Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 10 februari 2015, nr. WJZ/15014101, tot tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2015–2016)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijf:

bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

runderdrijfmest:

drijfmest als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit gebruik meststoffen, en afkomstig van runderen uit de diercategorieën met de diernummers 100, 101, 102, 104 en 120, als bedoeld in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Meststoffenwet.

Artikel 2

Vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, wordt verleend voor zover het gaat om de aanwending van runderdrijfmest, waarbij de runderdrijfmest:

  • a. geproduceerd is op het eigen bedrijf;

  • b. op grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt aangewend;

  • c. niet wordt aangewend binnen een afstand van ten minste twee meter vanaf de insteek van een watergang.

Artikel 3

  • 1. Aan de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a. in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

      • 1°. bestaat minimaal 85 procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland,

      • 2°. bedraagt de kunstmestgift op het bedrijf minder dan 100 kilogram stikstof per hectare grasland,

      • 3°. is het stikstofoverschot op het bedrijf maximaal 125 kilogram stikstof per hectare, berekend volgens het principe van een stikstofbalans op bedrijfsniveau, en

      • 4°. worden de runderen met de diernummers 100, 101, 102, 104 en 120, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in de periode 1 april tot en met 30 november minimaal 150 dagen per jaar gedurende minimaal 6 uur per dag geweid;

    • b. op het bedrijf mag geen andere dierlijke mest worden aangevoerd dan rundermest;

    • c. uiterlijk 7 dagen voordat van de vrijstelling gebruik wordt gemaakt, meldt de landbouwer het bedrijf voor de toepassing van artikel 2 aan bij de minister waarmee de landbouwer verklaart te voldoen aan artikel 2 en aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a en b, en het tweede lid;

    • d. de landbouwer houdt gegevens bij waarmee aannemelijk kan worden gemaakt dat aan de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen a en b, en het tweede lid, is voldaan en bewaart deze gegevens en een afschrift van de aanmelding als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

  • 2. De vrijstelling voor een bedrijf waar in ieder geval runderen met diernummer 100, bedoeld in bijlage D, tabel I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet worden gehouden, wordt verleend onder de voorwaarde dat in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling:

    • 1°. de melkproductie van het bedrijf niet hoger dan 14.000 kilogram per hectare is, indien de op het bedrijf geproduceerde mest niet volledig kan worden geplaatst op het eigen bedrijf, en

    • 2°. het gemiddeld gewogen ureumgetal van de op het bedrijf tijdens de perioden van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 december tot en met 31 december geproduceerde melk lager is dan 21 milligram per 100 gram melk.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op 1 januari 2017.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2015–2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 februari 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

In 2014 was het landbouwers die op hun bedrijf melkkoeien hielden toegestaan om onder de in de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden 2014 opgenomen voorwaarden runderdrijfmest bovengronds aan te wenden. Deze vrijstellingsregeling maakte het mogelijk om af te wijken van de verplichting om drijfmest emissiearm aan te wenden. In de toelichting bij deze regeling was aangegeven dat de vrijstellingsregeling werd getroffen voor één jaar en dat op basis van een evaluatie een besluit zou worden genomen over verlenging.

De evaluatie heeft geleid tot de onderhavige vrijstellingsregeling. Deze regeling strekt ter voortzetting van de uitvoering van de motie van het lid van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2012/13, 33 037, nr. 68), waarin de regering wordt gevraagd aan maximaal honderd gecertificeerde kringloopboeren van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW) voor een periode van vijf jaar vrijstelling te verlenen voor bovengrondse aanwending van drijfmest teneinde deze periode te gebruiken voor vervolgonderzoek en doorontwikkeling.

In onderhavige vrijstellingsregeling is deze motie, net als in de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden 2014, niet in alle aspecten uitgewerkt. Gelet op het gelijkheidsbeginsel kan de vrijstelling niet worden beperkt tot uitsluitend gecertificeerde leden van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW). In plaats daarvan zijn de relevante kenmerken van het certificaat van de twee verenigingen als voorwaarde opgenomen om gebruik te mogen maken van de vrijstelling. Gevolg daarvan is dat niet is geborgd dat maximaal 100 bedrijven van de voorziening gebruik maken. Dit is uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 86). De onderhavige vrijstellingsgreling geldt voor de jaren 2015 en 2016. In 2016 zal opnieuw een evaluatie worden uitgevoerd. Aan de onderhavige vrijstellingsregeling wordt een aantal nieuwe voorwaarden gesteld, waarop in de onderstaande paragrafen wordt ingegaan. Het basisprincipe daarbij blijft de kringloopgedachte.

2. Evaluatie vrijstellingsregeling 2014

In oktober 2014 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken een evaluatie uitgevoerd. Uit de evaluatie komt naar voren dat in 2014 250 bedrijven zich hebben aangemeld. Het is niet duidelijk of deze bedrijven daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling. Dit kan ook alleen maar worden nagegaan als alle bedrijven die zich hebben aangemeld een bezoek krijgen of worden gebeld; dat is niet gebeurd.

Uit de tekst van de vrijstellingsregeling voor 2014 viel niet duidelijk op te maken of de vrijstelling zich beperkte tot bedrijven waar melkkoeien werden gehouden. In de toelichting stond wel dat deze vrijstellingsregeling melkveebedrijven onder voorwaarden toestaat op het eigen bedrijf de runderdrijfmest die op het bedrijf is geproduceerd, bovengronds aan te wenden. In de praktijk hebben ook bedrijven zonder melkvee, maar wel met ander weidend rundvee, gebruik gemaakt van de vrijstellingsregeling.

Op drie van de bedrijven werden naast runderen tevens varkens gehouden en op twee bedrijven werden tevens kippen gehouden. Ruim een derde van de bedrijven hield geen melkkoeien.

De melkveebedrijven die zich in 2014 hebben aangemeld blijken gemiddeld kleiner in bedrijfsomvang te zijn dan de gemiddelde bedrijfsomvang van de melkveebedrijven in Nederland. Bij de bedrijven die ook of geen melkkoeien hielden, bestond het rundvee voornamelijk uit jongvee ter vervanging van melkvee (voor andere bedrijven) en zoogkoeien en daaraan te relateren runderen als jongvee voor vervanging en overig jongvee voor de vleesproductie. Daar een deel van de kringloopbedrijven (ook) andere runderen dan melkvee hield, die ook worden geweid, wordt in de onderhavige vrijstellingsregeling expliciet gemaakt welke categorieën runderen onder de vrijstelling vallen. Hiervoor wordt verwezen naar de diernummers die zijn opgenomen in bijlage B, tabel I, bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Op 40% van de aangemelde bedrijven werd naast runder(drijf)mest ook mest van andere diersoorten aangevoerd; daarbij ging het vooral om varkensdrijfmest. Het laatste past niet in de geest het principe van het kringloopboeren. Daarom is als thans extra opgenomen dat, alleen mest van runderen mag worden aangevoerd op de bedrijven. Deze mest kan zowel drijfmest als vaste mest zijn. Naar verwachting zullen minder bedrijven kunnen voldoen aan deze eis, waardoor het aantal aanmeldingen in 2015 wordt geschat op 150. Daarbij is ook rekening gehouden met bedrijven met runderen die in 2014 geen melkkoeien hadden.

Circa 12% van de bedrijven voldeed in 2013 niet aan de voorwaarde dat minimaal 85% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland bestond. Voor een even groot aandeel bedroeg de kunstmestgift meer dan 100 kg stikstof per hectare grasland. De verwachting is dat het niet voldoen aan (een van) deze twee voorwaarden verbetert door de beperking dat er alleen rundermest mag worden aangevoerd.

De aangemelde melkveebedrijven bleken in 2013 op enkele bedrijven na te voldoen aan de voorwaarde van maximaal 14.000 kg melk per hectare. Deze voorwaarde mag worden overschreden als alle mest binnen de grenzen van gebruiksnormen op het eigen bedrijf kan worden geplaatst. In een enkel geval had een aangemelde bedrijf een zodanig hoge melkproductie per hectare, dat duidelijk is dat niet werd voldaan aan deze voorwaarde.

Voor de overige voorwaarden geldt dat de naleving ervan alleen via de administratie van de deelnemende bedrijven kan worden nagegaan.

3. Voorwaarden vrijstellingsregeling 2015-2016

In de onderhavige vrijstellingsregeling zijn de voorwaarden van de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden 2014 overgenomen en op een aantal punten gewijzigd. De landbouwer moet niet alleen in het voorgaande jaar hebben voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 3, maar ook in het jaar dat hij gebruik maakt van de vrijstelling.

De vrijstelling is alleen van toepassing op runderdrijfmest die geproduceerd is op het eigen bedrijf. De runderen moeten in de periode van 1 april tot en met 30 november minimaal 150 dagen per jaar gedurende minimaal 6 uur per dag worden geweid. Deze voorwaarde is gewijzigd ten opzichte van de voorwaarde van de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden 2014. In die regeling gold de verplichting tot weiden alleen voor runderen op een bedrijf met melkkoeien; in de onderhavige regeling wordt op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen melkkoeien en ander weidend rundvee. Daarnaast is de periode waarbinnen de runderen moeten worden geweid vastgelegd. Het aantal dagen en het aantal uren per dag is ongewijzigd overgenomen. Om expliciet te maken om welke runderen het gaat, wordt verwezen naar bepaalde diernummers die zijn opgenomen in bijlage D, tabel I, bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

In de voorwaarde over het ureumgetal is opgenomen dat het gaat om het gemiddelde ureumgetal in de stalperiode. Doorgaans loopt deze van 1 november in jaar x tot 1 mei in jaar x+1. Het kan voorkomen dat door gunstige weersomstandigheden de melkkoeien tot eind november nog buiten kunnen lopen, of in het voorjaar al in het begin van de maand april naar buiten kunnen. In de regeling is opgenomen dat voor het ureumgetal de periode van 1 december tot en met 31 maart geldt. Dit is twee maanden korter dan de periode die was opgenomen in de vrijstellingsregeling voor 2014, omdat op verschillende deelnemende bedrijven weidegang zowel aan het einde als aan het begin van de vermelde periode in de regeling van 2014 plaatsvond.

Aan de voorwaarde over het stikstofoverschot per hectare is toegevoegd dat deze op basis van een stikstofbalans op bedrijfsniveau moet worden berekend. Deze berekening van de stikstofbalans dient vergelijkbaar te zijn met de wijze waarop het bedrijfsoverschot in de KringloopWijzer wordt berekend. Onderliggende informatie voor het berekenen van dit bedrijfsoverschot dient bijgehouden en bewaard te worden in de administratie.

Deelnemende bedrijven mogen alleen rundermest (zowel drijfmest als vaste mest) aanvoeren op het bedrijf. Deze dient volgens de voorschriften van het Besluit gebruik meststoffen te worden aangewend. Voor runderdrijfmest betekent dit dat deze mest dan wel emissiearm moet worden aangewend. De vrijstelling is alleen van toepassing op de runderdrijfmest die op het eigen bedrijf wordt geproduceerd.

Ondernemers moeten zich ook weer aanmelden om de vrijstelling te benutten (artikel 3, eerste lid, onderdeel c). Een ondernemer die gebruik wil maken van de vrijstelling moet bij de melding verklaren dat aan de voorwaarden is voldaan. Hij zal dat bij controle aannemelijk moeten kunnen maken met bewijsstukken zoals de aanmelding om deel te nemen aan de vrijstellingsregeling, de berekening van het stikstofoverschot per ha, gegevens van bijvoorbeeld leveranciers of afnemers, of verklaringen van deskundigen (artikel 3, eerste lid, onderdeel d). Als een ondernemer die bovengronds mest uitrijdt, aan een toezichthouder niet aannemelijk kan maken dat hij voldoet aan de voorwaarden van de vrijstellingsregeling, dan zal de toezichthouder verbaliserend optreden inzake het niet emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen. Indien deze ondernemer ook in aanmerking komt voor steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, betekent dit tevens dat de steunvoorwaarden niet worden nageleefd wat een korting op de subsidie oplevert.

4. Advies Technische Commissie Bodem

Over de vrijstelling is overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wet Bodembescherming, advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). Deze heeft haar bemerkingen gegeven in een advies van 20 januari 2015 (TCB A102(2015)).

De TCB houdt haar bezwaren tegen deze vrijstelling zoals zij die in haar advies in januari 2014 (TCB A091(2014) heeft verwoord voor de vrijstellingsregeling van 2014. Deze bezwaren betreffen met name de extra ammoniakvervluchtiging die hierbij optreedt, hetgeen volgens de TCB niet goed past bij het gedachtengoed van de kringloopboeren, en het gegeven dat blijvende aantasting van de functionaliteit van het bodemleven door emissiearme aanwendingstechnieken niet is aangetoond.

De TCB verwacht op basis van de uitgevoerde evaluatie en de aanvullende voorwaarden in de vrijstellingsregeling van 2015-2016 dat een beperkter aantal bedrijven gebruik zal gaan maken dan in de vrijstellingsregeling van 2014. De TCB vraagt in haar advies aandacht voor waarborgen dat deelnemende bedrijven daadwerkelijk aan de in de vrijstellingsregeling gestelde eisen voldoen. Daarnaast onderschrijft zij het belang van een tussenevaluatie in 2016, om mede op basis daarvan over de invulling van een vrijstelling voor de volgende jaren (van de motie) te beslissen.

5. Effecten bedrijfsleven en overheid

5.1 Regeldruk

De kosten die bedrijven moeten maken om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan worden geraamd op een bedrag van circa 120 euro per bedrijf per jaar. Op basis van de bedrijfsgegevens waarover de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO.nl) beschikt, zouden 150 bedrijven kunnen voldoen aan de voorwaarden. Als al deze bedrijven zich ook daadwerkelijk aanmelden, zouden de totale kosten voor bedrijven uitkomen op circa 18.000 euro. Deze kosten hebben vooral betrekking op administratieve lasten, niet zozeer op nalevingslasten, hoewel ze nadrukkelijk met elkaar samenhangen: aanmelden, bijhouden en bewaren van gegevens om aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de in de vrijstellingsregeling opgenomen voorwaarden.

5.2 Uitvoering en handhaving

Deze paragraaf bevat een inschatting van de inspanningen van de overheid voor de uitvoering van deze vrijstelling en de naleving ervan. De uitvoerende instantie voor deze vrijstelling is RVO.nl. Nederlandse voedsel- en warenautoriteit (verder: NVWA) en de politie zien toe op de naleving van deze vrijstelling.

Uitvoeringslasten

RVO.nl moet op basis van de vrijstellingsregeling voor het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest in 2014 communicatiegegevens op de website en instructies voor medewerkers aanpassen. De totale eenmalige uitvoeringskosten bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele uitvoeringskosten voorzien.

Handhavingslasten

De NVWA en de politie moeten ten opzichte van de vrijstellingsregeling voor het bovengronds uitrijden van runderdrijfmest in 2014 werkinstructies aanpassen en medewerkers instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen maximaal € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingslasten voorzien.

6. Inwerkingtreding

De vrijstellingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met op 1 januari 2017. Om de mogelijkheid te houden maatregelen te nemen als een onverwacht groot aantal veehouders gebruik wil maken van deze regeling is een evaluatie gewenst in 2016. Daarnaast zijn er op dit moment enkele systemen in onderzoek voor bovengronds uitrijden van drijfmest in combinatie met sprayen van water over de uitgereden mest (in een werkgang), vooral als vervanging van de sleepvoetmethode die per 1 januari 2017 verboden is. In de evaluatie van 2016 kan de beschikbaarheid van een alternatief uitrijdsysteem voor bovengronds uitrijden van drijfmest per 1 januari 2017 meegewogen worden om invulling te geven aan een vervolg in de jaren 2017 en 2018, de laatste twee jaren waarop de motie die ten grondslag ligt aan deze vrijstelling, betrekking hebben.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven