Regeling bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren

2 februari 2006

Nr. HDJZ//I&O/2006-100

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 12, tweede en derde lid, van de Wet op de waterkering;

Besluit:

§ 1

Algemeen

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. plan: een plan als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de waterkering;

c. subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet op de waterkering;

d. werk: een werk ter uitvoering van een plan als bedoeld in onderdeel b;

e. hoofdingenieur-directeur: de hoofdingenieur-directeur van de regionale dienst van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat waarbinnen de te verbeteren primaire waterkering geheel of in hoofdzaak is gelegen.

§ 2

Subsidie

Artikel 2

Subsidiabele kosten

1. Een subsidie bestaat uit een vergoeding van de kosten voor voorbereiding en realisatie van een werk, te weten:

a. de kosten van de voorbereiding van het werk inclusief het verkrijgen van de voor de realisatie van het werk benodigde vergunningen, ter hoogte van 15 procent van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen raming van de in onderdelen b tot en met i bedoelde kosten;

b. de kosten voor de verwerving van de voor de realisatie van het werk benodigde onroerende zaken;

c. de kosten voortvloeiend uit de voor de realisatie van het werk gesloten overeenkomsten van aanneming en overeenkomsten tot levering van diensten en materialen;

d. de voor het verleggen van kabels en leidingen verschuldigde nadeelcompensatie berekend volgens bijlage I van de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999;

e. nadeelcompensatie aan derden, anders dan uit hoofde van het in de onderdelen b en d bepaalde, voor zover de beheerder daartoe rechtens gehouden is;

f. de kosten voor bodemsanering, behoudens de kosten bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;

g. de kosten voor de opruiming van explosieven, behoudens de kosten bedoeld in het tweede lid, onderdeel b;

h. de kosten voor begeleiding en toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden die benodigd zijn voor de realisatie van het plan, voor zover dit geen betrekking heeft op de controle op eigen handelen van de beheerder;

i. andere kosten dan de kosten, bedoeld in de onderdelen b tot en met h, die in redelijkheid zijn aan te merken als realisatiekosten.

2. Niet voor vergoeding komen in aanmerking:

a. de kosten voor bodemsanering die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming;

b. de kosten voor de opruiming van explosieven die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999;

c. de kosten die de subsidieaanvrager op andere wijze vergoed kan krijgen;

d. de kosten die voortkomen uit achterstallig onderhoud.

§ 3

Subsidieverlening

Artikel 3

Aanvraag subsidieverlening

1. Een aanvraag voor subsidieverlening wordt ingediend bij de hoofdingenieur-directeur.

2. De aanvraag voor subsidieverlening bevat:

a. een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd plan;

b. een ontwerp en een beschrijving van het werk ter uitvoering van het goedgekeurde plan;

c. een raming van de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b tot en met i, conform een daartoe door de Minister voorgeschreven ramingssystematiek;

d. het bedrag waarvoor subsidie wordt gevraagd;

e. het bedrag waarvoor een voorschot wordt gevraagd voor het eerste kalenderjaar van realisatie van het werk en een raming van de bedragen waarvoor een voorschot zal worden gevraagd in de daarop volgende kalenderjaren;

f. een tijdschema en de geplande datum van voltooiing van het werk.

Artikel 4

Beslissing op aanvraag subsidieverlening

1. De Minister neemt binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag een besluit omtrent de subsidieverlening. Indien de beschikking niet binnen zes weken kan worden gegeven, stelt de Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

2. De subsidie kan worden geweigerd indien:

a. het werk waarvoor subsidie is aangevraagd niet is opgenomen in het hoogwaterbeschermingsprogramma, voor het jaar waarvoor de aanvraag is ingediend;

b. het ontwerp van de waterkering niet voldoet aan eisen van soberheid en doelmatigheid;

c. er sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. De subsidie wordt geweigerd indien door verlening van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden. Bij mogelijke overschrijding van het subsidieplafond is artikel 4:25, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

Beschikking tot subsidieverlening

De beschikking tot subsidieverlening bevat:

a. een omschrijving van het werk waarvoor subsidie wordt verleend;

b. een raming van het totale te subsidiëren bedrag;

c. het bedrag waarvoor een voorschot wordt verleend, waarbij het bedrag voor de kosten van voorbereiding, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, afzonderlijk wordt vermeld.

Artikel 6

Voorschotverlening

1. Aan de subsidieontvanger kan gedurende de realisatie van het werk jaarlijks op aanvraag een voorschot worden verleend. Het totaal aan te verlenen voorschotten bedraagt niet meer dan 80 procent van de raming van de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b tot en met i.

2. De aanvraag tot voorschotverlening wordt ingediend voor 1 april van het kalenderjaar waarvoor het voorschot wordt aangevraagd. Bij de aanvraag overlegt de subsidieontvanger een raming van de te maken kosten in de periode waarvoor het voorschot wordt gevraagd.

3. De aanvraag wordt niet in behandeling genomen zolang het voortgangsverslag, bedoeld in artikel 7, niet is overgelegd.

4. De Minister neemt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag een besluit omtrent de voorschotverlening. De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag waarvoor het voorschot wordt verleend.

5. Een voorschot wordt binnen vier weken na de voorschotverlening betaald, tenzij bij de voorschotverlening anders is bepaald.

Artikel 7

Tussentijdse verplichting van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger overlegt gedurende de realisatiefase van het werk jaarlijks voor 1 april, aan de hoofdingenieur-directeur een voortgangsverslag met betrekking tot de uitvoering van het werk met daarin:

a. een financiële verantwoording waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b tot en met i;

b. een accountantsverklaring, overeenkomstig het daartoe door de Minister bekendgemaakte controleprotocol;

c. eventuele wijzigingen in het tijdschema bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f.

Artikel 8

Intrekking of wijziging subsidieverlening

Op de intrekking of wijziging van de beschikking tot subsidieverlening zijn de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 4:48, eerste lid, onderdeel e.

§ 4

Subsidievaststelling

Artikel 9

Aanvraag tot vaststelling subsidie

1. De subsidieontvanger dient binnen zes maanden na voltooiing van het werk bij de hoofdingenieur-directeur een aanvraag tot subsidievaststelling in.

2. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, overlegt de subsidieontvanger:

a. een financiële eindverantwoording over het werk bestaande uit:

1°. een overzicht van de gemaakte kosten voor de in artikel 2, eerste lid, onderdelen b tot en met i, onderscheiden posten;

2°. een overzicht van de uitbetaalde voorschotten waarbij het voorschot voor de kosten van voorbereiding, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, afzonderlijk wordt vermeld;

b. een verklaring over de financiële eindverantwoording, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt of het werk is uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening en waaruit blijkt dat de in onderdeel a bedoelde kosten zijn gemaakt, overeenkomstig het daartoe door de Minister bekendgemaakte controleprotocol.

3. Op gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger, ingediend binnen zes maanden na voltooiing van het werk, kan de in het eerste lid bedoelde termijn worden verlengd.

Artikel 10

Beschikking tot subsidievaststelling

1. Een beschikking tot subsidievaststelling vermeldt:

a. de dagtekening en het nummer van de beschikking tot subsidieverlening;

b. de berekeningswijze voor de vaststelling van het subsidiebedrag;

c. het bedrag van de vastgestelde subsidie uitgesplitst overeenkomstig de in artikel 2, eerste lid, onderscheiden posten;

d. de betaalde voorschotten;

e. het te betalen dan wel terug te vorderen bedrag.

2. De subsidie kan ambtshalve worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet tijdig een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in artikel 9, eerste lid, of een verzoek als bedoeld in artikel 9, derde lid.

3. Artikel 4:46, tweede lid en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de subsidievaststelling.

4. Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing op de intrekking of wijziging van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 11

Procedure voor subsidievaststelling in twee fasen

1. Indien vanwege nog lopende gerechtelijke procedures, voor een deel van de kosten bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b tot en met i, de subsidie nog niet kan worden vastgesteld, kan op verzoek van de subsidieontvanger de subsidie voor de kosten van of voortvloeiend uit deze procedures, afzonderlijk worden vastgesteld.

2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, waarbij met redenen wordt omkleed voor welke kosten de subsidie nog niet kan worden vastgesteld.

3. Binnen zes maanden na afronding van de gerechtelijke procedures, bedoeld in het eerste lid, dient de subsidieontvanger bij de hoofdingenieur-directeur een aanvraag tot subsidievaststelling in. Op deze afzonderlijke subsidievaststelling zijn artikel 9, tweede lid, en artikel 10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Betaling en terugvordering

1. Op de betaling van de subsidie is artikel 4:52, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

2. Op het opschorten van de betaling van de subsidie of een voorschot, is artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

3. Op het terugvorderen van onverschuldigd betaalde subsidies of voorschotten, is artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

Evaluatie van de regeling

1. Deze regeling wordt geëvalueerd nadat voor vijf werken op grond van deze regeling subsidie is verleend of, indien voor minder dan vijf werken subsidie is verleend, vier jaar na inwerkingtreding van deze regeling.

2. De subsidieontvanger zorgt voor het aanleveren van de ten behoeve van de evaluatie gevraagde gegevens.

§ 5

Slotbepalingen

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M.H. Schultz van Haegen.

Toelichting

Algemeen

Op 4 oktober 2001 is bij bestuurlijk overleg tussen het rijk, de provincies en de waterschappen (Ministerie Verkeer en Waterstaat, Interprovinciaal Overleg en Unie van Waterschappen) overeenstemming bereikt over de financiering van primaire waterkeringen. De Tweede Kamer is hierover bij brief van 3 december 2001 door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat geïnformeerd (TK 2001/2002, 27 525, nr. 13). Om de tussen partijen overeengekomen wijziging van de financieringsstructuur te kunnen gaan toepassen, was het nodig te voorzien in een nieuwe wettelijke grondslag voor de financiering van primaire waterkeringen. Daartoe is de Wet op de waterkering (hierna: Wwk) gewijzigd bij wet van 28 april 2005 (Stb. 275). Op grond van deze wetswijziging komt het beheer en onderhoud van de primaire waterkering voortaan volledig voor rekening van de beheerder en geeft het nieuwe artikel 12 van de Wwk de grondslag voor volledige bekostiging door het rijk van noodzakelijke verbeteringen van primaire waterkeringen, om weer te voldoen aan de geldende veiligheidsnormen. Daarbij hoeft onder een verbetering niet enkel een verhoging of verbreding van de waterkering te worden verstaan, maar kan ook een verlegging van de waterkering een verbetering zijn om aan de veiligheidsnormen te kunnen voldoen.

De gelden voor de verstrekking van subsidies op grond van deze regeling komen uit het Infrastructuurfonds. In artikel 2, derde lid, van het Besluit Infrastructuurfonds is vastgelegd dat uit het Infrastructuurfonds subsidies kunnen worden verstrekt op grond van de Regeling bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren. De onderhavige regeling geeft daaraan gedeeltelijk invulling, namelijk voor wat betreft de waterkeringszorg, en bevat dus geen bepalingen met betrekking tot het verstrekken van subsidies voor het waterbeheer.

In deze regeling worden verschillende onderwerpen met betrekking tot de financiering van verbeteringen van primaire waterkeringen geregeld. In de eerste plaats wordt in deze regeling op grond van artikel 12, derde lid, van de Wwk, nader uitgewerkt welke kosten van het voorbereiden en het realiseren van een werk ter verbetering van een primaire waterkering voor subsidiëring in aanmerking komen. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, worden op grond van artikel 12, derde lid, van de Wwk, volledig vergoed.

In de tweede plaats worden in deze regeling regels gegeven met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Wwk. Het betreft kort gezegd de procedure van subsidieaanvraag, de verlening, de vaststelling en de uitbetaling.

Op grond van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zijn de regels met betrekking tot subsidies van de Awb niet rechtstreeks van toepassing op een subsidierelatie tussen verschillende overheden. Voor zover toepassing van deze regels toch wenselijk is, zijn enkele regels uit titel 4.2 van de Awb in deze regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Naast deze subsidieregeling is ten behoeve van de subsidieverlening een handreiking tot stand gekomen waarin nader is uitgewerkt hoe deze regeling in de praktijk zal worden toegepast.

De beschikbare gelden voor verbeteringen van primaire waterkeringen maken deel uit van het Infrastructuurfonds. Het subsidieplafond (het jaarlijks beschikbare bedrag voor subsidiering) wordt vastgesteld op grond van artikel 3a van het Besluit Infrastructuurfonds. Uiteraard dient de Staten-Generaal ook in te stemmen met de begroting voor het Infrastructuurfonds. Hoe de beschikbare gelden ingezet zullen gaan worden, wordt vastgelegd in een jaarlijks op grond van artikel 12, eerste lid, van de Wwk door de Minister vast te stellen (meerjaren)programma: het zogenaamde hoogwaterbeschermingsprogramma. Het hoogwaterbeschermingsprogramma en het subsidieplafond zullen telkens worden vastgesteld na consultatie van vertegenwoordigers van betrokken beheerders en provincies.

Subsidieaanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling, worden behandeld volgens de voor de inwerkingtreding van deze regeling geldende afspraken en regelingen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel geeft de betekenis van een aantal in deze regeling gehanteerde begrippen voor zover deze definities niet zijn vastgelegd in de Wet op de waterkering.

Artikel 2

In artikel 12, derde lid, van de Wwk is vastgelegd dat voor de verbetering van een primaire waterkering 100 procent van de kosten van uitvoering worden vergoed. De kosten van uitvoering betreffen het geheel van de kosten van voorbereiding en realisatie van een werk ter verbetering van een primaire waterkering. Welke kosten daartoe worden gerekend, wordt geregeld in artikel 2, eerste lid.

Voor de voorbereiding van een werk wordt een forfaitair bedrag vastgesteld, ter hoogte van 15 procent van de geraamde kosten van realisatie van het werk. Door te werken met een forfaitair bedrag kunnen geen onduidelijkheden ontstaan over welke kosten van de voorbereidingsfase voor vergoeding in aanmerking komen. Het percentage is bepaald aan de hand van de voorbereidingskosten van een groot aantal werken en is gebaseerd op in 2001 vastgestelde ervaringscijfers. Het forfaitaire bedrag zal zodoende in praktisch alle gevallen 100 procent van de voorbereidingskosten dekken. De 15 procent wordt berekend op basis van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen raming voor de overige voor subsidie in aanmerking komende kosten van realisatie van het werk. Dit zijn de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b tot en met i.

Voor de kosten van realisatie geldt dat de subsidie uiteindelijk wordt vastgesteld overeenkomstig de werkelijk gemaakte kosten.

In het eerste lid, onderdeel e, is bepaald dat nadeelcompensatie aan derden voor subsidie in aanmerking komt voor zover de beheerder rechtens gehouden is tot het betalen van die nadeelcompensatie. Dit betekent dat alleen subsidie wordt verleend voor nadeelcompensatie die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op grond van ons rechtssysteem betaald dienen te worden. Uitdrukkelijk is niet bedoeld dat subsidie voor nadeelcompensatie alleen wordt uitbetaald op basis van een uitspraak van de rechter.

Op grond van het eerste lid, onderdeel f, komen ook de kosten voor bodemsanering in aanmerking. Dit geldt op grond van het tweede lid, onderdeel a, alleen voor zover deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming. Voor de kosten van bodemsanering betekent dit dat de beheerder eerst moet proberen langs de weg van de Wet bodembescherming deze kosten vergoed te krijgen. Omdat het niet de bedoelding is dat de uitvoering van een verbeteringswerk vertraging oploopt doordat subsidiëring voor bodemsanering op zich laat wachten, kan voor een in een bepaald jaar te maken kosten voor bodemsanering wel een voorschot worden verleend (zie artikel 7). Uiteindelijk zal bij de subsidievaststelling verrekening plaatsvinden van eventueel teveel betaalde voorschotten.

Voor de kosten van de opruiming van explosieven die op grond van het eerste lid, onderdeel g, voor vergoeding in aanmerking komen, geldt hetzelfde als hierboven is opgemerkt over de kosten van bodemsanering.

In het tweede lid, onderdeel c, is bepaald dat kosten die net als kosten voor bodemsanering of explosievenopruiming, langs andere weg vergoed kunnen worden, niet voor vergoeding op grond van deze regeling in aanmerking komen. Daarnaast worden op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel d, de kosten die het gevolg zijn van achterstallig onderhoud aan de waterkering, eveneens niet vergoed. Dit zijn kosten die ook zonder de uitvoering van een werk tot verbetering van een primaire waterkering, gemaakt hadden moeten worden.

Artikel 3

Artikel 3 regelt waar de aanvraag moet worden ingediend en welke gegevens moeten worden verstrekt om de aanvraag te kunnen beoordelen. Tot deze gegevens behoort allereerst het plan dat conform artikel 7, eerste lid, van de Wet op de waterkering, door Gedeputeerde Staten moet zijn goedgekeurd. Een dergelijk plan omvat onder meer een onderbouwing waaruit blijkt dat het werk noodzakelijk is. Ten tweede moet een ontwerp en een beschrijving van het werk ter uitvoering van dit plan worden meegestuurd. Naast een planning van de uitvoering op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel f, dient voor het overige een aantal financiële gegevens te worden overgelegd. Het betreft een raming van de te maken kosten voor realisatie van het werk, het totale bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd, het bedrag waarvoor het eerste voorschot wordt aangevraagd en een raming van de gewenste voorschotten voor de daarop volgende jaren. Op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel c, schrijft de Minister daarvoor een ramingssystematiek voor.

Voorgeschreven wordt de SSK-ramingssystematiek. Deze ramingssystematiek is vastgelegd in de CROW-publicatie nr. 137. Deze systematiek is identiek aan de ramingssystematiek zoals die bij Rijkswaterstaat wordt gehanteerd, de PRI-2003, met één uitzondering: bij de SSK wordt ruimte gelaten om kosten naar aanleiding van “nieuw beleid” (dat wil zeggen te verwachten kosten die inspelen op al wel ontwikkeld maar nog niet geformaliseerd beleid) op te nemen in de raming.

Artikel 4

Op grond van artikel 4, eerste lid, wordt binnen zes weken na de subsidieaanvraag een besluit genomen over de subsidieverlening. Indien nodig kan deze termijn met een redelijke termijn worden verlengd. De aanvrager wordt daarvan op de hoogte gesteld.

Artikel 4, tweede lid, bevat de gronden voor de weigering van een subsidie. Op grond van artikel 12, eerste lid van de Wwk, geldt al dat geen subsidie kan worden verstrekt voor verbeteringen die niet zijn opgenomen in het hoogwaterbeschermingsprogramma. In artikel 4, tweede lid, onderdeel a, wordt dit nog nader gespecificeerd: de subsidie kan ook worden geweigerd indien het werk niet is geprogrammeerd voor het jaar waarvoor de aanvraag is ingediend. Een tweede grond om de subsidie te kunnen weigeren, is dat het ontwerp niet voldoet aan eisen van soberheid en doelmatigheid. Voor de bepaling wat sober en doelmatig is, wordt verwezen naar de ontwerpleidraden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wwk. Omdat het tweede lid een zogenaamde ‘kan-’bepaling is, hoeft het oordeel dat een ontwerp bijvoorbeeld niet voldoende sober en doelmatig is, niet direct te leiden tot weigering van de subsidie, maar kan ook subsidie op grond van de bijgestelde raming die recht doet aan eisen van soberheid en doelmatigheid worden toegekend. Deze beoordelingsruimte voor de subsidieverlener geldt overigens voor alle in het tweede lid, genoemde weigeringsgronden.

In het tweede lid, onderdeel c, wordt verwezen naar de weigeringsgronden van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze weigeringsgronden zijn van toepassing indien er met betrekking tot de aanvrager van de subsidie concrete aanwijzingen zijn dat hij bijvoorbeeld de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet zal nakomen, of dat bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

In artikel 4, derde lid, is een weigeringsgrond opgenomen op grond waarvan de subsidie altijd moet worden geweigerd, namelijk bij overschrijding van het subsidieplafond.

Artikel 5

Indien is vastgesteld dat er geen gronden zijn de subsidie te weigeren, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven waarin de in artikel 5 genoemde onderdelen zijn opgenomen. Het betreft allereerst een omschrijving van het plan waarvoor subsidie wordt verleend. Daarnaast wordt in de beschikking een raming opgenomen van het totale subsidiebedrag. Deze raming is de basis voor de berekening van het forfaitaire bedrag voor de voorbereidingskosten. Tenslotte wordt in de beschikking de hoogte van het eerste uit te betalen voorschot vermeld. Daarbij wordt het voorschot voor de voorbereidingskosten apart vermeld. Op grond van het derde lid van artikel 6 geldt dat het voorschot binnen vier weken na het besluit tot voorschotverlening wordt betaald tenzij de beschikking anders bepaald. Reden hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat gelet op de planning van de uitvoering van het werk, het voorschot pas op een later moment beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 6

De realisatie van een werk tot verbetering van een primaire waterkering zal doorgaans meerdere jaren in beslag nemen. De subsidieontvanger kan daarom jaarlijks voor 1 april een voorschot aanvragen voor de in dat jaar naar verwachting te maken kosten. Het voorschot wordt verleend aan de hand van de raming die op grond van artikel 7, eerste lid, bij de aanvraag voor een voorschot wordt ingediend. De voorschotten bedragen bij elkaar maximaal 80 procent van de totale geraamde realisatiekosten.

Alle kosten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, komen voor een voorschot in aanmerking.

Daarbij horen ook de kosten voor bodemsanering en de opruiming van explosieven. Voor deze kosten geldt wel dat indien blijkt dat op grond van de in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b genoemde regelingen, subsidie is verkregen, ofwel via andere weg hiervoor gelden beschikbaar zijn (artikel 2, tweede lid, onderdeel c) dit bij de subsidievaststelling zal worden verrekend. Artikel 2, tweede lid, biedt daarnaast ook de mogelijkheid om uiteindelijk geen subsidie te verstrekken voor bodemsanering en explosievenopruiming, als blijkt dat de subsidieontvanger onvoldoende inspanning heeft gepleegd om via de andere beschikbare wegen subsidie te verkrijgen.

Artikel 7

De subsidieontvanger dient op grond van artikel 7 gedurende de uitvoering van het werk jaarlijks voortgangsverslagen te overleggen. Daarin wordt gerapporteerd over de stand van zaken van de werkzaamheden en de in dat kader gedane uitgaven. In de financiële verantwoording dient onderscheid te worden gemaakt tussen de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b tot en met i. In voorkomend geval dienen ook wijzigingen in het tijdschema en de geplande datum van voltooiing van de uitvoering als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, doorgegeven te worden. Ook een accountantsverklaring overeenkomstig een daartoe vast te stellen controleprotocol, maakt deel uit van deze jaarlijkse rapportage.

Artikel 8

Er kunnen gronden zijn om de beschikking tot subsidieverlening in te trekken of te wijzigen. Zolang de subsidie nog niet is vastgesteld, kan intrekking of wijziging ten nadele van de subsidieontvanger met terugwerkende kracht geschieden indien de verlening op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden. Het betreft een beperkt aantal gronden, genoemd in artikel 4:48, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de Awb. Als voorbeeld van een grond tot intrekking of wijziging op grond van artikel 4:48 van de Awb kan worden genoemd dat de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt op basis waarvan de subsidie is verleend of dat niet wordt voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In artikel 8, tweede lid, wordt verwezen naar artikel 4:50 van de Awb. Een intrekking of wijziging op grond van dit artikel geschiedt niet met terugwerkende kracht. Het betreft namelijk gronden voor intrekking of wijziging die niet zijn te wijten aan de subsidieontvanger.

Artikel 9

Na de voltooiing van het werk ter verbetering van een primaire waterkering, wordt de subsidie definitief vastgesteld. Voor de vaststelling van de subsidie dient de subsidieontvanger op grond van artikel 9, eerste lid, binnen zes maanden een aanvraag in, waarbij het in het derde lid bedoelde eindverslag en een accountantsverklaring worden overgelegd.

Indien na de voltooiing van het werk nog procedures lopen in het kader van bijvoorbeeld nadeelcompensatie zijn er twee mogelijkheden voor het vaststellen van de totale subsidie.

Allereerst is het op grond van artikel 9, derde lid, mogelijk een gemotiveerd verzoek in te dienen om de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, te verlengen. Een dergelijk verzoek kan – onder andere – worden ingediend als procedures over nadeelcompensatie, waarvan de kosten voor subsidie in aanmerking komen, binnen afzienbare termijn zullen zijn afgerond.

De tweede mogelijkheid is subsidievaststelling in twee fasen zoals is geregeld in artikel 11. Deze procedure kan worden toegepast indien ten tijde van de voltooiing van het werk nog geen duidelijkheid is over de termijn waarop nog lopende juridische procedures zullen worden afgerond en de afronding naar verwachting niet binnen een jaar zal plaatsvinden.

Artikel 10

Op basis van de bij de aanvraag ingediende stukken wordt een beschikking tot subsidievaststelling afgegeven. Hierin is de hoogte van het totale subsidiebedrag vastgelegd. Omdat het totaal bedrag aan verleende voorschotten hoger kan zijn dan het totaal te verlenen bedrag aan subsidie, is het ook mogelijk dat een bedrag wordt teruggevorderd. Dit wordt eveneens vastgelegd in de op grond van artikel 10, eerste lid, gegeven beschikking.

In het tweede lid van artikel 10 is bepaald dat bij het niet tijdig indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie of het niet tijdig indienen van een verzoek om deze aanvraag later in te kunnen dienen, de subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld. De reden hiervan is dat de subsidieontvanger met de aanvraag tot subsidievaststelling rekening en verantwoording aflegt over de in het kader van de verleende subsidie gedane uitgaven. Als hij niet voldoet aan deze verplichting, kan de consequentie zijn dat de subsidie lager uitvalt dan de werkelijk gemaakte kosten. Uiteraard gelden bij de toepassing van deze bevoegdheid de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Toepassing kan alleen als de subsidieontvanger al (meermalen) is verzocht zijn aanvraag in te dienen. Op grond van artikel 4:49 van de Awb, waarnaar in het derde lid wordt verwezen, kan een beschikking tot subsidievaststelling op de in dat artikel genoemde gronden worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 11

Zoals gezegd in de toelichting bij artikel 9, bestaat de mogelijkheid dat ten tijde van de voltooiing van het werk nog gerechtelijke procedures gaande zijn in het kader van nadeelcompensatie die niet binnen afzienbare tijd zullen zijn afgerond. Om te voorkomen dat het voor alle andere voor subsidie in aanmerking komende kosten jaren lang duurt voordat de definitieve subsidievaststelling kan plaatsvinden, voorziet artikel 11 in een procedure voor subsidievaststelling in twee fasen.

Binnen zes maanden na de voltooiing van het werk wordt op grond van artikel 9, eerste lid, door de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend. Daarbij kan op grond van artikel 11, eerste lid, een verzoek worden ingediend om voor de kosten die voortkomen uit gerechtelijke procedures, de subsidie afzonderlijk te laten vaststellen. Dit betekent dat voor de kosten die inmiddels wel bekend zijn (dus voor alle reeds gemaakte kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met i), de beschikking tot subsidievaststelling gewoon kan worden afgegeven. Voor de overige kosten vindt dan na afronding van de procedures de subsidievaststelling plaats. Op grond van artikel 11, derde lid, dient de subsidieontvanger binnen zes maanden na afronding van de procedures een aanvraag tot subsidievaststelling in. Daarbij zijn artikel 9, tweede lid, en artikel 11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Voor de betaling of terugvordering van de subsidie wordt in artikel 12 verwezen naar de Awb. Net als bij de voorschotverlening wordt binnen vier weken betaald, onder verrekening van de reeds uitbetaalde voorschotten. Opschorting van de betalingen is mogelijk bij een vermoeden dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 4:48 of 4:49 van de Awb (zie de artikelen 8 en 10 van deze regeling). Indien teveel subsidie is uitbetaald, kan dit worden teruggevorderd onder de in artikel 4:57 van de Awb gegeven voorwaarden.

Artikel 13

Artikel 13 bevat een evaluatiebepaling. Het moment van evaluatie is afhankelijk gesteld van het aantal subsidies dat is verleend, namelijk vijf. Dit is ingegeven vanuit de wens zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de werking van deze regeling zodat ten behoeve van de werkbaarheid tijdig aanpassingen kunnen worden gedaan. Mocht zich echter de situatie voordoen dat na vier jaar nog niet voor vijf projecten subsidie is verleend, dan zal op dat moment worden geëvalueerd. Het tweede lid van artikel 13 verplicht de subsidieontvangers de nodige medewerking te verlenen aan de evaluatie.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M.H. Schultz van Haegen

Naar boven