TOELICHTING
Algemeen
De Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) is op 1 juli 2014 in werking
getreden en is bedoeld als financiële ondersteuning van woningcorporaties en particuliere
verhuurders die de komende jaren investeren in energiebesparing van woningen in de
gereguleerde huursector. Op basis van die regeling kan subsidie worden verstrekt in
de vorm van een eenmalige bijdrage per woning. Het subsidieplafond is vastgesteld
op € 395.000.000.
Woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens (van € 710 per maand) komen
in aanmerking voor een STEP-subsidie. Daarvoor moeten energiebesparende maatregelen
worden gerealiseerd die een substantiële verbetering van de energie-index opleveren.
Daarbij geldt: hoe groter het verschil tussen de energieprestatie voor en na de renovatie
van de woning, hoe meer subsidie. Tot 1 januari 2015 werd de vereiste verbetering
van de energieprestatie uitgedrukt in labelstappen. Voor woningen van woningcorporaties
gold dat ten minste drie labelstappen en energielabel B gehaald moesten worden, voor
woningen van andere verhuurders was dat een minimum van drie labelstappen en energielabel
C. In verband met de wijziging van de labelsystematiek per 1 januari 2015 is bij regeling
van de minister voor Wonen en Rijksdienst van 12 december 2014 (Stct. 2014, 36878) een vertaalslag gemaakt naar energie-indexen.
Bij de subsidieaanvraag moet een energie-index (tot 1 januari 2015 een energielabel)
afgemeld zijn met een opnamedatum die niet ouder is dan een half jaar. Hiermee wordt
voorkomen dat energiebesparende maatregelen uit het verleden meetellen voor de subsidie.
De verbetering wordt aangetoond met een afgemelde energie-index na renovatie.
Bij brief van 18 september 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 487) is de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van vermoedens van onregelmatigheden bij
de uitvoering van de STEP. Uit signalen van een klokkenluider bleek dat er sprake
zou zijn van onregelmatigheden bij een aantal subsidieaanvragen. Het betrof de aanvragen
van vier corporaties waarbij afwijkingen zouden bestaan tussen de werkelijke energieprestatie
van de woningen en de bij de aanvraag vermelde situatie. Op basis hiervan heeft de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) als uitvoerder van de regeling direct
een onderzoek gestart. Uit het onderzoek bleek dat van een aantal woningen de bij
de aanvraag opgenomen gegevens niet juist zijn en geen weergave zijn van de huidige
energetische staat. Conform het fraudeprotocol van RVO.nl is aangifte gedaan bij het
Openbaar Ministerie.
Vervolgens is door een extern bureau een steekproef uitgevoerd onder een bredere groep
aanvragers. Daaruit bleek in meer dan de helft van de gevallen een materiële afwijking
tussen de werkelijke situatie van de woning en de opgegeven situatie bij de subsidieaanvraag.
Uit dit onderzoek komt het beeld naar voren dat er, in strijd met de Beoordelingsrichtlijn
9500-01 (die de eisen voor het opstellen van de energie-index bevat), op aanzienlijke
schaal geen inspectie van de woning heeft plaatsgevonden en dat de energie-index is
bepaald op basis van historische gegevens, die niet in overeenstemming zijn met de
actuele werkelijke situatie.
Ook met de Regeling fonds energiebesparing huursector (FEH) wordt een extra impuls
gegeven aan de investeringen in energiebesparing in de huursector. Voor deze regeling
is 75 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een revolverend fonds. Dit fonds is vorm
gegeven als een subsidieregeling, op grond waarvan subsidie wordt verstrekt in de
vorm van laagrentende leningen aan verhuurders voor het uitvoeren van renovaties met
een zeer hoge energiebesparingsambitie. Bij de FEH wordt, net als bij de STEP, gebruik
gemaakt van de systematiek met start- en eind-energie-indexen (voorheen -energielabels).
Uit controle door RVO.nl is inmiddels gebleken dat er ook bij subsidieaanvragen op
grond van deze regeling sprake is van energielabels onderscheidenlijk energie-indexen
die niet overeenkomen met de werkelijke energieprestatie van de betrokken woningen.
Het is van belang dat de controle op het private systeem van gecertificeerde bepaling
van de energie-index door de sector zelf wordt verbeterd. Hierover vindt overleg plaats
met de KVINL, de certificerende instelling, en met de Federatie van Energieconsultants.
Daarnaast moet het hierna beschreven pakket maatregelen met betrekking tot zowel de
STEP als de FEH de kans op onregelmatigheden sterk verminderen.
Per brief van 18 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 17 050, nr. 506) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpak hiervan.
Ten eerste worden op grond van de onderhavige regeling extra eisen aan de subsidieaanvraag
gesteld. Voortaan moeten er enkele verklaringen worden gegeven omtrent de naleving
van de voorschriften van de BRL 9500, deel 1. Doel hiervan is dat slordigheden worden
voorkomen en de energetische staat van de woningen ten behoeve van de subsidie zorgvuldig
wordt bepaald. Het ontbreken van de vereiste verklaringen leidt tot afwijzing van
de aanvraag. Indien bij controle blijkt dat de verklaringen in strijd met de waarheid
zijn gedaan, treedt het fraudeprotocol in werking.
Ten tweede moet de verhuurder bij de aanvraag aangeven welke energiebesparende maatregelen
zijn voorgenomen. Uit deze informatie kunnen signalen worden gehaald of de vereiste
verbetering van de energie-index reëel is. Aan het eind van de renovatie moet de verhuurder
een overzicht van de uitgevoerde maatregelen aan RVO.nl over (kunnen) leggen. Ook
dit is in de onderhavige regeling geregeld. Een dergelijk overzicht biedt RVO.nl een
handvat om te kunnen beoordelen of de vereiste verbetering van de energieprestatie
waarschijnlijk is en de juistheid van de start-EI aannemelijk is.
Essentieel onderdeel van het pakket maatregelen is voorts dat verhuurders hun tot
nu toe ingediende aanvragen zo veel mogelijk intrekken (of, in gevallen waarin al
subsidie is verleend, afzien van die subsidie) en opnieuw subsidie aanvragen, maar
nu met de hiervoor genoemde waarborgen dat de geleverde informatie juist is. Omdat
het op grond van de STEP en de FEH niet mogelijk is om meer dan één keer subsidie
aan te vragen, bevat de onderhavige regeling in de artikelen III en IV overgangsrecht,
op grond waarvan het voor de desbetreffende verhuurders wel mogelijk is om een tweede
maal subsidieaanvragen in te dienen.
Verhuurders die hun aanvraag niet intrekken onderscheidenlijk aanspraak willen blijven
maken op reeds verleende subsidie, worden geconfronteerd met volledige controle door
RVO.nl en lopen het risico van een negatieve beschikking, indien wordt vastgesteld
dat verkeerde informatie is aangeleverd; als wordt vastgesteld dat er mogelijk sprake
is van het opzettelijk aanleveren van verkeerde informatie zal bovendien aangifte
worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. Indien er naar aanleiding van geconstateerde
afwijkingen reeds aangifte is gedaan, kunnen de betrokken aanvragers of subsidieontvangers
hun aanvraag of subsidie wel (laten) intrekken, maar zij kunnen daarmee eventuele
vervolging door het Openbaar Ministerie niet voorkomen. Het Openbaar Ministerie maakt
immers een zelfstandige afweging met betrekking tot het al dan niet vervolgen.
Indien een aanvrager strafrechtelijk veroordeeld is in het kader van een eerdere subsidieaanvraag,
kan een nieuwe aanvraag preventief worden geweigerd op grond van artikel 4:35 van
de Algemene wet bestuursrecht.
Een half jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige regeling zal een evaluatie
worden uitgevoerd, die moet uitwijzen in hoeverre de uitvoeringspraktijk van beide
regelingen als gevolg van de thans genomen maatregelen is verbeterd. De evaluatie
is uitdrukkelijk in artikel V van de onderhavige regeling opgenomen.
Overleg huurders en verhuurders
Voor de hiervoor beschreven aanpak hebben Aedes en Vastgoed Belang hun volledige steun
toegezegd. De onderhavige wijzigingsregeling is met hen afgestemd.
Administratieve lasten en uitvoeringskosten
De administratieve lasten als gevolg van de onderhavige bijstelling zijn voor de verhuurders
berekend op 5.750.000 euro voor de resterende looptijd van de regelingen. Dit is 1,46%
van het totale budget van de STEP. Extra lasten (ca. € 700.000) zijn vrijwel alleen
toe te rekenen aan de wijziging van de STEP. De extra lasten voor de FEH zijn verwaarloosbaar,
omdat verhuurders in de praktijk een subsidieaanvraag altijd combineren met een subsidieaanvraag
op grond van de STEP.
Extra administratieve lasten zijn er, zij het in beperkte mate, ten eerste voor de
subsidieaanvragen die vanaf 1 september 2015 worden ingediend en houden verband met
de extra eisen aan de subsidieaanvraag. De meeste extra administratieve lasten zijn
echter gemoeid met de reeds ingediende subsidieaanvragen. In de situaties waarin de
verhuurder de aanvraag intrekt en een nieuwe aanvraag indient, moet er immers een
nieuwe energie-index worden bepaald. In de gevallen waarin de verhuurder de aanvraag
niet intrekt, wordt hij geconfronteerd met een intensieve controle, waarbij door RVO.nl
de nodige bewijsstukken zullen worden opgevraagd.
De uitvoeringskosten voor de STEP moeten worden betaald uit het voor deze regeling
beschikbaar gestelde bedrag van 400 miljoen euro en waren bij openstelling van de
regeling berekend op 5 miljoen euro. In welke mate de uitvoeringskosten als gevolg
van de onderhavige wijziging zullen stijgen, is mede afhankelijk van het aantal aanvragen
dat wordt ingetrokken, van het aantal en de kwaliteit van nieuwe aanvragen en van
de uitkomsten van de evaluatie die gaat plaatsvinden. Op dit moment is daarom nog
niet duidelijk of de uitvoeringskosten binnen het bedrag van 5 miljoen zullen blijven.
De uitvoeringkosten van de FEH moeten betaald worden uit de rente-inkomsten, maar
circa 2 miljoen euro wordt in eerste instantie voorgeschoten uit het totale budget
van 75 miljoen euro. Hier geldt dat de onderhavige wijziging niet tot substantieel
hogere uitvoeringkosten zal leiden, met name door het geringe aantal aanvragen tot
nu toe. Bij de evaluatie die een half jaar na de inwerkingtreding van deze regeling
zal worden uitgevoerd, zullen de uitvoeringskosten uiteraard nader worden berekend.
Artikelsgewijs
Artikel I (Wijziging van de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP))
Onderdeel A (wijziging van artikel 1 van de STEP)
Om de leesbaarheid van de nieuwe bepalingen te vergroten, is in de begripsbepalingen
uitgeschreven dat ‘BRL 9500’ de Beoordelingsrichtlijn 9500 betreft, zoals vastgesteld
op 31 augustus 2011, inclusief het wijzigingsblad, zoals vastgesteld op 5 juni 2014,
en eventueel latere wijzigingen.
De begrippen ‘EPA-opnemer’ en ‘EPA-adviseur’ zijn aan de begripsomschrijvingen toegevoegd
in verband met de nieuwe eisen die aan de subsidieaanvraag worden gesteld met betrekking
tot de beschikbaarheid van het opnameformulier of andere bewijsstukken omtrent de
fysieke inspectie (bezichtiging) van de woning. Volgens de BRL 9500, deel 01, wordt
de woningopname verricht door een EPA-adviseur of een EPA-opnemer. Voor beiden (zowel
de EPA-adviseur als de EPA-opnemer) zijn in de BRL 9500 vakbekwaamheidseisen opgenomen.
Zowel een EPA-opnemer als een EPA-adviseur kunnen een woningopname doen, maar alleen
een EPA-adviseur kan de gegevens invoeren in de database op grond waarvan de energie-index
wordt afgemeld. Volledigheidshalve wordt er hier nog op gewezen dat de energie-indexen
(om in aanmerking te komen voor subsidie) bij RVO.nl moeten zijn afgemeld (geregistreerd).
Voor een toelichting op ‘representativiteit’ wordt verwezen naar de toelichting op
artikel I, onderdeel B, tweede lid.
Voor een subsidieaanvraag moet voor iedere woning een recente energie-index zijn vastgesteld
en geregistreerd; de opname mag niet langer dan zes maanden voor de subsidieaanvraag
hebben plaatsgevonden (artikel 5, vierde lid, onderdeel b). Om buiten twijfel te stellen
dat dit inhoudt dat de woning niet langer dan zes maanden voor de subsidieaanvraag
moet zijn bezichtigd, dus aan een fysieke inspectie onderworpen, is in de omschrijving
van het begrip ‘opnamedatum’ de bezichtiging uitdrukkelijk genoemd.
Onderdeel B, eerste lid (wijziging van artikel 5, tweede lid, van de STEP)
In artikel 5, tweede lid, van de STEP wordt een aantal nieuwe eisen gesteld aan de
subsidieaanvraag.
Ten eerste moeten voortaan enkele verklaringen worden afgelegd met betrekking tot
de totstandkoming van de bij de subsidieaanvraag gebruikte energie-indexen.
Om voor subsidie op grond van de STEP in aanmerking te kunnen komen, moet van iedere
woning een recente energie-index aanwezig zijn: ter bepaling van de energie-index
moet de woning fysiek zijn bezichtigd, en wel maximaal zes maanden voor de datum van
de subsidieaanvraag. In de meeste gevallen zal daarom speciaal voor de subsidieaanvraag
een nieuwe energie-index moeten worden vastgesteld. Volgens de voorschriften van de
BRL 9500 moet voor een energie-index in beginsel altijd een opname door middel van
een volledige fysieke inspectie van de woning plaatsvinden door een gediplomeerde
EPA-opnemer of -adviseur. Alleen wanneer gebruik wordt gemaakt van de zogenaamde referentiemethodiek
is geen opname van de woning vereist. Hierop wordt nader ingegaan in de toelichting
op artikel I, onderdeel B, tweede lid.
Het is niet toegestaan om een start-EI te bepalen uitsluitend op grond van gegevens
die beschikbaar zijn op basis van een eerdere woningopname en/of onderhouds- of andere
historische gegevens. Verhuurders die subsidie willen aanvragen doen er evenwel verstandig
aan om voordat zij de aanvraag indienen en een opdracht tot bepaling van de energie-index
geven, zelf goed te kijken naar die gegevens. Daarmee kunnen zij de kwaliteit van
de aanvraag op orde brengen, krijgen ze zelf zekerheid en wordt recht gedaan aan het
zwaarwegende belang van rechtmatigheid van de te verlenen subsidie. Een EPA-opnemer
of EPA-adviseur verzamelt de benodigde gegevens van de woning door waarneming in de
woning. Daarnaast mag hij ook gebruik maken van tekeningen, bestekken en foto’s, maar
hij moet altijd ter plaatse in de betreffende woning nagaan of deze informatie correct
is.
Om te voorkomen dat subsidie wordt aangevraagd op basis van energie-indexen die niet
volgens deze regels van de BRL 9500 zijn bepaald, wordt de verhuurder bij de subsidieaanvraag
op deze regels geattendeerd, doordat hij door middel van een vinkje op het (digitale)
aanvraagformulier moet verklaren dat deze regels inderdaad zijn gevolgd (onderdeel
k).
Als de subsidie wordt aangevraagd door een woningcorporatie of een andere rechtspersoon
moet er bovendien een document bij de aanvraag worden gevoegd waaruit blijkt dat de
directeur of het bestuur de vaststelling van de start-EI volgens de BRL 9500 bevestigt
(onderdeel l). Het meesturen van deze verklaring bij de aanvraag appelleert aan de
verantwoordelijkheid van de directeur of het bestuur om in te staan voor het zwaarwegende
belang van de juistheid en de kwaliteit van de aanvraag. Het ontbreken van deze verklaring
bij de aanvraag zal leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag.
Ten tweede moet de aanvrager (door middel van een vinkje op het aanvraagformulier)
verklaren dat voor elke woning waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bewijsstukken
beschikbaar zijn, waaruit blijkt dat en op welke datum de woningen waarvoor subsidie
wordt aangevraagd fysiek zijn geïnspecteerd (onderdeel m). Dit kunnen de opnameformulieren
zijn die de EPA-adviseur of -opnemer bij de inspectie van de woning heeft ingevuld
en ondertekend. De op het opnameformulier vermelde datum van de bezichtiging van de
woning moet uiteraard overeenkomen met de datum die de aanvrager op grond van artikel
2, tweede lid, onderdeel b, van de STEP bij de aanvraag vermeldt en mag niet langer
geleden zijn dan zes maanden voor de datum waarop de subsidie wordt aangevraagd.
Wanneer de EPA-adviseur of -opnemer geen gebruik maakt van een opnameformulier, maar
de door hem vastgestelde gegevens van de woning uitsluitend digitaal verwerkt, moet
de subsidieaanvrager er voor zorgen dat er andere bewijsstukken beschikbaar zijn,
waarmee (de (datum van) de fysieke inspectie van de woning wordt aangetoond. Welke
bewijsstukken hij hiervoor gebruikt wordt aan de aanvrager overgelaten. Te denken
valt aan een screenprint van de door de EPA-opnemer of -adviseur digitaal ingevoerde
gegevens of een door de bewoner ondertekende verklaring dat en wanneer de woning is
bezichtigd. Ook foto’s waarop de datum wordt vermeld, kunnen als bewijsmateriaal dienen.
Het is belangrijk dat de verhuurder die een energie-index laat bepalen met het doel
om daarmee subsidie aan te vragen, van tevoren met de EPA-opnemer of -adviseur afspreekt
op welke wijze de fysieke inspectie van de woning aangetoond kunnen worden.
Voor zover er sprake is van energie-indexen op basis van referentiewoningen gelden
ook hier iets andere regels. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I, onderdeel
B, tweede lid.
Voor alle duidelijkheid wordt er op gewezen dat de verhuurder als subsidieaanvrager
er zelf verantwoordelijk voor is dat de bepaling van de energie-index op de juiste
wijze plaatsvindt en hij dus geen subsidie aanvraagt op basis van een energie-index
die niet overeenkomt met de werkelijke energetische toestand van de woning. Hij is
immers degene die de opdracht aan de EPA- opnemer heeft gegeven. Als de EPA- opnemer
de energie-index niet op de juiste wijze heeft bepaald (bijvoorbeeld omdat hij de
woning niet daadwerkelijk fysiek heeft bezocht en geïnspecteerd), is dat uitsluitend
een zaak tussen de verhuurder en de betrokken adviseur; de verhuurder is zelf volledig
verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste informatie in het kader van de
subsidieaanvraag.
Ten slotte moet een subsidieaanvraag voortaan een overzicht bevatten welke energiebesparende
voorzieningen aan de woningen worden beoogd. Dit is geregeld in artikel 5, tweede
lid, onderdeel n. Aan de hand van dit overzicht kan een inschatting worden gemaakt
hoe reëel de beoogde verbetering van de energieprestatie van de woningen is en of
aannemelijk is dat de vermelde energie-index juist is. Het is niet de bedoeling dat
bij gecombineerde subsidieaanvragen (dat wil zeggen aanvragen die betrekking hebben
op meerdere woningen) per woning de voorgenomen voorzieningen worden vermeld. Vermeld
moet worden welke typen maatregelen (zoals dubbel glas, vloerisolatie, HR Cv-ketel)
beoogd worden, zo nodig uitgesplitst per cluster woningen (bijvoorbeeld per flatgebouw).
Het overzicht dient er dus toe een gerichte controle op de subsidieaanvragen te faciliteren.
Na de renovatie moet de subsidieontvanger op grond van het nieuwe onderdeel e van
artikel 7, eerste lid, van de STEP een overzicht van de daadwerkelijk gerealiseerde
voorzieningen aan RVO.nl kunnen overleggen. De subsidieontvanger is weliswaar niet
verplicht om precies die voorzieningen te treffen, die hij bij de aanvraag vermeldt,
maar hij zal er uiteraard wel voor moeten zorgen dat de energieprestatie in voldoende
mate wordt verbeterd, zodat aan de subsidieverplichtingen is voldaan. De subsidie
wordt echter niet verspeeld als dit uiteindelijk andere voorzieningen zijn dan die
aanvankelijk werden beoogd.
Onderdeel B, tweede lid (artikel 5, zesde lid, van de STEP)
Op grond van de BRL 9500 kan een energie-index worden bepaald op basis van de energie-index
van een andere woning, als die woning daar niet te veel van afwijkt. In dat geval
wordt gebruik gemaakt van de referentiemethodiek oftewel ‘representativiteit’. Binnen
elke deelverzameling waarvoor gebruik gemaakt wordt van representativiteit, wordt
één woning aangemerkt als de referentiewoning. De andere woningen binnen deze deelverzameling
worden aangemerkt als gelijkende woningen. De gelijkende woning krijgt een ‘referentie-index’,
geen individueel bepaalde energie-index. Het document van de energie-index van de
gelijkende woning vermeldt op welke referentiewoning de energie-index gebaseerd is.
In het geval van representativiteit is een uitgebreide fysieke inspectie van de woning
niet vereist als de EPA-opnemer of -adviseur er zeker van is dat hij over de juiste
informatie beschikt. Daarom kan in die gevallen in het kader van de subsidieaanvraag
geen verklaring omtrent de beschikbaarheid van opnameformulieren of vergelijkbare
documenten worden gevraagd. In plaats daarvan worden in het nieuwe zesde lid van artikel
5 van de STEP verklaringen gevraagd omtrent de bezichtiging van de referentiewoningen.
Representativiteit moet altijd worden onderbouwd door de EPA-opnemer of EPA-adviseur.
Om aan te tonen dat het gebruik maken van een representatieve woning is toegestaan,
kan gebruik worden gemaakt van hoofdstuk 7 van de ISSO-publicatie 82.1. Dat er sprake
is van een identieke woning of een identiek gebouwdeel moet worden onderbouwd aan
de hand van tekeningen en foto’s. Het is belangrijk dat een subsidieaanvrager zich
heeft vergewist van die onderbouwing. Daarom wordt in artikel 5, zesde lid, tevens
een verklaring gevraagd dat de representativiteit inderdaad is onderbouwd.
