Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 3866 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 3866 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 2, tweede, derde en vierde lid, 3, 7, 8, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, zesde lid, 15, tweede, derde en vierde lid, 25, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, vijfde lid, 32, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 42, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, vijfde lid, 48, tweede, derde en vijfde lid, 56, eerste en derde lid, 59, tweede lid, 61, eerste lid, en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie;
de biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 410, 420, 500, 550 tot en met 559;
het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
combinatie die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;
een verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt, waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed;
de Minister van Economische Zaken;
de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;
richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);
de omzetting van vaste of vloeibare biomassa door middel van:
1°. verbranding,
2°. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of
3°. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;
het verschil in waterpeil voor en achter de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht waarbij het maximaal elektrisch ontwerpvermogen van de turbine of de generator wordt gerealiseerd;
de biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, al dan niet aangevuld met een of meer producten genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld;
de biologische afbraakreacties van verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij minder dan 5% van de massa toegevoegde stoffen per kalenderjaar een andere stof, genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, is dan verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld;
het maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en/of hernieuwbare warmte en/of hernieuwbaar gas en wat door de leverancier gegarandeerd wordt bij continu gebruik. In het geval van geothermische productie-installaties dient het nominaal vermogen te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%.
1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte op grond van de artikelen 3, eerste lid, 5, eerste lid, 7, eerste lid, 9, eerste lid, 11, eerste lid, 13, eerste lid, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 37, eerste lid, 39, eerste lid, 41, eerste lid, 43, eerste lid, 60, eerste lid, 62, eerste lid, 64, eerste lid, 66, eerste lid, 68, eerste lid, 70, eerste lid, 72, eerste lid, 74, eerste lid, 76, eerste lid, 78, eerste lid en 80, eerste lid, die is aangevraagd in de periode van 1 april 2014, 09:00 uur, tot 18 december 2014, 17:00 uur, bedraagt € 3.500.000.000,00.
2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte door een productie-installatie van een categorie als bedoeld in het eerste lid indien op het moment van indienen van de aanvraag geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.
5. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid van meer dan € 400.000.000,00 wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen zes weken na afgifte van deze beschikking een uitvoeringsovereenkomst overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1 tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-aanvrager.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door middel van hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:
a. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, of
b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, die ingrijpend zijn gerenoveerd en waarbij ten minste de turbines nieuw zijn.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, tweede en vierde lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
4. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, vierde lid, onderdeel b, en vijfde lid, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, gebruik makende van thermische drukhydrolyse, waarbij ten minste het deel van de productie-installatie, dat bedoeld is voor thermische drukhydrolyse nieuw is.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, 15, tweede en vierde lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die niet is opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone:
a. met een nominaal vermogen per turbine kleiner dan 6,0 MW;
b. met een nominaal vermogen per turbine gelijk aan of groter dan 6,0 MW.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, vierde lid, en 56, eerste lid, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die niet is opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone en waarvan de fundering in het water van een meer van minimaal één vierkante kilometer staat.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, vierde lid, en 56, eerste lid, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, vierde lid, en 56, eerste lid, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie met een totaal vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, tweede en vierde lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt gegenereerd door middel van het verschil in zoutconcentratie tussen twee watermassa’s.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, tweede en vierde lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, tweede en vierde lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit:
a. het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren, en
b. de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Maximaal aantal vollasturen |
Basiselektriciteitsprijs artikel 12, eerste lid, van het besluit |
artikel 3, eerste lid, onderdeel a |
Waterkracht nieuw |
5.700 uren per jaar |
€ 0,040 per kWh |
artikel 3, eerste lid, onderdeel b |
Waterkracht renovatie |
4.300 uren per jaar |
€ 0,040 per kWh |
artikel 5, eerste lid |
Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties thermische drukhydrolyse |
8.000 uren per jaar |
€ 0,040 per kWh |
artikel 7, eerste lid, onderdeel a |
Wind op land < 6,0 MW |
1.960 uren per jaar |
€ 0,045 per kWh |
artikel 7, eerste lid, onderdeel b |
Wind op land ≥ 6,0 MW |
2.320 uren per jaar |
€ 0,045 per kWh |
artikel 9, eerste lid |
Wind in meer |
2.560 uren per jaar |
€ 0,045 per kWh |
artikel 11, eerste lid |
Wind op zee |
3.000 uren per jaar |
€ 0,045877 per kWh |
artikel 13, eerste lid |
Fotovoltaïsche zonnepanelen |
1.000 uren per jaar |
€ 0,044 per kWh |
artikel 15, eerste lid |
Osmose |
8.000 uren per jaar |
€ 0,040 per kWh |
artikel 17, eerste lid |
Vrije stromingsenergie |
2.800 uren per jaar |
€ 0,040 per kWh |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, in de periode van de datum en het tijdstip genoemd in de derde kolom tot 18 december 2014, 17:00 uur voor de productie van hernieuwbare elektriciteit vastgesteld op het in de vierde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Begin periode |
Basisbedrag artikel 11, eerste lid, van het besluit |
artikel 3, eerste lid, onderdeel b |
Waterkracht renovatie |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 0,066 per kWh |
artikel 5, eerste lid |
Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties thermische drukhydrolyse |
1 september 2014, 17:00 uur |
€ 0,096 per kWh |
artikel 7, eerste lid, onderdeel a |
Wind op land < 6,0 MW |
16 juni 2014, 17:00 uur |
€ 0,1125 per kWh |
artikel 7, eerste lid, onderdeel b |
Wind op land ≥ 6,0 MW |
1 september 2014, 17:00 uur |
€ 0,1213 per kWh |
artikel 9, eerste lid |
Wind in meer |
29 september 2014, 17:00 uur |
€ 0,1538 per kWh |
artikel 13, eerste lid |
Fotovoltaïsche zonnepanelen |
3 november 2014, 17:00 uur |
€ 0,147 per kWh |
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a;
b. artikel 5, eerste lid;
c. artikel 7, eerste lid;
d. artikel 9, eerste lid;
e. artikel 11, eerste lid;
f. artikel 13, eerste lid;
g. artikel 15, eerste lid, en
h. artikel 17, eerste lid,
worden, in afwijking van artikel 20, ontvangen in de periode van 1 april 2014, 9:00 uur, tot 12 mei 2014, 17:00 uur.
In afwijking van artikel 19 bedraagt het maximaal aantal vollasturen:
a. voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a waarvoor de aanvraag is ontvangen in de periode, genoemd in artikel 21: 2.800 uren per jaar en
b. voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b waarvoor de aanvraag is ontvangen in de periode, genoemd in artikel 21: 2.960 uren per jaar.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 21, onderdelen a, b, f, g en h bedraagt in de periode, genoemd in artikel 21: € 0,070 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 21, onderdelen c, d en e bedraagt in de periode, genoemd in artikel 21: € 0,0875 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a;
b. artikel 5, eerste lid;
c. artikel 7, eerste lid;
d. artikel 9, eerste lid;
e. artikel 11, eerste lid;
f. artikel 13, eerste lid;
g. artikel 15, eerste lid, en
h. artikel 17, eerste lid,
worden, in afwijking van artikel 20, ontvangen in de periode van 12 mei 2014, 17:00 uur, tot 16 juni 2014, 17:00 uur.
In afwijking van artikel 19 bedraagt het maximaal aantal vollasturen:
a. voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, waarvan de aanvraag is ontvangen in de periode, genoemd in artikel 24: 2.280 uren per jaar, en
b. voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, waarvan de aanvraag is ontvangen in de periode, genoemd in artikel 24: 2.960 uren per jaar.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 24, onderdelen a, b, f, g en h, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 24: € 0,080 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 24, onderdelen c, d en e, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 24: € 0,1000 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a;
b. artikel 5, eerste lid;
c. artikel 7, eerste lid, onderdeel b;
d. artikel 9 eerste lid;
e. artikel 11, eerste lid;
f. artikel 13, eerste lid;
g. artikel 15, eerste lid, en
h. artikel 17, eerste lid,
worden, in afwijking van artikel 20, ontvangen in de periode van 16 juni 2014, 17:00 uur, tot 1 september 2014, 17:00 uur.
In afwijking van artikel 19 bedraagt het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, waarvoor de aanvraag is ontvangen in de periode, genoemd in artikel 27: 2.520 uren per jaar.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 27, onderdelen a, b, f, g en h, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 27: € 0,090 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 27, onderdelen c, d en e, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 27: € 0,1125 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a;
b. artikel 9, eerste lid;
c. artikel 11, eerste lid;
d. artikel 13, eerste lid;
e. artikel 15, eerste lid, en
f. artikel 17, eerste lid,
worden, in afwijking van artikel 20, ontvangen in de periode van 1 september 2014, 17:00 uur, tot 29 september 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 30, onderdelen a, d, e, en f, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 30: € 0,110 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 30, onderdelen b en c, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 30: € 0,1375 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a;
b. artikel 11, eerste lid;
c. artikel 13, eerste lid;
d. artikel 15, eerste lid, en
e. artikel 17, eerste lid,
worden, in afwijking van artikel 20, ontvangen in de periode van 29 september 2014, 17:00 uur, tot 3 november 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 32, onderdelen a, c, d en e, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 32: € 0,130 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 32, onderdeel b, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 32: € 0,1625 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a;
b. artikel 11, eerste lid;
c. artikel 15, eerste lid, en
d. artikel 17, eerste lid,
worden, in afwijking van artikel 20, ontvangen in de periode van 3 november 2014, 17:00 uur, tot 18 december 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 34, onderdelen a, c en d, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 34: € 0,150 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 34, onderdeel b, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 34: € 0,1875 per kWh.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2014 vastgesteld op:
a. voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de derde kolom genoemde bedrag, en
b. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op het in de vierde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Correctiebedrag art. 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit |
Correctiebedrag art. 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit |
artikel 3, eerste lid |
Waterkracht |
€ 0,052 per kWh |
€ 0 per kWh |
artikel 5, eerste lid |
Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties |
€ 0,052 per kWh |
€ 0 per kWh |
artikel 7, eerste lid |
Wind op land |
€ 0,058 per kWh |
€ 0 per kWh |
artikel 9, eerste lid |
Wind in meer |
€ 0,058 per kWh |
€ 0 per kWh |
artikel 11, eerste lid |
Wind op zee |
€ 0,059443 per kWh |
€ 0 per kWh |
artikel 13, eerste lid |
Fotovoltaïsche zonnepanelen |
€ 0,054 per kWh |
€ 0 per kWh |
artikel 15, eerste lid |
Osmose |
€ 0,052 per kWh |
€ 0 per kWh |
artikel 17, eerste lid |
Vrije stromingsenergie |
€ 0,052 per kWh |
€ 0 per kWh |
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is, of
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, 32, tweede en vierde lid, en 56, eerste lid, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht nieuw is.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, 32, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties subsidie van meer dan € 0,00 is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van voorgenoemde artikelen ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of
b. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.
3. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, of artikel 72 van deze regeling, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
4. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d, tweede lid, onderdeel a, vijfde lid, 32, tweede en vierde lid, 56, eerste lid, en, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, of artikel 72 van deze regeling, als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, van het besluit.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 41, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008, door middel van vergassing.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.
4. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt, voor de productie van hernieuwbaar gas:
1. het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren, en
2. de basisgasprijs, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Maximaal aantal vollasturen |
Basisgasprijs artikel 29, eerste lid, van het besluit |
artikel 37, eerste lid |
Biomassavergisting |
8.000 uren per jaar |
€ 0,177 per Nm3 |
Artikel 39, eerste lid |
Afvalwater- of rioolwaterzuiverings- installaties |
8.000 uren per jaar |
€ 0,177 per Nm3 |
artikel 41, eerste lid |
Verlengde levensduur bestaande installaties |
8.000 uren per jaar |
€ 0,177 per Nm3 |
artikel 43, eerste lid |
Biomassavergassing |
7.500 uren per jaar |
€ 0,177 per Nm3 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het besluit, in de periode van de datum en het tijdstip genoemd in de derde kolom tot 18 december 2014, 17:00 uur, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de vierde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Begin periode |
Basisbedrag artikel 28, eerste lid, van het besluit |
artikel 37, eerste lid, onderdeel a |
Allesvergisting |
16 juni 2014, 17:00 |
€ 0,601 per Nm3 |
artikel 37, eerste lid, onderdeel b |
Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest |
1 september 2014, 17:00 |
€ 0,750 per Nm3 |
Artikel 39, eerste lid |
Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 0,333 per Nm3 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting |
16 juni 2014, 17:00 |
€ 0,619 per Nm3 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en co-vergisting van dierlijke mest |
1 september 2014, 17:00 |
€ 0,710 per Nm3 |
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2014 vastgesteld op:
1. voor wat betreft de energieprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de derde kolom genoemde bedrag, en
2. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit op het in de vierde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Correctiebedrag art. 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit |
Correctiebedrag art. 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit |
artikel 37, eerste lid |
Biomassavergisting |
€ 0,262 per Nm3 |
€ 0 per Nm3 |
artikel 39, eerste lid |
Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties |
€ 0,262 per Nm3 |
€ 0 per Nm3 |
artikel 41, eerste lid |
Verlengde levensduur bestaande installaties |
€ 0,262 per Nm3 |
€ 0 per Nm3 |
artikel 43, eerste lid |
Biomassavergassing |
€ 0,262 per Nm3 |
€ 0 per Nm3 |
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 in een ketel:
a. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW en kleiner dan 5 MW, of
b. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MW.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
5. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 48, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie, bestaande uit één of meerdere doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van een of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter.
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meerdere doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van een of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 3.300 meter.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 48, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie, bestaande uit één of meerdere doubletten, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van een of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter, waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 5% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 48, tweede en vijfde lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte die voor het eerst nuttig wordt gebruikt aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van een productie-installatie die de hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend of in hoofdzaak produceert door middel van:
a. de verbranding van huishoudelijk afval of vergelijkbaar bedrijfsafval, of
b. een andere thermische behandeling van huishoudelijk afval of vergelijkbaar bedrijfsafval dan bedoeld in onderdeel a ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, vierde lid onderdeel d, vijfde lid, 48, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 66, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de hernieuwbare warmte opgewekt door de productie-installatie, bedoeld in artikel 66, eerste lid, nuttig wordt gebruikt binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW voor de productie van warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 t/m 573, 587, 592, 594, 596 en 802 van de NTA 8003: 2008 in een ketel.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
4. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, 48, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008:
a. met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 10 MW en kleiner dan of gelijk aan 100 MW en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 10% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, of
b. met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 10 MW en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 6% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
5. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 48, tweede en vijfde lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte die voor het eerst nuttig wordt gebruikt aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte die de hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte produceert door middel van:
a. een productie-installatie waarmee elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting;
b. een productie-installatie waarmee elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest of door middel van vergisting op een landbouwbedrijf van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 van Bijlage Aa, onderdeel IV van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, of
c. een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, onderdeel c, draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
4. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdeel a, tweede lid, onderdeel d, 48, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
5. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, worden, indien subsidie is verstrekt op grond van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, en vijfde lid van het besluit.
6. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van het besluit.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 72, eerste lid, wordt voor een periode van 5 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de hernieuwbare warmte, opgewekt door de productie-installatie, bedoeld in artikel 72, eerste lid, nuttig wordt gebruikt binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren voorzien van een transparante isolerende laag, met een totale apertuuroppervlakte van 100 m2 of meer.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 48, tweede lid, en 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties subsidie van meer dan € 0,00 is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van voorgenoemde artikelen ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;
b. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, of
c. met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 50 MW en voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 6% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, onderdeel c, draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, onderdeel c, draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
5. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, of artikel 72 van deze regeling, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
6. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d, tweede lid, onderdeel a, vijfde lid, 48, tweede en vijfde lid, 56 eerste lid, en, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, of artikel 72 van deze regeling, als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, derde lid , onderdeel a, van het besluit.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 76, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt, de periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 76, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties subsidie van meer dan € 0,00 is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van voorgenoemde artikelen ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of
b. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
3. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, of artikel 72 van deze regeling, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
4. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d, tweede lid, onderdeel a, vijfde lid, 48, tweede lid, 56, eerste lid, en, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, of artikel 72 van deze regeling, als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, derde lid , onderdeel a, van het besluit.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt, de periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;
d. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, of
e. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
3. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, 32, vijfde lid, 48, tweede en vijfde lid, en 56, eerste lid, van het besluit.
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt, voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte:
a. het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren, en
b. de basisenergie- of basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 45, eerste lid of artikel 12 eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Maximaal aantal vollasturen |
Basisenergie- of elektriciteitsprijs artikel 45, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, van het besluit |
artikel 60, eerste lid, onderdeel a |
Ketel vaste biomassa warmte ≥ 0,5 MW en < 5 MW |
4.000 uren per jaar |
€ 6,8 per GJ |
artikel 60, eerste lid, onderdeel b |
Ketel vaste biomassa warmte ≥ 5 MW |
7.000 uren per jaar |
€ 3,9 per GJ |
artikel 62, eerste lid, onderdeel a |
Geothermie warmte ≥ 500 meter diepte |
6.000 uren per jaar |
€ 3,9 per GJ |
artikel 62, eerste lid, onderdeel b |
Geothermie warmte ≥ 3.300 meter diepte |
7.000 uren per jaar |
€ 3,9 per GJ |
artikel 64, eerste lid |
Geothermie gecombineerde opwekking |
4.158 uren per jaar |
€ 5,3 per GJ |
artikel 66, eerste lid |
Bestaande afvalverbranding uitbreiding warmte |
3.920 uren per jaar |
€ 7,0 per GJ |
artikel 68, eerste lid |
Ketel vloeibare biomassa warmte |
7.000 uren per jaar |
€ 6,8 per GJ |
artikel 70, eerste lid, onderdeel a |
Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking >10 MW en ≤ 100 MW |
7.500 uren per jaar |
€ 5,1 per GJ |
artikel 70, eerste lid, onderdeel b |
Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking ≤ 10 MW |
4.241 uren per jaar |
€ 6,0 per GJ |
artikel 72, eerste lid, onderdelen a en c |
Bestaande toepassing allesvergisting en thermische conversie van biomassa uitbreiding warmte |
7.000 uren per jaar |
€ 3,9 per GJ |
artikel 72, eerste lid, onderdeel b |
Bestaande toepassing vergisting en co-vergisting van dierlijke mest uitbreiding warmte |
4.000 uren per jaar |
€ 0,0 per GJ |
artikel 74, eerste lid |
Zonthermie |
700 uren per jaar |
€ 13,0 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting gecombineerde opwekking |
5.855 uren per jaar |
€ 8,5 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest gecombineerde opwekking |
5.855 uren per jaar |
€ 8,5 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdeel c |
Verlengde levensduur thermische conversie van biomassa gecombineerde opwekking ≤ 50 MW |
4.429 uren per jaar |
€ 6,5 per GJ |
artikel 78, eerste lid onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting warmte |
7.000 uren per jaar |
€ 3,9 per GJ |
artikel 78, eerste lid onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en co-vergisting van dierlijke mest warmte |
7.000 uren per jaar |
€ 3,9 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel a |
Allesvergisting warmte |
7.000 uren per jaar |
€ 6,8 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel b |
Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest warmte |
7.000 uren per jaar |
€ 6,8 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel c |
Allesvergisting gecombineerde opwekking |
5.739 uren per jaar |
€ 8,3 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel d |
Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest gecombineerde opwekking |
5.732 uren per jaar |
€ 8,3 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel e |
Vergisting van meer dan 95% dierlijke mest elektriciteit |
8.000 uren per jaar |
€ 0,040 per kWh |
1. Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het besluit, in de periode van de datum en het tijdstip genoemd in de derde kolom tot 18 december 2014, 17:00 uur, voor de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de vierde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Begin periode |
Basisbedrag artikel 44 van het besluit |
artikel 60, eerste lid, onderdeel a |
Ketel vaste biomassa warmte ≥ 0,5 MW en < 5 MW |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 14,2 per GJ |
artikel 60, eerste lid, onderdeel b |
Ketel vaste biomassa warmte ≥ 5 MW |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 11,8 per GJ |
artikel 66, eerste lid |
Bestaande afvalverbranding uitbreiding warmte |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 11,4 per GJ |
artikel 68, eerste lid |
Ketel vloeibare biomassa warmte |
12 mei 2014, 17:00 |
€ 19,8 per GJ |
artikel 70, eerste lid, onderdeel a |
Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking >10 MW en ≤ 100 MW |
16 juni 2014, 17:00 |
€ 22,7 per GJ |
artikel 70, eerste lid, onderdeel b |
Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking ≤ 10 MW |
3 november 2014, 17:00 |
€ 40,9 per GJ |
artikel 72, eerste lid, onderdelen a en c |
Bestaande toepassing allesvergisting en thermische conversie van biomassa uitbreiding warmte |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 6,4 per GJ |
artikel 72, eerste lid, onderdeel b |
Bestaande toepassing vergisting en co-vergisting van dierlijke mest uitbreiding warmte |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 8,2 per GJ |
artikel 74, eerste lid |
Zonthermie ≥ 100 m2 |
3 november 2014, 17:00 |
€ 38,2 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting gecombineerde opwekking |
16 juni 2014, 17:00 |
€ 24,1 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest gecombineerde opwekking |
1 september 2014, 17:00 |
€ 28,2 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdeel c |
Verlengde levensduur thermische conversie van biomassa gecombineerde opwekking ≤ 50 MW |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 18,1 per GJ |
artikel 78, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting warmte |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 16,0 per GJ |
artikel 78, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest warmte |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 18,8 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel a |
Allesvergisting warmte |
1 april 2014, 09:00 uur |
€ 14,7 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel b |
Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest warmte |
12 mei 2014, 17:00 uur |
€ 20,6 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel c |
Allesvergisting gecombineerde opwekking |
1 september 2014, 17:00 |
€ 26,3 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel d |
Vergisting en co-vergisting van dierlijke mest gecombineerde opwekking |
29 september 2014, 17:00 |
€ 31,4 per GJ |
2. Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het besluit, in de periode van de datum en het tijdstip genoemd in de derde kolom tot 18 december 2014, 17:00 uur, voor de hoeveelheid geproduceerde GJ hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte genoemd in de vierde kolom, vastgesteld op het in de vijfde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4. |
5 |
---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Begin periode |
Hoeveelheid geproduceerde GJ |
Basisbedrag artikel 44 van het besluit |
artikel 62, eerste lid, onderdeel a |
Geothermie warmte ≥ 500 meter diepte |
1 april 2014, 09:00 uur |
≤ 432000 GJ per doublet, per jaar |
€ 11,9 per GJ |
artikel 62, eerste lid, onderdeel a |
Geothermie warmte ≥ 500 meter diepte |
1 april 2014, 09:00 uur |
> 432000 GJ per doublet, per jaar |
€ 0,0 per GJ |
artikel 62, eerste lid, onderdeel b |
Geothermie warmte ≥ 3.300 meter diepte |
1 april 2014, 09:00 uur |
≤ 352800 GJ per doublet, per jaar |
€ 14,4 per GJ |
artikel 62, eerste lid, onderdeel b |
Geothermie warmte ≥ 3.300 meter diepte |
1 april 2014, 09:00 uur |
> 352800 GJ per doublet, per jaar |
€ 0,0 per GJ |
artikel 64, eerste lid |
Geothermie gecombineerde opwekking |
1 september 2014 17:00 |
≤ 178129 GJ per doublet, per jaar |
€ 25,8 per GJ |
artikel 64, eerste lid |
Geothermie gecombineerde opwekking |
1 september 2014 17:00 |
> 178129 GJ per doublet, per jaar |
€ 0,0 per GJ |
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 64, eerste lid;
b. artikel 68, eerste lid;
c. artikel 70, eerste lid;
d. artikel 74, eerste lid;
e. artikel 76, eerste lid, onderdelen a en b;
f. artikel 80, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en
g. artikel 80, eerste lid, onderdeel e
worden, in afwijking van artikel 83, ontvangen in de periode van 1 april 2014, 9:00 uur, tot 12 mei 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 84, onderdelen a tot en met f bedraagt in de periode, genoemd in artikel 84: € 19,444 per GJ.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 84, onderdeel g bedraagt in de periode, genoemd in artikel 84: € 0,070 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 64, eerste lid;
b. artikel 70, eerste lid;
c. artikel 74, eerste lid;
d. artikel 76, eerste lid, onderdelen a en b;
e. artikel 80, eerste lid, onderdelen c en d, en
f. artikel 80, eerste lid, onderdeel e
worden, in afwijking van artikel 83, ontvangen in de periode van 12 mei 2014, 17:00 uur, tot 16 juni 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 86, onderdelen a tot en met e bedraagt in de periode, genoemd in artikel 86: € 22,222 per GJ.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 86, onderdeel f, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 86: € 0,080 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 64, eerste lid;
b. artikel 70, eerste lid, onderdeel b;
c. artikel 74, eerste lid;
d. artikel 76, eerste lid, onderdeel b;
e. artikel 80, eerste lid, onderdelen c en d, en
f. artikel 80, eerste lid, onderdeel e
worden, in afwijking van artikel 83, ontvangen in de periode van 16 juni 2014, 17:00 uur, tot 1 september 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 88, onderdelen a tot en met e bedraagt in de periode, genoemd in artikel 88: € 25,000 per GJ.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 88, onderdeel f, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 88: € 0,090 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 70, eerste lid, onderdeel b;
b. artikel 74, eerste lid;
c. artikel 80, eerste lid, onderdeel d, en
d. artikel 80, eerste lid, onderdeel e
worden, in afwijking van artikel 83, ontvangen in de periode van 1 september 2014, 17:00 uur, tot 29 september 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 90, onderdeel a tot en met c bedraagt in de periode, genoemd in artikel 90: € 30,556 per GJ.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 90, onderdeel d, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 90: € 0,110 per kWh.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 70, eerste lid, onderdeel b;
b. artikel 74, eerste lid, en
c. artikel 80, eerste lid, onderdeel e
worden, in afwijking van artikel 83, ontvangen in de periode van 29 september 2014, 17:00 uur, tot 3 november 2014, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 44 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 92, onderdeel a en b bedraagt in de periode, genoemd in artikel 92: € 36,111 per GJ.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 92, onderdeel c, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 92: € 0,130 per kWh.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2014 vastgesteld op:
a. voor wat betreft de energie- of elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, of artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de derde kolom genoemde bedrag, en
b. voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c of artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op het in de vierde kolom genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Omschrijving categorie |
Correctiebedrag artikel 47, eerste lid, onderdeel a of artikel 14, eerste lid, onderdeel a van het besluit |
Correctiebedrag artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c of artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c van het besluit |
artikel 60, eerste lid, onderdeel a |
Ketel vaste biomassa warmte ≥ 0,5 MW en < 5 MW |
€ 9,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 60, eerste lid, onderdeel b |
Ketel vaste biomassa warmte ≥ 5 MW |
€ 5,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 62, eerste lid |
Geothermie warmte |
€ 5,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 64, eerste lid |
Geothermie gecombineerde opwekking |
€ 7,4 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 66, eerste lid |
Bestaande afvalverbranding uitbreiding warmte |
€ 10,4 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 68, eerste lid |
Ketel vloeibare biomassa warmte |
€ 9,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 70, eerste lid, onderdeel a |
Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking >10 MW en ≤ 100 MW |
€ 7,2 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 70, eerste lid, onderdeel b |
Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking ≤ 10 MW |
€ 8,3 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 72, eerste lid, onderdelen a en c |
Bestaande toepassing allesvergisting en thermische conversie van biomassa uitbreiding warmte |
€ 5,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 72, eerste lid, onderdeel b |
Bestaande toepassing vergisting en co-vergisting van dierlijke mest uitbreiding warmte |
€ 0 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 74, eerste lid |
Zonthermie |
€ 15,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdelen a en b |
Verlengde levensduur allesvergisting en vergisting en co-vergisting van dierlijke mest gecombineerde opwekking |
€ 11,3 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 76, eerste lid, onderdeel c |
Verlengde levensduur thermische conversie van biomassa gecombineerde opwekking |
€ 8,9 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 78, eerste lid |
Verlengde levensduur biomassavergisting warmte |
€ 5,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdelen a en b |
Biomassavergisting hernieuwbare warmte |
€ 9,8 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdelen c en d |
Biomassavergisting gecombineerde opwekking |
€ 11,0 per GJ |
€ 0 per GJ |
artikel 80, eerste lid, onderdeel e |
Vergisting van meer dan 95% dierlijke mest hernieuwbare elektriciteit |
€ 0,052 per kWh |
€ 0 per kWh |
Voor producenten van hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit, die een aanvraag voor subsidie hebben ingediend op grond van artikel 41, 76 of 78 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, waarop nog niet door de minister is beslist, zijn de artikelen 41, derde en vierde lid, 76, vijfde en zesde lid en 78, derde en vierde lid, van deze regeling van overeenkomstige toepassing.
De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 65, tweede lid, wordt ‘18 maanden’ vervangen door: 3 jaar.
B
In artikel 127, tweede lid, wordt ‘18 maanden’ vervangen door: 3 jaar.
De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 42, tweede lid, wordt ‘18 maanden’ vervangen door: 3 jaar.
B
In artikel 77, tweede lid, wordt ‘18 maanden’ vervangen door: 3 jaar.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 10 februari 2014
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Uitvoeringsovereenkomst tot zekerheid van het aanvangen van de activiteiten ter zake waarvan meer dan € 400 miljoen subsidie is verleend op basis van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014
1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
en
2. ......, gevestigd te ..... (hierna te noemen: Ondernemer);
......
(hierna te samen ook te noemen: Partijen);
overwegen:
a. de Minister van Economische Zaken heeft blijkens een beschikking met kenmerk ....., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verleend van meer dan € 400 miljoen op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 (hierna: Regeling).
b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen zes weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieaanvrager;
c. de Minister van Economische Zaken beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie bedoeld in de Beschikking tijdig in gebruik zal nemen.
Partijen komen daartoe het volgende overeen:
De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 61 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.
De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen acht weken nadat de Beschikking in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model bankgarantie.
1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.
2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.
1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.
3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, waarvan de som ten hoogste 2% van het beschikte bedrag bedraagt, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
4. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.
1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.
2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.
1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.
2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.
3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.
4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.
1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.
Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend
te .....
Ondernemer
te 's-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken
Model bankgarantie
DE ONDERGETEKENDE,
....., gevestigd te ....., hierna te noemen de ‘Bank’,
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
A. ..... , gevestigd te ..... , (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ....., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken op ..... de ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/..... ’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;
B. de Ondernemer volgens artikel 2 van de overeenkomst binnen acht weken nadat deze overeenkomst in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot € .....,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie;
C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.
VERKLAART ALS VOLGT
1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € .....,–.
2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.
3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.
4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.
5. De Minister van Economische Zaken zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.
6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.
7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: .....
Getekend te
op
In deze regeling wordt de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit, de productie van hernieuwbaar gas en de productie van hernieuwbare warmte ingevuld voor het jaar 2014. De opzet van de regeling van 2014 komt overeen met de SDE+ regeling van voorgaande jaren.
De SDE+ richt zich op de grootschalige uitrol van duurzame energie. De voornaamste kenmerken zijn:
• één subsidieplafond;
• gefaseerde openstelling waarin goedkopere technieken het eerst aan bod komen;
• een vrije categorie, waardoor voor een productie-installatie van een categorie productie-installaties die gemiddeld te duur is voor een fase wel subsidie aangevraagd kan worden voor het maximale basisbedrag van de betreffende fase.
Het budget dat beschikbaar is voor de SDE+ wordt hierdoor kosteneffectief besteed en draagt daarmee bij aan de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020. Bovendien beoogt de SDE+ producenten extra te stimuleren hun project kosteneffectief te realiseren, door projecten onderling te laten concurreren op basisbedrag. De meest kosteneffectieve projecten hebben dan ook een voordeel ten opzichte van minder kosteneffectieve projecten.
In 2014 is er een budget beschikbaar van € 3,5 miljard voor stimulering van de toekomstige productie van duurzame energie.
De periode dat subsidieaanvragen kunnen worden ingediend verschilt per technologie. Voor technologieën met een lager basisbedrag krijgen aanvragers eerder de gelegenheid om subsidie aan te vragen dan voor technologieën met een hoger basisbedrag. Doordat op volgorde van binnenkomst wordt beschikt hebben aanvragers met een relatief kosteneffectief project meer kans dat er nog voldoende budget beschikbaar is voor hun project. Indien op één dag meer aanvragen binnenkomen dan er nog budget beschikbaar is, worden de projecten die zijn binnen gekomen op die dag gerangschikt op volgorde van basisbedrag. Indien de budgetgrens valt tussen projecten met een gelijk basisbedrag wordt onder de aanvragen met een gelijk basisbedrag geloot. De verschillende technologieën zijn in zes groepen, fases, ingedeeld op basis van hun basisbedrag. Voor iedere fase geldt een andere openstellingdatum (zie Tabel 1).
Fase |
Maximum basisbedrag elektriciteit |
Maximum basisbedrag groen gas |
Maximum basisbedrag warmte |
Datum openstelling |
---|---|---|---|---|
1 |
€ 0,070/kWh |
€ 0,4828/Nm3 |
€ 19,444/GJ |
1 april, 9:00 uur |
2 |
€ 0,080/kWh |
€ 0,5517/Nm3 |
€ 22,222/GJ |
12 mei, 17:00 uur |
3 |
€ 0,090/kWh |
€ 0,6207/Nm3 |
€ 25,000/GJ |
16 juni, 17:00 uur |
4 |
€ 0,110/kWh |
€ 0,7586/Nm3 |
€ 30,556/GJ |
1 september, 17:00 uur |
5 |
€ 0,130/kWh |
€ 0,8966/Nm3 |
€ 36,111/GJ |
29 september, 17:00 uur |
6 |
€ 0,150/kWh |
€ 1,0345/Nm3 |
€ 41,667/GJ |
3 november, 17:00 uur |
Voor alle projecten kan subsidie worden aangevraagd tot 18 december 2014, 17:00 uur. Op dat moment sluit de regeling.
Voor ieder project kan in de vrije categorie in een eerdere fase worden aangevraagd dan waarin de categorie productie-installaties is ingedeeld. Het basisbedrag voor de vrije categorie is gelijk aan het maximum basisbedrag in de betreffende fase. Projecten kunnen alleen in de vrije categorie indienen indien het basisbedrag van de vrije categorie lager is dan het basisbedrag dat voor de betreffende categorie productie-installaties is opengesteld.
De fasegrenzen voor elektriciteit, groen gas en warmte zijn equivalent in termen van bijdrage aan de duurzame energie doelstelling. In tegenstelling tot hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte telt groen gas niet volledig mee voor de Europese duurzame energie doelstelling. Per land is een factor vastgesteld dat het gemiddelde conversierendement en het niet energetisch finale gebruik van groen gas weergeeft. Net als in 2011, 2012 en 2013 is er in de gefaseerde openstelling gerekend met een percentage van 78,5%. Dit percentage geeft het aandeel weer van in het gasnet ingevoed groen gas dat meetelt voor de doelstelling. Dat betekent dat 78,5% van de energie-inhoud van hernieuwbaar gas meetelt voor de duurzame energie doelstelling. De SDE+ richt zich volledig op het behalen van deze doelstelling. De factor is meegenomen in het bepalen van de fasegrenzen. Voor de energie-inhoud van hernieuwbaar gas is de calorische onderwaarde gebruikt.
De fasegrenzen voor hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking zijn als volgt berekend: Fasegrens hernieuwbare warmte [€/GJ] = Fasegrens hernieuwbare elektriciteit [€/kWh]/omrekenfactor [GJ/kWh]. Ter illustratie, de fasegrens van € 0,070/kWh voor hernieuwbare elektriciteit wordt als volgt omgerekend naar hernieuwbare warmte: € 0,070/kWh/0,0036 GJ/kWh = € 19,444/GJ.
De fasegrenzen voor hernieuwbaar gas zijn als volgt berekend: Fasegrens hernieuwbaar gas [€/Nm3] = Fasegrens hernieuwbare warmte [€/GJ]/omrekenfactor [Nm3/GJ]. Ter illustratie, de fasegrens van € 0,070/kWh voor hernieuwbare elektriciteit en € 19,444/GJ voor warmte worden als volgt omgerekend naar hernieuwbaar gas:
€ 19,444/GJ/40,27777778 Nm3/GJ = € 0,4828/Nm3. De omrekenfactor is vastgelegd in artikel 14b van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling SDE) en is gebaseerd op de calorische onderwaarde van gas en een bijdrage aan de doelstelling van 78,5%.
In het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) is bepaald dat een aantal onderwerpen bij ministeriële regeling wordt geregeld. In deze regeling wordt op grond daarvan voor het jaar 2014 een aantal voor de subsidieverstrekking bepalende factoren vastgesteld. Het gaat onder andere om de volgende aspecten:
• het subsidieplafond;
• de categorieën productie-installaties die in aanmerking komen voor subsidie;
• de basisbedragen per geproduceerde eenheid energie, per categorie productie-installaties;
• de periode waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend per categorie productie-installaties;
• de basisenergieprijzen;
• de looptijd van de subsidiebeschikking;
• het maximum aantal vollasturen voor berekening van de maximale productie waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd voor de verschillende categorieën productie-installaties;
• de wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag voor de verschillende categorieën productie-installaties;
• de correctiebedragen per categorie productie-installaties voor de voorschotten in 2014.
Voor een toelichting op de systematiek waarmee de subsidie wordt berekend wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit SDE (Stb. 2007, 410).
Per categorie productie-installaties is een basisbedrag vastgelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de door ECN en DNV KEMA uitgevoerde berekeningen van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties (ECN-E-13-050, http://www.ecn.nl/publicaties/ECN-E--13-050 ) en ECN- E13-039. http://www.ecn.nl/publicaties/ECN-N--13-039 )
De categorieën productie-installaties zijn zodanig gekozen dat:
• zo veel mogelijk grootschalige projecten voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas, met uitzondering van grootschalige bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, in aanmerking komen voor subsidie;
• een categorie gelijksoortige technologie omvat;
• de installaties die binnen een categorie productie-installaties vallen een vergelijkbare kostprijs hebben;
• er een logisch onderscheid is tussen categorieën productie-installaties.
Daarbij geldt een maximum basisbedrag van € 0,15/kWh, € 1,0345/Nm3, of € 41,667/GJ. Technologieën die volgens de berekening van ECN en DNV KEMA een hoger basisbedrag hebben dan deze maximum basisbedragen, komen alleen in aanmerking voor subsidie in de vrije categorieën met de voor de vrije categorie vastgestelde basisbedragen. Categorieën die volgens de berekening van ECN en DNV KEMA al rendabel zijn zonder subsidie, worden niet opgenomen in de SDE+. Dat is immers niet nodig.
Vanaf 2012 is het op basis van het Besluit SDE ook mogelijk om duurzame warmte te subsidiëren in de SDE+. In deze regeling worden categorieën opengesteld voor de stimulering van duurzame warmte. Warmte is alleen subsidiabel als deze nuttig wordt gebruikt. Wat onder nuttig gebruik wordt verstaan is in artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling SDE en artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit beschreven. De meeste warmtecategorieën maken gebruik van biomassa. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de productie van warmte en elektriciteit met een warmtekrachtkoppelinginstallatie (WKK) en de productie van alleen warmte in een ketel. Er wordt in categorieën met een WKK één basisbedrag en correctiebedrag vastgesteld, dat geldt voor zowel de hernieuwbare elektriciteit als de hernieuwbare warmte.
Bij een WKK moet door de installatie zowel warmte als elektriciteit worden opgewekt. Een ketel, die alleen warmte levert waarmee geen elektriciteit wordt opgewekt, maakt geen deel uit van een WKK. Voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte geldt daarnaast een minimum percentage voor de elektriciteitsproductiecapaciteit. Hiermee wordt voorkomen dat installaties die primair warmte produceren, subsidie kunnen aanvragen voor gecombineerde opwekking, dat een hoger basisbedrag heeft dan warmteopwekking. Het betreft een minimum percentage waar installaties die gericht zijn op gecombineerde opwekking, zoals een WKK, gemakkelijk aan kunnen voldoen. Buiten dit minimum percentage is de producent vrij om de verhouding elektriciteit en warmte te kiezen. Daarnaast wordt er een aantal categorieën opgenomen voor de productie van uitsluitend warmte uit biomassa.
In de onderhavige regeling worden verschillende categorieën opengesteld voor nieuwe vergistingsinstallaties. Voorwaarde is dat ten minste de vergistingstank nieuw is en geen gebruikte materialen bevat. De categorieën nieuwe vergisting die voor subsidie in aanmerking komen zijn:
• Allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• Allesvergisting voor de productie van warmte;
• Allesvergisting voor de productie van groen gas;
• Mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• Mestcovergisting voor de productie van warmte;
• Mestcovergisting voor de productie van groen gas;
• Mestmonovergisting voor de productie van elektriciteit;
• Mestmonovergisting voor de productie van groen gas.
Mestcovergisting is de vergisting van ten minste 50% mest. Mestmonovergisting is de vergisting van meer dan 95% mest. Alle installaties die subsidie aanvragen voor de categorie mestmonovergisting kunnen ook subsidie aanvragen voor de categorie mestcovergisting, omdat ze ook binnen de eis van ten minste 50% mest vallen. Mestmonovergisting is over het algemeen duurder dan mestcovergisting. Daarom is hiervoor een aparte categorie opengesteld, zodat producenten die kiezen voor mestmonovergisting voor een hoger bedrag subsidie kunnen aanvragen. Indien echter uitsluitend warmte wordt geproduceerd met de mestmonovergisting, zou – door de kleinere schaal – een hoger correctiebedrag gelden dan voor mestcovergisting, volgens ECN en DNV KEMA. Daardoor zou het basisbedrag weliswaar hoger zijn voor mestmonovergisting, maar het subsidiebedrag lager. De categorie mestmonovergisting warmte, voegt zodoende geen meerwaarde toe voor producenten en wordt niet opengesteld. Producenten kunnen voor warmteproductie met een mestmonovergistingsinstallatie subsidie aanvragen onder de categorie mestcovergisting warmte.
Indien in de categorie hernieuwbaar gas een producent met een installatie voor mestmonovergisting subsidie aanvraagt in de vrije categorie voor een bedrag dat lager is dan het basisbedrag dat berekend is voor mestcovergisting, valt de installatie onder de categorie mestcovergisting. Door het lagere bedrag in de vrije categorie is er geen reden om onderscheid te maken tussen mestcovergisting en mestmonovergisting en dit biedt de producent meer flexibiliteit met betrekking tot het gebruik van coproducten.
In de categorie biomassavergisting hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt bij mestmonovergisting doorgaans alle geproduceerde warmte benut in het vergistingsproces. Een producent met een installatie voor mestmonovergisting wordt dan gezien als een producent van hernieuwbare elektriciteit. Het basisbedrag, het correctiebedrag en de basisenergieprijs worden in alle vrije categorieën uitgedrukt in kWh en niet in GJ.
Indien een producent met een installatie voor mestmonovergisting de warmte die bij de elektriciteitsproductie vrijkomt, voor een belangrijk deel ook buiten het vergistingsproces nuttig kan aanwenden, kan het aantrekkelijk zijn om subsidie aan te vragen onder de categorie voor mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte.
In de onderhavige regeling worden ook enkele categorieën opengesteld voor biomassa-installaties die eerder subsidie hebben gehad op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (de MEP-regeling) of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties (OVMEP). Het betreft installaties die aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen en nog kunnen blijven produceren.
De categorieën die voor een verlengde levensduur in aanmerking komen zijn:
• Allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• Allesvergisting voor de productie van warmte;
• Allesvergisting voor de productie van groen gas;
• Mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• Mestcovergisting voor de productie van warmte;
• Mestcovergisting voor de productie van groen gas;
• Thermische conversie van biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte ≤ 50 MW.
In de (OV)MEP werd alleen elektriciteitsproductie gestimuleerd en niet de productie van warmte en groen gas. In de WKK-installaties die in de (OV)MEP werden gestimuleerd komt echter ook warmte vrij. In de SDE+ wordt voor de categorie verlengde levensduur de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit gesubsidieerd, dit om het nuttig gebruik van warmte te bevorderen met het oog op een kosteneffectieve exploitatie van de productie-installatie. Ook is er een categorie opengesteld om vergisters na afloop van de (OV)MEP door te laten draaien ten behoeve van de productie van groen gas of warmte, zodat een producent er voor kan kiezen om zijn WKK-installatie stop te zetten na afloop van de (OV)MEP en over te gaan op de productie van groen gas of warmte.
Biomassa-installaties die eerder subsidie hebben gekregen uit de (OV)MEP en die aan het einde van hun subsidieperiode van 10 jaar zijn gekomen, komen in de SDE+ in aanmerking voor verlengde levensduur. In voorgaande regelingen kon, als de productie-installatie 8,5 jaar oud was, subsidie worden aangevraagd voor verlengde levensduur. Dit komt neer op 1,5 jaar voordat de (OV)MEP is afgelopen. Dat was een goede termijn voor de projecten die op dat moment in de pijplijn zaten. Veel marktpartijen gaven het signaal dat de termijn van 1,5 jaar voor nieuwere projecten te kort is, omdat er bij deze installaties veelal herinvesteringen nodig zijn en men vaak te maken heeft met verplichte aanbestedingstermijnen. Daarom kan vanaf de SDE+ 2014 al een aanvraag verlengde levensduur worden ingediend op het moment dat de (OV)MEP-subsidie voor de productie-installatie ten minste 7 jaar eerder is aangevangen en ten minste voor een deel van de tijd (OV)MEP subsidie van meer dan € 0,– heeft ontvangen. De aanvrager heeft dan 3 jaar de tijd om zonder onderbreking van subsidie de verlengde levensduur voor zijn productie-installatie voor te bereiden. Dit geldt voor verlengde levensduur van thermische conversie van biomassa, allesvergisting en mestcovergisting. Door middel van wijziging van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012 en aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013,geldt dezelfde termijn voor aanvragers die vóór 2014 een aanvraag voor verlengde levensduur hebben ingediend, voor zowel degenen die reeds een subsidiebeschikking hebben ontvangen als degenen van wie de aanvraag nog loopt. De subsidieperiode voor de SDE+ aanvraag verlengde levensduur kan pas ingaan als de subsidieperiode van de (OV)MEP is beëindigd. De formulering van de artikelen betreffende de verlengde levensduur is aangepast omdat het begrip ‘xx jaar oud’ niet per definitie samenvalt met de periode dat er (OV)MEP subsidie is verstrekt. Zo zijn er bijvoorbeeld MEP-installaties die MEP hebben aangevraagd op voorwaarde van revisie, ook komt het voor dat nieuwe MEP-installaties enkele jaren later in gebruik zijn genomen dan de startdatum van de subsidieperiode van de MEP.
In de categorie verlengde levensduur thermische conversie biomassa is een bovengrens voor het elektrisch vermogen van 50 MWe geïntroduceerd. Dit komt overeen met de bovengrens voor middelschalige biomassa-installaties uit de MEP. Hierdoor wordt voorkomen dat kolencentrales die zich willen ombouwen tot biomassacentrales in aanmerking komen voor SDE+.
In de (OV)MEP kon men voor biomassa-installaties subsidie krijgen voor de productie van elektriciteit. Deze installaties hebben echter ook een potentieel voor warmteafzet. Daarom is het mogelijk voor installaties die (OV)MEP-subsidie ontvangen voor de vergisting of verbranding van biomassa maar die nog niet aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen, om subsidie aan te vragen voor het nuttig gebruik van warmte, in aanvulling op hun MEP-subsidie voor elektriciteit. De categorieën die voor een uitbreiding met warmte in aanmerking komen zijn:
• Mestcovergisting
• Allesvergisting
• Thermische conversie
• Afvalverbrandingsinstallaties
Voor de categorie mestcovergisting uitbreiding met warmte kunnen ook vergisters van uitsluitend plantaardige stoffen, zoals maïs, subsidie aanvragen. Voor mestcovergisting, allesvergisting en thermische conversie geldt dat er eerder subsidie moet zijn verstrekt voor de betreffende productie-installatie uit de MEP, (OV)MEP of SDE 2008 om voor subsidie in aanmerking te komen. In deze regelingen werd voor WKK-installaties de elektriciteitsproductie wel en de warmte-uitkoppeling niet gesubsidieerd. Afvalverbrandingsinstallaties komen alleen in aanmerking voor deze subsidie als er niet eerder subsidie is verstrekt. Eerdere regelingen, zoals de (OV)MEP en SDE stimuleerden rendementsverhoging bij AVI’s en daarmee ook nuttige aanwending van warmte. Om die reden komen AVI’s die hiervoor subsidie hebben gehad niet in aanmerking voor additionele subsidie uit de SDE+ voor de uitkoppeling van warmte. De subsidie is bedoeld voor AVI’s die niet eerder subsidie hebben ontvangen en die een financiële ondersteuning nodig hebben voor het nuttig inzetten van de restwarmte.
Producenten die eerder een (OV)MEP of SDE 2008 beschikking hebben ontvangen, komen in aanmerking om een aanvraag uitbreiding warmte in te dienen. Wanneer de beschikking voor uitbreiding warmte nog loopt, is het mogelijk een aanvraag voor verlengde levensduur in te dienen. De subsidie uitbreiding warmte eindigt dan in ieder geval op het moment dat de subsidie verstrekt op grond van verlengde levensduur aanvangt. Hiermee wordt voorkomen dat er twee maal subsidie voor warmte wordt gegeven. Producenten die een beschikking uitbreiding warmte hebben en die geen verlengde levensduur aanvragen, houden hun beschikking de gehele looptijd van 5 jaar. Door middel van een overgangsbepaling geldt hetzelfde regime voor aanvragers die vóór 2014 een aanvraag voor verlengde levensduur hebben ingediend en van wie de aanvraag nog loopt.
Tot 2013 werd in voorgaande aanwijzingsregelingen onderscheid gemaakt tussen installaties die op zichzelf stonden en installaties die onderdeel waren van een groen gas hub. Uit de berekeningen van ECN en DNV KEMA is echter gebleken dat groen gas hubs niet goedkoper zijn dan solo-installaties. Daarom wordt dit onderscheid vanaf 2013 niet meer gemaakt. Er geldt een uitzondering voor Riool- en afvalwaterzuiveringsinstallaties (RWZI/AWZI). Aansluiting op een groen gas hub is voor deze installaties rendabel en daarvoor wordt dan ook geen subsidie verstrekt. Voor op zichzelf staande installaties kan wel subsidie worden aangevraagd.
Voor een installatie kan slechts één SDE+ beschikking worden afgegeven, voor productie van één energievorm (waarbij de productie van warmte en elektriciteit door een WKK-installatie als één energievorm wordt gezien). De energieproductie van de hub wordt per type energiebron naar rato van het geproduceerde ruwe biogas over alle achterliggende vergisters verdeeld. Het is toegestaan om ruw biogas te leveren aan een hub waarin meerdere energievormen worden geproduceerd, bijvoorbeeld groen gas en warmte. Maar per vergister kan slechts SDE+ subsidie ontvangen worden voor één van beide energievormen. Bij een hub met meerdere energievormen worden de subsidie-inkomsten verlaagd. De groen gas productie wordt naar rato verdeeld over alle achterliggende vergisters, ook degenen met een warmtebeschikking. Vergisters met een warmtebeschikking kunnen echter geen subsidie krijgen voor de aan hen toegewezen productie van groen gas. Ook de warmteproductie wordt naar rato verdeeld over alle achterliggende vergisters. De vergisters met een groen gas beschikking krijgen echter geen subsidie voor de aan hen toegewezen warmteproductie.
De mogelijkheid voor de vorming van groen gas hubs in de SDE+ is dan ook primair bedoeld voor hubs waarin maar één energievorm wordt geproduceerd. Verschillende typen vergisters met verschillende basisbedragen kunnen onderdeel zijn van dezelfde groen gas hub. Om de bijdrage van iedere achterliggende installatie aan de gezamenlijk geproduceerde energie te kunnen bepalen, moet de energie-inhoud worden gemeten van het ruwe biogas dat door de productie-installatie aan de hubs wordt geleverd. Daarnaast wordt voor de totale hub gemeten hoeveel groen gas wordt ingevoed op het gasnet of hoeveel warmte en elektriciteit wordt geproduceerd. In de Algemene uitvoeringsregeling SDE zijn de meeteisen en verdelingssystematiek nader uitgewerkt. Aanvragen voor productie-installaties die onderdeel zijn van een groen gas hub, kunnen gebundeld worden aangevraagd. Aanvragers kunnen besluiten om hun aanvragen te bundelen als zij het project alleen willen uitvoeren als alle aanvragen in de bundel worden gehonoreerd. In het geval er meer installaties subsidie aanvragen op één dag dan er budget beschikbaar is, wordt er gerangschikt op basisbedrag. Bij een gebundelde aanvraag geldt dan het hoogste basisbedrag van de aanvragen in de bundel. Indien er geloot moet worden onder aanvragen met hetzelfde basisbedrag wordt de bundel als één aanvraag gezien.
Vergisting bij afvalwater- en rioolwaterzuiveringsinstallaties is in veel gevallen al rendabel. Voor bepaalde situaties is echter toch subsidie nodig. In de onderhavige regeling zijn twee categorieën opgenomen. Elektriciteitsproductie met een AWZI/RWZI is al rendabel. Veel waterschappen willen echter hun rendement verhogen door een installatie met een thermische drukhydrolyse stap neer te zetten. Deze stap verhoogt de gasproductie van de vergister.
Er wordt in 2014 net als in 2012 en 2013 een categorie opengesteld voor elektriciteitsproductie uit een vergistingsinstallatie met thermische drukhydrolyse. De vergister mag bestaand zijn. De installatie voor thermische drukhydrolyse moet echter nieuw zijn om voor subsidie in aanmerking te komen. Omdat het thermische drukhydrolyse proces een grote warmtevraag heeft, zal in de praktijk alle warmte die in de WKK-installatie wordt geproduceerd teruggevoerd worden in het eigen proces. Daarom wordt alleen elektriciteit gesubsidieerd.
Daarnaast komen AWZI/RWZI-vergisters in aanmerking voor subsidie voor installaties die groen gas produceren en geen deel uitmaken van een groen gas hub. Ook hier is het toegestaan als de vergistingsinstallatie bestaand is, maar moet de opwerkinstallatie voor de opwerking en invoeding van groen gas nieuw zijn. Warmteproductie met een AWZI/RWZI is reeds rendabel en wordt daarom niet gesubsidieerd.
Onder de categorie thermische conversie van biomassa vallen onder andere de verbranding en vergassing van biomassa. Deze categorie is onderverdeeld in grootschalige en kleinschalige installaties. Grootschalige installaties hebben door schaalvoordelen een lager basisbedrag nodig dan kleinschalige installaties. De grens is gelegd bij 10 MW. De bovengrens voor grootschalige installaties wordt gelegd bij 100 MW. Installaties groter dan 100 MW hebben meer schaalvoordelen dan projecten onder de 100 MW. Door een bovengrens op te nemen wordt voorkomen dat heel grote projecten ten onrechte in aanmerking komen voor subsidie.
De productie van elektriciteit en warmte uit syngassen die verkregen zijn door de vergassing van biomassa, valt onder de categorie thermische conversie van biomassa. In deze regeling is een categorie opengesteld voor de productie van groen gas uit vergassing van biomassa. De syngassen moeten dan worden verwerkt tot groen gas, zodat het gas op het gasnet mag worden ingevoed.
Er wordt in 2014 net als in 2012 en 2013 een categorie opengesteld voor warmtebenutting bij bestaande afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s), om het warmtepotentieel bij AVI’s te benutten, zoals genoemd in paragraaf 3.1.4. Alleen energieopwekking uit het biogene deel van het afval is te beschouwen als opwekking van hernieuwbare energie en komt op basis daarvan voor subsidie in aanmerking. Jaarlijks wordt landelijk vastgesteld wat het biogene deel van huishoudelijk afval is. Dit is voor 2014 vastgesteld op 56%. In de praktijk betekent dit dat 56% van de totaal geproduceerde warmte voor subsidie vanuit de SDE+ in aanmerking komt. De door ECN en DNV KEMA berekende basisbedragen zijn echter berekend op basis van de volledige warmte-uitkoppeling. Wanneer een op basis van deze bedragen berekend subsidiebedrag alleen wordt uitgekeerd over 56% van de productie, zijnde het biogene deel, dan is de subsidie niet voldoende om de kosten te dekken. Het op basis van de ECN-berekeningen vastgestelde basisbedrag moeten dus worden gedeeld door 56% om dit effect te compenseren. Deze correctie wordt gerealiseerd door het door ECN opgegeven aantal vollasturen te vermenigvuldigen met 0,56. Dezelfde correctiefactor wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basisenergieprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.
Op advies van ECN en DNV KEMA wordt de categorie ‘ketel op vaste biomassa ≥ 0,5 MW’ gesplitst in twee categorieën, te weten ‘ketel op vaste biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW’ en ‘ketel op vaste biomassa ≥ 5 MW’. ECN en DNV KEMA hebben aangegeven dat uit de marktconsultatie is gebleken dat er grote verschillen zijn in kostenstructuur tussen grotere en kleinere ketels. Door twee aparte categorieën met een verschillend basisbedrag te openen kunnen de categorieën beter aansluiten bij projecten uit de praktijk.
Evenals in 2013 komt in 2014 geothermie ook in aanmerking voor subsidie. Het betreft de volgende categorieën:
• Geothermie warmte met een diepte van ten minste 500 meter;
• Geothermie warmte met een diepte van ten minste 3300 meter;
• Geothermie WKK.
In 2014 is het mogelijk op hetzelfde adres subsidie voor een productie-installatie bestaande uit meerdere doubletten aan te vragen, waarbij de maximaal subsidiabele jaarproductie is gemaximeerd per doublet.
De categorie geothermie warmte met een diepte van ten minste 2700 meter, zoals in de SDE+ 2013 was opgenomen, is gewijzigd naar de categorie geothermie warmte met een diepte van ten minste 3.300 meter. Deze categorie heeft een hoger basisbedrag dan de reguliere categorie geothermie warmte. Dit doet recht aan de hogere boorkosten voor diepere boringen.
Het is gebleken dat het vermogen van de productie-installatie in de aanvraag sterk afhankelijk is van de grondlagen van de locatie. Dit kan leiden tot mogelijke overschatting van de energieproductie waardoor onnodig budget wordt geclaimd. Om een betere inschatting van de energieproductie te krijgen wordt vanaf 2014 een geologisch rapport ter onderbouwing van de budgetclaim gevraagd.
Daarnaast kan de samenstelling van de grondlagen dermate gunstig zijn dat bij hoge warmteproductie overstimulering zou kunnen optreden. Daarom wordt vanaf 2013 de subsidie gemaximeerd door een maximale subsidiabele productie vast te stellen op het niveau dat wordt geadviseerd door ECN en DNV KEMA, met ondersteuning van TNO. De categorie geothermie gecombineerde opwekking is ongewijzigd ten opzichte van 2013.
Om windprojecten met gunstige windcondities beter te laten concurreren is vanaf 2013 winddifferentiatie via vollasturen in de vrije categorie toegepast. Het aantal vollasturen dat een windturbine jaarlijks kan draaien is sterk afhankelijk van de locatie waar de windturbine staat. Windturbines op een locatie met veel wind, kunnen meer vollasturen draaien en hebben daardoor een lager basisbedrag nodig. Windturbines op een locatie met weinig wind, draaien relatief weinig vollasturen en hebben een hoger basisbedrag nodig.
Deze vorm van winddifferentiatie wordt niet toegepast voor wind in meer en wind op zee, omdat een hoger aantal vollasturen dan de referentie-installatie niet realistisch is. De categorie wind op zee heeft een door ECN en DNV KEMA berekend basisbedrag van € 0,157/kWh en komt daarom alleen voor subsidie in aanmerking in de vrije categorie.
Windenergie heeft als kenmerk dat de opbrengst in extreme situaties in een kalenderjaar meer dan 20 procent kan afwijken van het verwachte gemiddelde. Voor de opbrengst aan elektriciteitsinkomsten over de totale looptijd van de beschikking is de impact hiervan beperkt, aangezien een slecht jaar gemiddeld gecompenseerd zal worden door een goed jaar. Dit geeft ook gelijk een prikkel aan de exploitant om te streven naar maximale efficiency, goede locaties en zo hoog mogelijke beschikbaarheid voor de windturbine vanwege de extra elektriciteitsinkomsten.
In deze regeling wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld waarover per jaar subsidie kan worden uitgekeerd. Het ligt in de rede om dat aantal vast te stellen op het aantal dat is gebruikt bij het berekenen van het basisbedrag. Dit maximum zou echter met zich meebrengen dat een windturbine-exploitant in een slecht windjaar minder subsidie krijgt, terwijl dit niet kan worden gecompenseerd in een goed windjaar, omdat de subsidie is gemaximeerd. Over de totale looptijd van de beschikking krijgt de exploitant dan minder subsidie dan noodzakelijk is om het project rendabel te kunnen uitvoeren.
Om dit te voorkomen, wordt de subsidie uitgekeerd over maximaal 80 procent van eerdergenoemde vollasturen. Om er voor te zorgen dat exploitanten bij dit bijgestelde maximum van 80 procent van de vollasturen geen lager subsidiebedrag ontvangen, is bij de vaststelling van het basisbedrag het berekende basisbedrag vermenigvuldigd met een correctiefactor (windfactor) van 1,25 (= 1/80 procent) en het aantal subsidiabele vollasturen gedeeld door 1,25. Dit geldt ook voor basisbedragen en vollasturen in de vrije categorie. Dezelfde correctie wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.
In de SDE+ regeling is een categorie opgenomen voor fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen ≥ 15 kWp. Kleinschalige systemen met zonnepanelen worden in de SDE+ niet gesubsidieerd. Eigenaren van deze systemen kunnen de verbruikte en geleverde elektriciteit salderen en worden door de aldus vermeden energiebelasting en eventuele BTW in voldoende mate gestimuleerd. Ook de systemen ≥ 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van 3 * 80 A of minder (kleinverbruikeraansluiting) kunnen gebruik maken van de mogelijkheid tot saldering.
Om overstimulering bij deze installaties te voorkomen, komen deze installaties niet in aanmerking voor SDE+ stimulering. Systemen van ≥ 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van meer dan 3 * 80 A (grootverbruikeraansluiting) komen niet in aanmerking voor salderen. Daarom komen deze installaties wel voor SDE+ stimulering in aanmerking.
Daarnaast is er ook subsidie voor zonthermische systemen met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 100 m2.
In onderhavige regeling worden de volgende categorieën opengesteld met betrekking tot energie uit water:
• Vrije stromingsenergie (verval < 50 centimeter)
• Osmose
• Nieuwe waterkrachtinstallaties (verval ≥ 50 centimeter)
• Gerenoveerde waterkrachtinstallaties met nieuwe turbines (verval ≥ 50 centimeter)
Er is vanaf 2013 een categorie toegevoegd voor de renovatie van bestaande waterkrachtinstallaties. In de praktijk wordt bij dit soort renovaties vrijwel de gehele productie-installatie vervangen, maar wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kunstwerken (zoals betonnen wanden en dergelijke). Voorwaarde om subsidie te krijgen voor renovatie van de waterkrachtinstallaties is dat alle turbines waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw worden geplaatst. Overige onderdelen hoeven niet nieuw te zijn.
De technieken in de vrije categorie zijn niet elk jaar gelijk. Of een categorie alleen in de vrije categorie kan indienen of alleen voor de lagere fases is afhankelijk van het basisbedrag. Voorheen werd een aparte paragraaf ‘ Productie-installaties uitsluitend in vrije categorie’ opgenomen, met categorieën die alleen in de vrije categorie konden indienen. Deze paragraaf zou elk jaar moeten worden aangepast omdat de basisbedragen, die bepalend zijn voor de fases waarin de verschillende productie-installaties kunnen indienen en daarmee ook bepalend zijn voor de vrije categorieën, elk jaar opnieuw door ECN en DNV KEMA worden vastgesteld. Deze separate paragraaf is vervallen. De daarin staande categorieën worden op gelijke wijze als de andere omschreven. In hoeverre categorieën in de vrije categorie kunnen indienen volgt uit de beschrijving van de fases.
In de subsidiebeschikking zal een maximumproductie per jaar worden vastgesteld waarvoor subsidie zal worden verstrekt. Voor de berekening van deze maximumproductie is in deze regeling per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen bepaald. Daarbij wordt in principe het aantal vollasturen gehanteerd dat ECN en DNV KEMA hebben gebruikt voor de berekening van het basisbedrag.
Voor categorieën productie-installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte hebben ECN en DNV KEMA onderscheid gemaakt in het warmtevermogen en het elektriciteitsvermogen van een installatie. Daaraan gerelateerd is er ook onderscheid gemaakt tussen het aantal vollasturen voor warmteproductie en het aantal vollasturen voor elektriciteitsproductie. Om producenten de flexibiliteit te geven om de verhouding tussen warmte en elektriciteitsproductie te variëren, krijgen installaties een beschikking op basis van het totale vermogen (nominale vermogen elektriciteit + nominale vermogen warmte). Deze nominale vermogens hoeven niet gelijktijdig realiseerbaar te zijn.
Ook wordt in onderhavige regeling per categorie productie-installaties één maximum aantal vollasturen vastgesteld waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd. Dit maximum aantal vollasturen is berekend door ECN en DNV KEMA en is een gemiddelde van het aantal vollasturen voor elektriciteit en warmte gewogen naar de warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie die is gebruikt voor berekening van het basisbedrag. Het gaat daarbij om de gemiddelde warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie tijdens productie. Bij installaties die gebruik maken van een turbine wijkt de warmte/kracht verhouding tijdens productie af van de warmte/kracht verhouding op basis van het elektrische en thermische vermogen van de installatie. Dit heeft te maken met het feit dat beide vermogens niet gelijktijdig benut kunnen worden. Bij warmteproductie op vollast daalt bij deze installaties het elektrisch vermogen.
Het maximum aantal vollasturen voor installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte die gebruik maken van een turbine wordt als volgt berekend:
• Vollasturen voor gecombineerde opwekking = (thermisch nominaal vermogen referentie * vollasturen warmte referentie + elektrisch vermogen referentie bij volledige warmteproductie * vollasturen warmte referentie + maximaal elektrisch vermogen referentie * (vollasturen elektriciteit referentie – vollasturen warmte referentie))/(thermisch nominaal vermogen referentie + elektrisch nominaal vermogen referentie)
Het maximum aantal vollasturen voor overige installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, waarbij geen elektriciteitsderving optreedt bij warmteuitkoppeling, wordt als volgt berekend:
• Vollasturen voor gecombineerde opwekking = (thermisch vermogen referentie * vollasturen warmte referentie + elektrisch vermogen referentie * vollasturen elektriciteit referentie)/(thermisch vermogen referentie + elektrisch vermogen referentie)
Een dergelijke weging naar warmte/kracht verhouding wordt ook toegepast bij het bepalen van de basisprijs en de correctiebedragen.
Voor alle categorieën, met uitzondering van windenergie, is het mogelijk om onbenutte subsidiabele productie mee te nemen naar een volgend jaar, om de subsidie in dat jaar in te kunnen halen. Na de reguliere subsidieperiode krijgt de producent nog één jaar de tijd om eventueel niet benutte subsidiabele productie in te halen. Voor windenergie blijft de zogenaamde windfactor gehandhaafd, waarmee het risico voor de exploitant om subsidie mis te lopen wordt afgedekt.
Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basisprijzen van belang voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijkse subsidiebedrag.
De basisprijzen vertegenwoordigen de laagste waarde van de betreffende energieprijzen waarmee zal worden gecorrigeerd. Dit is de grens van waar de betreffende energieprijzen worden aangevuld met subsidie tot het basisbedrag.
Met de vaststelling van de basisprijzen wordt voorkomen dat het subsidiebedrag bij sterk dalende energieprijzen kan blijven oplopen. Tevens wordt voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal positieve beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het beschikbare budget.
De basisprijzen vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basisprijs, zal het subsidiebedrag immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per geproduceerde eenheid energie volledig te dekken. In de basisbedragen is een premie opgenomen ter compensatie van het risico dat een producent loopt als gevolg van de basisprijzen.
De basisprijzen zijn vastgesteld op 2/3 van de voor de lange termijn verwachte energieprijs die voor de betreffende categorie relevant is.
In deze regeling worden de volgende lange termijn prijzen gebruikt:
• elektriciteitsproductie (baseload): € 0,060/kWh, hetgeen overeenkomt met € 16,7/GJ;
• elektriciteitsproductie (peakload): € 0,069/kWh;
• gasprijs: € 0,266/Nm3 gas.
De lange termijn verwachte energieprijs is het gemiddelde van de verwachte energieprijzen over 12 jaar (groen gas) of 15 jaar (elektriciteit) volgens modelberekeningen van ECN en DNV KEMA. Voor zover bekend zijn marktprijzen op basis van de termijnmarkt meegenomen.
Voor de categorie wind op land en de categorie zon-pv met een vermogen ≥15 kWp worden de prijsbepalende elementen die in het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag worden meegenomen, eveneens verwerkt in de basiselektriciteitsprijs. Het gaat daarbij om onbalanskosten en, voor wat betreft wind op land, om de profielkosten. Onbalanskosten zijn kosten voor afwijking van het vooraf opgegeven leveringsprogramma. Profielkosten zijn kosten (of opbrengsten) die ontstaan omdat de waarde van elektriciteit op de momenten dat een productie-installatie produceert, niet overeenkomt met de gemiddelde marktwaarde van elektriciteit. Voor de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs worden genoemde elementen voor de lange termijn geschat en vastgesteld in de onderhavige regeling.
Voor windprojecten wordt gecorrigeerd voor de profiel- en onbalanskosten. ECN en DNV KEMA hebben geadviseerd om deze twee elementen te combineren in één correctiefactor, de profiel- en onbalansfactor. Deze factor is voor wind op land en voor wind in meer 0,901 en voor wind op zee 0,916. Daarnaast wordt bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs voor wind op land ook nog rekening gehouden met de in paragraaf 3.3.2 toegelichte windfactor van 1,25 in verband met de correctie op het maximale aantal vollasturen.
Voor zon-pv met een vermogen groter dan 15 kWp wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,94.
Bovengenoemde prijsbepalende elementen spelen geen rol voor alle andere categorieën productie-installaties die in deze regeling worden onderscheiden.
Voor warmte en gecombineerde opwekking wordt de basisprijs afgeleid van de lange termijn gasprijs. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten toepassingen van warmte:
• Toepassingen op kleine schaal. Hierbij zou warmte normaliter in een gasketel worden opgewekt. Daarom is de basisprijs gebaseerd op een gasketel met 90 procent rendement. Voor kleinschalige toepassingen wordt gerekend met het tarief van de tweede schijf van de energiebelasting, behorend bij een jaarlijks gebruik van 5.001 t/m 170.000 kubieke meter gas.
• Toepassingen op middelgrote schaal. Hierbij zou warmte normaliter eveneens in een gasketel worden opgewekt. Daarom is de basisprijs gebaseerd op een gasketel met 90 procent rendement. Voor middelgrote toepassingen wordt gerekend met het tarief van de vierde schijf van de energiebelasting, behorend bij een jaarlijks gebruik van meer dan 1 miljoen t/m 10 miljoen kubieke meter gas.
• Toepassingen op grote schaal. Hierbij zou warmte normaliter in een gasgestookte warmtekrachtinstallatie worden opgewekt. Voor deze toepassingen is het uitgangspunt dat het prijsniveau van de warmte 70 procent bedraagt van de gasprijs, omgerekend naar euro per GJ. Voor grootschalige toepassingen wordt gerekend met een energiebelastingtarief van 0, omdat gasverbruik voor installatie met een elektrisch rendement van ten minste 30% is vrijgesteld van energiebelasting als gevolg van artikel 64 van de Wet belastingen op milieugrondslag.
In formulevorm:
• Basisprijs voor warmte op kleine schaal = (lange termijn gasprijs * 2/3 + energiebelasting)/rendement gasketel * omrekenfactor m3/GJ = (0,262 €/m3 * 2/3 + 0,1940 €/m3)/90% * 31,596 m3/GJ = 13,0 €/GJ
• Basisprijs voor warmte op middelgrote schaal = (lange termijn gasprijs * 2/3 + energiebelasting)/rendement gasketel * omrekenfactor m3/GJ = (0,262 €/m3 * 2/3 + 0,0168 €/m3)/90% * 31,596 m3/GJ = 6,8 €/GJ
• Basisprijs voor warmte op grote schaal = (lange termijn gasprijs * 2/3 + energiebelasting) * 70% * omrekenfactor m3/GJ = (0,262 €/m3 * 2/3 + 0 €/m3) * 70% * 31,596 m3/GJ = 3,9 €/GJ
Bij installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, wordt één basisprijs bepaald. Deze basisprijs bedraagt tweederde van het gewogen gemiddelde van de lange termijn elektriciteitsprijs en de lange termijn warmteprijs. Onder lange termijn warmteprijs wordt hier verstaan anderhalf maal de basisprijs voor warmte op grote schaal (3,9/(2/3) = 5,9 €/GJ). De lange termijn prijzen worden gewogen naar de warmte/kracht verhouding die als referentie is gebruikt door ECN en DNV KEMA voor de berekening van de basisbedragen. Net als bij het bepalen van het subsidiabele aantal vollasturen wordt hierbij rekening gehouden met eventuele elektriciteitsderving die optreedt bij warmteuitkoppeling. De formule ziet er als volgt uit:
Basisprijs voor gecombineerde opwekking [€/GJ] = 2/3 * (warmteproductie per jaar referentie [GJ] * lange termijn warmteprijs [€/GJ] + elektriciteitsproductie per jaar referentie [GJ] * lange termijn elektriciteitprijs [€/GJ])/(warmteproductie per jaar referentie [GJ] + elektriciteitsproductie per jaar referentie [GJ])
Voorbeeld 1: thermische conversie ≤10 MW
• warmteproductie is 5 MWth * 4.000 uren = 20.000 MWh/jaar = 0,072 mln GJ/jaar
• elektriciteitsproductie is 1,65 MWe * 4.000 uren + 0,4 MWe * 4.000 uren = 8.200 MWh/jaar = 0,03 mln GJ/jaar
• 2/3 * (0,072 mln GJ * 5,9 €/GJth + 0,03 mln GJ * 16,7 €/GJe)/(0,072 mln GJ + 0,03 mln GJ) = 6,0 €/GJ
Voorbeeld 2: allesvergisting WKK (zelfstandig)
• warmteproductie is 3,9 MWth * 4.000 uren = 15600 MWh/jaar = 56.160 mln GJ/jaar
• elektriciteitsproductie is 3 MWe * 8.000 uren = 24000 MWh/jaar = 86.400 GJ/jaar
• 2/3 * (56.160 GJ * 5,9 €/GJth + 86.400 GJ * 16,7 €/GJe)/(56.160 GJ + 86.400 GJ) = 8,3 €/GJ
Voor projecten met een budgetbeslag groter dan € 400 miljoen wordt alleen een subsidiebeschikking verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een uitvoeringsovereenkomst wordt ondertekend. In de uitvoeringsovereenkomst verplicht de producent zich tot het realiseren van het project binnen de in de onderhavige regeling vastgestelde maximale termijn, op straffe van een boete van maximaal 2 procent van het beschikte bedrag. Deze regel is ingesteld om te voorkomen dat projecten een groot deel van het beschikbare budget kunnen reserveren, zonder dat deze tot uitvoering komen. Voor kleinere projecten zou de uitvoeringsovereenkomst een onevenredig risico met zich meebrengen en realisatie juist bemoeilijken. Om te voorkomen dat deze projecten lang budget vasthouden indien ze niet gerealiseerd worden geldt er een ijkmoment na één jaar. Dan moeten de opdrachten voor de bouw van de installatie zijn verstrekt.
CertiQ, de garantiebeheersinstantie, geeft garanties van oorsprong uit voor netlevering en niet-netlevering van elektriciteit. Op grond van beide certificaten zal subsidie worden verstrekt voor elektriciteit. Voor warmte wordt geen onderscheid gemaakt tussen eigen gebruik en netlevering. Beide zijn subsidiabel. Bij groen gas wordt alleen subsidie verstrekt over de net invoeding.
In deze regeling worden voor alle opengestelde categorieën hernieuwbare energie de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting voor 2014 vastgesteld. Deze regeling geeft daarmee invulling aan de artikelen 14, zesde lid, 31, vijfde lid en 47, vijfde lid van het Besluit SDE.
De jaarlijks vast te stellen correctiebedragen zijn van belang voor de berekening van de jaarlijkse subsidiebedragen voor de verschillende categorieën productie-installaties. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek van de subsidiehoogte en het gebruik van correctiebedragen hierbij wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit SDE (Stb. 2007, 410). De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld.
Het correctiebedrag voor beschikkingen afgegeven naar aanleiding van de openstellingrondes van de SDE+ in 2014 ten behoeve van de bevoorschotting wordt bepaald door de volgende formules:
Categorie productie-installaties |
Formule voor correctiebedragen |
---|---|
Windenergie |
Correctiebedrag = marktindex * (profiel- en onbalansfactor) * windfactor |
Fotovoltaïsche panelen |
Correctiebedrag = marktindex * onbalans |
Overige categorieën voor elektriciteitsproductie |
Correctiebedrag = marktindex |
Hernieuwbaar gas |
Correctiebedrag = marktindex |
Hernieuwbare warmte |
Correctiebedrag = marktindex gas * omrekenfactor |
Gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte |
Correctiebedrag = (warmteproductie per jaar referentie * correctiebedrag hernieuwbare warmte + elektriciteitsproductie per jaar referentie * correctiebedrag overige categorieën voor elektriciteitsproductie)/(warmteproductie per jaar referentie + elektriciteitsproductie per jaar referentie) |
In de onderhavige regeling is per categorie productie-installaties vastgelegd wanneer een productie-installatie uiterlijk in gebruik moet worden genomen. Dit is uitgedrukt in een aantal maanden of een aantal jaren na inwerkingtreding van de beschikking. In de meeste gevallen is de datum van afgifte van de beschikking de datum van inwerkingtreding van de beschikking. Beschikkingen voor installaties met een elektrisch vermogen dat groter is dan 125 MW moeten echter ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie, in verband met Staatsteun. Deze beschikkingen treden pas in werking na goedkeuring van de Europese Commissie. In deze gevallen begint de termijn voor ingebruikname pas na goedkeuring van de commissie. Indien de beschikking niet in werking treedt op het moment van afgifte van de beschikking, dan staat dit expliciet in de beschikking vermeld. Indien hierover niets vermeld is, is de datum van afgifte de datum van inwerkingtreding van de beschikking.
Op grond van deze regeling zullen subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de administratieve lasten verbonden aan deze regeling is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.
Kenmerkend voor subsidie op grond van deze regeling is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten zullen zich concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie.
Omdat zon-pv projecten qua investeringskosten en administratieve lasten over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit de andere categorieën, worden voor zon-pv projecten de administratieve lasten afzonderlijk bepaald.
De administratieve lasten voor deze regeling zijn slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het Besluit SDE. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie zijn de administratieve lasten als percentage van het opengestelde subsidiebudget berekend waarbij rekening is gehouden met alle administratieve lasten die samenhangen met de onderliggende regelgeving van het Besluit SDE. Bij de bepaling van de hoogte van de administratieve lasten is onderscheid gemaakt tussen zon-pv en alle andere categorieën.
Uit de toelichting op de meest recente wijziging van de algemene uitvoeringsregeling blijkt dat voor alle categorieën, met uitzondering van zon-pv de totale administratieve 0,11% van het open te stellen subsidiebudget bedragen. Voor de categorie zon-pv ≥ 15 kWp zullen de totale administratieve lasten 1,25 % van het open te stellen subsidiebudget bedragen. Er wordt aangenomen dat er in 2014 een vergelijkbaar deel van het beschikbare budget aan zon-pv projecten wordt besteed als in 2013, te weten circa 2,4%.In totaal wordt in deze regeling € 3.500.000.000,– subsidiebudget opengesteld. Verwacht wordt dus dat 2,4% hiervan, te weten 84 miljoen euro, aan zon-pv projecten wordt besteed. De administratieve lasten voor zon-pv projecten komen daarmee uit op 1.050.000 euro (1,25% van 84 miljoen euro).
Voor de andere categorieën projecten bedragen de administratieve lasten 0,11%. Het subsidiebudget dat aan deze categorieën naar verwachting wordt besteed is 3,5 miljard minus de 84 miljoen voor zon-pv projecten, oftewel 3,416 miljard. De totale administratieve lasten voor deze categorieën zijn dus 0,0011 x 3,416 miljard = € 3.757.600,–.
De totale administratieve lasten voor deze openstelling bedragen dus € 1.050.000,– voor zon-pv plus € 3.757.600,– voor de andere categorieën, wat gezamenlijk optelt tot € 4.807.600,– oftewel 0,14% van het subsidiebudget.
In 2007 is het Besluit SDE aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel nr. N 478/2007 – Nederland ‘Stimulering van duurzame energie, wijziging en verlenging van de MEP-regeling (M 707/02) en MEP stimulering warmtekrachtkoppeling (N 543/05)’. Daarbij is het Besluit SDE getoetst op staatssteunaspecten. Op 28 november 2011 is een wijziging van het Besluit SDE gepubliceerd (Stb. 2011, 548). Deze is op 7 september 2012 goedgekeurd door de Europese commissie onder steunmaatregel SA.34411 (2-12/N) – Nederland. Daarnaast blijft artikel 4 van het Besluit SDE onverminderd van toepassing. Dit houdt in dat door middel van een cumulatietoets wordt vastgesteld of en in welke mate door de cumulatie van financiële steun een producent meer financiële steun zal ontvangen dan het milieusteunkader toestaat.
Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. Afwijking van het kabinetsstandpunt is in dit geval toegestaan omdat er sprake is van private voordelen bij een eerdere de invoering (uitzonderingsgrond 1). De doelgroep van de subsidie voor duurzame energieproductie is gebaat bij een spoedige inwerkingtreding, omdat er dan sneller zekerheid is of een project voor subsidie in aanmerking komt. Er wordt wel voldoende tijd gelaten tussen het moment van publicatie van deze regeling en het eerste moment waarop subsidie kan worden aangevraagd, zodat potentiële subsidieaanvragers voldoende gelegenheid hebben om de aanvraag voor te bereiden.
Deze regeling is op 21 januari 2014 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (nr. 2014/0038/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-3866.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.