Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet op de waterkering en intrekking van de Deltawet grote rivieren, de Deltawet, de Deltaschadewet, de Wet schade oesterkwekers, de Vergunningwet Westerschelde, de Zuiderzeewet en de Zuiderzeesteunwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de waterkering te wijzigen in verband met de ervaringen die zijn opgedaan bij de toepassing ervan, en om op een aantal punten in de wet aanvullende voorzieningen te treffen, alsmede een aantal wetten in te trekken die nagenoeg zijn uitgewerkt;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de waterkering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een als bijlage I bij deze wet behorende landkaart» vervangen door: als bijlage I en bijlage IA bij deze wet behorende landkaarten.

2. In het tweede lid wordt «bijlage kan» vervangen door: bijlagen kunnen.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Op een bij deze wet behorende bijlage II» vervangen door: Op de bij deze wet behorende bijlage II en bijlage IIA.

2. In het vierde lid wordt «bijlage» vervangen door: bijlagen.

3. In artikel 3 wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Onze Minister zendt elke tien jaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de in bijlage II en bijlage IIA aangegeven veiligheidsnorm.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Indien bovenregionale belangen daartoe nopen, wijst Onze Minister waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, aan, waarvoor gedeputeerde staten met het oog op het voorkomen van onveilige situaties en ernstige schade binnen een door hem te bepalen termijn een veiligheidsnorm vaststellen. Deze vaststelling geschiedt bij verordening.

D

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister draagt zorg voor de totstandkoming en verkrijgbaarstelling van technische leidraden voor het ontwerp, het beheer en het onderhoud van primaire waterkeringen. Zij strekken tot aanbeveling ten behoeve van degenen die met het beheer onderscheidenlijk het toezicht zijn belast.

E

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de door de beheerder te verrichten beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Vóór de tekst wordt het cijfer 1 geplaatst.

2. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

  • 2. Indien een primaire waterkering is gelegen in meerdere provincies, kunnen gedeputeerde staten van die provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat het toezicht op die primaire waterkering wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie waarin de primaire waterkering in hoofdzaak is gelegen.

G

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

  • 1. Indien de in artikel 3, eerste of tweede lid, bedoelde veiligheidsnormen, de in artikel 4, eerste lid, bedoelde hoogwaterstanden, de krachtens artikel 4, eerste lid, vastgestelde waarden of de krachtens artikel 5a vastgestelde regels wijziging ondergaan, kan bij besluit van Onze Minister worden bepaald door welk bestuursorgaan, op welke wijze en binnen welk tijdsbestek maatregelen met betrekking tot de beveiliging tegen overstroming worden getroffen.

  • 2. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 3. Het eerste lid wordt niet toegepast dan nadat overleg is gevoerd met het betrokken bestuursorgaan en niet eerder dan vier weken nadat de beide Kamers der Staten-Generaal in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het nemen van het besluit.

H

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. De aanleg, versterking of verlegging van een primaire waterkering geschiedt overeenkomstig een door de beheerder vastgesteld plan.

  • 2. Het plan bevat:

    a. de te treffen voorzieningen, gericht op de uitvoering van het werk ten aanzien van een primaire waterkering;

    b. de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk;

    c. de te treffen voorzieningen ter bevordering van het belang van landschap, natuur of cultuurhistorie, voor zover zij rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk.

  • 3. In geval het plan een verlegging van de primaire waterkering inhoudt, kan het de te treffen voorzieningen bevatten met betrekking tot de inpassing in de omgeving van het gebied tussen de plaats waar de oorspronkelijke primaire waterkering is gelegen en de plaats waar de nieuwe primaire waterkering komt te liggen.

  • 4. In de toelichting op het plan wordt aangegeven welke gevolgen aan de uitvoering van het plan zijn verbonden en op welke wijze met de daarbij betrokken belangen rekening is gehouden.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing indien ten aanzien van een in dat lid bedoelde werkzaamheid toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk Va, afdeling 1a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

I

Na artikel 7 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 7a

  • 1. Op de voorbereiding van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. De terinzagelegging geschiedt tevens ten kantore van de betrokken bestuursorganen. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

Artikel 7b

  • 1. De beheerder stelt het plan vast binnen twaalf weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.

  • 2. Het plan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie op wier grondgebied het plan wordt uitgevoerd. De beheerder zendt na de vaststelling het plan onverwijld aan gedeputeerde staten.

  • 3. Indien het een primaire waterkering betreft die in meer dan één provincie is gelegen, kunnen gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat gedeputeerde staten van de provincie waarin de primaire waterkering in hoofdzaak is gelegen, belast is met de goedkeuring van het plan.

Artikel 7c

In afwijking van artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het nemen van een besluit omtrent goedkeuring niet worden verdaagd.

Artikel 7d

  • 1. Gedeputeerde staten bevorderen een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het plan.

  • 2. Indien het een primaire waterkering betreft die in meer dan één provincie is gelegen, kunnen gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat gedeputeerde staten van een van die provincies de coördinatie van de voorbereiding van de in het eerste lid bedoelde besluiten bevorderen.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen van de andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen, die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.

Artikel 7e

Op de voorbereiding van de in artikel 7d, eerste lid, bedoelde besluiten is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

a. de ontwerpen van de besluiten binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn worden toegezonden aan gedeputeerde staten, die zorg dragen voor de in artikel 3:13, eerste lid, van die wet bedoelde toezending;

b. gedeputeerde staten ten aanzien van de ontwerpen van de besluiten gezamenlijk toepassing kunnen geven aan de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12 van die wet;

c. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;

d. in afwijking van artikel 3:18 van die wet de besluiten worden genomen binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn;

e. de besluiten onverwijld worden gezonden aan gedeputeerde staten;

f. gedeputeerde staten beslissen over de toepassing van artikel 3:18, tweede lid, van die wet.

Artikel 7f

  • 1. De ter uitvoering van het plan vereiste planologische medewerking wordt verleend met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2. Met betrekking tot een verzoek om vrijstelling van een bestemmingsplan krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening alsmede met betrekking tot een aanvraag om bouwvergunning ingeval artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet van toepassing is, is een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in die artikelen niet vereist.

  • 3. Ten aanzien van de aanvragen tot het nemen van de in artikel 7d, eerste lid, bedoelde besluiten is de beheerder mede bevoegd deze in te dienen bij de bevoegde bestuursorganen.

Artikel 7g

  • 1. Indien een bestuursorgaan, uitgezonderd een bestuursorgaan van het Rijk, dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op een aanvraag tot het nemen van een besluit tot uitvoering van het plan, niet of niet tijdig een ontwerp-besluit op de aanvraag aan gedeputeerde staten zendt, dan wel niet, niet tijdig of niet in overeenstemming met het plan beslist, dan wel een beslissing neemt die naar het oordeel van gedeputeerde staten wijziging behoeft, kunnen gedeputeerde staten een beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt hun besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien gedeputeerde staten voornemens zijn zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtshalve te nemen besluiten ter uitvoering van het plan en andere besluiten dan die ter uitvoering van het plan, welke zijn gericht op de realisering van de in het plan opgenomen voorzieningen.

  • 3. Indien bij de toepassing van het eerste lid de beslissing op een aanvraag tot het nemen van een besluit als in dat lid bedoeld, wordt genomen door gedeputeerde staten, draagt het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag de ter zake ontvangen leges over aan gedeputeerde staten.

Artikel 7h

De in artikel 7d, eerste lid, bedoelde besluiten worden, voor zover zij gecoördineerd zijn voorbereid, gelijktijdig door gedeputeerde staten bekendgemaakt.

Artikel 7i

  • 1. Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 6a, eerste lid, 7b, tweede lid, en 7d, eerste lid, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 2. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de besluiten, bedoeld in artikel 7d, eerste lid, aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 7h bedoelde bekendmaking is geschied.

Artikel 7j

Onteigening ingevolge titel II dan wel titel II in samenhang met titel IIa van de onteigeningswet kan mede geschieden ter uitvoering van de ingevolge het plan te treffen voorzieningen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b en c, en derde lid.

Artikel 7k

  • 1. De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het plan door gedeputeerde staten is goedgekeurd.

  • 2. De rechtbank spreekt de onteigening niet uit dan nadat het plan onherroepelijk is geworden.

J

Artikel 10, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De in het eerste lid bedoelde kustlijn wordt aangegeven op een door Onze Minister kosteloos verkrijgbaar gestelde kaart, die telkens na vijf jaren wordt herzien. De verkrijgbaarstelling wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

K

Artikel 11 vervalt.

L

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Onze Minister verleent op aanvraag een subsidie aan het overheidslichaam dat vanwege wijziging van de in artikel 3, eerste of tweede lid, bedoelde veiligheidsnorm, de in artikel 4, eerste lid, bedoelde hoogwaterstanden of andere zodanige factoren, of de in artikel 5a bedoelde voorschriften, maatregelen dient te treffen, indien de desbetreffende maatregelen zijn opgenomen in het jaarlijks door Onze Minister vast te stellen programma.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de aanvraag, verlening, vaststelling, intrekking, wijziging, weigering, betaling en terugvordering van de subsidie en de verplichtingen van de subsidie-ontvanger.

  • 3. Een subsidie wordt verleend voor 100 procent van de kosten van uitvoering, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

M

De artikelen 17 tot en met 34 vervallen.

N

Artikel 35, tweede lid, alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid vervallen.

O

Bijlage I wordt vervangen door de als bijlagen bij deze wet gevoegde bijlage I en bijlage IA.

P

Na bijlage II wordt de als bijlage bij deze wet gevoegde bijlage IIA toegevoegd.

ARTIKEL II

Toezending van een verslag als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Wet op de waterkering, zoals dit artikellid luidt na inwerkingtreding van deze wet, geschiedt voor het eerst binnen drie jaar na inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL III

De Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen wordt als volgt gewijzigd:

In de artikelen 1, onderdeel b, onder 1°, en 2, wordt de zinsnede «primaire waterkeringen als bedoeld in de Wet op de waterkering of anderszins» geschrapt.

ARTIKEL IV

De Deltawet grote rivieren wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

De Deltawet wordt ingetrokken.

ARTIKEL VI

De Deltaschadewet wordt ingetrokken.

ARTIKEL VII

De Wet schade oesterkwekers wordt ingetrokken.

ARTIKEL VIII

De Vergunningwet Westerschelde wordt ingetrokken.

ARTIKEL IX

De Zuiderzeewet wordt ingetrokken.

ARTIKEL X

De Zuiderzeesteunwet wordt ingetrokken.

ARTIKEL XI

Artikel 12, eerste lid, van de Wet op de waterkering, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing met betrekking tot besluiten ten aanzien van bijdragen in de kosten van het uitvoeren van nieuwe of versterkingswerken om daarmee voor de eerste maal te voldoen aan de veiligheidsnorm bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de waterkering.

ARTIKEL XII

De artikelen 17 tot en met 31 van de Wet op de waterkering, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing met betrekking tot plannen en daarmee verband houdende besluiten ten aanzien van primaire waterkeringen als bedoeld in artikel 17.

ARTIKEL XIII

De Deltawet blijft van toepassing met betrekking tot plannen en daarmee verband houdende besluiten ten aanzien van de werken bedoeld in artikel 1, aanhef en onder II, van de Deltawet.

ARTIKEL XIV

Ten aanzien van de verdere behandeling van beroepszaken op grond van de Deltaschadewet die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet aanhangig zijn, alsmede ten aanzien van daaruit voortvloeiende besluiten, blijven de bepalingen van de Deltaschadewet van toepassing.

ARTIKEL XV

De Zuiderzeesteunwet en het daarop gebaseerde Zuiderzeesteunbesluit 1976 blijven van toepassing ten aanzien van de rechthebbende op een geldelijke tegemoetkoming krachtens artikel 13 van de Zuiderzeesteunwet.

ARTIKEL XVI

In onderdeel C van de bijlage bij de Beroepswet vervalt:

32. Artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Deltaschadewet.

ARTIKEL XVII

Artikel 7 van de Wet op de waterkering is niet van toepassing op de aanleg of versterking van kaden ter uitvoering van het project de Maaswerken.

ARTIKEL XVIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 28 april 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de zestiende juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

BIJLAGE I

stb-2005-275-1.gif

BIJLAGE IA

stb-2005-275-2.gif

BIJLAGE IIA als bedoeld in artikel 3, eerste lid

Dijkringgebieden en veiligheidsnormen

Dijkringgebied volgens bij de wet behorende bijlage IA

Overschrijdingskans als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet

Nummer

Gemiddeld per jaar

54.

1/250

55.

1/250

56.

1/250

57.

1/250

58.

1/250

59.

1/250

60.

1/250

61.

1/250

62.

1/250

63.

1/250

64.

1/250

65.

1/250

66.

1/250

67.

1/250

68.

1/250

69.

1/250

70.

1/250

71.

1/250

72.

1/250

73.

1/250

74.

1/250

75.

1/250

76.

1/250

77.

1/250

78.

1/250

79.

1/250

80.

1/250

81.

1/250

82.

1/250

83.

1/250

84.

1/250

85.

1/250

86.

1/250

87.

1/250

88.

1/250

89.

1/250

90.

1/250

91.

1/250

92.

1/250

93.

1/250

94.

1/250

95.

1/250


XHistnoot

Kamerstuk 29 747

Naar boven