Overigens kan de EPA-opnemer of -adviseur er bij de bepaling van een start-EI niet
zonder meer van uitgaan dat hij over de juiste informatie beschikt zonder dat hij
de woning binnen gegaan is. Het gaat immers om oudere woningen die gerenoveerd zullen
worden en er is een reële kans dat aan woningen die ooit gelijkend waren in de loop
der tijd verschillende voorzieningen zijn aangebracht.
Onderdeel C (wijziging van artikel 7, eerste lid, van de STEP)
Om ook de controle op de eind-EI aan te scherpen, zijn in artikel 7 van de STEP twee
extra verplichtingen opgenomen, waaraan een subsidieontvanger moet voldoen.
De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld nadat de datum is verstreken waarop de activiteiten
volgens de beschikking tot subsidieverlening moeten zijn afgerond (24 maanden na de
datum van de beschikking tot subsidieverlening). Dit volgt uit artikel 8, eerste of
tweede lid, van de STEP in samenhang met artikel 16, tweede lid, onder b, van het
Kaderbesluit BZK-subsidies. Net als bij de behandeling van een aanvraag tot subsidieverlening,
controleert RVO.nl in het kader van de vaststelling van de subsidie welke EI voor
iedere woning is afgemeld en berekent op basis van die (eind-)EI de hoogte van de
subsidie. Uiteraard geldt dat ook de eind-EI op de voorgeschreven wijze, dat wil zeggen
volgens de regels van de BRL 9500, moet zijn bepaald. Dit betekent dat elke woning
in beginsel fysiek moet zijn geïnspecteerd (zie de toelichting op artikel I, onderdeel
B, eerste lid, en op artikel I, onderdeel B, tweede lid). Bij wijze van steekproef,
of bij een vermoeden van onregelmatigheden, kan RVO.nl nader onderzoek instellen naar
de werkelijke energieprestatie van de woningen. RVO.nl zal in dit verband onderzoeken
of de afgemelde EI op de voorgeschreven wijze is bepaald en de aanwezigheid van opnameformulieren
of andere bewijsstukken met betrekking tot de opname van de woningen is een aanwijzing
dat dit het geval is.
Op grond van de oorspronkelijke regeling was de subsidieontvanger alleen verplicht
de eind-EI af te melden bij RVO.nl (artikel 7, eerste lid, onder b, en artikel 7a,
eerste lid, onder d). Op grond van het thans aan artikel 7, eerste lid, toegevoegde
onderdeel c, moet de subsidieontvanger bovendien voor elke woning het opnameformulier
of andere bewijsstukken met betrekking tot de fysieke opname van de woning met betrekking
tot de eind-EI kunnen overleggen. Voor zover gebruik is gemaakt van de referentiemethodiek,
moet de subsidieontvanger op grond van het nieuwe artikel 7, eerste lid, onderdeel
d, de opnameformulieren van de referentiewoningen en de onderbouwing van de toepassing
van deze methodiek over kunnen leggen.
Wanneer de subsidieontvanger de vereiste stukken niet kan of wil overleggen, is er
niet voldaan aan alle subsidieverplichtingen en is er zonder meer een grond om de
subsidie op een lager bedrag of zelfs op nihil vast te stellen. Weliswaar zou RVO.nl
ook zonder deze verplichting het opnameformulier kunnen opvragen, maar wanneer de
subsidieontvanger geen gehoor zou geven aan dit verzoek, zou dit als zodanig nog geen
grond opleveren om de subsidie op een lager bedrag of op nihil vast te stellen. Nader
onderzoek zou dan nodig zijn om te kunnen bepalen of er voldaan is aan de subsidieverplichting
om een bepaalde EI te realiseren.
Als tweede extra subsidieverplichting moet de subsidieontvanger op grond van het nieuwe
onderdeel d van artikel 7, eerste lid, van de STEP een overzicht hebben van de energiebesparende
voorzieningen die binnen 24 maanden vanaf de subsidieverlening aan de woningen zijn
aangebracht. De subsidieontvanger hoeft dit overzicht niet uit eigen beweging aan
RVO.nl te sturen, maar moet het desgevraagd aan RVO.nl overleggen. Net als bij de
aanvraag tot subsidieverlening geldt ook hier dat het niet de bedoeling is dat bij
gecombineerde subsidieaanvragen (dat wil zeggen aanvragen die betrekking hebben op
meerdere woningen) per woning de voorgenomen voorzieningen worden vermeld. Per cluster
(vergelijkbare) woningen moeten de typen maatregelen (zoals dubbel glas, vloerisolatie,
HR Cv-ketel) worden vermeld.
Opgemerkt wordt nogmaals dat de subsidieontvanger niet precies die voorzieningen hoeft
te hebben getroffen die hij bij de aanvraag tot subsidieverlening heeft vermeld. Aan
de hand van de overzichten van voorgenomen en gerealiseerde voorzieningen kan RVO.nl
gerichter en efficiënter controleren.
Sommige energiebesparende maatregelen zullen overigens na de renovatie niet meer zichtbaar
zijn, zoals isolatie binnen een spouwmuur onder de woning. In dat geval moeten er
op grond van de BRL 9500 foto’s worden gemaakt tijdens de renovatie.
Deze extra verplichtingen scheppen een extra, maar zeer beperkte, administratieve
last voor de subsidieontvanger. Gelet op het zwaarwegende belang van het voorkomen
van onregelmatigheden bij de uitvoering van de subsidieregeling en het zeer geringe
nadeel die deze extra verplichtingen voor de subsidieontvanger met zich mee brengen,
is er voor gekozen dat zij voor alle subsidieontvangers gelden, ongeacht of de subsidie
voor of na de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling is verstrekt.
Artikel II (Wijziging van de Regeling fonds energiebesparing huursector (FEH))
Onderdeel A (wijziging van artikel 1 van de FEH)
Net als bij de STEP zijn enkele begrippen aan artikel 1 van de FEH toegevoegd. Verwezen
wordt naar de toelichting op artikel I, onderdeel A.
Onderdeel B, eerste lid (wijziging van artikel 7, vierde lid, van de FEH)
Net als bij de STEP wordt in artikel 7, vierde en (nieuw) zesde lid, van de FEH een
aantal nieuwe eisen gesteld aan de subsidieaanvraag. Verwezen wordt naar de toelichting
op artikel I, onderdeel B, eerste lid, en artikel I, onderdeel B, tweede lid.
Onderdeel C
Om de controle op de energie-index van de woningen na de renovatie (hierna: eind-EI)
aan te scherpen, zijn in een nieuw vierde lid van artikel 14 van de FEH extra eisen
opgenomen, waaraan een aanvraag tot subsidievaststelling moet voldoen. Deze eisen
zijn in lijn met de extra eisen in de aanvraag tot subsidieverlening. In het kader
van de STEP worden dezelfde eisen gesteld, zij het dat die eisen in die regeling als
subsidieverplichting zijn opgenomen, omdat subsidie op grond van de STEP ambtshalve
wordt vastgesteld en er dus geen sprake is van een aanvraag tot subsidievaststelling.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel
C.
Artikel III
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de STEP kan slechts éénmaal subsidie worden aangevraagd.
Dit betekent dat als een aanvraag wordt ingetrokken of afgewezen, of als een subsidie
op een lager bedrag of op nihil wordt vastgesteld, voor de desbetreffende woning niet
nog een keer subsidie kan worden aangevraagd. Verhuurders die gehoor geven aan de
oproep om in het kader van de aanpak van de geconstateerde onregelmatigheden hun lopende
aanvragen intrekken of afstand doen van reeds verleende subsidies, moeten uiteraard
wel de mogelijkheid hebben om een nieuwe subsidieaanvraag in te dienen. Hiertoe strekt,
voor wat betreft de STEP, artikel III.
Het overgangsrecht is beperkt tot woningen waarvoor voor de inwerkingtreding van de
onderhavige regeling (op 1 september 2105) een subsidieaanvraag is ingediend. Er kunnen
zich daarbij drie situaties voordoen:
-
1. Er is nog niet op de eerdere aanvraag beslist: in dat geval kan opnieuw subsidie worden
aangevraagd als de aanvrager de aanvraag uiterlijk op 2 november 2015 schriftelijk
intrekt. (De datum is op 2 november gesteld, omdat 1 november in een weekend valt).
Voor de intrekking kan een formulier worden gebruikt dat via de website van RVO.nl
kan worden gedownload.
-
2. De subsidieaanvraag is afgewezen: in dat geval kan er zonder meer voor de betrokken
woning(en) opnieuw subsidie worden aangevraagd.
-
3. Er is reeds subsidie verleend: in dat geval kan de betrokken verhuurder schriftelijk
aan RVO.nl melden dat hij van de subsidie afziet. Ook hiervoor kan een formulier worden
gebruikt, dat via de website van RVO.nl kan worden gedownload. Als dit uiterlijk op
2 november is gebeurd, kan er opnieuw subsidie worden aangevraagd.
De nieuwe aanvraag moet voldoen aan de nieuwe eisen. Bovendien moet de aanvrager verklaren
dat voor zover ten behoeve van de woningen voor de tweede maal subsidie wordt aangevraagd,
een van de hiervoor beschreven situaties van toepassing is. Dit is geregeld in het
vierde lid.
Artikel IV
Op grond van de FEH wordt geen subsidie verleend per woning, maar per project. Een
project omvat ten minste vijf woningen (artikel 2, eerste lid, van de FEH). Ingevolge
artikel 7, derde lid, van de FEH mag geen van die woningen tevens onderdeel zijn van
een ander project waarvoor FEH-subsidie is aangevraagd. Dit betekent dat als een aanvraag
wordt ingetrokken of afgewezen, of als een subsidie op een lager bedrag of op nihil
wordt vastgesteld, voor geen van de desbetreffende woningen nog een keer subsidie
kan worden aangevraagd via een ander project. Verhuurders die gehoor geven aan de
oproep van de minister om in het kader van de aanpak van de geconstateerde onregelmatigheden
hun lopende aanvragen intrekken en afstand doen van reeds verleende subsidies, moeten
uiteraard wel de mogelijkheid hebben om opnieuw een subsidieaanvraag in te dienen.
Hiertoe strekt artikel IV.
Er kunnen zich vier situaties voordoen:
-
1. Er is nog niet op de eerdere aanvraag beslist: in dat geval kan opnieuw subsidie worden
aangevraagd voor een project met dezelfde woningen, mits de aanvrager de aanvraag
uiterlijk op 2 november 2015 schriftelijk intrekt. Voor de intrekking kan een formulier
worden gebruikt dat via de website van RVO kan worden gedownload.
-
2. De subsidieaanvraag is afgewezen: in dat geval kan er zonder meer subsidie worden
aangevraagd voor een project met dezelfde woningen.
-
3. De subsidieaanvraag is gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk gehonoreerd: De woningen
die onderdeel uitmaken van het afgewezen deel van het project kunnen zonder meer worden
opgenomen in een ander project, waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Voor zover
er reeds subsidie is verleend geldt hetzelfde als onder 4.
-
4. Er is reeds voor het gehele project (dus voor alle woningen die daarvan onderdeel
uitmaken) subsidie verleend: in dat geval kan de betrokken verhuurder schriftelijk
aan RVO.nl melden dat hij van de subsidie afziet. Omdat de FEH-subsidie wordt verleend
in de vorm van een lening en er aan de subsidie daarom een leningsovereenkomst is
gekoppeld (artikelen 9 en 10 van de FEH) moet de verhuurder tevens die overeenkomst
opzeggen. Ook hiervoor kan een formulier worden gebruikt, dat via de website van RVO.nl
kan worden gedownload. Als dit uiterlijk op 2 november 2015 is gebeurd, kan er opnieuw
subsidie worden aangevraagd.
De nieuwe aanvraag, die aan de nieuwe eisen moet voldoen, kan betrekking hebben op
een project dat uitsluitend dezelfde woningen omvat als het project waar de eerste
aanvraag betrekking op had. Het is echter ook mogelijk dat subsidie wordt aangevraagd
voor een project dat tevens andere woningen omvat. Daarnaast moet de aanvraag op grond
van het derde lid een verklaring bevatten dat voor zover de aanvraag betrekking heeft
op een project met woningen waarvoor via een ander project reeds eerder subsidie is
aangevraagd, dit uitsluitend situaties betreft als bedoeld in deze overgangsregeling.
Artikel V
Zoals reeds vermeld in het algemeen deel van deze toelichting zal een half jaar na
de inwerkingtreding van de onderhavige regeling (dus in maart 2016) een evaluatie
worden uitgevoerd naar de uitvoeringspraktijk van de STEP en de FEH.
Artikel VI
De wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van 1 september 2015. Hierbij wordt
afgeweken van de vaste verandermomenten en minimale invoeringstermijn van twee maanden.
De reden is dat gezien de urgentie van het probleem waarvoor de regeling een oplossing
biedt niet kan worden gewacht tot het vast verandermoment. De afwijking is daarmee
gebaseerd op de tweede uitzonderingsgrond, genoemd in de brief van 11 december 2009
van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309).
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok