Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 mei 2015, nr. WJZ/15065456, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met aanpassing van voorwaarden voor de derogatie in 2015 voor bedrijven die getroffen zijn door schade als gevolg van muizen

De Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 9, tweede lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 24 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. In aanvulling op het derde lid, wordt door landbouwers van bedrijven waarvoor een melding heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 25a, derde lid, voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25a en 25b.

  • 5. Het vierde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2016.

B

Na artikel 25 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

  • 1. In afwijking van artikel 25, vijfde lid, bedraagt in 2015 het percentage van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, dat onafgebroken beteeld is met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer ten minste 65 procent, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. ten minste 25 procent van de oppervlakte grasland die bij het bedrijf in gebruik was in 2014, is grasland dat ernstig is beschadigd als gevolg van vraat van dieren die in de graszode leven;

    • b. de verwachte grasopbrengst van het beschadigde areaal is ten minste 25% lager dan wanneer geen vraat plaats zou hebben gevonden;

    • c. de schade, de oorzaak daarvan en de opbrengstderving zijn vastgesteld door het Faunafonds en vastgelegd in een rapport dat wordt bewaard in de administratie, bedoeld in artikel 32, van het besluit.

  • 2. In afwijking van artikel 24, eerste en tweede lid, is de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet, van toepassing op elk gedeelte van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, voor zover dat gedeelte beteeld is met andere gewassen dan gras en dat gedeelte een percentage van 20 procent van die oppervlakte te boven gaat.

  • 3. In aanvulling op de melding, bedoeld in artikel 25, eerste lid, meldt de landbouwer het bedrijf voor de toepassing van het eerste lid uiterlijk op 1 juli 2015 aan bij de minister.

  • 4. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 25b

  • 1. Voor zover het gedeelte van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, dat niet onafgebroken beteeld is met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer voor meer dan 20 procent bestaat uit snijmaïs, wordt in het gedeelte dat deze 20 procent te boven gaat gras als ondervrucht ingezaaid.

  • 2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016.

C

Artikel 27c komt te luiden:

Artikel 27c

  • 1. Indien niet wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 27 en 27a, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet van toepassing.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, wordt door landbouwers van bedrijven waarvoor een melding heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 25a, derde lid, voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25a en 25b.

  • 3. Het tweede lid en dit lid, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen met ingang van 1 januari 2016.

D

In artikel 122, eerste lid, wordt de zinsnede ‘de artikelen 25, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid,’ vervangen door: de artikelen 25, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, 25a, derde lid,.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 mei 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling voorziet in een aanpassing van paragraaf 1 van Hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm). In die paragraaf zijn de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen opgenomen die in afwijking van artikel 9 van de Meststoffenwet gelden voor landbouwers die in aanmerking komen voor de zogenoemde ‘derogatie’ op grond van artikel 5, vierde lid, in samenhang met bijlage III, onder 2, van Richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L375)1. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze derogatie worden op een aantal punten aangepast voor het jaar 2015.

2. Muizenplaag

In het noorden van Nederland hebben boeren afgelopen najaar en winter (2014/2015) te maken met een plaag, veroorzaakt door veldmuizen. Ongeveer 60.000 hectare grasland heeft daardoor in meer of mindere mate schade opgelopen. De meeste schade is geconstateerd op melkveebedrijven op klei-op-veengronden in Friesland. Op 2.000 hectare in andere delen van Nederland, waaronder de provincie Limburg, heeft het probleem zich ook voorgedaan. In maart en april van 2015 hebben experts in opdracht van het Faunafonds na melding door de bedrijven de schade op bedrijfsniveau getaxeerd. De aard van de schade varieert van milde tot ernstige schade. Van ernstige schade is sprake als ten minste 25% van een perceel is aangetast door muizenvraat.

Door de schade als gevolg van muizen beschikten de veehouders over minder weidegras en moesten derhalve al eerder de voorraad van het opgeslagen ruwvoer aanspreken. Daarnaast kan aanvoer van ruwvoer van buiten het bedrijf noodzakelijk zijn. Om op de korte termijn alsmede voor het komende jaar extra ruwvoer te produceren zouden de ondernemers in 2015 graag andere gewassen dan gras, bijvoorbeeld snijmaïs, telen op de aangetaste percelen. Echter, een van de derogatievoorwaarden is dat minstens 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond bestaat uit grasland. Dat vormt een belemmering om nog snel alsmede om nog extra ruwvoer te produceren.

3. Voorgestelde maatregelen

In overleg met de sector is bezien welke maatregelen landbouwers die ernstige schade op hun grasland hebben als gevolg van de muizenplaag, zouden kunnen treffen om het grasland te herstellen dan wel het tekort aan ruwvoer zo spoedig mogelijk aan te vullen. Deze maatregelen raken aan het vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de reeds eerder genoemde derogatiebeschikking. Om deze reden zijn de voorgestelde maatregelen voorgelegd aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft in een brief aangegeven te kunnen instemmen met deze noodmaatregelen, op voorwaarde dat zij beperkt blijven tot het jaar 2015.

Op twee momenten heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd over de situatie en de voortgang rondom de aanpak van de muizenplaag (Kamerstukken II 2014/15, 27 858, nrs. 295 en 305). Concreet worden de volgende maatregelen genomen:

  • 1. Uitbreiding van de calamiteitenregeling van het vijfde Actieprogramma naar schade veroorzaakt door plaagdieren die schade toebrengen aan graswortels of grasbladeren dan wel aan de zode door deze te doorgraven. De huidige calamiteitenregeling ziet alleen op schade als gevolg van vraat door emelten en engerlingen. De huidige calamiteitenregeling uit het Besluit gebruik meststoffen zal in die zin worden uitgebreid.

  • 2. Verlenging van de uitrijdperiode voor dierlijke mest tot 16 september 2015 op heringezaaide percelen voor bedrijven met ernstige schade als gevolg van de muizenplaag. Deze vrijstelling is gebaseerd op het Besluit gebruik meststoffen.

  • 3. Vrijstelling in 2015 voor zogenaamde derogatiebedrijven met ernstige schade als gevolg van de muizenplaag van de eis dat 80% van het de landbouwgrond die bij het bedrijf behoort uit grasland moet bestaan. De vrijstelling wordt gerealiseerd door middel van onderhavige regeling en zal hieronder nader worden toegelicht.

Vrijstelling van de 80%-graslandeis in het kader van de derogatie

De uitzondering op de voorwaarde van ten minste 80% grasland is gekoppeld aan een aantal randvoorwaarden:

  • a. ten minste 65% van het landbouwgrond moet grasland blijven,

  • b. maximaal 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest mag per hectare worden gebruikt op het areaal aan andere gewassen dat uitgaat boven 20% van de landbouwgrond van het bedrijf,

  • c. indien meer dan 20% snijmaïs is ingezaaid, moet het gedeelte boven die 20% worden ingezaaid met gras als ondervrucht.

Daar op bedrijven die van de derogatie gebruik maken een hogere stikstofgift per hectare uit dierlijke mest (250 of 230 kilogram afhankelijk van de regio) mogelijk is, zou met meer dan 20% snijmaïs of andere niet-grasgewassen de kans op extra nitraatuitspoeling toenemen. Om dat te voorkomen gelden de hiervoor genoemde drie extra voorwaarden. De eerste is dat voor het aandeel niet-grasland boven 20% maximaal 170 kilogram stikstof per hectare uit dierlijke mest geldt. De tweede voorwaarde is dat maximaal 35% van de oppervlakte landbouwgrond die tot het bedrijf behoort, beteeld mag worden met een niet-grasgewas. De derde voorwaarde schrijft voor dat bij meer dan 20% snijmaïs het gedeelte boven 20% moet worden ingezaaid met gras als ondervrucht. Een ondervrucht wordt of al tegelijk met het zaaien van het hoofdgewas gezaaid of wordt later, als het jonge hoofdgewas nog niet zover is ontwikkeld dat dit schadelijk zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van de in te zaaien ondervrucht. Dit zorgt ervoor dat na de oogst van snijmaïs al een vanggewas aanwezig is om nitraatuitspoeling tegen te gaan en tevens dit land bij gunstige weersomstandigheden na de maïsoogst mogelijk geen grondbewerking meer behoeft te ondergaan om daar het volgende jaar weer gras op te telen. Voor het overige zal de bemesting van alle percelen op het bedrijf moeten worden gedaan binnen de grenzen van de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen uit de mestwetgeving.

Als een landbouwer gebruik wil maken van deze uitzondering, dan dient voorts minstens 25% van de oppervlakte grasland die in 2014 tot het bedrijf behoorde ernstig beschadigd te zijn door muizen en moet de verwachte opbrengstderving minstens 25% bedragen.

Hiertoe moet de landbouwer een schaderapport hebben dat is opgemaakt door het Faunafonds. De landbouwer is verplicht dit rapport op zijn bedrijf te bewaren.

Landbouwers die gebruik willen maken van de voorziening, dienen zich uiterlijk op 1 juli 2015 te melden bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (verder: RVO.nl), zodat voor de uitvoerende en de handhavende instanties op een zo vroeg mogelijk moment duidelijk is dat een bedrijf dat minder dan 80% grasland heeft, wel of niet gebruik maakt van deze uitzondering. Uit de actuele bedrijfssituatie en de administratie van het bedrijf moet dan blijken of aan de voorwaarden wordt voldaan.

4. Effecten bedrijfsleven en overheid

Regeldruk

De uitzondering op de derogatie-eis van minimaal 80% grasland op het melkveehouderijbedrijf leidt tot een toename in de regeldruk. Deze uitzondering geldt uitsluitend in 2015 voor bedrijven waar ernstige schade aan het grasland is toegebracht door muizen. Er is ten behoeve van de handhaving een afweging gemaakt van enkele varianten. Daarbij is gekozen voor de variant met de minste administratieve belasting voor de ondernemer. De schatting is dat op basis van de door het Faunafonds uitgevoerde taxaties ongeveer 700 bedrijven gebruik gaan maken van deze regeling. De totale kosten op deze bedrijven bedragen ongeveer € 89.000,– (€ 82.500,– nalevingskosten voor opmaken en archiveren van rapport, en € 6.500,– administratiekosten voor melden bij RVO.nl). De nalevingskosten worden overigens in 2015 vergoed door de Provincie, waarin de bedrijven met muizenschade zijn gelegen.

Een bedrijf dat gebruik wil maken van de uitzondering, dient zicht te melden bij RVO.nl. Het is noodzakelijk een schaderapport van het Faunafonds te hebben en in de administratie te bewaren. Tegenover de administratiekosten die de veehouder nog wel zelf heeft, staat dat het telen van een productief niet-grasgewas zorgt voor verhoging van de opbrengst. Bovendien heeft de betrokken ondernemer die schade heeft opgelopen op zijn bedrijf, geen keus om niets te doen; hij moet immers de muizenschade herstellen. Hij kan volstaan met het melden van zijn bedrijf. De overige benodigde gegevens kunnen uit de reeds bij RVO.nl beschikbare gegevens worden afgeleid.

Uitvoering en handhaving

Uitvoering en toezicht op onderhavige regels zijn in handen van RVO.nl en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (verder: NVWA).

Uitvoeringslasten

Voor deze wijziging in de Urm moet RVO.nl voor 2015 communicatiegegevens en de digitale meldapplicatie op de website, een rekenmodule inbouwen in de bestaande programmatuur en instructies voor medewerkers aanpassen. De eenmalige uitvoeringskosten daarvan bedragen circa € 30.000,–. De overige uitvoeringskosten van de regeling bedragen bij 700 aanmeldingen ongeveer € 10.000,–.

Handhavingslasten

De NVWA zal voor deze wijziging in de Urm werkinstructies moeten aanpassen en medewerkers moeten instrueren. De eenmalige kosten daarvan bedragen € 1.000,–. Er zijn geen wijzigingen in de structurele handhavingskosten voorzien. Op bedrijven die in controle worden genomen moet op deze extra voorwaarden worden gecontroleerd.

5. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Gelet op de noodzaak van spoedige inwerkingtreding van de voorziening voor boeren die zijn getroffen door de muizenplaag, wordt voor deze wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet afgeweken van het stelsel van vaste verandermomenten, zoals vastgelegd in Aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze voorziening maakt het mogelijk dat de getroffen boeren in afwijking van de reguliere voorwaarden van de derogatiebeschikking voor het jaar 2015 toch gebruik mogen maken van de gebruiksnormen op basis van de derogatiebeschikking.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 mei 2014 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2014, L 148)

Naar boven