectieve maatstaven. Dit gebeurt op basis van de daadwerkelijke betalingen die
de Wlz-uitvoerder tot en met augustus 2016 heeft gedaan voor prestaties die zijn verricht
in de eerste zeven maanden van 2016. Dit is de septembermonitor 2016. Een verhoging
kan aan de orde zijn als op basis van de septembermonitor 2016 aannemelijk is dat
de verleende subsidie ontoereikend zal zijn voor het uitvoering geven aan het verrichten
van prestaties gedurende het gehele subsidiejaar 2016. Dat is het geval als het totaal
van de betalingen door een Wlz-uitvoerder volgens de septembermonitor 2016 meer dan
55% bedraagt van de initiële subsidieverlening. Wlz-uitvoerders die in totaal 55%
of minder hebben betaald voor verrichte prestaties dan het bedrag van de initiële
subsidieverlening, komen niet in aanmerking voor verhoging van de subsidie. Het percentage
van 55 is zodanig gekozen dat Wlz-uitvoerder die voor prestaties in de eerste zeven
maanden van 2016 (58% van het aantal kalenderdagen in 2016) minimaal 95% heeft betaald
ten opzichte van 58% van het verleende subsidiebedrag voor een verhoging in aanmerking
komt: 95% maal 58% = 55%. Indien er voor prestaties in de eerste zeven maanden 95%
of minder is betaald ten opzichte van 58% van het subsidiebedrag, dan is niet aannemelijk
dat het verleende subsidiebedrag op jaarbasis ontoereikend zal zijn.
Artikel 5.2
Anders dan in 2015 is een aanvraag van de verhoging van de subsidieverlening niet
nodig. De verhoging wordt door het Zorginstituut ambtshalve toegekend op basis van
de septembermonitor 2016.
De verhoging per subsidieontvanger is niet bij voorbaat bepaald. De voor deze herverdeling
beschikbare middelen à € 20 miljoen mogen immers niet overschreden worden. Voor het
toekennen van verhoging worden de middelen verdeeld over de subsidieontvangers naar
rato van het bedrag dat de subsidieontvanger volgens de septembermonitor 2016 heeft
betaald voor verrichte prestaties.
Artikel 6.3
De subsidie wordt achteraf vastgesteld. Voor de vaststelling worden alle regio’s van
de Wlz-uitvoerder samengenomen. De subsidie wordt vastgesteld op basis van de prestaties
die de Wlz-uitvoerder in al zijn regio’s tezamen heeft doen verrichten. De subsidie
wordt derhalve niet vastgesteld op basis van de prestaties per regio. De verantwoording
van de verrichte prestaties betreft het aantal dagen eerstelijns verblijf basis, intensief
en palliatief terminaal. De verhouding tussen deze vormen van eerstelijns verblijf
is niet vooraf bepaald. Alleen het maximum bedrag van de subsidie is in de beschikking
tot verlening vastgelegd.
Artikel 6.4
Bij subsidies als de onderhavige die volgens een zogenaamd p*q-arrangement worden
verstrekt, wordt een assurancerapport van een accountant verlangd met betrekking tot
het aantal verrichte prestaties alsmede een rapport van feitelijke bevindingen over
de naleving van de subsidieverplichtingen. Aan de hand van deze documenten kan zekerheid
verkregen worden omtrent de betrouwbaarheid van niet-financiële informatie. Voor de
rapporten stelt het Zorginstituut modellen op. De rapporten worden opgemaakt aan de
hand van daartoe bestemde protocollen.
Artikel 6.5
De subsidie per prestatie is een vast bedrag per dag. Zoals eerder toegelicht zijn
er in 2016 drie prestaties, te weten eerstelijns verblijf basis, eerstelijns verblijf
intensief en eerstelijns verblijf palliatief. In 2015 werd daarbij per prestatie onderscheid
gemaakt tussen twee vaste subsidiebedragen. In overleg met Wlz-uitvoerders en Actiz
is afgesproken het aantal vaste subsidiebedragen in 2016 te reduceren tot drie. Voor
elk van de drie prestaties wordt één vast subsidiebedrag gehanteerd. De tarieven zijn
bepaald op 98% van de maximum beleidsregelwaarden van ZZP VV3, VV6 en ZZP VV10 uit
de Beleidsregels CA-BR-1607 en CA-BR1613 van de NZa voor 2016. In de vaste subsidiebedragen
is ook 98% van de bedragen voor de normatieve huisvestingscomponent en de normatieve
inventariscomponent voor ZZP VV3, VV6 en VV10 uit de Beleidsregel CA-BR1613 van de
NZa voor 2016 opgenomen. Bij de indikking van het aantal vaste subsidiebedragen van
twee naar één per prestatie in 2016 is gebruik gemaakt van de gewogen gemiddelden
van de twee subsidiebedragen die in 2015 per prestatie werden gebruikt. De basis voor
deze weging is de septembermonitor 2015 van het Zorginstituut waarin de betalingsgegevens
over eerstelijns verblijf in de maanden januari tot en met juli 2015 zijn verwerkt
en waarin voor elk van de zes in 2015 gehanteerde subsidiebedragen het aantal verrichte
betalingen is opgenomen.
Artikel 7.1
Deze regeling geldt alleen voor 2016. Daarna gaat eerstelijns verblijf op nader te
bepalen wijze alsnog deel uitmaken van de dekking van de Zvw.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn