TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Bij brief van 17 september 2013 heeft de Minister van Financiën het Beleidskader inzake
het gebruik van financiële derivaten door (semi) publieke instellingen (hierna: beleidskader)
naar de Tweede Kamer gezonden.1 Het beleidskader is een uitwerking van het overkoepelende kabinetsbeleid op dit terrein
dat er op gericht is het gebruik van derivaten te beperken tot producten die ertoe
strekken (opwaartse) renterisico’s bij investeringen te beheersen. Het beleidskader
bevat de algemene uitgangspunten voor het gebruik van derivaten door (semi) publieke
instellingen.
De gevolgen van het beleidskader voor de relevante regelgeving is uitgebreid besproken
met alle vertegenwoordigers van de medeoverheden. 2 In het overleg is geconcludeerd dat de regelgeving voor de decentrale overheden op
de meeste punten reeds in overeenstemming is met de uitgangspunten van het beleidskader,
maar dat het wenselijk is om de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden
(Ruddo) nader invulling te geven aan het begrip prudent gebruik, als bedoeld in artikel
2a, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden.
Prudent gebruik
Het gebruik van derivaten door openbare lichamen dient op grond van de huidige regelgeving
al prudent te zijn. Artikel 2a, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden
bepaalt dat openbare lichamen derivaten kunnen hanteren indien de derivaten een prudent
karakter hebben en niet zijn gericht op het generen van inkomen. In de Ruddo is het
prudent gebruik voor derivaten nader geregeld. Artikel 2 van de Ruddo stelt ratingeisen
aan de financiële ondernemingen (en de landen waarin zij zijn gevestigd) waarmee zaken
mogen worden gedaan. Daarnaast bepaalt het huidige artikel 4, eerste lid, van de Ruddo
dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s
(er mag niet mee worden gespeculeerd) en dat bij het gebruik van derivaten geen open
positie (ook wel een niet-effectieve positie) mag worden ingenomen. Wanneer sprake
is van een niet-effectieve positie is echter niet in de Ruddo omschreven.
Aanscherping prudent gebruik
Via deze regeling wordt, ingevolge artikel I, onderdeel A, van deze regeling (nieuwe
onderdeel q) het begrip ‘prudent gebruik’ aangescherpt. Van een niet-effectieve positie
is sprake in het geval de onderliggende waarde en de looptijd van financiële derivaten
niet overeenkomen met de financieringsbehoefte waarop zij betrekking hebben. Er dient
dus een koppeling te zijn tussen de waarde en de looptijd van het derivaat en de waarde
en de looptijd van de financieringsbehoefte waarvoor het derivaat is afgesloten.
Het begrip financieringsbehoefte (nieuwe onderdeel r) omvat zowel een specifieke lening
als ook een groep leningen. Het is voor openbare lichamen gangbaar om hun financieringsbehoefte
te dekken via totaalfinanciering. Derivaten worden dan gebruikt om de renterisico’s
van meerdere leningen te beperken, bijvoorbeeld omdat voor de totaalfinanciering meerdere
leningen zijn aangegaan, of van leningen die nog zullen worden aangegaan. Het prudent
gebruik van derivaten door openbare lichamen beperkt zich dus niet uitsluitend ter
dekking van de risico’s van een specifieke lening op het moment dat die lening wordt
aangegaan.
Door te voorzien in een koppeling tussen het derivaat en een financieringsbehoefte
(en niet alleen een specifieke lening) wordt openbare lichamen de ruimte geboden om
gebruik te blijven maken van de wijze waarop ze derivaten gebruiken om financiële
risico’s van hun financieringsbehoefte te beperken. Dat gebruik omvat ook het gebruik
van derivaten voor een toekomstige financieringsbehoefte, zodat kan worden voorzien
in het beheersen van de financiële risico’s van een toekomstige financieringsbehoefte.
Het renterisico van een toekomstige financieringsbehoefte ontstaat op het moment dat
het bestuur van een openbaar lichaam een besluit tot het aangaan van een lening in
de toekomst heeft genomen (en niet pas als de lening wordt aangegaan). Het te beheersen
risico bestaat in dit geval uit de kans dat tussen het moment van het formele besluit
en het daadwerkelijk aantrekken van de financiering (het aangaan van de leningen)
de rente stijgt. De mogelijkheid voor openbare lichamen om ook voor een in de toekomst
gelegen financieringsbehoefte al een derivaat te gebruiken valt binnen de koppeling
van de lening en het derivaat. Er is dan geen sprake van een niet-effectieve positie.
Het renterisico kan ook ontstaan op het moment dat bestaande investeringen herfinanciering
nodig hebben.
De koppeling tussen het derivaat en de financieringsbehoefte betekent voor de looptijd
en de waarde dat deze in beginsel moeten overeenkomen. Voor een (specifieke) lening
van zes jaar van € 100.000 kan uitsluitend een derivaat worden aangetrokken met een
looptijd van zes jaar met een waarde van € 100.000. Wanneer voor een investering of
een langlopend project een lening wordt aangegaan van 15 jaar voor een bedrag van
€ 10.000.000 dan kan daarvoor een derivaat worden aangetrokken met een looptijd van
15 jaar met een waarde die overeenkomt met die van de lening. Indien een openbaar
lichaam er voor kiest om voor een financieringsbehoefte van een of meerdere projecten
gezamenlijk een derivaat te gebruiken om de financiële risico’s van alle leningen
of groepen leningen te beperken, dan dient de looptijd en waarde van het derivaat
overeen te komen met de looptijd en waarde van de financieringsbehoefte.
Voorts houdt de aanscherping van het prudent gebruik in dat uitsluitend de in artikel
4, derde lid, genoemde derivaten mogen worden gebruikt.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
De definities van de verschillende derivaten gaan uit van een contract tussen het
openbaar lichaam en een financiële onderneming. De lening en het derivaat worden in
afzonderlijke overeenkomsten aangegaan. Daardoor kan het zijn dat de lening en het
derivaat bij verschillende financiële ondernemingen worden aangegaan. Voor zover het
begrip ‘nominale waarde’ wordt gebruikt in de definities wordt bedoeld de nominale
waarde van de financieringsbehoefte (en ziet dus niet op het derivaat).
De rentecap en swaption zijn derivaten waarvoor eenmalig een premie wordt betaald.
Deze derivaten worden aangegaan om het risico van een nadelige rentebeweging af te
dekken. Hierdoor wordt het effect van een gunstige ontwikkeling van de rente opengehouden.
Een rentecap is een derivaat waar met de verkoper een renteplafond wordt afgesproken.
Als de werkelijke variabele rente boven dat renteplafond komt, dan vergoedt de verkoper
van het derivaat een bedrag. De hoogte van dat bedrag is gelijk aan het verschil dat
de koper heeft betaald aan rente tussen het afgesproken renteplafond en de werkelijke
variabele rente gebaseerd op de ‘nominale waarde ’ van de financieringsbehoefte. Bij
een swaption heeft de koper het recht om een renteswap met vooraf vastgestelde voorwaarden
af te sluiten gedurende een bepaalde periode of op een van te voren afgesproken moment.
Bij het aangaan van een swap wisselen partijen onderling geldstromen uit. Bij swaps
wordt een bepaald renteniveau vastgelegd, zonder dat daar een premiebetaling tegenover
staat. Op deze manier wordt een financieringsbehoefte ongevoelig voor renteveranderingen.
Een renteswap is een overeenkomst tot het uitwisselen van de rentekasstromen tussen
een openbaar lichaam en de financiële onderneming. Een payer swap is een renteswap
waarbij over een nominale waarde een vaste rente betaald over een van te voren overeengekomen
periode en een variabele rente van de financiële onderneming wordt ontvangen. De receiver
swap is een renteswap waarbij over de nominale waarde een variabele rente wordt betaald
aan een financiële onderneming en van die financiële onderneming een vaste rente wordt
ontvangen over een van te voren overeengekomen periode. Bij een forward starting swap
wordt een payer of receiver swap aangetrokken en daarnaast een toekomstige begindatum
afgesproken waarop de renteswap ingaat.
Onderdeel B
Het doel van de ratingeis in de Ruddo houdt verband met het prudent uitzetten van
middelen en dient ervoor te zorgen dat alleen met financieel solide tegenpartijen
zaken wordt gedaan.
De ratingeis voor uitzettingen en derivatencontracten met een looptijd langer dan
drie maanden, wordt verlaagd tot een A-rating. De ratingeis voor contracten met een
looptijd langer dan drie maanden beperkt openbare lichamen onnodig. Sinds de financiële-
en schuldencrisis bevinden de ratings van financiële ondernemingen zich op een structureel
lager niveau. Met een lagere ratingeis voldoen ook een aantal grotere (Nederlandse)
banken aan de ratingeis en is dat niet enkel beperkt tot de sectorbanken BNG en NWB,
die een hogere rating kennen. De A-rating is van een voldoende niveau om van een financieel
solide tegenpartij te kunnen spreken. Door het verlagen van de AA-rating naar een
A-rating kan het (oude) tweede lid komen te vervallen. Daarin werd immers geregeld
dat voor uitzettingen en derivatencontracten met een looptijd korter dan drie maanden
een financiële onderneming met een A-rating voldoende was. Het is derhalve niet langer
noodzakelijk een onderscheid in de ratingseis tussen lang- en kort lopende uitzettingen
en derivaten te maken.
Onderdeel C
Het eerste en tweede lid van artikel 4 behelzen een redactionele aanpassing. In het
is begrip open positie vervangen door niet-effectieve positie. Daarnaast is er voor
gekozen om de eisen die gelden met betrekking tot de financiële onderneming waarmee
derivaten mogen worden afgesloten onder te brengen in één lid. In het tweede lid moest
daarnaast de verwijzing naar het begrip ‘gereglementeerde markt’ worden aangepast
vanwege de inwerkingtreding van de wet implementatie van de richtlijn markten voor
financiële instrumenten.3
Het derde lid noemt de typen derivaten die openbare lichamen mogen gebruiken om de
financiële risico’s van hun financieringsbehoefte te beheersen. De zogeheten ‘rentecaps’
en ‘payerswaps’ zijn hiervoor de aangewezen derivaten. In het geval van het afsluiten
van derivaten voor een toekomstige financieringsbehoefte kunnen eveneens ‘forward
starting payer swap’ of ‘swaptions’ worden gebruikt.
Het vierde lid regelt dat een eventuele bijstortverplichtingen op beide partijen of
uitsluitend op de financiële onderneming mag rusten. Daarmee wordt voorkomen dat de
verplichting een bijstorting te verrichten alleen gehouden is aan het openbaar lichaam.
Het vijfde lid regelt wat moet gebeuren in het geval een niet-effectieve positie is
ontstaan. Dit kan alleen gebeuren in het geval voor een toekomstige financieringsbehoefte
een derivaat wordt gebruikt. In dat geval kan de situatie ontstaan dat het derivaat
een hogere waarde heeft dan dat de uiteindelijke financieringsbehoefte verlangt. Openbare
lichamen moeten in dat geval de noodzakelijke maatregelen nemen om binnen een redelijke
termijn deze positie weer effectief maken. Daartoe zal het bijvoorbeeld in onderhandeling
kunnen treden met de financiële onderneming waarmee het derivatencontract is afgesloten.
Het contract kan bijvoorbeeld worden afgekocht of gewijzigd, door de hoogte van het
bedrag van de lening aan te passen. Ook kan een openbaar lichaam een tegengestelde
positie innemen voor dat deel dat de niet-effectieve positie veroorzaakt. Hiervoor
kan een openbaar lichaam een ’receiver swap’ gebruiken.
Artikel II
Indien openbare lichamen als gevolg van de aanscherping van het prudent gebruik derivaten
gebruiken die niet in overeenstemming zijn met deze regeling dan draagt een openbaar
lichaam er zorg voor dat het gebruik van de derivaten zo spoedig mogelijk met het
bepaalde in deze regeling in overeenstemming te brengen, met dien verstande dat het
bepalen hoe lang die periode is mede afhankelijk is van de omstandigheden van het
geval en het feit dat een openbaar lichaam hierbij afhankelijk is van de opstelling
van de financiële onderneming waarbij het derivaat is afgesloten. Een openbaar lichaam
kan alleen datgene realiseren waartoe zij redelijkerwijs gehouden kan worden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk